HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT In woelige dagen November 1918 In Moerland, 't knusse stadje met i'u enkel© <a brieken ben ik t eerst in aanraking gekomen met de arbeidersbeweging. Mijn boeken wijsheid kon ik hier pnuhtig toetsen aan de werkelijkheid en ik moet zeggen. dat ook in dit geval de werkelijk heid weer andere was dan de theorie. Wat had ik mij de arbeidersbeweging anders voorgesteld. Ik meende een aaneengesloten, doelbewuste massa te vinden, mensehen die 't weten der vakbeweging op hun duimpje kenden, die precies wisten waar 't om ging op christelijk standpunt; ik vond voor 't meerendeel los naast elkaar levende arbeiders, sommigen elkaar benijdend, lang met allen christe lijk in overtuiging, niet allen begrijpend het wezen van den socialen strijd. Zonder het zelf te beseffen zat ik op een goeden dag er midden in. Ik vond het fijn in de gelegenheid te zijn, het arbeiders type nader te leeren kennen. Als jongen had «k al veel belangstelling voor het maatschap pelijk leven, de steking In 1903 maakte een onuit- wisch horen indruk, ik verslond de verslagen van de redevoeringen KuyperTroelstra. En nu er midden in, niet meer oordeelen van verre, maar kennis opdiepen van nabij. Ik wist wel, dat de arbeider een gewoon mensch was, maar toch een eigen type vertoonde. Al trachten we op christe lijk standpunt het standsonderscheid zoo gering mogelijk te doen voorkomen, ik had genoeg in eigen kringen gehoogd om te beseffen, dat al dat gepraat meest schijn was, heel wat middenstan ders meenen nog altijd dat diverse soorten zijn geschapen, waarvan de ééne soort een graadje lager is dan de andere. Ik vond het heerlijk, studie te kunnen maken van levend materiaal, al hoorde ik onmiddellijk van zekere zijde, dat het me kwalijk werd genomen. Ik mocht me niet al te veel verbroederen, dat zou middenstenders en nog hooger geborenen hinde ren. Als ik te veel in 't milieu vertoefde zou ik gauw een arbeidersdominé heeten, of voor rood althans voor rose doorgaan, 't Volk had al praatjes genoeg, met een dom mé aan 't hoofd waren ze straks niet meer te temmen. Een ander verklaarde met grooten ernst, dat ik ze te wijs maakte, daar door had je al die ellende. Vroeger waren ze dom mer en was er niets geen last mee. Zonder me te storen aan allerlei op- en aaumer- kingen ging ik rustig mijn gang. Ik wilde het arbeiderstype bestudeeren, de ziel van den arbei der benaderen en zoo het maatschappelijk vraag stuk leeren verstaan. In 't leven der zoogenaamd christelijke arbeiders vond ik vaak onverschillig heid voor hun eigen zaak. Niet altijd het noodige «oiidaritoitabesef, veel egoïsme, daarnaast echter ook prachtkerels, die zich met groote eelfopoffe- .ring gaven voor het ideaal. In de diepte der zie len vond ik iets van het minderwaardigheids complex, overgeplant van ouder op kind, dat het type arbeider kenmerkt. Hun leven in de fabrie ken met dat eigenaardige milieu, de invloed van de machine, bestaansonzekerheid, nachtarbeid, alles met elkaar vormt een mensch met een gevoel -van onmacht Zoo gaarne geeft hij daaraan lucht op niet malsche wijze, en al moge dan op christe lijk standpunt de klassenstrijd verworpen worden, we kunnen toch moeilijk zoggen, dat de liefde de verhoudingen draagt Een pracht kerel onder de art»elders was Brink man. Hij had niet zoozeer de gave des woords, wel een helder verstand en vooral een warm hart Menigmaal heb ik rustig met hem zitten praten op de studeerkamer. Heerlijk kon hij dan vertellen van de arbeidersbeweging, die hem zoo lief waa 't Deed hem altijd pijn als hij moest spreken over kleingeestige kameraden; z'n oog straalde als hij 't had over hot groote ideaal. Hij zat er echt in, de christelijke vakbeweging had z'n gehecto hart Fijn kon hij vertellen van 't leed, dat geleden werd, niet zoozeer stoffelijk als wel geestelijk. De behandeling, dominó, de behandeling, 't is of je soma geen mensch bent. F.n altijd dat neerzien op 't arme volk. altijd dat wantrouwen. Hij ge loofde aan do mogelijkheid van Christel ij ken in vloed, als alle christelijke arbeiders maar hun pllrht deden en een offer wilden brengen. 1 Was In de beruchte Novemberdagen 1918. De dreigende staatsgreep van Troelstra werd druk liediscussleerd. Even te voren «tond in de hoofd- straat aangeplakt, dat d« iUrhe keizer was gevlucht naar Nederland. Ik stond tusschen een groepje menschcn te luisteren. Feu paar cnrnmu Olsten wreven de handen en voorspelden een „Een prachtkerel onder de arbei ders was Brinkman. Hij had niet zooieer de gave des woord*, wei ten helder verstand en vooral een warm hart." spoedige revolutie ln Nederland. Stichtelijk waren de opmerkingen niet ten opzichte van den geval len heerscher; van naastenliefde kon Ik niet vee! bemerken, wel van diepgewortelde haat. In verband met de dreigende revolutie was een circulaire binnengekomen bij den Christelijken Besturenbond om een oproep te doen voor vrijwil ligere, die bereid waren het wettig gezag te steunen. Ik had de aangesloten christelijke arbeiders op geroepen in een besloten vergadering. De stem ming dat wist ik vooruit zou van allen niet even enthousiast zijn. Niet dat men revolutie be geerde of met de rooden mee wilde doen, maar toch hier en daar had ik ontdekt een zekere in fectie. De vergadering was heel druk bezocht en werd door mij gepresideerd. Brinkman zat zwij gend voor zich te kijken, hij besefte den ernst van den toestand en streed een zwanen strijd. Onder den druk der omstandigheden werden heel veel beloften aan de arbeiders gedaan en niet 't minst de christelijke heel vriendelijk bejegend. Een iet wat tooneeliuatige verbroedering had hier en daar plaats maar straks, als de druk weg was, zou dan de verbroedering blijven; het leven met en voor elkander? Ik zag aan z'n gezicht dat Brink man, evenals ik, met *t vraagstuk bezig was. Ik las de circulaire langzaam voor en vroeg of iemand het woord wenschte. Ik wilde geen invloed uitoefenen maar weten wat In hun harten omging. Klaassen stak 't eerst van wal. Of 't de bedoeling was, met een geweer op z'n nek voor 't raam van z'n baas te gaan staan. Daar voelde hij nieu voor. Meehelpen in algemeenen zin, dat gaarne, maar niet op aparte wijze. Van Bommel stak z'n vinger op, om ook iets in 't midden te brengen. Hij deed heelemaal niet mee, vond 't onnoodig. Meerland had sterke politie agenten en die kon den het l«st af. 't Was ook een zaakje van Je politie en niet van arbeiders tegen arbeiders. Van den Duin vroeg of er voor weduwen- en wee zen pensioen was gezorgd als Iemand 't leven er bij zou verliezen. Ken je begrijpe werd er tusschen door gemompeld daar wordt 't minst aan gedacht. Zeer groot was de belangstelling niet, ik kon t mij begrijpen. Men voelde zeer zeker voor 't wettig gezag, maar persoonlijk waren er te voel grieven. Niemand zou meehelpen aan revolutionaire be wegingen, maar zoo pardoes in de bres springen.... men aarzelde. 't Laatst vroeg Brinkman 't woord. Naar hem werd gaarne geluisterd, bij had invloed bij de kamc raden. In een tamelijk woelige vergadering bad hij eens een inooi geloofsw oord gesproken. Een hoornschn wortel kon God even goed gebruiken om 't laven te beware» alt. lekker brood. Ook nu begon hij te getuigen van het echt geloovlge dat in hem was. Op *t gebed wilde hij dun nadruk leggen, meer dan op uitwendige waju-nen. Ook hadden we roeping te verdedigen wat God ons had geschonken, al werd et- veel ve cried igd wat niet uit God waa. Hij smecauj kameraden Toch broedere te zijn in den diepen zin van 't woord en ook de kracht te hebben als 't noodlg wou ver drukking te dragen. Moeilijk kwam 't er uit bij hem, hij kon 't conflict in zijn ziel niet best formulae ren; z'n zinnen -wa ren soma duister, 't Conflict in zijn ziel weerspie gelde 't maatschappelijk conflict Nog is 't vraag stuk niet opgelost nog woelt de strijd. Ala de liefde van Christus op 't economisch terrein zou heererhen, dan waren we de oplossing nabij. Ia plaats van de liefde is er meest persoonlijk be lang aan beide zijden. Na Brinkman vroeg rdemanc 't woord. Men kon zich vrij aarmelden, indien hulp inocht noodig blijken. Enkelen hobben 't gedaan uit over tuiging. Gelukkig was de hulp niet noodig, de wolk dreef over en met 't wegdrijven van de wolk, dreef ook de sympathie voor 't volk weg. Ook dat heeft kwaad bloed gezet en is niet vergeten. Al» ze ons maar noodig hebben.wend er gemom peld dan zijn we goed, en verder wordt er niet naar je omgekeken. Dankbaar ben ik nog voor dat echte leven, het geen ik meegeleefd heb en verwerkt 't Ia niet heter geworden, maar slechter. Met angst volgen we de explosies op 't terrein van 't maatschap pelijk leven. Morgengebed In 't Oosten klaar laat blozen De dageraad T>e liefelijke rozen Van haar gelaat. O helle Morgensterre, Gods eeuwig' Zoor»! Schiet op ons hert van verre Uw stralen schoon. Vermeert, tot Uwen lovo1). Het kranke") licht Van onzen kleingeloove En toevoorzicht Maakt wakker al ons leden En traag .gemoed, Om vlijtig in te treden Uw paden goed. Totdat wij eens ln waarheid. Verheven hoog, Aanschouwen 'Uwe klaarheid Van oog tot oog. JACOB REV 1118 tot Uw tof «wakke vertrouwen 78 HET VERHAAL VAN DEZE WEEK Kostbare dagen door 1 K. van Eerbeek Samen hadden ze vader gehaald. De dochter vol hoop nog: „Vader zou nu genezen". De moeder met de zekerheid: ,Het gaat naar de dood". Ze staat daar; ze wéét, de moeder. £11 en grauw Is het ln haar, zoo dor en kil als haar huid is, zoo is haar ziel ook. Ze luistert naar het praten van Trees; maar hoort nauwelijks wat co zegt De oostenwind valt wild over de seringen in den tuin, die daar als beschaamd met hun spitse groene knoppen staan in de kilte. De randen van .haar oogleden zijn niet recht meer, die lijken ingevreten; Je sorgaders kronkelen als beekjes bij de slaap langs. De oostenwind van al haar jaren; de koude van het weten zijn over haar gevallen als het ware; hebben haar verstijfd. Trees praat over Pa. „Hij is zoo vol moed nog. Hij heeft de grootste moeite, in bed te blijven. Ik wil wedden nu hij thuis is, is hij meer van bed dan erop. „Verkankerd," denk moeke. Dat woord raakt ze niet meer kwijt Ze kijkt haar dochter aan, met haar oude oogen waar het wit geel van geworden is, en de pupil dof en ze kan, kén het zich niet begrijpen dat ze niets ziet. Ze verwijt het haar ook: Zie je dat nu niet, dringt het niet tot je door, dat hier binnen een maand de lijkwagen voor de deür staat Wat een kind ben je toch! „Och", zegt Trees, „Je kunt niet weten". Er zijn er meer die door den dokter waren opge geven en die toch weer klaar werden. Het vorige jaar is hij toch ook ineens gaan groeien Maar Moeke hoort niets dan dat ééne woord: Verkankerd. Het gif van dat woord bederft haar verbeelding. Met haar dorre hand strijkt ze over het haar en nu en dan kijkt ze naar Trees; het lijkt of ze afschuw van haar heeft De last van wat ze weet drukt haar te zwaar, ze zoekt iemand wie zc een deel van het gewicht op de schouder kiui leggen en ze durft er met Trees niet over te spreken, bang, dat ze, onnoodig, iets breken zaL Als een door z'n eigen fantasie overloopen kind praatte Trees door. Wilde ze haar moeder nieuwe hoop geven? Ze wist zelf niet, dat elk woord, dat ze zei, voor moeder de marteling vergrootte. En alleen met die marteling 7at daar de moeder. De thee die ze dronk smaakte als alsem zoo bitter. 11c hoop, dacht ze, dat ik het uithoud, tot ik alleen ben. Ik hoop, dat lk telkens als ze tegen me spreekt, bet één of ander /al kunnen antwoorden. Het was of de spieren van haar voorhoofd zicü rimpelden, en weer vlak legden; of ze daar vast gebonden zat op haar stoel, en ze haar handen niet kon verleggen, liaar lichaam niet kon be wegen of ze de macht over haar ledematen ver loren had Illustratie uit „Waar kinderen wonen" h'oto T Arens-Tepe Zooals de Lentemorgen het huis binnenkwam. Het huis vierde bruiloft. De zon kwam om zeven uur de gang naast et huls binnen, ze keek over de zwart geteerde schutting en bezocht de bloemen voor het keukenraam. De vergeetmij- nietjes waren lichter blauw, de tulpen draalden heur stengels om het licht recht in haar gezichten te^hebben; en de pantoffelbloemen begonnen te gloeien, als aardbeien leken ze met hun geel ge- spikkeldo roode bloembollen. De morgenkoelte kwam binnen door het open keukenraam, de lichte tulle gordijnen zwollen; ze werden bol van verwachting, met eindelooze gratie wuifden ze als bruidssluiers do glanzende keuken binnen, waar de dag steeds heller blin kende gllmvlekken op deuren en muren blonk. Als uit een fontein van bijna doorzichtig groene sterretjes zagen stengels van de asperagues over de rand van de gebronsde hanger, die aan koperen kettinkjes voor het raam hing. En dat heele huis stond als het ware te wachten op mcnschen. De deuren stonden aan. Half licht in de gang, een stil kil glanzend licht in de cor ridor. Alle nuancen van licht in het huis. In de corridor was het nog haast nacht, maar de mor gen brak door reten en scheuren naar binnen; ze stond achter de deuren en speelde met haar zoek lichten naar binnen de heele nachtelijke gang door. Het eerste geluid in huis. Een deur die werd open gedaan, een kruk die even piepte bij het om draaien.Trees Nu stond ze in de keuken ,stil, met leege blik stond ze daar, keek etn aroom na De motor van het nabije gasfabriek zoemde; dat klonk als het rulschen van de zee aan het strand. Nu kakelde een kip, de zon scheen nog niet; maar het was of ze er xl was, zoo glan-rie de keuken ja werkelijk zoo hel blonken de glimlichten op de geverfde kastdeuren. In de keuken ging de bedrijvigheid van alle dag beginnen, met gerucht van ketel en emmer ls de dag in huis binnen getrokken, de nacht uit kamer en gangen verdreven en wordt begroet de morgen met muziek. Het was voorjaar, dat wekte ook Trees' verwach ting. Een zachte lucht zweefde over de daken; de kudde van platte en gezadelde daken waar het keu kenraam haar uitzicht op gaf. En die milde door vocht bestreelde muren van de tuinen, die ue door het andere raam overzag! De boornen, ver weerde stammen, natte takken stonden met licht aangetipte punten waur men maar verwonderd tegen aan keek, na de lange dorre winter. Ze zaten o' ze er niet hoorden nog; ze konden er wel in den lauwen nacht van den hemel af op neergevallen zijn. Bij een vroege peer waren ze zoo dik, het konden wel bloesems zijn al. De bourvrouwen waren aan de schoonmaak be gonnen en kleurige guirlandes hingen aan alle drooglijnen. Vrouwen met verwarde haren en nieuwe moed op <le kamerblceke gezichten Hepen af en aan tus schen de helle draperieën. De kinderen van Je school speelden nog; het getier sloeg zijn kreten- bundels door de .ucht; en achter het rumoer jong leerde een straatorgel niet zijn klanken; het zwiepte de sprankelingen van haar stem door het la wijt, wierp het geschetter van de bas hoog en ving de helle tonen weer op, vergat haar dolle bui en ging verder, trok een zijstraat in met een cantilene overvol van een zekere weemoedige ver wondering. De motor van de gasfabriek zoemde als de golven van de zee aan het strand Het leek toch werkelijk of de vrouwen met ol hun hebben en houden naar buiten kwamen. Alle wrakke meubels brachten ze naar bulten; ze zet ten ze in de zon; ze schaamden zich niet meer voor een kapotte stoel; een gescheurde deken, het leek of het wrakke meubel waar ze zich een winter lang voor geschaamd hadden, niet zoo wrak meer was; ze brachten alles wat ze hadden naar bul ten toe en lieten het in do zon luchten. Een vlsehkoopnian ventte met haring langs de straat; die kost, .lie voor Hollandscho burgora één van de vreugden van zijn lente is; Bokkom, Bok- kemneuzelde zijn stem. En de natte armen, tiie naar de natte lakens en broeken aan de droog lijnen opwezen hadden hot plezier tusschen do vingertoppen gespannen. Vader. Langzaam liep hij; de dag was nog niet hee lemaal in hem ingedrongen. De d'ngen hadden hun plaats nog niet weer ingenomen in zijn bewustzijn. De weerloosheid die de droom den mensch toe brengt, was nog in «ijn oogen. Hot duurde een tijd lang voor de dag hem weer wakker geroepen had. Het wit van zijn oogen was helder, glasachtig ea hij stond een tijdlang naar een punt 'e staren, alsof daar het e^n of ander gebiologeerd was. „Nog niet goed wakker, pa?" Hij zweeg, had alleen een verlegen glimlach. Maar nu ging hij verder en met elke stap, die bij deed, voelde hij z'n uren en bezigheden dichter op toekomen. Het feest, dat deze lentemorgen vierda, ontving hem, rulschend sloeg haar muziek door hem heen. Een stroom van licht en muziek, die haar baan door hem heen nam. Ze deed hem bijna zijn ouderdom en zijn kwalen vergeten. Van- de nevel van de dro m liet die niets over. Voor hem, om hem neen de bloesemgetoolde tuinen, waar elk burger door de muur van de huizen der drukke straat gescheiden, zijn eenvoudige ge- noegens beleefde: een kiemend plantje, een zin gende vogel. De groene fidibussen van de lelietjes der dalen stonden met spitse punten in den grond. De roode tulpen keerden hun domme glimlach naar de zon. Telkens viel de win<J oinnen de v anden van het tuintje; dan bibbernen de tulpebladen. De lange rose prunistakken pronkten tiaar; die leken zoo onwerkelijk mooi, van papier haast, die konden we! van een voorkamer-dressoir verdwaald zijn. Bij het tuinnuisjo, dat hij voor jaren zelf gezet had. bleef hij staan, bekraste met zijn nies het kozijn. „Maar Pa wat doet u nu?" „Ik dacht het al" antwoordde hij, zonder van zijn onderzoek op te zien, „het is vergaan, dat kozijn. Het beste zou zijnkijk, hier steek je met een stok gemakkelijk doorheen;daar kon het nogmaar hier verderop is het totaal verteerd van binnenda, is niet meer dan dat dunne laagje verf, dat nog stand houdtbinnen in is het vergaan, het beste zou „ijn dat eovan de jongens het versteldeDat moest men een mensch ook kunnen", voegde hij er aan toe. „Maar je bent toch weer flink, pa," zei Trees. óp het bleekveld^e 'ag do dauw zoo dik, het leek of er èen Tijden vlies over gespannen waa. De paardebloemen zaten nog dicht, maar de saam- genepen bloembladen begonnen zich al te openen. Dicht op elkaar stonden een zwerm helie vlekken» die van Flora's pallet waren gespat Langzaam liep de oude heer verder. Telkens bleef hij stilstaan. Een wolkje rook speelde dan om zijn hoofd, werd opgeduwd door een briesje, dat er rondging, lichter dan een zucht; verijlde. Bij Je pioenroos bleef hij staan; de loten verloren hun wijnkleur al. En met z'n onwillige vingers, die moeilijk bogen, bond hij ze op. Trees volgde hem. He1 deed haar goed, daar met vader te loopen. Het was alles als vroeger, toen haar vader daar ging, en zij, een kind nog, achter hem aan drentelde. Zoo veilig had ze zich gevoeld alsof alles zoo blijven zou. En voor haar was het weer zooals vroeger. En ze'zag niet, hoe heel r.nders dan vroeger hij daar liep. Dat hij andera z'n rug boog, dat hij anders z'n vingers boog, dat het behagen van z'n doen, de aandacht voor rijn eigen doen was gevlucht; was verkakt. Ze zag niet, dat hier niet meer dan een schim was van do man, Jio daar vroeger gestaan had. Naast de schutting stend het jonge boompje. De dunne, giadde stam verdeelde zich aan dc top. Nog niet lang stond het daar; het was het derde jaar dat het da-u was, en het beurde nis be schaamd de schauracho pvfen groen, die het na den feilen winter l.ad kunnen vormen, boven Je planken van het beschot. En tusschen één van de lichtgroene hoezen, die de lente luchtig om die dunne tukken had ge drapeerd, stak een klein takje btoelsel. De oude perelaar stond er naast, die beurde r'n bloesem vracht hoog boven het nietige stammetje uit; de stokoude takke gingen geheel schuil onder de dikke witte trossen En vroeger zou hij zien niet vergist heblien het kwam niet ln de oude heer op, dat het cene trosje witte bloemen op onrcchtinullge wijze op die plek genomen riw. „Kom nu eens naar mijn perelwom kijken!" riep pa, een vreemde ennotio in de stem. i,Och," zei moo mot oen meewarige glimlach. Maar Trees, gre'ig ingaand op die vraag, ver weer wakend op die wijze tegen do zwaro ernst van haar moeder, die haar drukte, bedreigde. Trees legde (Unielij k haai afwasrhdrx-k weg eo Volgde heru. „Kijk eens, irni boom bloeit." 75

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 15