VAN BOEKEN EN SCHRiJVERS
„Waar kinderen wonen""
door
P. J. Risseeuw
„Waar kinderen wonen" is «en bundel vertellin
gen, die speciaal gewijd is aan het nog-nieLschool-
gaande-kind.
Het werk is voorzien van een aantal zeer goede
reproducties van kinderfoto's.
Portretstudies", .gemaakt door mevrouw T. Arens-
Tepe, van welke u op deze en de volgende pagina
een tweetal proeven vindt.
Het boek, waaraan uitsluitend vrouwelijke auteurs
hebben medegewerkt, opent met een bizonder
irisch geschreven artikel: „Nesthaartjes", door A.
M. de Vries Robbé-Bergmans.
In dit artikel wordt een scherpe vergelijking ge
maakt tusschcn kinderportretten van vroeger
Hoe lang is het kind, dat „uitgefotografecrd" werd,
schuil gegaan in de Zondagsoh-a&ngckJeede pop,
met het zenuwtrekje rond de mondhoeken?
laren en nog eens jaren zijn «r noodig geweest
•m fotografen en publiek te overtuigen, dat het
volslagen Anders moest
Luister eens naar mevrouw De Vries Rahhó-
Berginans:
„En nu hierheen kijken, Zusje, naar het vogeltje.
Niet zoo enretig. Kijk, piep, <lan komt het vogeltje
immers." De fotograaf doet een bok kesp rong, een
onherkenbare imitatie van de vlucht, die straks
het denkbeeldige vogeltje gaut nemen. Lach dan
eens, Zusje!
Zusje lacht Aoh, dat lachje. Dat gehoorzame, ge
stolde zoete-kindere-iachje. Dat vijf seconden ge
duurd heefd.
Daarmee zal Grootnioeder straks worden blij.ge-
maakt op haar verjaardag.
Natuurlijk vind ze 't mooi. Een lieve, mooie foto.
Snoezig staat haar dat Jurkje. En de haartjes
aitten zoo keurig.
Je ziet er de stréken van de kam nog in, maar
dat zegt Grootmoeder niet
Als ze heel eerlijk is ,zegt ze alleon tegen haar
dochter: „Ik heb z« toch nog liever in werkelijk
heid." Is ze een fijngevoelige oude dame, dan
denkt ze het alleen maar heel even.
Dat was de Brave-Hemlrikkentijd van de kinder-
fotografie. Een phase, waar men doorheen moest
IJdelheid van ouders, strezen van «ie fotografen
om „mooie" portretten af te leveren, dat alles
maakte dat er stijve onwezenlijke portretten ge
nomen werden. Geflatteerd, maar onnatuurlijk. Het
leven was er vreemd aan.
Dat is een begrip van den laatstcn tijd. Dat een
foto een stukje van het leven kan zijn. Een mo
ment van beweging, waarin de actie zelf nog leeft
Waarin opgesloten Hgt wat het kind tevoren ge
daan heeft en wat hi' straks gaat doen. Waarin
de heele sfeer van het kind, van zijn gedachten-
wereld is vastgelegd.
Waarschijnlijk heeft de amateur-fotografie er wel
toe bijgedragen, de opvattingen op dat punt te
■Wijzigen."
Zie zoo ru hdbt ge eens kennis gemaakt met de
inleiding van dit hoek.
Zoo de foto's, zoo de verhalen, denkt ge.
Was dat maar heclemaal waarl Dan was dit boek
een buitengewoon goed boek geworden. En dat is
het, helaas, niet, want er komen hiel zwakke ver
halen in voor.
De eerste bijdrage is van Ida Heyermans en .ge
titeld: „Wietske".
Frisch geschreven, in briefvorm, doch conventio
neel-modern.
Het gaat over een kind, dat klaagt over een
liefdelooze „moderne" moeder.
Dit stuk brengt ons niets nieuws, en ook dit is
niet zoo erg, doch het overtuigt niet. En dat is
erger. Het is in-elkaar-gezct
Volgt „Elisabeth de kosteres", door A. M. van
Hoogst raten-Schoch.
Het komt mij voor, dat deze auteur het verst is
afgedwaald van de opgave.
Het is ni>. de geschiedenis van een gevallen vrouw.
Er komt wel is waar een kind in voor, doch dat
praat een boekcntaaltje, zoo onwerkelijk uat ik
niet aarzel dit verhaal mislukt te noemen.
Er is een kind vun bijna 6 jaar alleen in huik
Het is avond en de moeder is weg.
Toevallig komt de kerkvoogd langs, die pools
hoogte neemt.
Volgens Mevr. van Hoogstraten-Schoch zo»i het
kind tot den kerkvoogd gezegd hebben:
x) Uitgave Bosbh en Keunbig te Baara.
„Alles is uit, baas! moeder moet de vrouw van de
petroleumbaas helpen, er is een boodschap geko
men, en de menschen van boven zijn voor een week
uit .Moeder zegt, dat ik netjes moet slapen, maar
baasl heel het huis praat en kraakt en klopt. Zoo
griezelig, en als je je oogen toehoudt, is het nog
erger. Als ik op de vensterbank kruip en naar de
lantaarn kijk, ben ik niet zoo vreeselijk hang
Neen hier schiet de schrijfster absoluut te kort.
Hier praat een giool mensch een kind na. Dat is
altijd min of meer belachelijk. Zoo vaak ik „ver
halen" van Mevr. van HoogstratenSchoch lees,
vind ik het jammer, dat deze auteur zich niet
houdt bij haar journalistiek werk, haar altijd fris-
eche artikelen, welk genre hoor het best li^t;
waarin zij vooraan Staat.
„Late Bloei" van Jo Kalmijn-Spierenburg, heeft
een oud gegeven als motief: de ietwat egoïstische
oude tante, wier hart eindelijk open gaat voor het
kind.
Een zuivere schets. Toch had ik, al lezende, sterk
de indruk, dat de schrijfeter wat haastig heeft ge
werkt Ongetwijfeld bezit zij goede kwaliteiten als
novellist». Het is te hopen, dat zij zuinig op haar
talent zal blijven.
Mevr. Gara Kraan-van den Burg gaf haar no
velle: .Losgelaten" de tragiek van een jonge zieke
lijke moeder, die zich niet eerder met het leven
en haar lot zal verzoenen eer zij haar kinderen
kan loslaten en overgeven in Gods hand.
De sfeer van het slagers-gezin ln welk milieu
de jonge vrouw niet kan aarden, is goed weer
gegeven.
„Een dag Paultje" van Diet Kramer, (geschreven
namens en opgedragen aan mijn blonden buurman
van drie turven hoog)! is een schets, die overloopt
van léven. Alle verrukkingen, fantaslën, verdriete
lijkheden en angsten, van één dag gezond kinder
leven, zijn binnen deze 14 bladzijden besloten.
Ten eerste vond Diet Kramer de juiste toon. Zij
bezigt de tegenwoordige tijdvorm, die altijd sti
muleert en zij wos, de avontuurlijke dag door, de
begrijpende, liefhebbende mensch, gebogen over dit
stukje levende leven, dat Paultje heet.
In het werk van Diet Kramer hindert u nergens
een onmachtig te-veel aan woorden.
„De kruiwagen wacht bij de keukendeur, twee
magere, uitgestoken armen voor zijn houten lijf'.
Zoo'n zuivere en toch simpele vizie is levensvoor
waarde voor alle jonge auteurs.
„De Wijze Uk" van Mevr. Hendrika Kuyper-Van
Oordt, is héél anders geschreven dan „Paultje".
Daarom heel moeilijk te vergelijken. Trouwens,
Mevr. H. K.—V. O. heeft een zoo geheel eigen
„stijl" dat zij onmiddellijk te herkennen is.
Toen ik het had doorgelezen, was Ik niet alleen
blijvend geboeid, doch tevens opnieuw overtuigd
van het kunnen van deze auteur.
Laten we maar eerlijk zijn: De meesten onzer
auteurs tippen toch maar niet aan 't schrijven van
zoo'n stukje klein-kunst, dat vooral ook ln de
onderdeel on zoo gaaf en volkomen psychologisch
verantwoord is.
Het verhaal heeft in alle opzichten de kwaliteiten
van een bizonder talent.
Hier wordt heel wat meer gegeven dan een „vlot
christelijk verhaaltje".
Het zou voor mij een genot zijn er een apart
artikeltje over te schrijven, oin nu eens precies
uiteen te zetten, waarom en waardoor dit zoo is.
Het gaat in dit beheerschte verhaal om een vroeg
wijs kind, dat bij haar Opoe logeert, tegelijk met
een moederloos jongetje, waarvan de vader op zee
is. De jongen is een ras-plaaggeest De wijze uk
heeft echter van opoe „afgeluisterd" dat deze rak
ker toch eigenlijk ook een stAkker is. En de kleine
Frederiekje krijgt volop haar deel van zijn plage
rijen. Hoe nu de tweestrijd Ln dit kleine gevoeligo
kind wordt uitgestreden, moet ge zelf eens lezen.
Neen, de schrijfster heeft zich er gelukkig voor ge
hoed de „oplossing" te zoeken in een voor haar
doel pasklaar gemaakt kindergebedje.
Dit kind, Frederiekje ls, dank zij haar christelijke
opvoeding, die voelbaar is en nergens in vernieten
termen voorop gczr.t wordt, een kleine christin-van-
de-daad. Als haar tweestrijd is beslecht, stuurt zij,
straks weer thuis, aan den jongen die haar plaag
de, haar móóiste ansicht.
„Je bent toch zóó kurig", zegt de moeder, die altijd
een beetje moet napraten als ze de uk haar zin
beeft gedaan. „Ik kan niet uit je wijs worden. Ik
begrijp er niets van".
....Neen, de moeder begrijpt er niets van. Ze be
grijpt er niets vanvan wat zich geroerd beeft
Illustratie uit „Waar kinderen wonen"
Fofo T. Aren+T&pe
in een kleine vrouwenziel voor een rakker, die &Ite
met een stakker is."
Wat mij het meest verwonderde is de feiHooze
vizie op bet kinderleven, dat voor deze oudere
vrouw nog-geheel en al open blijkt te liggen,.
De eerste bladzijde toovert u al een onvermoed
rijk van heerlijkheden onder de tafel die op een
drievoet rust.
Zóó gaaf en tegelijk innig terug denken, terug-leven
in de prilste jeugdherinneringen vermag alleen de
ware kunstenaar.
Ik denk hier aan van Looy.
Ik denk1 ook aan onze plicht, talenten als Mevr.
KuyperVan Oordt in eere te houden. Aan het
voorreaht, dat wij haar „een der onzen" mogen
noemen en ik zog er bij: laten zij, die niet de gave
hebben de scho -nheid van dit werk te proeven, la
ten zij er vóór alles afblijven.
Er heersoht, wui het „begrijpen" van kunst betreft,
al begripsverwarring genoeg in onze kringen.
De jonge schrijfster Annie Ringnalda, die in haar
ifrWoensdagavondklantjes" getoond heeft niet alleen
een warm hart te hebben voor de evangelisatie,
doch tevens de gave over dit werk met groote
openhartigheid te kunnen schrijven, geeft in deze
bundel eèn schets: „Achtergeblevenen".
Annie Ringnalda zit nog hoe kan 't ook anders
wat vast aan de toon en stijl van haar evange
lisatie-schetsen, die echter een geheel eigen
karakter hebben.
Nu zij zich ook gaat toeleggen op het schrijven van
novellen in algemecne zin, zal zij voor alles moeten
loeren zich in-te-houden.
Gezellig en raak vertellen óver menschen, is nog
iets heel anders dan scheppend werk.
Het ontbreekt baar echter niet aan originaliteit;
met de noodlge zelfcritiek zal zij haar plaats in de
rij der Jongere Chr. literatoren zeker vinden.
Tenslotte de beschikbare plaatsruimte is ver
bruikt noem ik een gevoelige schets van Greetb
Smitskamp: „In de 6chaduw".
Een buitengewoon geslaagd verhaal van A. M. de
Vries-Robbé-Bergmans: „Een pak slaag", waarin
heel fijntjes het moeilijke voor en togen van
„slaan" behandeld wordt.
Ik aarzel niet dit, met de schetsen van Diet Kramer
en Mevr. H. Kuyper-van Oordt een der best geslaag
de bijdragen te noemen.
De bundel besluit met „De Fantast" door J. M.
Westerbrink-Wirts. Een verhaal dat mij tè „fan
tastisch" is.
Als de Uitgevers nog eens zulk «en boek als dit
geven, laat i)e redactie zich don nog wat kritischer
oriënteeren. Ik miste noodo bijclnagcn van Emmy
Klein en Mevr. Renes-Boldingh, die beide voor
treffelijk over het kind kunnen schrijven.
Het geld bcheerscht of dient den bezitter.
Hora ti ue
74
Waarom grootmoeder
zoo schrok
<toor
Gera Kraan van den Burg
D. verrassing
(Vervolg)
In een veel prettiger etemming dan ze thuis ge
komen was, ging Jellié nu naar boven en begon
aan haar schoolwerk. Maar haar gedachten kon
ze er vandaag moeilijk bij houden. Telkens en
telkens zag ze moeders gezicht weer, zooals die
óver de verrassing had gepraat en Jcl kon niet
laten te giasen naar dat plan. Eerlijk gezegd, ze
gaf er eigenlijk 't meest om, om naar Groningen
te gaan. Daar waren jongens, en spelen met
jongens was voor Jell ie een ideaal. Zelfs was ze
de jóngste van drie zusjes en ze zou zoo erg graag
één kleiner broertje gehad hebben, maar dat was
er niet. Ber van oom Karei was even oud als zij,
maar Groningen was te duur had moeder gezegd.
Zou moeder haar naar tante Loos willen sturen?
Tante was wel lief, maar 't waren er allemaal
kleine kinderen, daar had je niks. Of ja, tóch wel:
bij tante Loes waren zooveel boeken, stapels kin
derboeken, wel een beetje ouderwets, maar toch
mooi. Ze wou wel naar tante.
En dan was oma er nog, oma in Zeist Maar bij oma
en tante Rie was 't zoo stil; oma'was heel oud en
kon maar één kleinkind te gelijk bij zich hebben,
anders werd het te druk en tante Rie had haast
altijd vergadering. Trijntje hield ook niet van
drukte in de keuken, die mocht je nooit helpen.
Neen, bij oma wist je niet wat je doen moest. Altijd
maar handwerken, en handwerken vond Jellie niet
„Als Ik zoo óver uitgaan zit te denken, krijg ik
allemaal onvoldoenden," dacht Jellie en ze pro
beerde heuseh haar best te doen. Eiken avond
dacht ze een beetje minder aan die verrassing en
toén eindelijk de rapporten werden uitgedeeld kon
Jellie met het hare zonder bangheid., naar huis
gaan. En tóch klopte haar hart, toen vader het
papiertje in z'n handen had en door z'n bril bekeek.
„Hm, in vlijt ben Je vooruit gegaan, maar hoe
kom je aan dat lagere cijfer voor gedrag? En je
Nederl&ndscïi kon ook beter," zei vader en hij
keek over z'n bril heen Jellie aan, maar z'n oogen
zagen gelukkig niet boos. „En nu wou je natuur
lijk weten, of je die verrassing hebt verdiend?"
Jellie knikte, maar ze durfde niets zeggen, zóó
was ze in spanning.
Vader knikte met e»-n lachje naar moeder, dat die
het maar vertellen moesi.
„Kijk eens," zei mevrouw Laarveld, „ik ga morgen
orna bezoeken. Dan ma? jij met me mee en blij
ven tot het eind van.de vacantie. Misschien brengt
tante Rie je dan weg tot Utrecht en misschien
kom ik je weer halen."
Jellie knikte blij; ze was op dit oogenblik vergeten,
hoe stil het soms bij oma was en dacht alleen aan
de pret van het uitgaan.
„Maar er is nog meer," zei vader. Ber en Nannie
van oom Karei logee ren ook in Zeist."
„Kan dat dan? Is dat niet te druk voor «ma?"
viel Jellie haastig in.
„Stil, laat me eerst uitpraten", zei vader. „Ze lo-
geeren natuurlijk niet bij oma, maar bij hun tante,
een zuster van hun moeder. Je zult je heel netjes
en rustig moeten gedragen, want ik denk dat Ber
en Nannie wel eens bij oma zulen komen en dat
jij wel eens bij die tante uitgenoodigd zult worden.
Je weet het nu: geen drukte maken!"
Jellie sprong door de kamer. „Fijn," juichte ze,
„die leuke Ber en die groote Nan! Dus die tante
van hen is geen tante van mij, hè moeder. Wat
moet ik daar dan tegen zeggen?"
„Misschien mag jij ook wel tante zeggen. Wij ken-
juen haar ook van vroeger", vertelde mevrouw
Laarveld. „Nu moet je je handwerkje maar op
zoeken en een boek, en wat Je verder nog graag
meenemen wilt naar Zeist"
Dat was een pleizierig karweitje voor Jellie, waar
ze gauw mee begon.
Toen Jellie dien avond slapen ging, behoefde ze
niet meer te gissen naar moeders plannetje. Ze
wist het nu, en ze wist ook hoe 't morgen gaan
zou. Het mooie koffertje dat van den zomer pas
nieuw was goweest, stond gepakt; morgenochtend
moeeten alleen de kam, de tandenborstel en de
nachtslofjes er nog bij in gestopt. Vroeg moesten
moeder en zij ontbijten, dan met lijn 4 naar 't
Maasstation, waar de trein voor Utrecht stond.
Vroeg moest je er altijd wezen, andere waren de
coupé's al vol. £n dan die lange reis naar Utrecht!
Leuk, dat ze nu meemaken zou, waarvan vader
had verteld: dat de trein bij Moordrecht zoo lang
zaam reed. Zou 't nog gevaarlijk wezen? Zóu de
grond daar nóg verzakken? Griezelig was 't een
beetje. En in Utrecht stond de tram klaar bij 't
station. Jellie hoopte maar, dat het geen sneltram
zou zijn: wat hAd je d'r aan, om er zoo gauw te
wezen. Hoe langer de rit duurde, hoe prettiger.
„Hè, wat schokte diel O nee, ze zót nog niet in de
tram, ze lag nog ln bed; morgen pas
Haar hoofd werd zoo vreemd en .haar ©ogen
draaidenslapen gaanmorgen...— fijn!
Ill
Het vertrek
De zon maakte den volgenden morgen Jellie wak
ker. Ze schrok: zoo'n kamer vol zon, dan zou 't al
wel laat wezen. Hoorde ze niets bij moeder op de
kamer? Roepen durfde ze niet en de zusjes sliepen
nog. Greet had altijd haar horloge onder d'r kus
sen, die durfde ze niet wakker maken. Van Bep
was niets te zien: die trok altijd de dekens heele-
maal over d'r hoofd, omdat ze bang was voor
harde wind. Flauw van Bep, verbeeld je, als 't nou
nog onweer was!
„Ik zal maar vast opstaan en me wasechen en
aankleeden," dacht Jellie. „Misschien roept moe
der me wat laat en 't is niks leuk om je te moe
ten haasten op zoo'n fijne dag."
Onze prijsvraag
Hallo.
Nog even geduld, jongens en meisjes.
De laatste postbestellingen brachten nog zóóveel
verrassingen, zelfs per expresse bestelling,
dat het héél moeilijk ging deze week reeds de uit
slag te geven. Totaal kwamen 2363 oplossingen
Maar volgende week dan staan de namen der
gelukkigen ln de jeugdrubriek hoor!
Dan zal tegelijk een antwoord gegeven worden
op de vraag, die door honderden van jullie ge
steld is of we nóg eens zoo'n fijne prijsvraag
krijgen.
Tot volgende weekt
DE JEUGREDACTEUR.
Ze trok haar mooie kousen aan en Zondagsche
schoenen en kleedde zich verder tot ze aan 't was-
schen toe was. Door 't ruischen van de waterstraal
uit de kraan werd Greet zeker een beetje wakker;
ze keerde zich althans om zoodat haar kussen ver
schoof en 't horloge te zien kwam. Half zeven pas,
wat vroeg nog! Om negen uur ging de trein.
Jellie begon zich langzaam te wasscben en haar
tanden te poetsen; ze strikte een breed, nieuw lint
ln 't haar en stak dat met een speldje vost. Toer.
glipte ze weer naar Greet's bed en keek op 't hor
loge: dat was vèst in de war, of 't stond stil;
nu wees het pas tien over half.
Jellie luisterde met haar oor aan 't horloge, maar
dat tikte regelmatig en liet zich niet van de wijs
brengen door een ongeduldig meisje.
O ja, de slofjes moesten nog ingepakt en de kam
en de tandenborstel en de pasta konden er nu ook
bij. Leuk, zelf baas te zijn over een koffertje en
nog wel zoo'n mooi nieuw. Greet of Bep waren er
nog nooit meë uit geweest.
(Wordt vervolgd)
Rebus
7a