HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT De keurmeesters Meerland liud als elke gemeente een aantal fijn proevers op geestelijk gebied, die met den naam keurmeesters werden betiteld. Ze w 'en aange duid als extra zwaar, onmogelijke lui, die door geen enkelen dominé werden bevredigd. Alle ker ken waren door ben afgeloopen, elr' predikant was op de weegschaal gelegd, maar ook de meest gereformeerde had teleur gesteld. De keurmeesters waren erg verdrietig, en liepen meest met treu rend gezicht rond. De waarheid we ra toch zo® sporadisch gebracht, in de kerk der vaderen in 't geheel niet, in gescheiden kerken hier en daar. En nu moesten ze zelf maar kerk hou.^ïn, bij een van de broeders of zusters en dan een oefenaar opdiepen, die vrecselijk diep was ingeleid in de euivere waarheid. De kopstukken waren vijf in getal, een soort inquisitie, die over de rechtzinnigheid oordeelde. De maatstaf waarnaar geoordeeld we. was tra ditie, oude schrijvers, oefenaars meening en ten slotte geloof ik, dat de Bijbel ook nog meetelde. Volgens de keurmeesters kwamen er uit Meer- land's toen levend geslacht, geen twintig in den hemel. Ieder was gewogen en de meesten waren te licht bevonden. Zij behoorden natvrlijk tot 't uitverkoren volk en meenden een zeker mandaat te hebben om bij voorbaat 't vonnis voor een ander te strijken. De Meerlandsche geloovigen rilden niet bepaald bij 't hooren van 't aangekondigde oordeel van de lijde der keurmeostere. Schouderophrlend, glim lachend ging men de inquisitie voorbij, 't Waren nogal, op een enkele na, beste hecrcn. Aan zich zelf moesten ze genoeg hebben, in hun eigen tuintje stond genoog onkruid. Met de mond waren ze fijn, de waarheid was voor Ihen de letter, maar uit den Geest leefden ze niet Eén van hen was vroeger de grootste lakker van Meerland, wilde van God noch gebod weten en nu zwoer hij bij Smijtegeld en Comrie. Fanatiekcn, Oordeelde een ander, dwepers met ziah jelf, eigen gerechtigden Anderen verklaarden niet eens graag znet zoon stel in 't hiernamaals te willen wezen. Met de kejrmeosters wilde ik pereoonli.'k ook ken nis maken, de inquisitie zou me wel verwerpeo, ma.at uit rr.têresae wilde ik hun mentaliteit lee- ren kennen. Af en too kwam in 't begin één bij me kerken. Een paar bleven weg, een enkele kwam terug. *t Duurde niet lang of een der hecren kwam op m'n spreekuur. Ik had in m'n laatste preek wel enkele goede dingen gezegd, maar over 't geheel was 't zeer slap. Voor hem zelf was dat zoo erg niet, hij stond vast in de waarheid, mav voor de anderen was die slappe kost toch bedenkelijk. Maar ik was de eenige niet, daar had je de gere formeerde dominé van Zandhonst, ook zoo dood als een pier, 't was tegenwoordig een dooie boel. Je moest zoeken met oen lantaarntje naar leeraren Exterieur Si. Lourentkerk te Alkmaar die de zuivere waarheid brachten. Om me wat wijzer te .maken en op 't goeie pad te brengen had hij iets fijns voor me meegebracht. Uit een oude krant werden losgewikkeld Smijtegeld en A BrAkel. Die zou ik wel niet hebben in m'n boekenkast, want wat tegenwoordig aan de academie werd ge leerd wa- niet veel zaaks. Als ik deze boeken eens ging doorwerken, zou 't in m'n ziel wel helderder worden en kon ik de menschcn ook betere kost voorleggen. Ik was natuurlijk erg blij met die twee duffe boe ken en had 't vaste voornemen er geen oog in te 6laan. In m'n studententijd had ik mij er toe gezet iets van de oude lectuur te doorworstelen, 't was me gelukt, maar ik voelde er weinig voor in negentienhonderd zooveel met heel andere vragen, m'n krap toegemeten tijd daaraan te besteden. Eén van de keurmeesters, ik geloof, dat hij mee deed voor spek en boonen was een zeer sympa thieke man. Ik kon 't best met hem vinden trots verschil en tamelijk trouw kerkte hij. De man was oud, klein van stuk, onder invloed van de keurmeesters maar toch met eigen meening. Als we met z'n beiden waren, was hij anders, dan in gezelschap der autoriteiten. In de diepte was een kinderlijk geloof, echt bijbelsch, zonder letter- knechterij. In z'n oordeel ovei anderen was hij milder dan de meesien zijner oollcga's, die tame lijk precies wisten, wie zalig werd en wie niet. Hij liet 't over aan God, zeide oprecht over 't intieme leven van een ander niet te kunnen oor- deelen. Meer door familie-relaties was hij eigenlijk in den kring der keurmeesters, dan wel door zijn principe. Aan zijn ziekbed, dat sterfbed werd, heb ik menigmaal gezeten en genoten. Kinderlijk 6prak hij over dood en eeuwig leven, hij was niet huilerig, triest, maar blijmoedig en opgewekt Hij steunde niet op oude schrijvers, maar op den bij-bolChristus was zijn troost in leven en sterven. Langzaam ging bij den ouden man de lamp uit, heel rustig en kalm gleed hij uit dit leven de eeuwigheid in. De beste van allen was heengegaan naar 't Vaderhuis met z'n vele woningen. Dat sprak vanzelf volgens de anderen, want de grond was goed geweest Op de begrafenis was ik aanwezig. Z'n vrouw had er op gestaan, die trouwens weer ruimer van op vatting was dan haar familie. Op 't afgesproken uur was ik aanwezig. De keurmeesters zaten in de houding om de tafel en keken me aan of ze zeggen wilden: nu heb je 't voorrecht een van 't volk te mogen begraven. Op een paar kinderen na die niet zoo erg in de waarheid waren, was alles zuiver in de hoogste mate. Ik zie de typen nog voor me. Karakteristiek wa ren ze en als typen beslist interessant De ge zichten hadden iets bijzonders, taal en wijze van spreken waren zeer karakteristiek. Ik wil toch effe zeggen, zoo merkte Jongman op, zooals broeder Hofman worden er geen tien uit Meerland begraven. Want treurig is 't hier ge steld, jonge jonge, wat zelle ze in de eeuwigheid teleurgesteld worden. In 't oordeel klonk iets kouds, iets hards. Ik behandelde psalm 00. Na af loop werden enkele opmerkingen gemaakt ten einde wat in mijn speech ontbrak aan te vullen. Ik had 't voorrecht in een der rijtuigen met die broeders te mogen meerijden. Eén was een gemoe delijk mannetje, een beetje achterlijk, 't Werd me ingefluisterd dat hij wel een beetje gek antwoord de soms, maar de grond was goed. Om de goeie grond was hij in den kring opgenomen. De heide anderen waren een paar overtuigden in de hoog ste macht Ze wisten allen precies, ook van den overledene, hoe hij was in 't hiernamaals. Van een hooggeplaatst persoon, die in 't vaderland juist was gestorven, wisten ze te vertellen, dat die mo gelijk nu in de vlammen knetterde en de een voudige Hofman was in den hemel. Zonder blikken of blozen werd zoo iets gezegd, mat een overtuiging die geen tegenspraak kon dulden. Hun oordeel was juist, zij behoorden tot 't volk en daarmee afgeloopen. Ik luisterde maar stil naar hun gesprekken, dia meest dropen van eigengerechtigheid. Bost be grijp ik hoe een jongere generatie in zulk een kring opgegroeid alle godsdienst over boord ging werpen, met 't badwater 't kind verwijderde. Op 't kerkhof aangekomen schaarden we ons om de groeve. Ik zou eerst spreken, ik kon de puntjes wel op de 1 zetten, dat was goed voor de omstan ders ook. Ik dankte voor het gratis advies en sprak op mijn wijze van den eenvoudigen man die waar lijk een kind van Go 1 was. Ik houd niet van ellen lange redevoeringen allerminst bij een graf en was dus tamelijk vlug klaar. Twee keurmeesters gin gen het dunnetjes overdoen. Ik weet er niet veel moer van, aileen dat 't onmogelijk langdradig was, dat heele stukken uit avondmaalsformulier en catechismus er tusschen kwamen en ontelbare bij belteksten. 't Publiek was langzamerhand wegge- loopen, uit beleefdheid moest ik blijven, hoewel al die citaten me intens koud lieten. Tot slot werd ons verzocht een psalm te zingen, waarvan zoo wat niemand de wijs kende. De broeders die gesproken hadden kregen een complement. Zoo was 't toch maar, net zooals zij gezegd hadden. Voor mij schoot er geen comple ment over. 't Was ook hcelcinaaJ niet noodig, alleen de tegenstelling viel op. Op de terugrit werd alles even opgehaald. Zijde- lingsche vermaningen werden ook aan mijn adres uitgedeeld en broeder Japiks vertelde nog dat nij Zondag jl. een dominee had gehoord, nee dat was geweldig, zooals die op de waarheid inging. Zoo was er uren fn den omtrek geen een te vinden. In d"ic omtrek was ik ook begrepen, maar 't pijn lijke daarvan voeide hij niet eens. Zondag had hij weer 's effe gesmuld, daar kon hij weer op teren. Jonge, jonge, wat had die dominee 't aangezegd. Hij had gehuild van blijdschap, vermoedelijk van t feit dat nog niet al 't goud verdonkerd was. In 't sterfhuis nam ik afscheid, ik was blij weer veel menschenkennis te hc-bben opgedaan.. Een dier dat 5 10 maal in zijn leven nieuwe oogen krijgt Dit zonderlinge dier draagt den leelijken naam van dennenkanker, maar is om te zien een alleraar digst wit spinnetje. Hoewel deze spin, evenals alle andere spinnen, heel slecht tegen de kou kan, en tegen den winter hoe langer hoe trager en stijver wordt, kunnen de eitjes van dit diertje strenge vorst verdragen. De eitjes liggen in de aarde, dicht onder de oppervlakte, zoodat de vorst ze gemakkelijk bereiken kan. De spinnetjes-in-wor- ding vriozen echter niet spoedig dood. Wanneer doze spin, door middel van een sterke z.g.n. „eiland", in het voorjaar de schaal van het ei doorbroken heeft, ligt ze een tijd lang als leven loos op den grond. De lange pootjes hebben in het ei zoo vast om het lichaam heengewonden gelegen, dat ze niet daitelijk voor gebruik geschikt zijn. Doch weldra komt er leven in, en spoedig is de spin druk bezig, zijn eerste huid af te stroopen. Die huid blijft dan ergens liggen en het is grappig om te zien, hoe de leege huisjes, waar de pooten in gezeten hebben, recht overeind in de lucht staan! Nog vijf A tien maal zal de dennenkanker op deze wijze zijn verouderd pakje uittrekken. Doch het eigenaardige is hierbij, dat niet alleen de huid, maar ook do lenzen der oogen verwisseld worden! De Duitsche natuurkundige Henking, die dit voor de eerste maal waarnam, stond er vreemd van te kijkenl Onder de gewone ooglcns heeft de dennenkanker nog een tweede, een reserve-lens, die de eerste lens zal vervangen, als die met de huid wordt afgestroopt. Deze tweede lens la niet hard, maar zacht, en is niet bol, naar buiten gebogen, maar buigt naar binnen toe. Na het afwerpen der oude lens wordt de reservelcns door dc inwerking der buitenlucht hard, en wordt bol, buigt naar buiten. Hieruit volgt, dat de spin gedurende het afwerpen der oude lens en het zich ombuigen der nieuwe niet kon zien. Niet alleen krijgt dit diertje dus verscheiden malen in zijn leven nieuwe „oogen", maar boven dien is het even vaak gedurende bepaalden tijd blindt 86 HET VERHAAL VAN DEZE WEEK Laatste dienst door Greeth Smitskamp „'n Zware dag voor jou, man!" Schichtig keek de oude koster op uit zijn gepeins. „O, ben jij het, Vcnema? Ja, ja, zeg dat wél." ,,'n Zware dag," herhaalde de stroeve, langzame stem. „As ie zooveel jare heb magge verkoere <ts 'n dor re pel wachter, man." Venema leunde op zijn gemak tegen de houten balustrade voor het podium, en liet zijn stem zoo veel mogelijk dalen tot gefluister. Wat echter niet verhinderde dat de vroege kerkgangers van de voorste stoelenrijen zijn woorden niet interesse volgden. „Ja man, erf om dan je ambt gewillig néér te legge, da's een heel ding. Maar de dominee •zei jou wel na bchoore ecre met 'n toesprakie. Dit verstaat-ie! 'n Woord Ier rechter tijd, zoo as de Spreukendichter zeit, nie-waar?" „Ja, ja" zenuwachtig knikkend plukte de oude koeter aan zijn kort wit baardje. As die Venema nou maar wèg gong overlegde hij tobbend, die man met z'n praat, en dan al die menschcn die 'm ankeke 't wier 'em ie veel op zóó'n manier wier het 'em te veel Hij stond resoluut op, en liep naar de deur. Venema stuntelde door naar zijn plaats achter de ouderlingen, niet omslachtige groeten links en rechts. Op zijn post aan de deur hervond de oude koster zijn kalmte van elke Zondag. En met een stil genot zag hij hoe vol zijn kerk liep. 'n Mooie opkomst wier 'et vandaag. En dat had-ie nou achtendertig jaar lang magge zien achtendertig jare lang had-ie elke Zondag hier gestaan, bij de deur, en ze op zien gaan. „Hoe vroolijk gaan de stammen op," an dat woord van den Psalmkd had-ie vaak motte denke. En wat 'n volle kerke had-ie al gezien in die tijdl Vooral as der dan weer 'n nieuwe dominee was maar dat lauwtle later altijd wel wat niks on bestendiger as menschegunst! „Goeiemorrege, mevrouwl Zoo, jongens!" De domineesvrouw passeerde hem niet een vrien delijke knik. „Morgen, Oosthoek!" Even streek de oude koster met zijn hand over het kortgeknipte hoofdje van den kleinsten jongen, in zijn witte trui. „Zoo Daan tje, bê jij d'r ook?" „Vandaag je laatste dag, Oosthoekl", fluisterde de jongensstem. „Vind je 't eng?" Hij was al weg, achter zijn utoedor aan, cn schoof de breede dominees bank in. De oude koster stond weer stil op zijn post. De laatste dag volgende week zat-ie as ieder ander op 'n plaatsje, ergens in de kerk. Z'n laatste dog_ „Mijn tekstwoord voor hedenmorgen vindt gij in Ps, 84 vers 11, en daarvan het eerste gedeelte: „Want één dag in Uwe voorhoven is beter dan duitend elders." Dat is om mij schoot het door den ouden man in 't kostersbankje heen, terwijl hij in een golf van ontroering het Bijbeltje op zijn knieën liet zakken. Om mij. Zijn blik vloog naar zijn schoondochter, die met kleinen Jacob naast haar op de eerste rij stoelen zat Hou je goed, Vader! zei haar gezicht Ja hij most z'n cige goed houwe. Dc Hoe re had 'm zoo wonderdadig van alles lósgemnakt, nou inos-tie z'n eige ook goed houwe die laatste dag. Uiterlijk even kalm als altijd stond hij op, om de collectezakken aan te reiken. Bij brokstukken ving hij de preek op, werktuigelijk zong zijn versleten stem de jisolmcn moe. Hoe zou 't nou gaan? overlegde hij weifelend. 'n Toespraak vóór het dankgolicd, of er na? En zou hij op motte staan? Ja 't gaf wel pos. En *n woo red je van dank dat doé je niet in zoon geval. Hij probeerde zijn gedachten weer tevergeefs bij de preek te dwingen. Maar terwijl zijn oud gezicht in stille aandacht opzag naar den spreker, dwaalde zijn geest in 't verleden. Acht en dertig jare, 't was toch geen kleinigheid! En altijd had-ie z'n kerii helder en knap go hou we na z'n beste wete. En om dAn zoon vuil briefie in jc bus te vinde, zoo as-tie een tijdje terug had gcliodl „Koster, je moet de spinnewebbcn eens uit de lamp halen, de lomp vlok voor de rechtsche gaanderij." „Vader, trek 't je niet an," luul Jaantje gezegd. „ze kenne niet van je verrege, dat je as 'n jonge kerel op je achtenzeventigste bij de lampe klimt" Maar 't' had >m toch gestóke, en hij was gaan kijke, vanaf de gaanderij. Ja, d'r had een spinne- web-draad gehonge, 't was waAr geweest. Maar om dan zoo n brie.'ie te schrijve, dat was 'n streek. Hij had wel gewete wie die d'r op an most zien die malfenterige juffrouw Stips, die altijd vooran op de gaanderij zat. Maar Jaantje had gezegd: „Vader, «aat je niet kenne. Dan heb ze nog lol ook!" En daarom had-ie z'n eige maar op de vlakte gehouwe. Over drie maande kreeg-ie tóch pensioen. En dat was maar goed ook, daar most-ie in beruste. Want as-tie het Huis des Heeren niet knap kon houwe dan kon-ie beter z'n plaats an 'n Ander afstaan. Hij schoof onrustig heen en weer op zijn plaats, en loosde een lange zucht 't Blééf toch een harde zaak, hij had hier zoo véél meegemaakt Toen-ie begon was zijn kerk de eenige geweest. Twee andere hnihle ze er in die tijd bijgebouwd, de gemeente wier gaandeweg grooter. Maar zijn kerk bleef toch de oudste in zijn kerk hadde ze ook de eerste diepst gehouwe na de ineensmelting van A en B. Hij wist het nog as de dag van gistere de ouwe Schrevel, die nou al meer dan twintig jaar uit de tijd was had gepreekt over Psalm 133: „Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het dat broeders ook samenwonen." Van z'n leve zou- die 't niet vergete! Dat was me nog es een dienst geweest, d'r had geen muis meer bij gekennel Zukkc dienste had je niet veel meer tegen woordig Met een schok werd hij weer in 't heden terug geroepen door 't opgeven van .de tusschenzang. „Hecre, Heere," beleed hij deemoedig, „wat ben ik toch een ouwe zondaar. Daar zit ik nou an allerlei te prakkezeere, onder de verkondiging van het Woord „Thans, geliefde gemeente, wil ik uit naam van u allen het woord richten tot onzen broeder Oosthoek, die na achtendertig-jarige trouwe dienst zijn betrekking gaat neerleggen." „Help me, Heere," bad de oude koster, „help meHij was opgestaan, bevend op zijn wankele bccnen. Zenuwachtig trok zijn gezicht. En over het grijze, gebogen hoo.'d ging de stem van den dominee: „Broeder Oosthoek, wij kunnen ons deze kerk bijna niet indenken zonder u Wanneer is dat nou nog meer geweest tob.ie dc oude koster, dat ik alleen stong, en hal ie zittc bleve? Dat is geweest o, toen 'k belijcnis dee, zestig jaar geleje. En toén same nv»' ''•-vrtje, op onze trouwdag. En de laatste keer toen Jacob wier gedoopt. Wie had dAt gedocht Geertje en Jacob al Bóve, en ik nog hie.! „Broeder Oosthoek, wij weten dat het t*njd .Ie wensch van uw bail was om uw dagelijksch werk te doen tot ecre van onzen God, en iat gij er met hart en ziel in geleefd hebt Ja Heere beefde het in hom, altijd, Altijd.... Hij luisterde gespannen toe, het *"">fd nu opge heven naar den dominee. Wat dec-die 1» mood En alles haalde-Jie an, oók dat de Ileere toen zoo'n zware weg mot 'em gehad had. met 't sterve van Jacob. En als-maar had-ie het "var z o ijver en toewijding. „Er. nu, broeder, nu gij de welverdiende rust ge nieten gaal, willen wij u gezamenlijk toezingen de bede uit Psalm 121, „de Heer zul u steeds gade slaan." Rumoerig ïezen dc menschcn op, 't orgel speelde een kort voorspel. Verbijsterd ooug de oude koster liet hoofd. DAt moste ze nou toch .siet doen Jacht hij verward, néé, dAt moste zo niet doen dat was enkeid voor dominees Hij keek op en zag door een mist Jaantje zitten, die snikte in haar zakdoek. „Heere, laat me d'r klein onder blijve," fluisterde hij. „U alleen komt do eere toe, wij benne maar stof en asch. La' me dat niet vergete', Heere." In een droom doorleefde hij de laatsto oogcnblik- ken, in een droom schoven de menschcn langs hem heen. Hij voelde de hand van Jaantje op zijn schouder. „Kom, Vader, ga mee naar binne, Lens doet de rest wel voor je, zegt-ie." Achter haar aan ging hij de consistoriedeur door, de gang naar het kostershuisje, ,,'k Zal gauw een bakkie zette Vader," zei zc nokkend. „Wat 'n ochtend, wat 'n j~htend." In het overvolle voorkamertje tusschen de twee groen-porceleinen potten met aspedistra's was kleine Jacob voor orgci gaan zitten. Rechtop verhief zijn smaJ ruggetje, onder de g.^vote ge steven matrozenkraag, zich op de orgelhank. Even keek hij achterom, met zijn handen klaar op de toetsen. En toen Opa de deur inkwam speelde het orgel, met alle registers open: Zijn Naam moet ecuwig eer ontvangen Men loov' Hem vroeg cn spa „Ja," zei de oude koster met een snik, „zóó mot 'et!" 83

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 13