ONDAGSBLAD
- ~s
is II#!
iygS-ai
a g
S- rg
Voor knutselaars
'n Auto-ped
Ecu auto ped maken is lang zoo lastig niet als
je denkt.
Zie je wel hoe eenvoudig do verschillende doelen
er uitzien? Zorg eerst maar, dut je het benoodig-
de hout er voor krijgt; 't liefst beukenhout.
De voetplank (fig I) is 100 X 100 X 2 c.M. Er
is een keep in van 12 c.M. diep. De stuurstok wordt
voorgesteld door fig. II; al naar gelang de lengte
van den toekomstigen autopedist, wordt deze
korter of langer, dat weet je zelf het best. De
Wielen krijgen 'n middellijn van 18 c.M.; het is
raadzaam er 'n blikje rond te slaan. De achterste
is net zoo breed als de voetplank; het model geeft
fig. Ill; het dikkere gedeelte moet precies in de
insnijding passen; de as van het voorwiel gaat
volgens hetzelfde recept.
Niet zoo erg gemakkelijk zal het zijn het verbin
dingsstuk (fig. IV) uit te zagen. Het moet met
schroeven vastgezet worden aan de voetplank en
met een stevig scharnier aan do stuurstok.
Als je alles maar eerst goed bekijkt en uitmeet,
dan komt hot best voor elkaar.
Nieuwe Raadsels
1 Met één rijdt hij, die weinig wil spcndccren;
Met twee rijdt wie 't betalen kan;
Met vier rijdt nooit een burgerman;
Dat doen alleen de groote hoeren;
De koning rijdt met zes maar 'k wil te
raden gev'cn:
Wie draaft door stad en land dug in dag uit
met zeven?
2 Ik ben een vorfrissclicndo zure bron,
Gevat in een kleine goudgele ton,
En wordt in het Zuiden gevonden,
En naar alle oorden der wereld verzonden.
8 Wat is do overeenkomst tUEaclien het eiland
Urk en de letter E?
Oplossing
van de legpuzzle uit het vorige nummer
Schrikkeljaar
Zeg, Februari, ben jc niet blij
Met jo negen cn twintig dagen?
De anderen hebben steeds meer dan jij.
Maar dit jan* k.cug jij cr ééntje bij,
Dat zal je wel zeer beha0cn.
Maar zorg nu, dat jc hem goed besteedt,
Dien extra dag in jo leven!
De barre Maart volgt jo op, zoo jo weet,
Maar zog eens, als jij jo best nu eens deed.
Om wat zonneschijn tc geven.
Als jc ons nu eens beloven wou.
Dun Maait eons een voorbocld to geven,
Dan kregen wij zeker wat minder kou,
En over vier Jaar....,, dun geven we jou
Wéér zoo'n extra dag in je leven!
Uit: „Vrij en blij". C E.
Ver-hoo-ging
door
P. van Renssen
„Fyn!" zei-den de kin-de-ren uit de eer-ste
klas van de be-waar-school te-gen el-kaar,
„Fijn, van-mor-gen is het ver-hoo-ging!"
„Ja", zei Piet, die in de eer-ste bank zat, te
gen zijn buur-man. „Fijn!"
Ei-gen-Hjk wist hü niet goed, wat ver-hoo-
ging was, maar ie-der-een vond het fjjn. Het
zou dus wel iets heel pret-tigs we-zen.
Plot-se-ling werd het stil in de klas. De juf
frouw, die e-ven weg-ge-weest was, kwam
weer bin-nen.
't Was zoo erg stil in de klas, vond Piet.
Net of er iets naars ge-beu-ren ging. Daar
be-gon de juf-frouw te spre-ken. Een beet-je
ang-stig luis-ter-de hij toe.
„Nu, kin-de-ren", zei de juf-frouw, „jul-lie
worden a 1-1 e-m a a 1 ver-hoogd 1 Nu moe-ten
jul-lie zoet in de rij gaan staan en heel stil
met mij naar de an-de-re klas loo-pen. Geen
le-ven ma-ken, hoor! Bui-ter. de bank!"
Al-le kin-de-ren gin-gen bui-ten hun ban-ken
staan. Maar Piet bleef zit-ten.
Had hij goed ge-hoord Moes-ten ze naar een
an-de-re, vreem-de, klas? Waar-om? Hü
had hier al-tijd ge-ze-ten, waar-om moest hü
hier nu van-daan? Dat kon hy niet be-gry-
pen!
„Kom Piet, bui-ten je bank!" zei de juf
frouw vrien-de-lyk. „Of wil je niet ver
hoogd wor-den?"
Piet schud-de zijn hoofd en bleef zit-ten. Hy
kreeg een kleur, om-dat ze hem al-le-maal
aan-ke-ken en om-dat al-les in-eens zoo
vreemd was.
„Wat, wil je niet ver-hoogd wor-den?" De
juf-frouw kwam op hem toe en pro-beer-de
hem zacht uit de bank te trek-ken. „Kom
Piet, wees niet zoo dwaas. Al-le kin-de-ren
zijn blij, dat ze ver-hoogd wor-den!"
Maar Piet klem-de zich met han-den en voe
ten aan de bank vast. De juf-frouw werd
boos en wou hem met ge-weld uit de bank
trek-ken. Maar het hielp niets. Hij was bang
voor het ver-hoo-gen.
„Nu", zei de juf-frouw ein-de-lijk, dan blijf
jc maar zit-ten 1"
Piet had al dien tijd ge-huild, maar toen de
juf-frouw met al-le kin-de-ren naar de nieu
we klas ging, huil-de hij nog er-ger. Nu bleef
hy hee-le-maal al-leen in de lee-ge klas ach
ter!
Daar luid-de de school-bel. 't Was twaalf uur
Piet hoor-de, hoe het in de twee-de klas stil
werd. Daar dank-te de juf-frouw.
Nu gin-gen de kin-de-ren al-le-maal naar
huis, hij zag ze door de gang loo-pen.
De juf-frouw kwam bin-nen. „Ga maar naar
huis, Piet!" zei ze. Snik-kend ging Piet heen.
Wat was hy on-ge-luk-kig!
Hy moest 's mid-dags hard loo-pen, om nog
op tyd in school te zijn. Hy-gend liep hy de
gang door naar zyn klas. De deur stond nog
o-j>en. Maar wat was dat? Er za-ten al-le-
maal vreem-de kin-de-ren!
Grapjes
Kleine Bcp logeert in den zunicr met haar vader
cn moeder op een boerderij, waar een koo wordt
gehouden.
„Pas op, Bep", waarschuwt moeder haar, „kom
niet te dicht bij die koo, anders trekt re zoo'o
boos gezicht".
„O", zegt Bcp, „dan is dat zeker koe, waar de
zure melk vandaan komt!
„Kom jö", riep een van z'n vriend-jes bij de
deur van de vol-gen-de klas. „De juf-frouw
komt de deur dicht-doen!"
Bang, dat hij te laat zou ko-men, liep Piet de
ou-de klas voor-by en de nieu-we bin-nen.
Eer hy het wist zat hy op zijn ei-gen plaats
in de voor-ste bank, by zyn ei-gen ka-me-
ra-den.
Eerst voel-de Piet zich erg be-schaamd, maar
de juf-frouw zei niets. Ze deed net als an
ders. Zoo raak-te Piet gauw in de nieu-we
klas op zyn ge-mak. En ei-gen-lyk vond hij
het jam-mer, dat hy van-mor-gen niet in
eens met de an-de-ren was ntee-ge-gaan. Dan
had hy niet voor niets zoo-veel ver-driet
ge-liad 1
Pop-pen-wasch
door
Annie Vreeland
Aan liet dun-ne lyn-tje hangt
Bol-lend 't pop-pen-wasch-je.
Tus-schen kleer-tjes teer en fijn
Waait een kleu-rig das-je.
't Wind-je speelt een vroo-lijk spel
Met de pop-pen-kleer-tjes.
Doet ze wapp'-ren, f lapp'-ren snel
't Zijn net lich-tc veer-tjes.
't Lyn-tje wordt een schil-de-ry-tje.
Kleu-ren lian-gen mooi ver-deeld
In het snoe-zig pop-pig ry'-tje
Waar zoo juist de zon op speelt.
Gast: Dat bier drink ik niet. Er drijft Ccn
vlieg inl
Waard: Nou, zóóveel zal (lat diertje ér toch'niet
uit gedronken hebbent
Meester: IIoc kom jo zoo laat, Jan?
Jan: De straat was zoo glibberig, mooster, dut
ik mot elke stap die ik deed» twee stappen achter-
uitgleed.
Meester: Maar hoe ben Je dan toch hier kun
nen komen?
64
2® ïofl R 3 S 3 (Sr' 2
T. ga SfSfi.3 qg ala
ZATERDAG 20 FEBRUARI No. 8 JAARGANG 1932
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
VOND HEN SLAPENDE
Lucas 22 45.
Gij moet in uw overdenking van liet lijden des
Heeren inzonderheid in Gethsemanc do dis
cipelen, die daar geslapen hebben, niet te. hard
daarover vallen.
Zeker, Jezus had hun gezegd: Blijft hier, cn waakt
met mij. En als Hij voor de eerste maal van het
golxvl opstaat cn hen slapende vindt, vraagt Hij
aHn Petrus: "Simon, slaapt gij? Kunt gij d«n niet
één uur met Mij waken? En in één adein lrct Hij
erop volgen: Waakt cn bidt-dut gij niet in ver
zoeking komt. Maar dan ook dat woord van ver
schoon ingen waarschuwing tevens: De geest is
wel gewillig, maar het vlcesch is zwak.
Dit alles kunt gc zoo niet vindon in liet evangelie
van Lucas, maar wel in dat van Maltheüs cn
Marcus.
En ook Lucas voegt cr, als om liet oordeel van wie
zijn verhaal zullen lezen te verzachten, oen paar
woorden bij: Jezus, als Hij van het gebed opge
staan was, kwam tot de discipelen, cn vond hen
slapende van droefheid.
Geen sprake dus* daarvan, dat dc Schrift u tot ccn
hard oordeel over liet gedrag van Jezus' discipelen
in Gethsemanc zou willen dringen.
Of eigenlijk moet dit nog anders gezegd worden.
Want, eigendunkelijk en licht-tot-veroordcelen-
geneigd als wij zijn, slaan wc rnaar-al tc spoedig
met onze veroordeeling gereed. Wij willen het dan,
op onze manier, voor Jezus opnemen. Dc -discipe
len mochten niet slapen. En zooals Petrus het
zwaard trok en cr op insloeg om zijn meester te
verdedigen tegen dc bende die hem kwam gevan
gen nemen - zoo laten wij het nóg scherper
zwaard van onze critiek neerdalen op die onge
voelige, liefdolooze discipelen van Jezus, die tiiel
eens voor Jezus over hadden om wakker te blijven.
Maar hoever is dit oordeel der liefdeloosheid
(want dat is liet), dit oordeel dat zooveel gemis
aan zelfkennis hij ons verraadt, hoever is het
verwijderd van liet oordeel van Jezus zclff Hoe
weinig verstaat wie zoo denkt en spreekt nog de
kunst van Bijhei lezen!
En hoe wordt door zoo voorbarig oordeel de rij
der discipelen Vóór den lijdenden Christus gc-
p laats tl De fout, zoo bij herhaling begaan in de
overdenking van dé lijdensgeschiedenis. Do fout,
die ons op verlies van den Zaligmaker komt le
slaan, zooveel- ons aangaat!
Zeker, Jezus had hun gezegd, dat ze moesten wa
ken, terwijl hijzelf ziel» van hen afscheidde om
treilt ccn steenworp. Ilij had cr bij gezegd,' dat
ze moesten hidden, om niet in verzoeking tc komen.
Maar om dit gebod waarlijk te bidden, niet maar
op tc zeggen zij het dan met ccn oproclitc vor-
zucliting des harten maar om liet te bidden
Uit dc volheid des harten, daarvoor is noodig, dat
gc het gevaar van dc verzoeking ziet
Als dan ook uw Catechismus u de zosdo bode
van het „Onze Vader" gaat verklaren, begint hij
mot u op dc lippen te leggen cfe erkenning van
uw zielsgovuar: „Dewijl wij van ons zei ven alzoo
zwak zijn dat wij niet één oogcnblik kunnen be
staan cn daartoe onze doodvijanden, de duivel, de
wereld cn ons eigen vlcesch, niet ophouden ons
aan te vechten, zoo wil ons toch staande houden
en sterken door de kracht uws Heiligen Gccstes".
Maar Jezus' discipelen zagen de verzoeking niet.
Wel had Jezus -hun die aangewezen: zo zouden
hem allen verlaten, een zou hem zelfs vorloocho
non. Dooli dit hadden zc ten stelligste tegenge
sproken. Ze geloofden niet aan het lijden van
Jezus en nog minder aan hun eigen zwakheid.
Daarom hadden zij geen stof voor dit gebed.
En omdat zc niets hadden tc bidden konden ze ook
liet waken niet volhouden. Ze meenden alles te
hebben: Jezus zelf was immers vlak bij ben. Hij
zou lien wel beschermen: „Al ging ik ook door een
dal der schaduw des ttoods, ik zou niet vree zen,
want Gij zijl met mij."
Wat kon hun nog ontbreken? Waar zouden ze
nog om vragen?
Zoo bleef cr niets over dan te wachten. Tc wachten
totdat Jezus zoü gebeden hebben. Maar dat kon
latig duren. Was hij niet meer dan eens den gc-
heelen nacht-over gebleven in het gebéd?
Waarmede zouden zij dien langen tijd korten?
Door mét elkander te spreken? Maar Jezus was
hier immers vlak bij! Denkt gc dat Jezus' disci
pelen nog minder eerbied hadden voor bet gebed
van hun meester dan wij voor elkanders gebed?
Wij spreken immers ook niet, als in onze nabij
heid iemand bidt!
Er bleef hun niets anders over dan voor zicli uit
tc kijken. En toen kwam na dc spanning van de
laatste uren, cn de voorafgaande dagen, de natuur
lijke reactie. Zooals ccn kind ten slotte door drocf-
'lieid overmand in slaap valt, zoo ook zij. Want er
was in Jozus' woorden veel 'geweest dat hen had
'bedroefd. Maar ze geloofden het niet cn verstonden
'het niet.
Op dit laatste zat alles vast.
En nu moet gc niet langer met die discipelen
bezig zijn, maar zoeken het lijden uws Ilecren te
verstaan, dat ligt besloten in die enkele woorden:
„cn vond- hen slapende".
Ilicr in den hof van Gethsemanc heeft Jezus voor
uit gevoeld de angsten der helle. Zoo zwaar ging
zijn worsteling, dat een engel uit den hemel hem
moest komen versterken. Niet om het lijden tc
verlichten, maar opdat hij den strijd in al zijn
diepten zou doormaken. En toen werd zijn zweet
gelijk groote druppelen bloeds die op de nurdc
afliepen.
Neen, daar kunnen wij niet bij. Die diepten van
den eeuwigen dood, die hier voor Jezus' zielsoog
gaapten, vermag onze blik niet tc peilen. Het be
hoeft ook niet, wan! Jezus-heeft er in ouzo plaats
doorgeworsteld. Eu door deze zijn helschc angsten
heeft, zoo mag ieder die in hem gelooft het don
Iloidclbcrgcr nazeggen: mijn Hccre Jezus Christus
mij van de helschc benauwdheid cn pijn verlost.
Hiervan mag ik in mijn hoogsto aanvechtingen
verzekerd zijn en er mij gansclielijlc mee vei
troosten.
Muur dic'gcbcdsworsteling van Jezus was dnu ook
voor dc zijnen. Voor dit uitverkoren elftal cn voor
allen die door hun woord in hem geloovcn zouden.
Voor die allen, die hij vóór zijn heengaan naur
Gcthseniane in zijn hoogepriesterlijk gebed (Joh.
17) heeft gedacht.
Maai- deze elf waren dan toch steeds mot hein
geweest In zijn verzoekingen. Zij waren door hem
verkoren om van deze dingen tc getuigen in de
wereld; Hij heeft zc daarvoor opgeleid en voorbc
roid tot -deze taak.
En ul» Jezus dan zijn strijd volstredeu heeft, dan
komt liij cn vindt ze slupcndc. Dal slupcn van
do discipelen getuigt duidelijker dan iet» anders,
duidelijker nog dan hun tegenspraak iti de puasch-
7-iul cn op weg naar den hof, dat zc van Jezus'
lijden niets verstaan- hebben.
Neen, niets ervan verstaan, wat hij doorworsteld
heeft, Niets ervan verstaan, dat het was om liuu
zielen dat hij worstelde.
Niets verstaan van dc noodzakelijkheid van zijn
lijdon voor onze zonden.
En wat moet er dan straks in de wereld worden
van het Evangelie, indien zelfs zij, die liet in de
wereld.zullen hebben uit te dragen, zoo ten eenen-
male onkundig zijn van de eerste beginselen ervan?
Zoo wordt Jezus elk vooruitzicht benomen. Zoo
gaat hij lijden voor een verloren zaak. Zoo is hij
op zichzelf aangewezen.
Maar zie dan ook de keerzijde.
Zoo is Jezus dan ook de volkomen Zaligmaker.
Van hem is niet alleen de verdienste waarop ouzo
zaligheid rust. Maar ook het geloof," waardoor wij
die zaligheid deelachtig worden, waardoor wij
zalig worden.
Neen, dat hebben niet wij daarbij -gebracht. Dat
is ook ccn vrucht van zijn lijden, die hij daarna
door zijn Heiligen Geest heeft uitgedeeld.
Maar dat geloof moet zich dan ook op don lijden
den Christus richten.
Dut geloof moot zich in het lijden van Christus
verdiepen. Zóó zullen wij in zijn lijden verzoening,
vrede, vergeving cn zaligheid vinden.
En naarmate wij helderder inzien het pluut*he-
kleedend karakter van dit lijden, zal onze ziel to
meer getroost zijn cn des te vaster verzekerd van
haar heil cn zaliglicid.
Helaas, er zijn nog maar al tc velen, die daartoe
niet komen. Muur al te velen, die evenals de disci
pelen denken, dat liet lijden van Christus zelf hun
niet aangaat, cn dat dc eenige vraag is: Hoe komt
liet met mij? En op die vraag krijgen zc niet
eerder een antwoord, dan door tc zien op hein,
gelijk hij onze zonden op zich narn en wegdroeg
naar zijn kruis, om zc daar voor eeuwig voor God
uit le delgen.
Uit Psalm XXII
Philip van Marnix van
St. Aldegonde (1580)
Mijn God, mijn God! waarom vurlaalstu mij!
Wauromme gaat mijn huilen dus voorhij,
Vorr' van dijn hulp cn troost, uls ik voor dij
Doe mijne klachten?
Den heelcn dag roep ik uit ganscher krachten,
End du, mijn God, cn wilst dnui-op niet achten.
Ik hou niet op van schreien allo nachten
End zwijgc niet.
Daar du nochtans do> r 's werelds gunsrh gebied
De heiig? bist1), ja, 't eeuwig lof end lied
Van Israël, in alle zijn verdriet
Itlijfstu genadig.
IJies hebben ook op dijnt macht grootdadig
Ons ouders vrij vertrouwd, end du genadig
Hob z', Heer, verlost uit alle lasten smadig
In haren nood.
Al haar geschrei rees tot in dijncn schoot,
Du stouds hen hij in allen wederstoot;
Zij hoopten vast cn werden nooit schuiunrood
In hun gebeden.
Maar ik ben slechts een ic-xlworm hier beneden
End geeneii niun, van ieder man vertreden,
Zoodal het voik niet mij in alle reden
Don spot vast houdt.
I) bent.
57