De patiënt antwoordt hierop, dat dit tand hem IV2 jaar geleden is geplombeerd en dat de tandarts op zijn reclame, dat hij daarvoor 15 Mark moest be talen. had gezegd, dat het heelemaal niet duur berekend was, want dat er alleen voor 10 Mark inkoop goud Ln het plombeersel zat. De cliënt zei daarop: Het goud zit er nog allemaal in dus ben ik zoo vrij u te groeten. Deze persiflage is niet heelemaal onverdiend. Wanneer een chirurg een levensgevaarlijke opera tie verricht en de patiënt, die tengevolge zijner kwaal zou zijn gestorven, zijn leven mag behouden, zoo is het begrijpelijk en tolerabel, dat die chirurg zijn arbeid en kunde flink laat beloonen. Vandaar dat operatiekosten dan ook in den regel niet mee vallen. Nu beschouwen zeer veel tandartsen hun behandeling als een operatieve en berekenen dan ook daarnaar hun prijzen. Waar nu die behan deling veelal op dezelfde leest is geschoeid en weinig risico of bezwaar oplevert, acht ik met liet oog op de volksgezondheid hun prijzen te hoog. Menigeen laat om de kosten maar zijn tand trek ken, die heel goed als stifttand hem nog jaren Van dienst had kunnen zijn. We mogen hierbij niet vergeten, dat iemand, die een kies laat trek ken, er practisch twee verliest, want een kies aan de onderkaak kan alleen voor de vermaling van het voedsel dienst doen, wanneer zijn partner aan de bovenkaak nog intact i6. Als bijzonderheid uit vroeger tijden dient nog ver meld te worden, dat een zekere arts Joh, Clrr. Huber reisde met een karavaan van 50 personen incluis vrouwen en kinderen, een dwergin, 2 trom petters en eenige muzikanten, voorts paarden en kameelen. Hij genas de menschcn als weleer Sequah met muziek. Zoo reisde ook Dr. Eiscnbart rond van markt tot markt en liet zijn patiënten, de wonderlijkste kuren verrichten. Hij is nog be kend uit een studentenvers. Geboren in 1661 en gestorven in 1725 vermeldde zijn grafschrift wel het grootste wonder van hem n.l. „actatis 66 Jahr", m.a.w., dat hij op 66-jarigen leeftijd stierf. Napoleon zeide eens tot den ohirung die een ope ratie bij hem moest verrichten: „Vous ne tremblez pas monsieur?" Waarop de chirurg laconiek ant woordde: „Sire! e'est k vous k trembler." Een zeer aardige spotprent over de Homoeopatliie is die van Cruikshank, waar een juffrouw een honderd duizendste deel van een grein (dat is 65 milligram) Magnesia verlangt, waarop dan de ver- kuoper zegt, dat hij zulke groote kwantitei ten Magnesia niet in voorraad heeft. (Zie boven). Er bestaan enkele geneesmethoden, waarbij de eisch gesteld wordt, dat' de patiënt volkomen moet vertrouwen, dat de hem gegeven medicijnen hem weer gezond zullen maken. Met die beschouwing wordt door Oberlander den spot gedreven op bij gaande plaat. De boer n.l., die van den dierarts medicijn heeft gekregen voor zijn zieke koe zegt dan ook: „Waarom zal ik ze haar ingeven, 't helpt toch niets, het beest ge 1 ooft er niet aan", (Zie afb. III). Een zeer guitige caricatuur is zeker wel dit jubi leum van een dierarts, eveneens van Oberlander. De feestcommissie, die hem komt gelukwcnschen, heeft tot voorzitter een eerste prijs os. Vooral de eendendeputatie met haar voorzitster, die een bouquet aanbiedt en daarbij snatert, is kostelijk. (Zie afb. IV). VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg Een en ander over: de Arts in de caricatuur, door Cornells Veth (ii) Op bovenstaand plaatje zien wc een tandarts afge beeld, die juist zijn patiënt een tand heeft getrok ken en hem meedeelt, dat die trekking 6 Mrk. kost Het derde boeik, dat links op de chiffonnière lag, was de Statenbijbel. Op dezen Bijbel was Gosewijn Elshout om drie oorzaken zeer trotsch. Vooreerst, omdat het een erfstuk was, dat al twee eeuwen in zijn geslacht was geweest; ten tweede, omdat het een pronk stuk was, even keurig als stevig gebonden in echt leer en van met fijn-bewerkte koperen hoeken en krappen voorzien; en ten derde, omdat het een zeldzaam stuk was, de eerste uitgave (anno 1637), en die waren „prijzig", had de dominee op gezag van een boekenjood en niet zonder kwade begeer lijkheid, verklaard. Om deze oorzaken hielden zij den Bijbel'in waarde, zelfs deden ze hem groote eere aan. „Zulk degelijk werk zie je tegenwoordig niet meer. Daar heb je die trouwbijbels, man, ik zou m'n oogen uit me hoofd schamen, as ik zoo'n lor do menschen in de hand most stoppen. Over een paar jaar hebben ze nil» dan vellen over. Maar zoo'n stuk gaat je heele leven mee, dat verslijt je niet, en nu jijzei Elshout. „Ja, 't is oen stukwil je wel gcloovcn, dat ik er een vracht aan heb, om hem van de kast te halen maar het motalles mot op tijd een beurt hebben, anders gaat het mooi er af. As je zoo'n stuk niet onderhield, zou je es wat zien over een paar jaar. En ik zeg altijd: ,,'t is Gos Woord en dat mag je niet verslonsen" zei vrouw Elshout. Zoo prezen en poetsten en wreven zij den Bijbel dn groote eerbiedenis. Ook lazen zij in den Bijbel. Er waren menschen op het dorp, die de gewoonte hadden om iederen dag heel stipt driemaal een hoofdstuk uit den Bijbel te lezen. Hoe dat in de wereld mogelijk was, had Moeder nooit kunnen begrijpen. Dies had zij meermalen Vader gevraagd: „Begrijp jij het? En Vader had geantwoord: „Ieder z'n meug, Moeder." Bij hen m huis zouhet niet gebeuren, want daar stond een mcnsch «.n hoofd niet naar om maar op klokslag in den Bijbel te gaan zitten lezen. Op die manier ging het mooie er van af. Je las wel, maar je had er niet aan. Vader Cats wist hot wel: „Overdaad schaadt". Nog minder dan de menschen, die iederen dag stipt driemaal een hoofdstuk lazen, begrepen ze zoo'n ziel als Mientje, het olievrouwtje, die soms twee, drie, vier en nog wel meer capittels achter een kon gaan zitten lezen in d'r eentje. Dat de ziel er niet bij in slaap viel. Zij was toch ook zoo jong niet meer, en dan iederen dag, weer of geen weer, den dijk op. „In slaap vallen, mensch?" „Bel-nee-zoo-waar-niet ik word er juist klaar wakker van, want ik zeg mot de dichter: Hoe zoet zijn mij uw redenen geweest, geen honig kan 't gehemelt beter smaken. En wie valt er nou in slaap, as-ie lekker zit te eten?" Die Mientje, het olievrouwtje, was een bekeerde ziel, daar stond ze op het dorp voor bekend. Maar daar had je Kleis de Kiep, die ging er nog maller aan staan met het Bijbellezen. Als Elshout het niet uit z'n eigen mond gehoord had, zou-die het niet geloovcn. De kippenboer, z'n Bijbel lezende, zette streepjes onder de teksten, die hem troffen, of kruisjes aan den kant van de bladzijden. Dat noemde hij „op gerichte teekencr.", precies zooals de aartsvaders gemaakt hadden van stcencn. Het was meer dan treurig zooals die Kleis z'n Bijbel verhavende met z'n potloodje. Elshout had het zelf gezien, cn op vraag waarom hij dat deed, had Kleis geantwoord: „Om de daden des Heercn te gedenken." En toen was-ie zoo druk over don Bijbel gaan praten, over Bethel, Fniël, Eben-Haczer en andere namen, dat de bakker haast niet geweten had, hoe hij met goed fatsoen de deur uit had moeten komen. Zoo'n vreemde stoethaspel toch, die Kleis. Ze wouen op het dorp wel zeggen, dat er vroeger heel wat met hem gebeurd was. Dat zouden ze in het bakkershuis niet tegenspreken. Dat kon wel, zei Vader, ook al was je in Je jonge jaren, gelijk hij zich van Kleis nog goed herinnerde, niet zoo'n brave geweest. Dooh Moeder stond „stik beduusd", toen Vader het haar vertelde. Dat was geen doen, „Gos Woord" was toch geen teekenschrift het was zonde, dat ze het zei, maar het viel haar uit de mond. Volgens Elshout was dc Bijbel gegeven om er 's Zondags in de kerk uit te preeken, waarbij de gemeente moest zorgen, dat de dominee niet voor stoelen en banken stond, behalve, dat je ook om .het zakkio" most denken. En als een mensch dan maar goed luisterde, kreeg-ie meer mee naar huis dan-ie in een week op kon. Daarom betrachtte Vador in het lezen des Bijbels de matigheid. Bij z'n trouwdag had hij ingesteld, dat hij iederen Zondag na het eten één capittel hardop zou voorlezen. Hij kon zich niet herinne ren het één Zondag nagelaten te hebben, lezende wat er in den Statenbijbel stond, zoodat er wel eens knechts waren geweest, die gewaagd hadden achter z'n rug te spotten: „De baas houdt de heele week van opschieten, maar 's Zondags komt er geen ende aan." Maar dat hadden zo niet moe ten probecren, wanneer hij er bij was. En as-ie zoo iets van z'n eigen jongens had moeten be leven, zou-die ze op hun falie gegeven hebben, dat het kraakte. Dc Bijbel eischte eerbied van jong en oud. Ook in de keuze van wat hij las bleef de wijs heid hem bij. Je moest uitkijken, dat je niet maar raak las, dooh zoo lezen, dat je kon verstaan, wat je las. En dan was er, volgens hem, onder alle boeken, die hij beleed als „heilig en canoniek" te ontvangen geen enkel, dat „het Spreukcnboek van Salomo" in waarde overtrof. Het was hem „een over vloeiende fontein van heilzaam onderwijs", naar hij meende. Zoo hoorden ze in het bakkershuis een en dertig Zondagen van het jaar de Spreuken lezen. De overige Zondagen nam Vader om beurten een mooie geschiedenis uit het Oude of Nieuwe Testa ment, dooh tot de Profetiën cn de Brieven genaak te hij niet. Weet je, wat zoo mooi was Salomo zong pre cies net als Vader Cats en Joost van Vondel, den lof der tucht, cn daar ging het maar om tegen woordig, vooral bij het opkomend geslacht. Als Mientje op het dorp van de wijsheid des bakkers hoorde gewagen, dacht znj„Als het maar de wijsheid van boven is." En Kleis beweerde resoluut: „Het zit hem een voet te hoog." Samen baden ze: „Geef mij verstand met Goddelijk licht bestraald." Aan „zulke domme schepsels" kon Elshout zich niet storen. Doch Moeder werd altijd een beetje kregel, als ze bemerkten, dat ze Vader te na wilden komen. Er zat een kop op Vader, nou, dat was een voor recht en dan op zoo'n leeftijd. Eigenlijk was het een schande, dat ze hem nooit ijl den kerkeraad gekozen hadden. Maar daar za ten zulke lui als Mientje en Kleis achter. Bn de dominee was bang voor zulke lui. Andei's zou Vader allang in den Kerkeraad gezeten hebben, net zoo goed als in den gemeenteraad. Maar Vader zei: „Nee Moeder, dat is het eieren- eten niet, dc dominee is bang voor mijn." „Zou je dèt denken, Vader?" „Ik zeg maar: do man heeft er z'n eigen mee." 132 Overwonnen angst door Annie Vreeland Tante Lucy schonk thee voor oom Robert. „Wil jij even in de bakkerij zeggen, dat de thee koud staat te worden?" vroeg ze aan Freek, haar vijfjarig neefje. Tante Dien, die een ijsmuts breide voor hem, zag twijfelend op. Grootmoeder knikte bemoedigend boven haar krant Freek schuifelde heen en weer op zijn stoel. Zijn vader was timmerman. In de werkplaats mocht Freek wel eens een baaltje krullen versjouwen, maar aan dc andere voorwerpen mocht hij niet raken. Die waren te gevaarlijk voor hem. Zijn moeder had het den laatsten tijd druk met Ida, zijn zusje, zoodat Freek zich dikwijls -ver veelde. Heerlijk, dat de bakkerij van oom Robert en Grootmoeder zoo dicht bij 'hun huis lag. Tante Lucy naaide een wit linnen voorschoot, een echte zooals de bakkers allemaal droegen. En hij mocht in de bakkerij wel eens iets aan oom Robert aan reiken, wanneer hij er als een proper bakkertje uitzag. - 's Middags dtronk hij thee bij dc dames. Dan zei tante Lucy gewoonlijk: Freek, ga jij even zeggen, dat de thee voor oom Robert koud staat te wor- In den zomer vond Freek dit wel een prettige bood schap. Nu het winter ging worden, vond hij dit minder plezierig. De gang naar de bakkerij was tamelijk lang, en er brandde geen licht Zijn le vendige verbeelding bevolkte haar met allerlei ge varen. - Hij trilde van angst, als hij de veilige kamer met de tantés en Grootmoeder achter zich liet Het was of alle duistere dingen op hem aanstormen kwa men, en hoewel hij het vreeselijk vond aan de tantes, die hem als hun ridder hadden geslagen, zijn vrees te bekennen, was hij gisteren toch hui lend terug gekomen en vertelde dat hij niet alleen durfdte ln die donkere gang. En nu wachtten ze weer, tot hij zijn angst had verraden. De tantes laehten hem uit Er was im mers niets in de gang, maar hij zette zich stevig vast op zijn stoel. „Je durft niet", zei tante Dien, een beetje min- aohtend. ,,'k Dacht nog al dat jij een dapper jongetje was. Freek liet het verkleinwoordje stilletjes staan. Hij zag, hoe tante Dien nauwkeurig de ijsmuts bekeek, precies of ze spijt had, dat ze die zoo mooi voor hem breide. „Je zult het zelf moeten zeggen aan Robert", zei „En dan hooren alle knechts, wat een bang ventje die Freek is". Hij leunde snikkend tegen zijn grootmoeder aan. De tantes waren vertrokken, naar een gezellig dorpsavondje. Eerst vocht Freek met een aanval .van woede. Hij wilde de tantes om hun geplaag wel eens hard in hun arm knijpen. Maar toen hij bedacht, dat Grootmoe daar weer verdriet van zou hebben, zocht zijn leed bij haar in tranen een uitweg. Grootmoe liet hem rustig uithuilen. Ze wiegdfc Freek zag even, moednemend naar Grootmoe's ge zicht Dat knikte geruststellend. „Laat de deur maar open", hielp ze haar klein- „Och", schokschouderde Freek. Maar hij pro testeerde toch niet, toen het licht flauw in het begin van de gang viel. Do vrouwen luisterden stil en gespannen. Hard en kort klikten de stapjes op de marmeren tegels. In *t midden vertraagden ze even, toen schoten zo met een vaart naar de bakkerij. Stralend kwam Freek aan de hand van oom Robert terug. „Je bent weer een dappere jongen," prezen de tan tes. Ze schoven hem voor do tweede maal een krakeling toe. Freek keek ernstig naar Grootmoe. Die twee wis ten saam hun geheimpje. Een spreker, die een leelijk figuur sloeg! Niet alle mensdien kunnen even goed in het pu bliek spreken, velen hebben heel wat vrt~s en zenuwachtigheid te overwinnen, vóór x goed en wel aan de gang zijn. In Engeland was er eens een burgemeester, die 't er al heel slecht afbracht Koning Jacob I' zou in zijn stadje komen, en de burgemeester moe-t. hem dus toespreken. Diep ongelukkig begaf hij zich naar den secretaris van het stadje, die hem, drar hij alléén niet aan een toespraak kon komen, er een schreef. De burgemeester leerde, léérdeen toen 't nog niet ging, beloofde de secretaris zullen eouffleeren. Toen de Koning op het groote oogenblik d* raadszaal binnenkwam, raakte d burgemeester al dadelijk in de war. „Majesteit" was alles wat hij er kon uit brengen. „Gedraag u todi als een man!" fluisterde de secre taris hem moedgevend in 't oor. Bevend herhaal de de burgemcescter: „Gedraag u toch als een man." „Wat mankeert je?" fluisterde de secretaris ver schrikt. ,„Wat mankeert je?" sprak de burgemeester tot den Koning. „Ik zeg u dat ge er ons leelijk in zult werken**, fluisterde de secretaris wanhopig. Geheel van streek vervolgde de burgemeester, terwijl hij den fronsenden Koning recht in de oogen zag: „Ik zeg u dat ge er ons leelijk in zult werken." Nu was het met 'sKonings kalmte gedaan. Woe dend draaide hij de aanwezigen den rug toe en reed even later weg. hem, of hij nog de heel kleine Freek was. Toen de snikken bedaarden, vroeg ze yacht: „Freek, wat doe je straks, als je naar bed gaat?" Hij dacht even na. „Bidden natuurlijk." „En waarom jongen?" „Nou, om bewaring, van ons allemaal, in den donkeren nacht." „En, Freek, dan durf je wel heel alleen in een donkere kamer te slapen?" „Natuurlijk," zei Freek, ,,'k Heb nooit geen licht an 's nachts." „Nou, jongen, dan hoef je toch ook in de gang zoo bang niet te wezen! Daar kun je ons dadelijk roe pen, als er nu heusch eens iets was: In je bedje lig je veel verder weg van de kamer. Freek bleef even stil. ,,'t Is ook zoo griezelig," huiverde hij. „Net of er uit de hoeken wat op je zal vallen. Als ik in 't midden ben, denk ik altijd dat er wat komt". „Dan moet je er direct over heen denken, dat de Heere je ook in de gang kan bewaren", zei Groot moe. „En dan zul je wel zien, dat je angsten ver dwijnen, en word je weer onze dappere Freek." „Zeg jij maar oven aan Robert, dat de thee koud staat te worden", zei Lucy aan Dien. „Och, zei Dien, „doe jij het maar even. 'k Heb juist een gevaarlijke pen onder handen." Freek vloog met een vaart van zijn stoel. „Ik zal het doen, tante Lucy", zei hij haast juichend. „Jij?" deed tante verwonderd. 133

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 14