HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT
Het afscheid van
Gouwtjesbrug
1 Was al cenige weken aan het roeren. Bijna
lederen Zondag kwamen hoorders uit Meerland
om den herder en lccraar van Gouwtjesbrug te
keuren. Meerland was een stadje, de hoorders
waren meer als stedelingen gekleed. Een enkele
verscheen in gekleede jas, allen hadden hoe
den op. Uit de kleeding was opgemaakt, dat
het stedelingen waren, geen plattelanders. Nie
mand had durven vragen vanwaar de hecren kwa
men, alleen de koster had een vischje uitgegooid,
maar niets gevangen. Hij was woedend over de
geheimzinnigheid, ze kregen den dominé toch niet,
hij had pas bedankt voor Noorddam en zou er
zeker niet aan denken direct weg te gaan.
Kon je begrijpen, hij had 't hier veel te best, land
overvloeiende van melk en honig.
Oud en jong droeg hem op de handen, kort gele
den had J)ij nog een extra gift gehad, waaraan
iedereen had bijgedragen, arm en rijk. Ze konden
gerust thuis blijven, 't was toch ijdel werk.
Toch kwamen de Meerlanders terug. In de kerk
waren nijdige oogen op hen gericht, vooral als ze
notitie's maakten. Ze leken wel niet wijs, wat
dominé zei was toch zeker niks op aan te merken.
De eigenaar van 't restaurant in Gouwtjesbrug,
klein zaaltje met miniatuurbuffet, hoopte maar
dat ze bij hem een kop koffie zouden komen halen.
Dan zou hij er quasi onverschillig bij gaan staan
en een onnooze! praatje maken. Ze hadden zeker
den dominé gehoond. Wel bevallen, hé? Ja, wat
zal ik zeggen, 't gaat hier zsn gangetje, maar ver
andering zou geen kwaad kunnen. Als hij zoo in
trigeerde zouden de hoorders denken, een dominé
dien ze kwijt willen, moeten we niet hebben,
't Bleef bij fantasie, de hoorders kwamen geen kop
koffie bij hem drinken en besloten toch Gouwtjes
brug voor een tijd herderloos te maken, 't Blijft
altijd pijnlijk, eenigc jaren op een klein dorp en
dan hooger op. 't Mos eigelijk niet magge, be
weerde een van de kerkvoogden, 't is diefstal. De
diefstal werd een feit, het beroep naar 't stadje
Meerland kwam en de pijnlijke weken van strijd
voor den beroepene, van hoop en vrees voor de
gemeente kwamen.
*t Ging als een loopend vuurtje door het dun be
volkte, maar toch uitgestrekte Gouwtjesbrug.
't Zoontje van een notabele kwam met de bood
schap thuis, dat dominé een beroep had naar Meer
land en 'm zeker wel zou smeren. Dat smeren was
gegrond op een vergelijking tusschen Gouwtjes
brug en Meerland. Tegen een stadje kon je niet
op, 't stond ook gokleeder en bovendien dominé
had goed z'n best gedaan en eigenlijk wel de
promotie verdiend. De koster wist te vertellen dat
Meerland tien gulden in de? week meer gaf. Dat
maakte in 't oog vam velen de kansen voor Gouw
tjesbrug heel slecht en ontlokte aan één de nuch
tere opmerking, dat de man wel gek zou zijn als
hij 't niet deed. Een dominé was toch ook een
mcnsch, van roeping kon jc niet leven, 't zat niet
in de lengte of breedte, maar in de rondte.
Er werd heel druk gekletst en gefilosofeerd wat
of dominé zou doen. Een deputatie naar de pas
torie zou wel niet veel haten. Bij 't vorige beroep
had 't wel gewicht in de schaal gelegd. Noord-
dam was erg tegen gemaakt, met zekerheid wist
de deputatie te vertellen, dat dominé er zenuw
achtig van was geworden. Maar Meerland was
veel mooier plaats, er woonden wel veel Room-
schen, maar daar zou dominé wel niet om geven.
Enkelen werden nijdig uit goedigheid. Als ik weg
ging moest ik het extratje van verleden jaar
•terug geven, 't Was gegeven met de bedoeling een
tijdje te binden, 't Was aangeboden met een har
telijk woord waarin de hoop werd uitgesproken,
dat ik nog lang tot heil van Gouwtjesbrug mocht
arbeiden.
De meer geestelijken leefden geestelijk mede, voel
den dat God langs bepaalde wegen leidt Ln over
eenstemming met aanleg en karakter. Veel strijd
heb ik niet gehad, ik heb 'tjeerlijk gezegd, al von
den sommigen 't koud. Of ik dan niet van Gouw
tjesbrug hield, of ze niet goed voor me waren
geweest 't Was uitnemend geweest, verzekerde
ik, een mooi stukje van m'n jonge leven, maar ik
voelde verder te moeten, wijder kring te moeten
hebben, ik zag een arbeidsveld buitengewoon in
overeenstemming met mijn aard. Toch lag achter
alle opmerkingen een aanhankelijkheid van op
recht vriendschappelijkcn aard. In een paar jaren
.tijds hadden we elkaar leeren verstaan, ik had
geprobeerd tfiizelf te geven, en dat geven was
gewaardeerd.
Toch was 't een moment van ontroering toen ik
bekend maakte het beroep naar Meerland te heb
ben aangenomen. Een stukje leven was afgeslo
ten, een nieuw brok ging beginnen. Ik wilde m'n
ontroering verbergen in kortheid van zeggen.
Sommigen trokken uit 't korte weer een verkeerde
conclusie, 't Kon me zeker niet veel schelen weg
te gaan, 't had zoo koud geklonken. Men had me
liever de oogen zien afvegen en hooren stotteren.
Toch was er echte ontroering, een band te moe
ten verbreken valt niet moe. Met al hun kinder
lijke eenvoud en vaak geestelijke onnoozelltcid
hield ik van ze. Ze waren met al hun eigenaardig
heden en fouten eerlijk, hadden behoefte aan lei
ding, aan iemand die den weg wees. Kinderlijk
werd gevraagd om autoriteit, meer en meer groei
de 't godsdienstig leven al was 't met dwalingen
gemengd, het gebedsleven werd inniger, dieper.
En nu ging een ander leiden, weer een candidaat
versch vatn de academie, zonder ervaring, mis
schien met ander karakter.
De vergadering van stemgerechtigden had beslist
voor een candidaat, een jonkie. Beriep je een
echte dominé, een oudere, dan had je kans hem
nooit kwijt te raken. Enkele ouderen hadden voor
een dominé gestemd. Je kon er bost een krijgen
uit een achterhoek. Gouwtjesbrug lag dicht bij
de groot© stad, 't was een lokmiddel voor een met
kinderen. De candidaat-partij won met groote
meerderheid. Ik moest maar een oproep plaatsen
en laten preeken. Zes candidatcn tot den Heiligen
Dienst kwamen ter keuring. Vooral de vrouwen
in Gouwtjesbrug keurden en brachten verslag uit
aan de echtgenooten. Eischen waren: flink pos
tuur, heldere stem, vriendelijk gezicht, niet te veel
in 't boekje kijken en vooral niet uit 't raam
staren onder 't preeken. De eerste jeugdige broe
der had geen heldere sten., keek donker en sloeg
al te zichtbaar z'n blaadje om. Kon wel geschrapt
worden, had toch geen kans. Een ander had 't
postuur niet mee en nummer drie hakkelde af en
toe. De keus werd gemakkelijk, twee jeugdige
broeders kwamen in aanmerking. De inhoud was
van allen goed, van twee best, en bovendien: 't
waren candidaten, 't was eigenlijk een lesje op
zeggen, ze moesten nog leeren. Maar de kenners
konden wel uitmaken wie 't zou leeren en wio
niet.
Op een snikhccten zomerdag preekte ik afscheid.
De hitte was tropisch, natuur en menschen waren
in gedrukte stemming. De warmte maakte je
droomcrig, uit je zelf vandaan, 't Was geen sfeer
voor een afscheidspreek, telkens gingen je ge
dachten verstrooid uiteen, moest je met geweld
je aandacht concentreeren.
Op dien heeten morgen zei ik Gouwtjesbrug vaar
wel. Van der Mark, bij wien ik de eerste bruiloft
vierde, gebruikte nog al zijn zakdoek, Oom Janus
zat gewichtig achterover mot gevouwen handen,
de kerkeraad voelde zich vooral bij de extra-toe
spraak. Ook koster, organist en oom Janus de voor
lezer kregen een beurt 't Was heel netjes geweest
werd me na afloop verzekerd, niemand vergeten,
ieder 't zijne, zoo hoorde 't ook.
Doornat ging ik voor 't laatst door 't laantje naar
de pastorie.
Zit er al weer op, voegde me een ouderling toe,
een zware morgen, hè? Je zweet er ten minste
duchtig van. 's Middags en 's avonds hield ik in
de hol-leege pastorie receptie. Op een paar na zijn
alle inwoners van Gouwtjesbrug er geweest Ste
vige handdrukken werden gewisseld, tranen weg
gepinkt Zooveel sympathie en hartelijkheid kun
je eigenlijk niet ineens verwerken. Een eenvoudige
ziel die godsdienstig baar tekort voelde, verzocht
nog om de voorbede, om een biddende herinne
ring, een ander bedankte voor geestelijken steun.
Ik voelde sterker 't wondermooie van 't ambt, we
geven toch iets door, zijn tot een zegen,
's Avonds, toen een avondwindje verkoelend door
de vensters kwam, stapten de vader en moeder
van 't overleden kindje nog binnen. Ze hadden
gewacht tot allen weg waren om in stilte nog
eens even te danken voor 't meeleven met ziekte
en sterven, 't Was een pijnlijk moment, oogenblik
van plechtig zwijgen. Niemand sprak een woord,
bloedrood daalde de zon, de boomen ruischten.
We hooren een lied van heimwee en verlangen,
een lied van sterven en opstanding. Over Gouw
tjesbrug streek de schemer van den avond, builen
gonsden insecten, 't leven in Gouwtjesbrug was
voorbij, de herinnering zou blijven en datgene wat
gedaan werd uit liefde tot Jezus.
Gods kinderen altijd de wereld zóó betreden,
Dat hare (hunne) zinnen niet en hechten hier
beneden:
Gelijk een ronde kloot (bal) loopt op een vlakk#
baan.
En met een stip alléén dezelve roe ret aan.
Eenmaal als de stonde slaat,
Dat mijn iichoam sterven gaat,
Als mijn ziel uit de aardse he woon,
Opstijgt tot des Rechtens troon,
Rots der eeuwen, in Uw schoot,
Berg mijn ziele voor den dood.
JACa E. VAN DER WAALS-
■^flEE.RLAND
62
HET VERHAAL VAN DEZE WEEK
Liefdes volheid
door
H. Enema
Frouk de Vries was nog maar achttien jaar oud
toen ze zich met haar Eibert verloofde. Ze leefdo
geheel met hem op. Eibert Veenstra was iemand
die, door een sterke zendingsdrang gedreven, de
theologie tot zijn studievak gemaakt had, en Frouk
zag zich reeds de domineesvrouw die samen met
haar man het geestelijk heil van een gemeente te
verzorgen kreeg.
De werkelijkheid was anders. Kort voor zijn pro
ponentsexamen werd Eibert door de gevreesde
griep aangetast; slechts enkele dagen worstelde hij
met de dood; toen gaf hij de strijd op. Frouk stond
weer alléén in het leven.
Maar leefde Frouk nog? Het leek soms of met de
dood van haar verloofde ook haar leven was afge
storven. Haar blik was nog slechts op het verleden
gericht; er bestond voor haar geen toekomst.
Toen kwam Taeke Baarda in haar leven. Hij kwam
op z'n eigen, rustige, weloverwogen manier, en
sprak haar van zijn lang verzwegen genegenheid.
Zoolang Eibert Veenstra nog leefde, had hij zijn
liefde verborgen gehouden; ook had hij zooveel
eerbied gehad voor haar smart over Eiberts dood,
dat hij daarna nog twee jaar gezwegen had. Maar
nu, na deze twee jaar, die misschien de moeilijk
ste geweest waren van heel z'n leven, meende hij
recht te hobbcn tot spreken. Frouk mocht niet
altijd op het verleden blijven staren. Het grootste
deel van haar leven lag nog voor haar, en hier
was nu de gelegenheid om aan dit vordere leven
betoekenis te geven. Door hem hart en hond te
Bchcnkcn, zou zij zijn liefste wensch vervullen,
zou zij ook zichzelf en haar leven een bestemming
kunnen geven. Hij begreep wel dat hij nooit de
eerste zou zijn in haar hart die plaats bleef aan
Eibert maar zijn liefde was sterk genoeg, naar
hij meende, om dit te dragen', hij wilde zich gaarne
met een geringere plaats vergenoegen.
Do eerste keer dat Taeke Baarda zoo tot Trouk
sprak, had zij hem kort en bijna bits afgewezen.
Maar hij kwam weer. Spreken deed hij nu niet
meer; dat had hij éénmaal gedaan en dit was
genoeg. Maar hij bleef komen, en toonde zijn ge
negenheid in kleine hartelijkheden.
Langzamerhand won hij zoo terrein, en na nog 'a
Jaar van veel geduld en volharding aan zijn en
veel twijfel en aarzeling aan haar kant, gaf Frouk
eindelijk toe. Ze stemde er mee in dat zij de vrouw
zou worden van Taeke Baarde, en daarmee de
meesteres op zijn boerderij Baarda State, maar aan
haar inwilliging verbond ze éón voorwaarde: de
oudste zoon die uit hun echt zou geboren worden,
zou tot predikant worden opgeleid. Hij zou de
taak die haar Eibert uit de handen .geslagen was,
weder opvatten; hij zou ook de hand worden die
haar zoo plotseling verstoorde toekomstdroom aan
de werkelijkheid van haar verdere leven bond.
Stil en zonder vreugdebetoon vond het huwelijk
plaats. Zoo wilde Frouk het en zoo was het ook
Taeke Baarda, die zelf meestal zwijgend z'n weg
ging, het liefist Een jaar later werd er een zoon
.geboren; Jurjen werd hij genoemd. Het zou hun
éenlge kind zijn; een operatie die na de geboorte
vnn deze zoon bij Frouk noodzakelijk bleek, ver
nietigde de hoop op meer nakomelingen.
Jurjen groeide voorspoedig op. Tot groote vreugd
van zijn moeder, leerde hij vlug en gemakkelijk.
Toen hij twanlf jaar was, kreeg hij privaatles van
do bovenmeester uit het naburige dorp. Nog een
jaar later deed hij met goed gevolg toelatings
examen voor het gymnasium in een klein stadje
in de Achterhoek. In dit zelfde stadje was ook
een Internaat gevestigd voor toekomstige theolo
gen, en op dit internaat kreeg de jonge Jurjen
oen plaats.
II.
Taeke Baarda stond in de hof, vanwaar hij een
uitzicht had, de heele oprit van Buarda State
langs, tot aan de weg.
Vandaag zou Jurjen thuis komen met vacantia.
l)in even over vier kwam de bus in het dorp; hij
kon cr nu dus haast zijn. Hoe verlangde hij naar
de jongen!
Daar draaide iemand zich om het hek heen dat de
oprit afsloot! De man in de hof schutte zijn oogen
om scherper te kunnen zien. Ja, het was Jurjeni
Dezelfde, wat onverschillige gang van altijd!
Toen deed Taeke Baarda iets heel vreemds- Hij
liep zijn zoon niet tegemoet of wachtte hem op
waar hij was of beidde zijn komst in de huiskamer,
waar ook zijn vrouw was. Neen, hij ging naar de
stal die nu, omdat het zomer was, kaal en onge
zellig leek, nam een tuig van de muur, en bogon
dit traag met behulp van een touwtje te herstellen.
Nog was Jurjen niet thuis, zoo gingen zijn gedach
ten, of daar had je diezelfde moeilijkheid weer.
Zijn hart ging uit naar hem, die zijn eenigst kind
was, en hij wist het, Jurjen hield van hem ook,
evenzeer. Maar Jurjen hield ook van het werk
dat het zijne was, het doodgewone boerewerk; daar
leefde hij in mee met heel zijn ziel, meer dan in
de arbeid waar zijn vrouw en hij heni voor be
stemd hadden! En die twee, hij en zijn werk, die
waren niet te scheiden! Hij was boer; met vleesch
en bloed was hij boer, en als hij Jurjen nu zijn
volle liefde schonk, dan sterkte hij daarmee in
hem ook de neiging naar het vak dat het zijne
niet mocht zijn.
Even stond hij op van de voederbak waarop hij
was gaan zitten en .gluurde door de lage raampjes.
Er klonken voetstappen op het grint van het tuin
pad. Daar was hij! Hij riep een groet naar Femke,
de meid, die bij 't achterhuis de melkbussen
spoelde; nu was hij binnen.
Baarda ging weer zitten.
Hij zelf zou 't wel graag willen, peinsde hij verder,
dat Jurjen boer werd en geen dominee. Hij had
maar één zoon; hoe graag zou hij later, als hij
oud was, aan hem zijn mooie bedrijf overdragen!
Maar dat was nu eenmaal niet anders. Hij had
zijn belofte gedaan, en die zou hij nu ook houden.
Berouw dat hij aan Frouks wcnsch had toege
stemd, voelde hij niet Wat hij gezegd had toen
hij haar vroeg, dat gold ook nu nog: zijn liefde
voor haar was sterk genoeg om zich opofferingen
te getroosten. Maar dat een van deze opofferingen
zoo zwaar zou worden, dat had hij niet gedacht!
Dat Jurjen nu ook juist hun eenige zoon moest
blijven, dat hij nu juist zoo naar hem aarden
moest! Nu dit zoo was, kon hij om zijn eens ge
geven belofte te houden hem zelfs niet tooncn, hoe
lief hij hem wel was, hoe hij geheel met en voor
hem leefde, maar moest hij voortdurend zorg dra
gen dat er afstand bleef, tusschen hem en zijn
kind. Zooals er ook altijd afstand geweest was
tusschen hem en zijn vrouw. Wat was er zwaar
der op deze wereld dan liefde die zich niet uiten
mag?
Taeke Baarda zuchtte. Hij stond op, hing het tuig
weg, dat nog niet hersteld was, en ging naar de
huiskamer. Daar zat Jurjen reeds, bij de tafel,
druk pratend met zijn moeder, die onderwijl toe
bereidselen trof voor de thee. Hij stond op toen
zijn vader binnenkwam, liep op hem toe. Daar
lagen de twee handen reeds in elkaar, een tee re
blanke in een ruwe bruine.
„Dag vader."
„Dag jongen."
Taeke Baarda stopte zijn pyp, bedachtzaam als
altijd; onderwijl vroeg hij zijn zoon naar de reis,
naar zijn kameraden. Toen kwam de meid binnen.
en de knecht, en het jonge knechtje, en het werd
een druk over en weer praten waar haast gee a
eind aan kwam.
Vrouw Baarda schonk thee in. De meid deelde de
kommen rond, met voor ieder oen dikke homp
koek, nam toen ook haar eigen doel. Niet lang
duurde de schoft; toen trok het personeel weer af;
het was tijd om te melken.
Ook Baarda wilde gaan. Hij had zijn stoel al
achteruit geschoven en zou juist zijn pijp wegleg
gen op 't gewone plaatsje op de schoorsteenmantel,
toen Jurjen, wat heesch, hem vroeg: „Vader, kunt
u nog even blijven?"
Wat verbaasd over het ongewone van deze vnaag
ging Baarda weer zitten. Hij voelde een vreemde
onrust bij zich opkomen, maar hij bedv^ong die;
uiterlijk scheen hij kalm. „Ja," zei hij, „wat is er?"
Zijn waarnemingvermogen was op eens zonder
ling verscherpt. Tot in de kleinste bijzonderheden
nam hij zijn omgeving in zich op. Hij zag hoe
ook zijn vrouw onrustig was; zij hield haar han
den saamgeknepen in haar schoot Hij zag hoe
zijn zoon vooruitschoof op zijn stoel; zijn hoofd
stok hij over het tafelvlak als wilde hij zien wa.
er ver weg in de donkenste hoek van de kamer
Toon bogon hij te praten, hakkelend eerst als
zocht hij naar zijn v/corden, maar allengs vrijer,
met meer warmte óók.
Al maanden lang had hij er mee rondgeloopen;
ze moesten maar niet schrikken, maar het doani-
necswerk trok hem zoo weinig aan. Niet dat 't
geen mooi werk was, dat wist liij wel beter, maar
jc moest er voor voélen. Waar dat aan lei, of je
er voor voelde of niet, dat kon hij niet zeggen. Je
aanleg kwam er bij te pas en die had hij niet méé,
hij sprak niet makkelijk. Maar dat was toch het
voornaamste niet Je moest er voor goboren zijn,
dèt was het, en, hij wist dat hij er hun misschien
verdriet mee deed, maar 't was tenslotte toch maar
beter dat hij 't -onduit zei: hij was er niet voor
geboren.
Natuurlijk was hij dankbaar dat hij had mogen
leeren, maar dèt hoefde ook niet verloren te zijn-
Hij wilde graag studeeren, maar dan voor wat
anders; voor dokter bijvoorbeeld, of nog liever
voor veearts.
Dieren, daar had hij altijd al van gehouden. Her
innerden ze _4jch nog wel hoe hij als klein kind
al een lam verpleegd had, dat een poot gebroken
had? Hoe hij verleden jaar nog, in de zomcrvacan-
tie, geheel alleen de koeien verzorgd had die aan
mond- en klauwzeer leden? Dèt was werk waar
hij van hield.
F.n 't was toch óók goed werk? 't Was niet zulk
hoog werk, zulk edel werk als dat van een domi
nee, maar veeartsen moesten er toch óók wezen?
Dominee, dat kon je alleen zijn als je hart had
voor dat soort werk; hij had 't geprobeerd, maan
denlang telkens weer ernstig geprobeerd, maar
't ging niet, en dan was hij liever een goede vee
arts dan een kruk van een dominee."
Toen Jurjen sprak over zijn liefde voor de dieren.
Een aardige foto, verleden week in Delft genomen*