VOOR DE LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR A. WAPENAAR Rembrandt, Roman door Theun de Vries. Uitg. Van Log-hum Slaterus' N.V. Uit geversmaatschappij Arnhem 1931. Harlekijntje, door Alie v. Wijhe-Smeding. Uitg.: Nijgh v. Ditmar N.V. Rotterdam 1931. Theun de Vries kenden wij wel als dichter, als bekroond poëet zelfs. In de roman „Rembrandt"* ontpopte hij zich als een prozaïst, die boeiend vertellen kan, maar ook voortreffelijk stileert. Het is nog meer de roman van Titus, Rembrandt's ernige zoon, dan die van den grooten- schilder zelf. In die zin zou men zelfs kunnen beweren, dat de schrijver slecht componeert. Vergete men niet: dit werk is een eersteling, en als zoodanig, als coup d'essay,. zoo al geen coup de maitre dan toch een literaire verrassing. En de Vries waagde zich aan iets geweldigs: een biografie in romanvorm van een zoo geniale schil dersfiguur als hij, die zijn land de naam gaf als „het land van Rembrandt". Sinds Emil Ludwig zich naam verwierf door zijn romantische biographicën, komt het genre Ln de mode. Elk genre is goed, behalve het vervelende. Welnu, Theun de Vries verveelt ons nooit; hij is een kenner van Rembrandt's leven, van Rem brandt's tijd en tijdgenootcn en nergens is alleen de historicus aan 't woord, zooals ge dat b.v. Dij de vroegere schrijvers van historische romans, Bosboom-Toussaint, Schimmel c.a. vaak aantrof. Hij geeft de sfeer van het Amsterdam uit die dagen telkens in suggcstief-bceldende zinnen weer; bij toont zioh daarin de diohter-lyricus, die als zoodanig zelf schilder, niet tevreden is als zijn sohilderij alleen ntoar episch verantwoord is. J<k zeg met opzet: episoli verantwoord, in plaats van historisch juist. De epicus vertelt, maar naar een zéér persoon lijke, een ik zou haast zeggen lyrische kijk op Rembrandt en de figuren rondom hem. Anthonie Donker noemt deze roman in de pas versclienen herdruk van „Stroomingen en Gestal ten" (waaraan bij met de hecren Dr. de Raaf en J. Grists medewerker werd) de roman van Rem brandt's zoon Titus. En wij zijn het daar geheel mee eens. De tragiek in 't leven van den grooten schilder wordt ons wel verhaald, doch te weinig tegen een psychische aohtergrond: zijn zielsgeschiedenis pei len we hier niet dan zeer oppervlakkig. We wor den wel geboeid door 't relaas der Rembrandt als horzels omzwermende kunstkoopers, maar van de doeken, die de hebzucht dier hecren gaande maakten, hoorei) we te weinig. Van Titus hooren we zooveel te meer. Wij weten dat het heel wat gemakkelijker is de psychologische achtergrond te vinden van de productie van een dichter, dan uit de doeken van den schilder tot zijn doorleefd lief en leed te be sluiten. Ludwig kon gemakkelijker de biografie van Goethe geven, die open en bloot ligt in zijn talloozc geschriften in proza en poëzie, dan Theun de Vries die van Rembrandt. Maar wij vinden toch dat het doelpunt: Rembrandt te vaak gemist werd al is een vergoeding daarvoor de diep- indringcnde psychologische karakteristiek van Titus van Ithijn. Aan 't slot van dit tamelijk lijvig werk in drie „boeken" komt vooral uit de heel subjectieve kijk van den schrijver op den schilder. Deze is daar namelijk kindsch geworden en een drankzuchtige bovendien. Daardoor weet de auteur die finaie buitengemeen interessant te maken, maar Je vraag rijst: Gaat dat aan, zonder zoo weinig histo rische zekerheid, in con biographische roman de fantasie zóó ruim de teugels te vieren? Ook door Dr. Hooykaas in 't weekblad „De Stroom" werd daar op gewezen, vooral in vert>aiid met het notoire feit dat Rembrandt in die laatste levensjaren nog groeide in zijn kunst, toppunten bereikte, die tevens bewijzen dc verdieping en de verinnerlijking van zijn visie. Zoo zouden wij willen vragen: Is het beeld van Titus niet al te eenzijdig-modern gekleurd? Want deze zoon van Rembrandt lijkt in deze roman precies een twintigstc-ceuwsch jongmensch, dut langzamerhand afweekt van traditie en reli gie, in een scepticisme blijft steken dat sterk overeenkomt met dat der acstlieten van deze dag en zich te buiten gaat aan ontucht. Toch was Titus ontvankelijk voor rcligieuse in drukken en door een Roomschen vriend meegeno men naar diens kerk, kwam hij een tijd lang onder de bekoring van haar liturgische diensten. Maar 't «inde is deze wijsheid: „Dc waarheid hing als een wereldlicht boven alle kerken, en ieder wist een afstraling te vangen". En bet panheïsme is hier troef. Hoor: „Het voorjaar begon te kiemen. De zon brak met wilde kleuren Joor gebroken wolken. Avonden hingen vol gouden schemering. De lucht proefde zilt Titus was vol verwachting. De leegte die er nu was, was niet pijnlijk en kwellend meer, maar leek eerder de voorbereiding voor nieuwe vervuld* heid. Was het ai niet wonder genoeg, dat de zon de zon was en de wolken wolken? Het heelal was één groot levend mirakel. Alles had zijn plaats. Een bloem bleef een bloem en hierin lag al een schoon heid, welke de pracht van kaarsen en kerklatijn verre overstraalde. Wijn bleef wijn en brood bleef brood. Alle dingen waren geordend en grootsch zoo- als zij waren. Het samenspel was ontzaglijk ver heven. Maar steeds tilden de stervelingen het ge heel uiteen, zij verbraken banden en wierpen de stukken doorelkander. Altijd wilden zij met hun onmachtige bouwsels de schepping verbeteren, den Schepper vóór zijn. En alles lag hemelseh eenvou dig en open onder het licht". Een ander kenmerk van al te groote subjectiviteit voor een roman als deze vind ik wat hier gefanta seerd is over de verhouding tusschen Heiman Dul- laert en Filips de Koninck, twee leerlingen van Rembrandt. Is hier alleen maar gefantaseerd dan gelooven we stellig dat hier op een heel verkeerd spoor gereden wordt, gevaarlijk, omdat het niet aangaat bekende historische figuren zonder eenige grond in homo-sexuëcle perverse verhoudingen te teekenen. 't Kan zijn, dat Theun de Vries over de bedoelde verhouding heel anders denkt dan wij, maar hij make de historie niet interessant door een mir nichts dir nichts hinein-interpretieren, dat de mo- reele reputatie raakt van historische persoonlijk heden als de Christelijk-mystieke dichter Dullaert. Graag hadden we wat meer van Rembrandt's zieleleven, van zijn religieus innerlijk gezien. Want dat die binnenzijde van Rembrandt's kun stenaars-bestaan hier te weinig naar voren komt, frappeert te meer, wijl Titus zoo omstandig naar zijn geestelijke ontwikkeling uitgebeeld werd. Wat dreef Rembrandt naar den Bijbel heen, naar Christus ook, telkens weer? Alleen aesthetische behoeften? Geloove, wie het wil. Rembrandt, hoezeer hij ook onkerkelijk leefde en zijn verhouding tot Hendrickje Stoffels ergernis wekte en tot lasterpraat aanleiding gaf, Rem brandt leefde diep en het zware leed van zijn leven, zijn kruis, dreef hem altoos weer naar het Kruis. Wat zeggen ons daarvan zijn veelvuldige door de Bijbel geïnspireerde verbeeldingen, mach tig, verheven, vroom? De schrijver liet de vader teveel in de nevel; wel is de roman van zijn liefde voor Hendrickje Stoffels uitvoerig, met teedere toets geschetst. Doch de vader en de zoon worden hier te weinig aaamhoo- rig gezien zooals ze zich verhielden ten aanzien van de innigste, de diepste en hoogste levensvra gen. In dat opzicht missen we sfeer, ontbreekt de psychische belichting. Overigens: al laat deze roman in vele opzichten onbevredigd, wat valt hier ook veel te genieten! Hoe fijn-psyohologisch wordt een vrouw als Mag- dalena van Loo doorzien, de koele, trotsche patri- ciensdochter, coquet bekorend en dan, als de kat met de muis, spelend met een buit van mannen, die haar aderccren. Totdat ze zelf een buit wordt: zij houdt van Titus. En deze negeert haar. Lator als Titus ziek wordt, vinden we haar aan zijn ziek- hed, verpleegt ze hem, ongevraagd, en Titus is voor haar gewonnen't Is de vrouw geworden, die ge ziet op het doek: 't z.g.n. „Joodsche bruidje" en „Het Gezin", Rembrandt's laatste en sublieme scheppingen We ontmoeten in deze roman Joost van den Vondel die in de Warmoesstraat bezoek ontvangt van Heiman Dullaert en zijn vriend Filips d"e Koninck. Wij zien Joost Junior, de schuinsmarcheerder, die Titus van Rhijn meeneemt naar een verdacht huis. Dit kón zoo gebeurd wezen: Vondels zoon is al:hans naar 't leven geteekend. Ge bemerkt: dit boek is voor volwassenen al leen. De schrijver is in realistisch opzicht zuiver een zoon uit de school der tachtigers: hij spaart ons de détails niet. En, zoonis we reeds zeiden, Titus lijkt een moderne heiden; kent geen morcele scrupules. De biographie van Rembrandt's zoon is, zooals ook die van den vader, o. i. ai te subjec tief; al is 't mogelijk dat èn Titus èn Cornelia, Rembrandt's dochter, ais kinderen van een vader, die „opging" in zijn kunst en zelf niet vrij uit ging in zedelijk opzicht zóó zijn geweest, als Theun de Vries ze ons schetst. Rembrandt zelf helaas, al wordt de tragiek van zijn worstelend kunstenaarsleven met veel talent van psychische „Anklang" met dien grooten een zame ons voelbaar uitgebeeld; hij blijft schuil gaan achter Titus en aan de diepste gronden van zijn naar God, naar het mysterie van dit bestaan peilend genie, raakte de auteur niet „Harlekijntje" van Alie van WijheSmeding kon mij niet bekoren. *t Is me te harlekijn-achtig. Stel je voor: 360 pagina's onafgebroken te verkeeren met een jog- gie, dat zich een „harlekijn" weet, een clown der fantosiën, die met alle mogelijke en onmogelijke verbeeldingen jongleert op 't slappe koord van zijn heel,*heel uitzonderlijke droomen-over-tiag, het gaat je werkelijk al gauw de keel uithangen. Neen, Alie, hoe knap je ook ben als harlekijn (want elke kunstenaar is een harlekijn met een garde-robe vol maskers) je moet niet denken, dat je zooveel jaren na de geboorte van „Jaapje" en ook lang na de geboorte van „Droomkoninkje" nog de algemeenc interesse en zoouls je wel hopen zult de algemeene bewondering voor je „Harle kijntje" zult winnen. O, 't is knap, dat kereltje, 't Is zoo knap als Alie, zijn geestelijke moeder zelf. T Is een toer zelfs om zijn dolle en allerdolste buitelingen bij te houden. Hij, Daantje Diddes, gooit 't stelletje buren en burinnen van zijn dorpje dwars door elkaar, en toovert ze om tot helden en heldinnen van zijn fantastcrijen. Wat al sprookjes heeft hij tot zijn beschikking! En dan is hij nog mede speler in een heusche operette, „Repelsteeltje". En dan bezoekt bij zoowaar een circus in z'n dorpje ClauhergTerzandc, dat ik vermoed er gens in West-Friesland, blijkens de vlagen rea lisme die er door al die dolheden heenwapperen. Van realisme gesproken, soms laat Alie van Wijhe-Smeding dat realisme, Breero-achtig ou bollig, een beetje op 't kantje af zijn; het sexueel probleem kwelt het ventje en hij is ingelicht over waar-dc-kindertjes-vundaan-komen op een manier die do schrijfster meer item eens gelegenheid geeft de ouderen om Harlckijntje's wijsheid te doen schudden van de lach op de manier, aan de bittertafel van de „soos" gebruikelijk. Maar boe akelig wijs is Daantje Diddes, alias Hai* lekijn! Hij vat de quintessence van een preek, die hierop neerkomt: geboren worden is ons vertrek uit het lichte land, en sterven onze terugkeer Aan 't eind van het boek sterft Daantje. Ook dat sterven is al te mooi, sen timen teel-mooi van aandoenlijke vroomheid, en Harlekijntje is aan t woord, ook bij dat sterven, en 't wordt sprookjes-achtig-fantastisch uitgebeeld, het heen gaan van Harlekijntje naar het lichte land. Wie de sprookjes van Blauwbaard etc. niet door en door kent, begrijpt rle luguber beschreven doods strijd van Daantje Diddes niet. Luguber? Dat woord is te zwaar voor de sprookjes-achtige enscénerie, die de realiteit romantisch vernevelt. Dat Alie van Wijhe-Smeding een ras-schrijfster is, blijkt ook uit dit „Harlekijntje". Maar ook zoo'n hoogst begaafde romancière heeft noodig concentratie van de vertelstof, bezinning op baar object; als gevolg daarvan; beperking, die nog altoos het kenmerk is van de(n) meester(es). Teugelloos is baar fantastische vaart; rumoerig- overdadig haar gevoelsontlading, die de Senti mentaliteit te vaak strooperig kleverig over de velden van dit verhaal deed uitvloeien. Jammer van deze schrijfster, die het in het bloed zit: realistisch zuiver zich te houden aan wat voor oogen is. Nu doet ze als Harlekijntje tuime lend van de droom naar de realiteit en omge keerd, en dat onbehecrscht, 300 pagina's lang; alleen de dood van „Harlekijntje" zette een punt, zoodat het geen duizend pagina's werden. Hetgeen even goed had gekund. Aan de jeugd Besteedt den dieren tijd Van dagen en van nachten, Terwijl gij in uw kraohten En onversleten zijt. Het schijnt: jong en ervaren En is niet wel te paren; Maar 't is een vn'sche schijn: Men kan wel jong van jaren En oud van uren zijn. CONSTANTIJN HUYGENS 82 l ISm. JEUGD De uitslag van onze groote prijsvraag BUIZENDEN KINDERHANDEN GRIJPEN ZA TERDAGS NAAR DE JEUGDRUBRIEK IN HET ZONDAGSBLAD Kranig hoor jongens en meisjes! Jullie hebt uitstekend je best gedaan. Wat 'n oplossingen! Bijna vier en twintig honderd. En jullie begrijpen wel, daar was werk aan te doen. Vandaar ook dat we de uitslag een week later bekend moesten maken, don eerst in de bedoeling lag. 't Is gebleken, dat ons Zondagsblad in heel Neder land tallooze vrienden heeft. Van hoog uit 't Noorden en ver uit 't Zuiden kwamen de oplossingen binnen, ja zelfsuit België en Duitschland. Allereerst wil ik nu een paar namen noemen van jongens en meisjes die bijzonder mooie oplossin gen hebben ingestuurd. Dit zijn: Thijs Langbroek uit Middolharnis. Ton Cozijnzen uit Den Haag. (Heel aardig gedaan hoor! Je ziet, dat we je tee- kening maar in de krant hebben gezet. Zoo mag je nog eens een oplossing insturen!) j. Stam uit Oud-Alblas. Mina Kooren uit Rotterdam (W.). A. J. den Hond uit Rotterdam. En dan nog een jongen (of meisje) uit Schiedam wiens (wier) naam onleesbaar was. Heel jammer. Maar hij (zij) woont Mu.sschen>broekstraat 18b. Ten slotte kwam ook nog een aardig gedicht bin nen uit Capelle a. d. IJscl, van Joost KoedooL Omdat het zoo aardig is, laat ik het hier volgen: Geachte Jeugdredacteur, Ook ik greep 13 Februari naar het Zondagsblad. Mijn zustere hadden 't eerst gehad. Vader houdt daar regel van: Van de oudste komt het bij de jongste fin. Zij (mijn zusters) zeiden: „Kijk weer eens vandaag, Een alleranoeilijkste Zondagsjeugilrubriekprijs- vraag." Ik daoht: „Ach kom, zóó moeilijk zal 't niet zijn. Die woorden heb ik gauw op de juiste lijn." Spoedig bleek, dat ik deze prijsvraag wel had onderschat, 't Jonge, wat een moeilijk ding was dat! 'k Ging beginnen Met verzinnen, En aan 't zoeken In Vader's boeken. Ook mijn atlas Voor: „Brantas" Kwam van pas. En elke keer Kwam er meer Op mijn prijsvraagoploek lad pa piertje neer. Tot ik eind'lijk, moe van 't spannen der gedachten, Triomphanlelijk oprees uit mijn onderzoeking»- schachten. Een woord van dank aan U, voor onze Jeugd rubriek. Vooral die prijsvragen zijn magnifiek. En ik kan me best begrijpen, dat heel wat Kinderhanden grijpen Zaterdags naar de Jeugd rubriek in het „Zondagsblad". Lees: duizenden. En nu ten slotte: De Prijswinnaars zijn na loting: 1. Een boek naar keuze van W. G. v. Hulst: Mies Keijzer, Amst. Straatweg 213, Utrecht. i. Houzee, le Chr. Jeugd jaarboek, door Q. A. de Ridder en P. J. Riseeeuw: De kinderen van J. Hoogewerff, Fijnaart, (weg) 3. Gerda, door mevr. Westerbrink-Wirtz: A. Hamel, Pr. Hendrikstr. 95, Loosduinen. 4. Krijn Touw, door G. K. de Wilde: C. Zwanenburg, Jaagpad 9, Leiderdorp. 5. De vijf jongens van Vreedesteyn, door Q. A. de Ridder: Johan Albert Schrender, Snelllnckstraat 67a, Rot terdam. Van harte gelukgewensoht! Eerstdaags krijgen jullie het boek toegezonden. En natuurlijk zal op 't pakje, waarin het boek zit, de afzender genoemd worden. Die afzender Is dan de schrijver van het boek. Jullie zorgen er wel voor, dat je die schrijver of schrijfster een vriendelijk bedankje stuurt Afgesproken?! Enkele troostprijzen worden ook nog verzonden. Jongens en meisjes, die zulk een troostprijs ont vangen, berichten wel even de goede ontvangst: Prijsvraag Zondagsblad, Akeleistraat 88, Den Haag. En die niets ontvangen, moeten maar hopen op een volgende maal. Want natuurlijk, binnenkort plaatsen we weer zoo'n leuke prijsvraag. Een moeilijke hoor! Dat beloof ik jullie! Dus ever geduld nog. En dan maar weer aan dc slag! Dag jongens en meisjes, tot ziens. DE JEUGDREDACTEUR. Waarom grootmoeder zoo schrok door Gera Kraan van den Burg (Vervolg) Toen Jellie heelemaa] klaar was knielde ze neer bij een stoel en zei haar morgengebed. Ze dankte God er voor, dat Hij haar bewaard had in de afge- loopen nacht en ze dankte ook, omdat het nu *r>o'n heerlijke dag was. „'n Heeleboel kinderen gaan nooit uit logeeren, dk: genieten nooit iets," dacht ze beschaamd en 't maakte haar eventjes verdrietig. Juist wou ze op staan, toen moeder binnen kwam. „Ben je al klaar? Wat ben je vlug vanochtend," lachte moeder, ,,'k Wou je juist komen roepen, maar 't is niet noodig meer. Heb ie ie toilet artikelen ingepakt?" Jellie knikte cn moeders oogen wipten vlug de kamer rond om te zien of ze heusch niets vei* geten had, maar alles was in orde. ,,'t Ontbijt staat klaar, kindje, begin maar vast; ik heb eerst nog van allerlei te doen," zei moeder. „Vervelend," dacht Jel, „dat je zooveel beredderen moet vóór je de 'leur uitgaat, als je moeder bent." Door 't gepraat waren Greet en Bep wanner ge worden en wilden ook maar opstaan. Jellie ging naar beneden om te ontbijten, mét he' koffertje. Wat was het stil en vreemd in de huiskamer; je kon je niet voorstellen, welk uur van den dag het was. Ontbijten alleen ging gauw; Jel was in een oogenblik klaar; alles ging ook zoo vrecselijk vlug vanmorgen. I *£r CENSCL »S OoiZtriDRH KlPlDeRWAMOtN ouuecn 24TCRDAGS flAAR OC JeuC-ORuÖflitK HET ionOflGSBLHD IhGEZOHperl DOOS. TOM COZIJNZEN 14 87

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12