ag s.saa-gs >s 3.S.3 I fe-g J OioïSJil w§(§ 151' -g Èg g£ s-i C-S^N'S J3 S-ê SJSfl öo rt >2 '5 Jè '3 a. ti VAN BONTE DINGEN G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg Iets over ingewanden, die uit den band gesprongen zijn Bij een aanval op mijn beurs door een mij onbe kenden bedelaar werd door dezen getracht mijn medelijden op te wekken door de mededeeling, dat ihij „dubbel gebroken" was, een bij het publiek gebruikte uitdrukking voor een „dubbelen breuk". Hij beschouwde dit n.l. als het allerergste, wat een inensch maar kon overkomen. Voor mijn bewering, dat hij Godc dankbaar zijn mooht, dat hij geen kanker of T. B. C. had, voelde hij maar buiten gewoon weinig. Voor mijn aalmoes voelde hij ech ter meer dan ik, daar men in zoo'n geval nooit weet of die gave niet dient voor een borrel, waar door dan onze aalmoes leidt tot verderf. Ik geloof, dat men in zoo'n geval verstandiger doet den raad te volgen van een op het gebied van armen zorg deskundig man, die altijd den bedelaar een goed maal warm eten aanbood met het verzoek, dat op een aangegeven uur te komen halen. Het was opmerkelijk, zei hij eens, hoe weinigen van idit gulle en doeltreffende aanbod profiteerden en hij roemde die methode dan ook ten zeerste, om dat men daardoor het bezwaar onderving van ver keerd te geven niet alleen, maar tevens ook van heel wat overlast bevrijd was en de zekerheid had, dat men niet een mensch had afgestooten, die wer kelijk .gebrek leed. [Wat verstaat men nu eigenlijk onder een breuk? Laat mij hiertoe gebruik maken van een heel een voudige vergelijking. [Wanneer in het canvas van den buitenwand van uw fiets een scheur is ontstaan, dan kunit u dik wijls waarnemen, dat uw binnenband, die door de ingepompte lucht onder lioogen druk staat, door die scheur heen glipt en een uitpuiling ver oorzaakt. Wanneer men nu den binnenband ver gelijkt met het buikvlies, dat de ingewanden om geeft en den buitenband met den buikwand, dan is ihet zeer duidelijk, wat er bij een zg. „breuk" gebeurt In dat geval zal n.l. do-.r een of andere sterke inspanning b.v. het sterk persen bij den Stoelgang, door hevig hoeeten of zelfs niezen en vooral door het tillen van zware voorwerpen zulk een drang op de zwakkere plaatsen van den buik wand worden uitgeoefend, dat meestal een darm lis door de in den buikwand ontstane spleet naar buiten wordt geperst en zich daar als een kleiner of grooter gezwel vertoont, dat dan door de huid bedekt is. In den regel zijn deze plaatsen reeds van af de geboorte zwak geweest, zoodat zij wei nig weerstand kunnen bieden aan den druk, die bij eiken buikpers ontstaat. Men onderscheidt bij een breuk: de breukpoort, waardoor de darm door den buikwand naar buiten is getreden en voorts de breukzak, die in dat geval een deel van den darm bevat. Men onderscheidt bij de breuken de Zjg. reponibele breuken, die door het uitoefenen van een lichten druk weer in de buikholte zijn terug te brengen. Bij de z.g. irreponibele breuken gelukt dit niet en wanneer in zoo'n geval de darm- lis zoodanig beklemd raakt dat er geen darm- inhoud meer doorheen kan gaan, dan ontstaat de toestand van een beklemden breuk, die hevige pijn veroorzaakt, tot ontsteking kan overgaan en door vermindering der bloedcirculatie tot versterf van het weefsel kan aanleiding geven. Vaak zal alleen een onmiddellijke operatie van den dood kunnen redden. W&nneer de breukpoort nauw is, kan door een breukband het uittreden van een darmlis heel gemakkelijk verholpen worden. Al behooren de breuken, uitgezonderd dan de beklemde breuk, zeker niet tot de meest ernstige kwalen van het mensch dom en kunnen zij door een eenvoudige operatie worden genezen, zoo veroorzaken zij toch veel last aan den patiënt, vooral als men in de warme zomerdagen is gedoemd tot het dragen van een breukband. De ervaring leert echter, dat men aan die ongemakken toch wel zóó went, dat men ze niet meer bemerkt. Die pas een nieuw gebit draagt (ik heb het gelukkig nog van hooren zeggen, daar een eigen gerij, al is het ook gelapt, toch te verkiezen is boven een huurkarretje) voelt zich de eerste dagen diep ongelukkig, maar na een week merkt hij er niet veel meer van. Zoo gaat het ook met het dragen van breukbanden. Na eenigen tijd bemerkt men ze niet meer. Een patiënt zei me zei fa eens „zich ongekleed te voe len", wanneer hij zijn breukband niet aan had. Breuken in welken vorm ook, bezorgen ons altijd last. Zijn het menschelijke breuken, die uitkomen, dan zijn ze een ware kwelling en zijn het tien- deelige breuken, die veelal de eigenschap vertoo- nen niet uit te komen, dan ia men er ook nog niet gelukkig mede. M o aniieht-idylle Houtmede van Ed, weer zocht Ger of er ïusscKen die kiek en Miekfl verband kon zijn. Maar dat kon haast niet. „Er is", begon Loes, „in 't begin van de vorige maand, een mijnheer v. d. Struik hier eenige dagen aan huis geweest. Herinner je 't je nog? Ik heb je er van verteld, als ik verder ga weet je t •wel weer. Hij is inspecteur bij t onderwijs, en; moest hier in de stad zijn, bij t afnemen van 'examens Hij heeft me verteld van zijn gezin, van zijn vrouw, die al jaren zwak en sukkelend was geweest, en van zijn kinderen, die hun moeder zoo plotseling hadden moeten missen. Je kon aan heel zijn manier van zeggen merken, dat hij er onder leed, en dat zijn leed nog verzwaard werd door de zor gen, die een onbedreven leiding van het huisge zin hem gaven. En ik heb naar hem geluisterd, tel kens weer, zooals men uit beleefdheid doet. Maar toen hij bij 't weggaan, na zijn groet, zoo vertrou welijk liet volgen: „Ik hoop niet, dat we elkaar .voor 't laatst gezien hebben, mevrouw Roos", wenschte ik, dien man niet ontmoet te hebben. Er was absoluut niets in hem dat mij trok, hij' heeft van dat oogenblik af alleen hinderlijk in mijn gedachten gehuisd en door een brief, die ik gisteren van hem kreeg, is dat toegenomen. „O", vroeg Ger, „loop je daarover te tobben vanavond?" „Dit kiekje", vervolgde Loes, zonder op d© vraag in te gaan, „stuurde hij er bij in. ,,'t Zijn mijn kinderen", schrijft hij, „zooals ze in hun dagelijksch doen zijn, speelsch, plagerig", en nu ik zoo 't een en ander van hen wist, meende hij mij er een genoegen mee te doen, deze pas geno men kiek te zenden. Het eigenlijke doel van zijn schrijven is een verzoek. Hij zit weer in moeilijkheden, waarover hij uitvoerig uitweidt. Het betreft hoofdzakelijk haar, die thans de leiding in zijn huis heeft, maar van wie hij bij de dag merkt, dat ze zelf nog geleerd en geleid moet worden. Nu vraagt hij of ik hem helpen wil, om door middel van een advertentie, of op een manier die mij beter toe lijkt, een juffrouw te vragen en te kiezen, die be antwoordt aan de door hem gestelde eisch. Hij voegt daar dadelijk aan toe, dat het bij mij ver wondering zal wekken, dat hij zich op deze wijze tot mij richt, maar dat een vrouw zooiets beter kan dan een man". „Neem me niet kwalijk, Loes", viel Ger ineens driftig uit, „ik vind het van dien man een bespot telijk idéé, joü daarvoor te gebruiken! En al praat hij zich nog zoo uitvoerig uit, ik zeg maar, 't is louter mannen-redeneering. Wie verzint nou zoo iets! Geloof jij werkelijk, dat hij geen familie of andere kennissen heeft, die hem in dat opzicht helpen willen? Zal ik je eens wat vertellen? Het is hem om jou te doen, en omdat hij er niet recht streeks voor uit wil komen, wil hij zoo de con nectie aanhouden. Maar jij, altijd klaar om anderen te helpen, hebt dat natuurlijk heelemaal niet begrepen, en zit je nu suf te denken hoe je hem helpen zult. Loes, wees verstandig, schrijf hem, dat je door 'die opdracht zeer vereerd bent, maar die onmoge lijk aanvaarden kui.t". Er klonk een schel, kort belletje. Dat was voor Loes het sein, dat ze verwacht werd. En zoo na men de vrouwen haastig afscheid. „Je toekomstige naam zou niet onaardig klin ken", plaagde Ger toch ondeugend nog even bij 't weggaan. „Hoor eens: Struik-Roos!" „Ger, ik smeek je, spot niet. En Roos is immers piet mijn eigen naam ,,'t Is maar een grapje, hoor!" Ger zwaaide nog even en wipte toen weg. Loes haastte zich naar haar mevrouw toe, deed wat van haar verlangd werd, en wenschte met een handdruk „goeden- nacht". „Van slapen komt niets", dacht ze, haar bed openklappend. Ze ging gekleed op de rand zitten. „Ik moet in ieder geval 't een of het ander, hem schrijven hem helpen. Ger kon wel zeggena „maak je er van af', maar wie weetV H Was moeilijk geweest, Ger duidelijk te ma ken, hoe zij het had ingezien. Ger begreep haar niet, ook niet toen ze het anders probeerde. Was het wonder? Wat deed ze te praten, over dingen die haar zelf niet klaar waren? Ze begreep im mers niet eens, wat het eigenlijk kon zijn, dat al maar bezig zijn met hem, ondanks het weten, dat ze liever buiten deze zaak bleef? Maar dit was zeker, ze zou bij haar overleggingen in niets zich zelf willen zoeken. Toen ze na lang denken opstond, wist zo wat haar te doen stond. Ze liep op 't dressoir toe, dat dienst deed als linnenkast en bureau beide en haalde haar brievenmap, ze las nog eens zijn brief, om te weten hoe hij zich die hulp had voor gesteld, en maakte een advertentie op. Ze ging de inhoud van haar schrijven na, haalde hier een streep dc jr, veranderde daar een zin en pende het adres op een couvert. Bij 't ontwaken, eigenlijk waren 't maar haze- p] aapjes geweest, die ze gedaan had, rekende ze uit: morgen, dan kon de advertentie er in staan, een paar dagen speling nog, dus Vrijdag kon ze 'de eerste brieven hebben. Ze wachtte j Er kwamen niet meer dan tweè brieven. De eerste die ze opende was van een weduwe. Ze had, een paar jaar nu al, een depót van koffie en thee, maar dat gaf zoo weinig tegenwoordig, en als daar nog huur af moest, belasting, de kosten .van een huishouden 't was tobben zoo om rond te komen en zorgelijk ook. Ze had er allang over gedacht, als er eens een geschikte betrekking open kwam Als ze eens met mevrouw mocht komen praten. Ze woonde toch in de stad Loes gaf haar omgaand toestemming. Afwerken, vond ze. Dat was voor beide partijen beter, en dan (werd de wachttijd voor hem niet onnoodig gerekt. De weduwe kwam, en Loes probeerde zoo duide lijk mogelijk voor haar uit te leggen wat meneer verlangde, noemde salaris „Ja, ja, maar", deed aarzelend hakkelend 'de vrouw. Ze zat tegenover Loes, en keek strak naar 't patroon op 't vloerkleed. „Zou meneer, ja", ziet U, ik heb dat wel niet gezegd in de brief, maar 'k heb een dochtertje, zes jaar is ze al. Zou dat voor meneer een bezwaar wezen?" - „Waarom hebt U mij dat niet dadelijk geschre ven?" Loes vroeg het een beetje verdrietig. „Dan bad U de moeite kunnen sparen". Ook de andere kwam nu met haar bezwaren. „Wat zegt U, drie kinderen? Nee, dat durf ik' niet op mij te nemen. Als 't er nu een of twee waren, of wat jonger. Een wiege-kindje, dat vind ik aardig. Maar kinderen van 8, 7 en 4 Ze kwam nog eens „Nee hoor", en ze zei het »oo minachtend dat haar neus er door in de hoog te trok. „U kon toch uit de advertentie weten dat ei* kinderen te verzorgen waren? En U hebt er ook aandacht aan geschonken. U schreef tenminste dat U van kinderen hield, en ze U niet vreemd waren", vond Loes. „Ja, ziet U, ik ben bij mijn broer, daar is een schat van een jongetje, drie jaar. Ik heb ook eerder al eens geholpen in een kleuterhuis, wan neer een zuster met vacantie was. Maar als je Voor vast iets zoekt, en dan ook nog de zorg van de huishouding hebt, nee dan geen drie kinderen. Dat stond er toch niet bij, en wie heeft er nu tegenwoordig meer dan twee!" Loes had veel zin, de vrouw flink in de oogen te zien. En toch zei ze alleen maar: „Ja, dat is een treurig verschijnsel, die kinderbeperking." „Treurig, noemt U dat treurig? Me dunkt, wie een beetje nadenkt zal dat gelukkig noemen. Er is nü al werk en eten te kort". „Onzinpraat". Loes zei het heftig en veront waardigd. Ze kon het gewoon niet uitstaan, dat gemakzucht onder zoo'n leelijke dekmantel ging. Ze liet het juffertje uit. Op de stoep stond een, heer. Hij wilde juist bellen toen Loes open trok. „U hier." Ze vroeg het verwonderd, en met schrik. Toen: „Gaat U verder, meneer van der Struik". „Mag ik even." Hij liet z'n blik van zijn jas naar de kapstok gaan. „Neemt U me niet kwalijk." Haar verontschul diging moest luchtig klinken, en toch ze had Zn de duinen bij Meyendél. ïtoor zeewind gebogen boomen. Oud steegje te Harderwijk, moeite om niet te laten blijken, hoe hinderlijk haar deze ontmoeting was. Liever had ze haar ervaringen rustig aan hem geschreven. Tegenover hem, luisterend naar zijn praten, vouwde ze on gemerkt haar handen: „Heere", bad ze, „geef me Wijsheid, en laat me bovenal eerlijk, waar zijn." „En", hoorde ze hem verder vragen, „kunnen slagen, mevrouw Roos?" „Nee meneer." Nu hief ze haar hoofd op. „Ik was niet wat men noemt gelukkig in mijn pogin gen. Maar als ik U terwilie kan zijn, zal ik in een andere courant nog eens probeeren". „Zou ik er wat aan hebben 7" „Hebben? Zonder moeite geen baat! Kom meneer van der Struik, dat weet U toch ook wel! „ja, maar ik dacht", z'n stem begon wat te haperen „ik dacht zou er ook een andere mogelijkheid zijn." „Van beter slagen?" vulde Loes aan. Heimelijk hoopte ze, dat hij de zorg van haar wilde afne men. „AJ3 ik iemand kon vinden die ik kende, 't Is zooals U zei: aanbiedingen op brieven Hij .voltooide de ziil niet. „Zooals U wilt" Loes had geen moed op te zien. .Terwijl ze 't zij-raam uit bleef turen, vervolgde ze, „dan laat ik 't nu maai- aan U over. En schrijft li me dan eens of 't U gelukt is?" „Schrijven? Laten we afpraten." Hij zoclit haar blik. Loes verroerde zich niet. „Ik heb aldoor aan U gedacht." Dus toch. Ze wendde haar hoofd ineens naar hem toe, keek hem strak aan, en zei met vaste stem „Ik heb mijn werk." In dat resolute antwoord lag voor hem een nieuwe bekoorlijkheid en tegelijk een aanmoedi ging om verder moeite voor haar te doen. „Wat zegt dat?" .Zóóveel, dat ik weet, waar mijn plaats is, en dat ik die niet zonder noodzaak mag verlaten." „Maar als ik je nu noodiger heb?" Dat intieme ,je" ergerde haar. „Nee", zei ze, „dat geloof ik niet. U wilt immens geen hulp in uw huis, die Ze wist niet goed, hoe ze 't zeggen zou „Ik heb Micke, dat weet U toch." „Die wordt toch door anderen verzorgd." „Ik ben haar moeder", verbeterde ze, en met dat korte zinnetje wilde ze het gesprek afbreken. Wat zegt hij dat ongevoelig, dacht ze „Die wordt toch door anderen verzorgd". Of je 't over een stukje speelgoed hebt dat je zoolang opbergt. 't Is toch haai- kindje, van Just en haar. Dc allergrootste plaats heeft Mieke in haar hart. Voor Mieke leeft ze, voor haar werkt ze. „Mdeke." Eerbiedig fluistert ze die naam. „Mie ke, o kon ik je zien kon ik je kopje maar even tegen moeder aan leggenniemand zal mijn gedachten van jou aftrekken." „Begrijp me goed mevrouw" Och man, dacht Loes zwijg toch zeg niets meer tegen me. Maar hij ging verder: „Ik heb .U niet willen krenken, 't Is toch een feit, een kind meer geeft dubbele zorg." „Dat ie het juist, waarin U mij niet begrijpt. Ik heb behoefte aan die zorg, en U beschouwt het als een verlichting, dat ze ergens geborgen is. En als ik in Uw huis zou komen, met de verantwoorde lijke taak, ook Uw kinderen op te voeden, zou ik het altijd als een gemis voelen, dat daar voor haar geen plaats is." „Dat maakt U er van, Mieke kan voor U tocK blijven, wat ze altijd is geweest!" vond hij. „Dan had U mijn woorden moeten begrijpen, zoodra ik over haar sprak." „Ik zal voorzichtiger zijn. Wilt U mij tijd geven, het goed te maken?" „Neen, er is van goed maken geen sprake hier. Laten we gaan en vergeten, mijn werk roept me", zei Loes. Hij aarzelde. „Is het om Mieke staat zij tus- schen ons?" Er kwamen tranen in haar oogen. Toen zei zd éindelijk: „Mieke is mijn kostbaar kleinood. Wie dat ontdekt heeft, weet ook, dat ik me niet vol komen meer geven kan." Toen ging hij. Sinds ik het weet Jacqueline van der Waals Sinds ik het weet ik weet het wel, ofschoon Nog onder ons angstvallig wordt ontweken, Het booze woord te noemen, dat bij 't spreken Licht ruw of wat onzuiver klinkt van toon, Sinds ik het weet, werd mij de overvloed, De schoonheid en de zoetheid aller dingen, Die mij alom omgeuren en omringen, Nog wèl zoo liefelijk en wèl zoo zoet, Sindfe ik het weet, schijnt mij de atmosfeer Doorwasemd en doorgeurd van zoete togen, Het is of ieder zintuig en vermogen Nog fijner werd en scherper dan weleer, Sinds ik het weet, treed ik, wien ik ontmoet, Den vreemden en den vrienden op mijn wegen, Ontroerder en vertrouwelijker tegen, En "k groet ze met een vriendelijker groet, Sinds ik het weet, is God mij meer nabij En vaak, in d' ernst van 't aardsche spel verlorcni Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren, Gevoel ik plots Gods glimlach over mij. 108 1091

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 14