ONDAGSBLAD
kleu -ter - kransje
Voor knutselaars
Een hoekplankje
Zoek 'n plankje op van 1.5 c.M. dikte. Vlak
schaven en do teekeningen I en II er op over
brengen. Uitzagen met do figuurzaag. Aon plank
je I worden kcurigo veilingen gestoken. Opschurcn
met schuurpapier, niet te grof. Langs plankje II
komt 'n latje, gelijk III te zien geefL Dit latje is
S c.M. t>eed, 0.5 c.M. dik en 35 c.M. lang. Zaag
het In drieën. De verbindingen komen ln de rich
ting der stippellijnen op de tweedo figuur. Over
brengen met den „zwaai" als je dien bezit ls
hot makkelijkst Do rand moet aan do bovenzijde
der plank 'n halve c.M. oversteken.
Heel leuk om een aardig potje met eon hang-
plantje er in, oen gezellig plaatsje op te geven.
Oplossing
van de Rebus in het vorige nummer
„Men moet 't goede voorstaan en overal, waar de
gelegenheid zich voordoet, wél trachten te doen
■onder hoop op vergelding".
Hersengymnastiek
Oplossing
s.
V
J
X
s
1.
3.
v'
3
f.
i.
X.
3.
V
t.
s.
j.
/T
-
fS"
m
Een hond in de klas!
door
Nel van der Vlis
Wat was het van-daag toch warm!
Al-le ra-men ston-den o-pen.
„We zul-len de deur ook maar o-pen zet
ten," had de juf-frouw ge-zegd.
Nu had-den ze le-zen, maar o, het was haast
te warm om op te let-ten I
Bui-ten op het school-plein liep een klein
hond-je
Nie-mand wist, hoe het daar ge-ko-men was.
Ze-ker was het weg-ge-loo-pen
„Raar was het hier," dacht het hond-je.
„Wat was dat nou voor een mal huis?"
Voor-zich-tig trip-ten zijn klei-ne poot-jes
door den school-tuin. Het grap-pi-ge wit-to
krul-staar-tje wip-te om-hoog.
Zoo!, die deur stond o-pen, daar kon hij wel
bin-nen gaan.
Nie-mand merk-te wat van dat vreem-de
hond-je, dat zoo-maar de school-gang in-
stap-te! Het liep langs al-le lo-ka-len
zoo, daar stond weer een deur o-pen. Hier
was ook al-les al zoo raar. O, daar te-gen
den muur, wa-ren dat al-le-maal jon-gens,
die hem zou-den plagen?
Neeze be-wo-gen ge-luk-kig niet.
Dat dom-me hond-je be-greep niet, dat daar
jas-sen er. man-tels hin-gen van de kin-de
ren I
In-eens schrok hij wat was dat voor een
ge-tik?
O, het was de re-gen maar, te-gen de gang-
ruit.
Want bui-ten wa-ren dik-ke wol-ken ge-ko
men en de zon was hee-le-maal weg-ge-kro-
pen.
Het hond-je werd een beet-je bang, hij was
nu vlak bij de o-pen deur ge-ko-men.
Zou hij hier maar in-gaan?
Voor-zich-tig stak hij zijn klein wit kop-je
om den hoek.
Ni-co van Da-len, die in de eer-ste bank zat,
zag er niets van.
Nu wa-ren de twee voor-poot-jes van het
hond-je ook in de klas!
In-eens keek Nico op. „Een hond, o juf
frouw een hond!!" riep hij hard door het
stil-le lo-kaal.
De juf-frouw kwam aan-loo-pen, de kin-de
ren rek-ten zich uit om ook te kij-ken. Een
hond in de school? Zoo-maar een vreem-de
hond in de school?
De juf-frouw pak-te hem op en gaf hem aan
Ni-co: „Breng jij hem maar gauw bui-ten
Niek, hij is ze-ker weg-ge-loo-pen!"
In de klas lach-ten de kin-de-rer. en de juf
frouw nog e-ven om dat leu-ke hond-je, dat
zoo-maar de klas kwam bin-nen-ge-stapt
Maar bui-ten trip-te het hond-je vlug in den
stroo-men-den regen naar huis, naar Hec
tor, den groo-ten her-ders-hond, om hem te
vor-tel-len van dat mal-le huis en al de
vreem-de din-gen, die hij ge-zien had.
Hee-tor, die was al zoo groot! Die zou mis
schien wel we-ten, wat dat al-le-maal be-tee-
ken-de
Uit: Risseeuw en do Wilde
„Ons Nieuwe Leesboek"
J. B. VVolters, Groningen.
Groo-te Jans en
klei-ne Jans
door
W. G. V. d. Hulst
Groo-te Jans, de naai-ster, zal
jurk-jes voor ons naai-en:
Naai-ennaai-enprik-ke-prik-ke-prik
Draai-endraai-enrik-ke-tik-ke-tik.
Prik!
„Klaar zijn ze in een oo-gen-blik,
„Want een knap-pe naai-ster ben ik
„Nou
Klei-ne Jans wil voor de pop
ook gauw jurk-jes naai-en:
Naaiennaaienprik-ke-prik-ke-prik
Draai-endraai-enrik-ke-tik-ke-tik
Pik!
„Moes-je, moes-je Ide naald doet pile,
„Kijk maarlBloed op 't vin-ger-tje van ik!
„Au
Kunstjes en spelletjes
Draai je wieltje nog eres om
Neem een rond stukje karton, boor er, iets boven
en onder het middelpunt, een gaatje in. Je krijgt
dus twee gaatjes. Door elk der gaatjes steek je
een dun touwtje. De beide einden der touwtjes
pak jo vost. zoo:
weer een bcctjo slap, dan worden zo door do
vaart van het kartonnen rondje vanzelf weer
opgewonden, cn zoo kun je blijven draaien, zoo
lang als je wilt
Mot 'n groot stuk karton is 't nog veel leuker cn,
iwil jo iets piekfijns makon, dan doe jo *t met een
rond blikje, waarin je eerst tandjes gevijld hebt.
Don hoor je muziek!
Correspondentie
\Vim La ngedorf
Schetsen, die reeds in andere bladen zijn geplaatst,
kunnen wij tot onze spijt niet opnomen. RED.
Dan draai je liet kartonnetje, terwijl de touwtjes
slap zijn, een tijdje rond, zoodat de touwtjee wor
den „opgewonden", opgedraaid eigenlijk. Dan
span jo do touwtjes door net to doen of je zo
stuk wilt trokken en het kartonnetje draait!
Houd je, nis 't uitgedraaid raakt, de touwtjes
Grapje
Hoeveel zijn twee pond en l»/2 el?
Dat kun jo immers niet bij elkaar optellen!
Niet? Reken maar!
Nou, doe 't dan eons.
Goed. Tweo pond is een kilo en l'/2 ©l Is CCI*
meter. Dat is samen een kilometer!
352
ZATERDAG 7 MEI No. 19 JAARGANG 1932
Volhardende in
het bidden
Doxe uilen waren eendrachtelijk volhar
dende in het bidden en emcckcn met de
vrouwen en Maria, de moeder van Jezus
eri met zUne broederen.
Handelingen 1 14.
De laatste belofte, dio Jezus vóór zijn hemelvaart
aan zijn apostelen gedaan had, was die welko het
eerst in vervulling zou gaan, de belofte van den
Heiligen Geest dien zij zouden ontvangen.
Daarom had hij hun op het hart gebonden, dat zij
van Jeruzalem niet zouden scheiden, maar do ver
vulling van die belofte, welko Jezus hun èn vroe
ger èn nu nog eens gedaan had, zouden afwachten.
En do apostelen hebben dit bevel des Hcorcn ge
trouw opgevolgd. Ze zijn van den Olijfberg terug
gekeerd naar Jeruzalem, en niet naar Galilcu,
waar de Heere hun moer dan eens verschenen was.
Daar in Jeruzalem waren meerdere discipelen
togenwoordig. In vs. 15 van ditzelfde hoofdstuk
wordt zelfs gesproken van een schare van omtrent
120 personen. En in het 14o vers wordt wel niet
oen zoo groot aantal vermeld, maar worden toch
behalve do apostelen nog genoemd do vrouwen
en met name Maria, de moeder van Jezus cn zijn
broeders.
Van dezen kleinen kring nu wordt gezegd, dat zij
eondrachtig volhardcndo waren in het blddon cn
emcckcn. En in verband mot Jezus' bclofto cn met
wat in hot tweede hoofdstuk verhaald wordt, kan
dit bidden cn smeckcn wel niet anders verstaan
worden dan als een biddèn, dat zich richtte op
do komst van den Heiligen Geest.
Er was zeker ook aanleiding tot gebed om andere
dingen. Was Jeruzalem niet de stad, die Jezus ge
kruisigd had? Waren zij niet bij de bevolking
onder verdenking gebracht, dat zij het lichaam
van Jezus hadden weggenomen uit hot graf? Ilud
do vijandschap, die tegen Jezus gekeerd was, niet
door dit vaische gerucht nieuw voedsel gekregen?
En waren zij van deze vijandschap niet erfgena
men geworden?
Waarlijk, er was moed noodig om voor deze
vijandschap niet te zwichten en zich aan het bevel
van Jezus te houden. En ook voor dien moed
moesten zij wel sterking zoeken in het gebod tot
God, die hen alleen te midden van zoovocl vijand
schap kon bewaren.
Maar daarbij was het toch inzonderheid do bolofto
van den Heiligen Geest, die hen bijzonder moest
sterken. En daarop zal zich hun gebod ook ge
richt hebben.
Wie vreemd is aan het geloofsleven cn di! alleen
uitwendig weet te berodcnecrcn zal allicht denken:
Waarom moesten zij bidden om hetgeen ze toch
wisten dat hun door Jezus zoo stellig was beloofd?
Maar dan wordt toch wel een cn ander voorbij
gezien, dat bij hot indenken van hun innorlijko
gesteldheid in het oog moot springen.
Immers, Jezus had hun wel gezegd, dat zij na
welnigo dagen mot den Heiligen Geest gedoopt
■ouden worden. Daarin zou dan vervuld worden
wat reeds Johannes do Doopcr had aangekondigd,
nl. dat de Christus hen zou doopon met den Hei
ligen Geest en met vuur. Maar Jezus had hun
niet gezegd, hoeveel dagen er zouden vcrloopun
tot do vcrvuling van zijn bclofto.
Dit veroorzaakte dus zekere spanning. En eiken
'dag die aanbrak bracht de vraag, of het ook
heden zou gebeuren wat zij op grond van Jezus'
woord mochten verwachten. Moesten zij dan niet
bidden, dat God zijn belofte zou vervullen, maar
ook dat Hij hen wilde sterken in het wachten en
hopen op die vervulling.
Waarlijk, het geloof maakt het gebed niet over
bodig, maar dringt er juist toe.
En dan moet ge ook niet uit het oog verliezen, dat
wat Jezus hun had aangekondigd iets geheel bui
tengewoons was. Ze zouden met den Heiligen
Geest gedoopt worden. Dit wees hun op een zoo
overvloedige bedoeling des Heiligen Gcestes, als
nog nimmer was gegeven.
Ze zouden ontvangen de kracht des Heiligen Gees-
tes, die over hen komen zou, zooals ze die nog
nooit hadden ontvangen.
Maar daardoor ontbrak hun ook elke concrete
voorstelling van wat er zou gebeuren. Zeker, zij
kenden den Heiligen Geest, gelijk Jezus gezegd
had, want zoo liet hij er op volgen Hij blijft
bij ulicdcn en zal in u zijn (Joh. 14 17). Maar
het hoe van wat er stond to gebeuren was nog
voor lion bedekt.
En gevoelt ge dan niet, hoe dit bun verwachting
op hot uitorsto moest spannen? Waarlijk, ge be
hoeft dit niet toe to schrijven aan vlecschelijke
nieuwsgierigheid, die de onbekende toekomst traoht
uit to vorschcn. Want aan hetgeen stond te ge
beuren hing heel hun taak, dio zij voor Jezus in
de wereld hadden te vervullen.
Zoo moeten zo voor hun gespannon verwachting
wel rust zooken in het gebed.
De belofte, liun door Jezus gedaan, moest hen
wel biddend wachtend maken en bcrciddo hen
aldus voor op het ontvangen van den Heiligen
Geest, die to komen stond.
Maar in dit biddend verwachten van den Heiligen
Geest zochten zij elkanders gemeenschap. In do
opperzaal, waarbij we waarschijnlijk hebben te
denken aan dezelfde toegeruste opperzaal, waar
Jezus hot laatste pascha met zijn discipelen gehou
den had (Lucas 22 12), waren zij bijeen.
Niet een opperzaal van den tempel: het zou al
heel onvoorzichtig geweest zijn daar met minstens
een 20 personen dugclijks bijeen te komen, nog
afgezien van do vraag of die tot hun beschikking
gesteld kon worden.
Do opperzaal moet hier wel gezocht worden boven,
in een particulicro woning. Daar waren ze be
trekkelijk voillg. Wel namen zo als vromo Israë
lieten ook deel aan het dagclijkscho tempelgcbcd,
cn daarop ziet dan de mededccling aan het slot
van Lucas' evangelie: „en zij waren allen tijd in
den tempel, lovende cn dankende God".
Maar bulten dio gebedsuren met heel hot volk
in den tempel waren ze in het gastvrijo huis in
Jeruzalem mot elkander in gedurig gebed.
Daarbij bobben zij zich niet beperkt tot den engcrcn
kring, dio Jezus op den Olijfberg ton hemel had
zien varen. Er waren ook anderen bij. Want niet
alleen aan do apostelen was do Heilige Geest
beloofd. Ilecl do Kerk zou dien Heiligen Geest
ontvangen.
Echter niet mot alle discipelen waren zij dage
lijks bijeen. Er worden hier slechts vermeld de
vrouwen, waarhij we wol zullen hebben te denken
aan do dlscipelinncn, die het Evangelieverhaal bij
de kruisiging cn bij de opstanding mot name heeft
genoemd.
Ten slotte wordt hier nog afzonderlijk melding
gemaakt van do moeder van Jezus cn zijno broe
ders. Dczo Inatstcn hebben hun ongeloof, waarvan
bij Jezus' opgang naar zijn laatste loofhuttenfeest
nog gesproken werd (Joh. 7 5), blijkbaar latca
varen.
En zijn moeder. Ilot moet wel opvallen, dat zij
lilor eerst na do apostelen cn de andere vrouwen
wordt genoemd. Zij hoeft in de Schrift een andere
plaats en rang dan later vcrcering haar heeft toe»
gekend, die haar zelfs boven do apostelen vcrliief.
Niets daarvan vinden wij hier.
Hoe zou het ook? Juist voor haar was do over
gang van de vlceschclijkc band naar het louter
goloovcn zwaarder dan voor wie ook. Toch heeft
zij door genade dien overgang gemaakt En met
haar ook Jezus' broeders.
Nu ligt in wat hier verhaald wordt ook voor on®
nog altijd een aanwijzing van beteekenis.
Wij verwachten niet, zooals de apostelen des Ilce-
ren in die tien dogen vanaf zijn hemelvaart do
uitstorting van den Heiligen Geest Die is ge
schied cn kan niet nog oons herhaald worden.
Evonmin als Jezus' geboorte, dood cn opstanding
en hemelvaart. Dat behoeft ook niet: als God
zulko dingen doet, doet Hij ze eens voor altijd.
Maar wel hebben wij behoefte aan don Heiligen
Geest gelijk zij, aan zijn tegenwoordigheid, zijn
gaven cn krachten cn werkingen. Juist zij ln wio
do Ilciligo Geest zijn werk begonnen heeft, kon
non die behoefte. Die behoefte moet ook ons uit
drijven tot gebed.
Gebod, dat zijn steun cn vastheid vindt in do bc
lofto des Heiligen Geestes, die ons on onze kin
deren toekomt.
Gebod in de groote gemeenschap van des Ileo-
ren volk.
Gebed ook in den meer intiemen kring, waarin wij
onder Gods bestel vorkeeren.
En dit gebed, dat uit den Heiligen Geest is, zal
onzo harten voor Ilem ontvankelijk maken. Meer
en meer.
De ziel betracht de
deugd der nederigheid
Jan Luyken
Wanneer de Hemel geeft zijn zegen
Van eenen schoonen zomerregen,
Zoo valt de gaaf wel overal.
Maar al wat hoog is en verheven,
Daar komt het water afgedreven
En vloeit in 't allerlaagste dal.
Dat is wat schoons om mtf te leeren!
Zoo vloeit de milde Geest des Heeren
In 't needrig en ootmoedig hert.
O needrigheid, zoo hoog te roemen,
Wat draagt uw grond al schoone bloemen!
Och, of myn berg een diepte werd!
Och, konde ik klein zijn en gebogen,
En God in myne ziel verhoogen,
Wat zou er van die hoogten of l)
Al lieflyk water in mij vloeien
En doen myn geest zoo lustig bloeien
Als eene schoone roz.en-hof.
Daar zou zich Je7.us, myn Beminde,
Zoo zoet en vriendlyk laten vinden.
i) of af.
behoorende bij
yYV NIEUWE LEIDSCHE COURANT
145