ONDAGSBLAD
V
k leu - fer - krantje
Voor knutselaars
Het poppenhuis heb je zeker al voor elkaar, met
al die fijne vacantic-dagen?
Nu de bewoners er nog in. Daar kunnen èn de jou
gens èn de meisjes fijn aan werken.
De een maakt de poppen en de ander dc kleertjes,
'dan schiet het werk dubbel zoo hard op.
Daar gaan we dan:
We beginnen met an ren overgebleven lap, 'n bal
te maken, strak en mooi rond. Buig er een ijzer
draadje om heen, dat je verder in twee even lange
stukken laat nf hangen. Dat wordt het hoofd!
Wikkel er een stuk katoen om, wit katoen, dat
kan zoo mooi strak komen te zitten. Aan den hals
weer een IJzerdraad omwinden, waarvan je de uit
Stekende klemtoon op uit, hoor! stukken luat
ritten «-oor do armen. Wanneer je dat alles hebt,
ben je zóo ver als de bovenste figuur rechts. Nu
ga je niet lange, smalle zwachtels een rolletje
of stukken aan elkaar gezet een arm omwikko-
len; bij den hals beginnen en bij het einde terug
Wikkelen. Is de strook lang genoeg, dan bewerk je
Op dezelfde manier ook den anderen arm. Daarna
'den romp, tot op de helft van de draden. Wat er
nog van die draden overschiet, buig je om voor de
boenen. Begin en eind van eiken strook even vast
naaien. O ogen, neus en mond met zwart garen
bordun-u. Voor hiiiir een uitgefladderde kous. Geef
het gezicht een beetje kleur met dunne, roode
fratervert.
Oplossingen
van de Rebus in het vorige nummer
„Gelukkig is ecu vast gemoed.
Dat in geen blijde weelde sinilt,
l-'u sluit, gelijk een taaie schild,
Den on vei mijdbren tegenspoed"
Wat zijn dat?
1 Luistervinken
2 Hengelaars,
4. Straatmuzikanten,
van de raadsels in het vorige nummer
1 Pardon.
2 Het woord EINDIGT begint met een K.
Nieuwe Raadsels
De hond en de haan
Een hond en een haan gin-gen sa-men een
ver-re reis doen.
Toen het a-vond was, ver-d waal-den ze in
een groot bosch.
„La-ten we hier maar blij-ven" zei de haan.
„We kun-nen toch niet meer bij men-schen
ko-men. Kijk, die boom heeft een hol aan
den voet. Ga jij daar nou sla-pen, dan ga ik
op een tak zit-ten. Zoo sla-pen we heer-lijk."
„Goed" zei de hond. „Dat is best."
De hond kroop in het hol en de haan vloog
op een tak
De haan werd al vroeg wak-ker. De zon was
nog maar e-ven op!
Lus-tig begon hij te kraai-en
Ku-ke-le-kuKu-ke-le-ku
Zoo hard hij maar kon.
Dat hoor-de Rein-tje, de vos.
„Wat hoor ik daar?" dacht hy. „Een haan?
O, wat heb ik een hon-ger! Zoo'n haan-tje
zou ik best lus-ten. Ik ga er-op af."
De vos zag het haan-tje al gauw zit-ten.
„Wat een druk-te-ma-kerdacht hy.
„Wacht maar, ik zal je wel krij-gen. Ha-
ha-ha, wat zal ik fijn smul-len. Maar ik moet
slim zyn, an-ders komt dat vet-te hapje niet
naar be-ne-den."
De vos zet-te een on-schul-dig ge-zicht.
„Zoo, zoo, Me-neer de haanJe bent al vroeg
wak-ker. Wat heb je toch een mooi-e stem!
En wat zijn je vee-ren prach-tig van kleur.
Wil je niet naar be-ne-den ko-men. Dan kun
nen we sa-men ont-by-ten. Dat is ge-zel-lig!"
„Be-drie-ger" dacht het haan-tje. „Je
wilt mij op-e-ten. Wacht maar!"
„Och, me-neer de vos" z e i het haan-tje,
u vleit me! Ik wil graag bij u e-ten. Als
myn vriend mee mag ko-men."
„Dat is best" zei de vos.
De slok-op dacht: „Die vriend is vast ook
een haanDie eet ik ook op
„Maak myn vriend dan maar wak-ker" zei
het haan-tje. „Hij slaapt in het hol in den
boom. Maak hem maar wak-ker."
„11a, ha" dacht de vos. „Dat wordt fyn
Twee ha-nent Wat zal ik lek-ker e-ten!"
Hij stak zijn kop in het hol en vroeg heel
vrien-de-lyk: „Ga je ook mee naar myn huis
om te e-ten?"
Maar, o
De hond had al-les ge-hoord en hy wist heel
goed, dat Rein-tje een be-drie-ger was. Hy
sprong op den vos toe en beet hem ste-vig
in zyn neus.
Jan-kend van pijn ren-de de be-drie-ger er
van-door.
Na-ver-teld.
Hans-je en de poes
door
Hens
De keu-ken-deur stond half o-pen,
Een vreem-de poes kwam bin-nen loo-pen
En Hans-je roept: „O, kyk eer.s, Moes!
Daar is een beest, een poes, een poes!
Ze loopt maar voor mijn voe-ten.
Wat zou dat beest toch moe-ten?"
Maar Moe-der zegt: „Dat weet ik wel,
Jij hebt zoo'n dorst, hé, Poes-je-nel,
Dat komt van al je dwa-len,
'k Zal gauw wat melk-je ha-len."
't Gaat in het bak-je: „lik, lik, lik,
En Hans-je weet geen raad van schik.
Zoo'n drin-Jke-rij als hy nu ziet,
Zag hy nog van zijn le-ven niet.
Wat gaat dat tong-je leuk, denkt hy.
Hy zit er op zijn hurk-jes bij.
„Jy doet maar niets dan: lik, lik, lik,
Zoo krijg je nooit je buik-je dik",
Zegt Hans en haalt een le-pel. „Daar!
Een le-pel vol en gaap nu maar!"
Dan duwt de bij-de-han-de guit
Den le-pel te-gen Poes d'r snuit.
En Poes-je denkt: „Ik vind het goed,
Maar 'k weet toch zelf wel, hoe het moet,
En likt, zoo-als zij altyd doet.
En als zy af-likt snor en mond,
Is 't bak-je leeg en 't buik-je rond.
1. In «elke kers zit geen pit?
2. Welke punten slijpt men niet?
8. Welke borstel» bobben geen haai
4. Wat moet je houden als je bet geelt?
Uit welke wolken komt nooit regen?
6. Met welke maten meet men niet?
7, Welk hort klopt niet?
Grapjes
lluisbuas: Is uw kelder waterdicht?
Huurder: Ja, ik geloof van wol. Toon ik hier kwam
wonen stond er twee voet water tn den kelder en
daar ia nog geen druppel Min wcggeloopon!
,1ste Student: Waarom ga je nooit meer door de
Keizoistraat?
2de Student: Dat zal ik je zeggen. Aan den rechter
kant woont mijn kleermaker, aan den linkerkant
mijn schoenmaker en in 't midden is de straat
opgebroken!
*12
ïïüfSWPSS? isrssï
ZATERDAG 2 APRIL No. 14 JAARGANG 1932
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
OPENING
nel, opdat zij d»
Met (Ie opstanding van Jezus uit de dooden gaan
ftlte deuren open.
Hot begint met het geopende graf des Hoeren
zeiven. Maar er zijn ook geopende harten die naar
hem uitgaan om hem te zoeken cn tc vindon.
Van de Emmaüsgangers lezen we, eerst dat hun
oogen gehouden werden dat zij hem niet konden,
die toch met hen ging en met bon sprak cn hun
in al de Schriften uitleide hetgeen van hem ge
schreven was. Totdat onder het broken van het
brood hun oogen geopend werden en zij hem
Dan, als hij bij de herkenning uit hun gezicht
verdwijnt, bekennen ze voor elkaar: Was ons hart
niet brandende in ons als hij tot ons sprak op
don weg en als hij ons de Schriften opende.
Nog dieuzelfden avond in Jeruzalem teruggekeerd
ontmoeten zij de elven en die met ben waren.
De deuren heeft men gesloten uit vroozc dor
Joden. Maar voor Jezus zijn ook die deuren open:
hij staat onverwacht in het midden van hen.
En dan wordt nog eens gezegd, dat hij hun ver-
stand opende, opdat zij dc Schriften verstondon.
Uit dc Schriften heeft Jezus zijn discipelen onder
wezen, toen hij nog met hen was vóór zijn sterven.
Ilij herinnert lien daaraan, nadat hij eenst de
vrees, die zicli van hen meester maakte, hoeft
overwonnen door hun zijn handen en voeten te
tooneii, en door voor hun oogen te eten wat zc
hom op zijn vragen gaven, een stuk van een
gebraden visch en van honigraten.
„Dit zijn de woorden, die ik tot u sprak, als ik
nog mot u was, namelijk dat liet alles moest ver
vuld worden wat van mij geschreven is in do
wet van Mozes en profeten cn psalmen."
Maar zo liudden het niet verstaan, hoe duidelijk
hij liet hun ook had voorgesteld. Zc erkenden do
Schriften wel voor Het Woord van God. Zo
erkenden ook Jezus als den Messias. Ze waren
niet onkundig van den inhoud der Schriften. Eu
toch verstonden ze de Schriften niet.
Nu echter doet Jezus bij hen iets wat hun tevoren
niet was geschied. Hij opende door een verborgen
werking van zijn Heiligen Geest hun vorstand,
opdat zij de Schriften verstonden. Toen weid hot
hun duidelijk, dat volgens de Schriften de Messias
al zoo moest lijden en van dc dooden opstaan, en
dat in zijn naam moest gepredikt worden bekee
ring en vergeving der zonde.
Vuil dut oogenblik af kregen zij bet rechte inzicht
in de Schriften. Hun oog ging voor do meoiiiiig
cn bedoeling der Schriften open. Nu werd do weg
dor zolighoid hun ontdekt. En van nu aan gingen
zij op dien weg zei ven wandelen en gingen ze
anderen er op voor.
Tweeërlei was dus noodig. Dc Schriften moesten
hun geopend weiden. Maar ook hun verstand
moest geopend worden. Er moest zijn een objec
tieve ontdekking van het licht der Schriften.
Miuir om bij dat licht tc wandelen moest ook
subjectief bet vorhlinde geestesoog geo]K-nd
Het is er eonigszins moe zooals .h-saju zegt van
hot volk in zijn dagen, voor wie Gods ojwnbartng
geworden is „uls de -woorden van een verzegeld
boek, dat men geeft aan een die lezen kan, zeg
gende: Lees tooti dit; en Hij zegt: Ik kan niet,
want bet is verzegeld. Of men geeft het bock aan
con die niet lozen kan, zeggende: Loos toc-l» dit
ón bij zegt: Ik kan niet lezen" (Je». 2f» tl, 12).
Eerst waar die tweeërlei bedekking is weggeno
men verstaat 'n mensch wat liij tot zijn zaligheid
verstaan moet. Zoo was het bij des Hecrcn volk
in oude dagen. Zoo was het bij Jezus' discipelen.
En bij ons is het niet anders.
Zoowel de opening der Schriften als de opening
van ons verstand is dus noodig om te weten wat
ons tot zaligheid noodig is. En dit weten is noodig
tot onzen troost in dit loven met zijn moeite en
verdriet, mot zijn zonde en lijden.
Ook zonder dat wij liet weten kan Jezus ons
zalig maken. Zoo gaat het met de kinderkens, die
hij vroeg tot zich ncomt, Maar met wie tot jaren
des onderscnoids kwain handelt hij niet alzoo.
In wat hij vóór ons Heeft volbracht cn in wat
Ilij nog voor ons doet voor het aangezicht Gods
ligt de vastheid van onze zaligheid. Maar wat zou
den wij in don strijd des levens daaraan hebben,
indien wij Het niet wisten?
Welnu daarom maakt hij het ons bekend. Zoo
bekend, dat wij hot gcloovcn cn dat liet door het
geloof ons eigendom wordt.
Zoo hooft hij eerst zelf met zijn discipelen gedaan.
Hoewel door zijn opstanding uit de dooden verre
boven dit aardsche cn vergankelijke leven ver
heven, heeft hij zich tooli tot hen nedergebogen.
Hij heoft het hun opnieuw voorgespeld uit do
Schriften. Zooals men iemand, die over een ge
wichtige mededeeling hoen gelezen heeft, nllcs
woord voor woord herhaalt. En hij heeft hun
verstand geopend.
Toon verstonden zij.
En toen hebben zij niet die Schriften op zij ge
logd, zooals men een nieuwsblad opzij legt, waar
uit men heoft gelezen wat men van belang aolit.
Neen, toen zijn de Schriften hun juist dierbaar ge
worden. Te voren bobbeu zij wel eerbied voor de
Schrift gehad. Maar nu krijgen zc dc Schrift lief
als liet woord der zulighcid.
Wel verre van hetgeen allerlei geestdrijvers van
vroeger cn later tijd, ook van dezen tijd, willen:
dat zij hun inwendig licht boven de Schrift zou
den stellen, Heoft dut inwendig licht hen juist
naar dc Schrift doen grijpen. Dc blinde is niet
begecrig naar het licht dat van buiten af hem
toestraalt. Do ziendo zoekt juist dat licht.
En zoo is hot met do'ng'een wiens geestesoog nog
gesloten is cn dien dio geestelijk ziende is ge
maakt. Dc eenste kan wei dc Schrift erkennen als
het Woord Gods, er zelfs voor strijden. Maar Hij,
wion de oogen geopend zijn, is naar die Schriften
begecrig.
Jezus' discipelen hadden te voren nooit geweten
dat zij zulk eon rijken Jezus hadden, omdat zij
niet verstondon wat do Schrift van hem getuigde.
Nu wisten zo zoo hot een als het ander.
Jezus heeft hun ook do leer der Schriften aan
gegeven. En daarin is voor alle latere tijden een
aanwijzing, hoo de loer der Schrift moet worden
verstaan.
Zooals de hoofdsom der wet in twee geboden werd
uitgedrukt, zoo wordt het evangelie saamgevat bi
doze beide grondtrekken. Vooreerst, dat dc Christus
alzoo inocst lijden cn van do dooden opstaan ton
derde dage. En ten andere, dat in zijn naam ge
predikt moet worden bokeering cn vergeving dor
zonden onder ulle volken, beginnende van Jcru-
Die prediking is gosrliiod, nu eeuwen lang. Ze
geschiedt nog. En ze zal geschieden tot aan liet
einde der wereld.
Ilot is dc verrezen Christus zelf, die door zijn
Heiligen Geest daartoe dringt. En boe ook dat
evangelie vorvalsclit ls, Hij beeft door de genade
Banden Zondagsblad
Wij doelen onzen lezers mede, dat aan 't einde
van den jaargang tegon lagen prijs handen voor
't Zondagsblad zullen verkrijgbaar worden gestold.
Tevens stollen wc ons voor bij eiken band een
volledig inhoudsregister te verstrekken.
Degenen, die ons Zondagsblad willen bewaren, en
dat zullen er wol zeer velen zijn, kunnen reeds nu
met een en ander rekening houden.
DIRECTIE*
des Heiligen Gccstos de prediking altijd weer go»
zuiverd. Zoo werkt de kracht zij nor opstunding
door. Zoo doet hij zich gelden, ook nu nog ale do
levende Christus.
Maar zie dan ook niet voorbij dut andore. Name
lijk dat bij nog steeds voortgaat het verstand ta
openen door de wondere werking van zijn Heiligen
Geest, zoodat het gepredikte evangelie wordt ver
staan 011 geloofd.
Boide de opening der Schriften on do opening
van ons, van nature gesloten verstand, zijn van
hom. Daarom is hier geen tegenstelling, maar
volkomen harmonie.
Zooals degccn, die uit de duisternis tot liet licht
komt, de dingen rondom hem ziet gelijk zo zijn,
zoo ook krijgt degccn, wiens zielsoog goopend
wordt, dc dingen Gods te zien gelijk ze zijn.
Hierin is de eenheid des geloofs. De overeenstem
ming van do Schriften en van wat wij geloovcn.
De overeenstemming ook tusschen dc geloovigcn
onuorling.
Altons dc Schrift als regel, door God gegeven. En
van Hein ook liet leven Hij de Schrift Het leven
door het geloof in gemeenschap met Christus, cn
in gemeenschap met elkander.
Totdut wij eens zullen komen tot liet volmaakte
kennen hiernamaals, als 'wij do volkomen zalig
heid genieten zullen, die door Hem is verworven*
Thomas
door
H. de Bruin
lly gleed de laatste binnen, bleek en moe*
een ziek verlangen in zyn doffe oogen:
geslagen van liefde en van logen
en zuchtte, en sloot de deur angstvallig toe,
Zy vraagden niet: wel Thomas, gy? en hoe.,
maar zwegen hun aangrijpend mededoogen,
en wisten sterk hun eendren wil gebogen
naar den in leed verzwakten zwerver toe.
Hun vreugd bekende na den vredegroet:
waarom in weemoed 't innigst was
[gebeden
't ontwaken uit den nacht om to genezen.
Toen hy het Licht ontroerend had beleden,
verhieven ze zich, vroom van wil en wezen,
den Meester en hun Broeder tegemoet.
„Achtste Kerstboek",
105