VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg Hoe we ons Ideeden moeten om onze gezondheid te bevorderen In den tijd, dat de kleedij der dames hopeloos be gon in te korten, beklaagde zich eens een dame, die zeer modieus gekleed (beter gezegd uitgekleed) ■was, bij een medicus over pijn in verschillende spieren. De dokter vroeg haar adres en zeide zeer laconiek: „Ga direct naar huis, kleed u zich eerst eens aan en ga dan naar bed; ik zal u van middag komen bezpeken". Van alle zijden klonken er waarschuwingen, dat die zoo geringe bekleeding zou uitloopen op: bron chitis, T.B.C., longaandoeningen of nierkwalen en nu zijn er wel, evenals bovenstaand geval, door al te groote onvoorzichtigheid, ziektegevallen daar door ontstaan, maar over het algemeen moet erkend worden, dat die lichte kleedij lichamelijk meer vóór- dan nadeel heeft gebracht: Dp moreel gebied echter niet. Door het ontblooten van lichaamsdeelen, die vroeger bedekt waren, zijn prikkels ontstaan, die vooral de jeugd op verkeerde ge lacbten brengen. 'De jeugd behoeft tegenwoordig werkelijk geen prikkel meer ten minste op dat gebied. Door die dunne kleeding is nog oen tweede be zwaar ontstaan n.l. dit: dat de dames chronisch lijden aan koude. Het gevolg hiervan is, dat er veel harder moet worden gestookt, de anthraciet als sneeuw voor de zon verdwijnt en de heeren der schepping steeds klagen over te groote warmte, daar hun kleeding nog altijd even zwaar is. Waarom heeft die dunne vrouwenkleeding hun gezondheid dan wel bevorderd? Hoewel ie men- schelijke huid thans wel beter dan vroeger wordt verpleegd, zoo zijn er toch velen, die de zeer groote belangrijkheid van dit orgaan voor de gezondheid van ons lichaam niet \yeten of niet erkennen wil len. Wanneer we nagaan, dat onze huid in normale gevallen des winters een Liter en des zomers tot 2 Liter vocht doorlaat (een maaier op het veld zelfs tot 12 L.) dat een groot deel der giftige stoiwisse- lingsprodukten door de huid wordt afgescheiden, dat >e onze temperatuur regelt, dat ze bij eventueel Eieke organen de functies ervan voor een deel op zich kan nemen, dan zal ons duidelijk zijn, dat de KINDERLEVEN Tom is boos door Emmy Klein {Tom is boos. Hij gooit met de deur, schopt tegen fcijn stoof en vergeet Vader goedendag te zeggen. Foto „Das Deutsche Kind": „Der Eiserne Hammer Ihuld niet alleen een belangrijk orgaan is, maar dat wij door onze kleeding moeten zorg 1 ragen, dat we haar werking dan ook zoo min mogelijk belemme ren. Daar nu een te dikke, overal nauw aansluiten de kleeding voor de uitwaseming der huid een be letsel was en het lichaam daardoor niet tijdig ge noeg werd bevrijd van die giftige stof wissel in gs- produkten en vooral de vrouwenhuid sterk uit wasemt, daardoor is het gekomen, dat de lichte snel doorlatende vrouwenkleeding haar gezondheid zooveel verbetering heeft gebracht en zooveel bleé- ke wangen een frissche kleur heeft geschonken. Wanneer we ons dus nu de vraag stellen, welke kleeding voor ons het beste is, zoo hebben we in de eerste plaats er mee rekening te houden, dat die kleeding de huidfunctie niet belemmert en voorts dat ze ons voldoende beschut tegen koude en de wisselvalligheden van ons klimaat. Onze kleeding moet dus zooveel mogelijk lucht doorlaten en noch de buitenlucht buitensluiten, noch de uitstraling van warmte verhinderen. Wat het ondergoed aangaat, zoo is voor oudere personen wol aan te bevelen, daar die zeer poreus is en als slechte warmtegeleidster de lichaams warmte spaart. Het zuigt ook gemakkelijk het zweet op (zelfs tot 40 zonder merkbaar nat te 'worden. Het nadeel van wol is echter, dat het de vochtigheid zeer lang •vast houdt en door onoordeelkundig wasschcn krimpt en harder wordt en daardoor haar groot voordeel van poreusheid verliest. Vandaar dat men wollen ondergoed tijdig moet wisselen en bij het wasschen geen te heet water en ammoniakzeep gebruiken moet. Laat het ondergoed vooral goed wijd zijn, daar er dan tusschen lichaam en wol een flinke 'uchtlaag zich bevindt, die door het bloed wordt verwarmd en daar lucht een 6lechte geleider is, die warmte niet spoedig verliest. Daarom behoeft dit ondergoed niet dik te zijn r^aar wel wijd en poreus, wat het zelfde effect geeft als dikke wol. Linnen is een goede warmtegeleider, kar dus alleen in den zomer dienst doen of als tusschenlaag van huid en wollen ondergoed in den winter. Zijde is zeer aan te be velen als ondergoed maar wei een beetje duur en niet sterk in de wasch. Daar gewasschen ondergoed, als het droog lijkt, nog zeer vee! water bevat, dat op de warme huid verdampend, heel wat onaange naam aandoende koude veroorzaakt, is het nood wendig het z.g. „uit te dampen". Na sterk zweeten neme men een bad, alvorens schoon ondergoed aan te trekken. Daar de nachtelijke uitwasemingen bij zonder ontgiftigend werken, doet men verstandig „Zachtjes Tom! Moeder moet rusten". Dat ook nog! Moeder boven, en die booze, booze Tom beneden, en niemand om tegen te brommen. Een heeleboel dagen geleden had Tom mogen spelen met een jongetje, dat heette Hans. 't Was in een andere tuin en in een ander huis. Ze had den allebei een tuinpak aan, maar Hans had langere haren. En 't was vlak bij, twee huizen verder. Tom mocht er alleen naar toe maar hij kon nog niet bij de bel. Toen was Leentje meegegaan om te bellen. En nu vanmiddag mocht hij weer naar de andere mevrouw en toen was Hans een meisje geworden! Een meisje met een hecle witte jurk en een strik in d'r haar! Hoe kan je nou knikkeren met een witte jurk. Ze mocht niet eens in de tuin, dan werden haar schoentjes vuil. En er waren niet eens plassen, alleen maar een beetje modder. „Kom mee Tom, er zijn koekjes en visite", had Ilans gezegd. Maar Tom vond 't niets fijn, alleen de limonade wel, 't koekje kruimelde zoo. Tom zat in een hoekje op den grond. Hij is gauw weer naar huis gegaan. Nu heeft hij niemand om mee te spelen. Wacht, Puk! Puk slaapt in z'n mandje. Maar Puk moet wakker worden en spelen. Die wordt ten minste geen meisje. „Hier Puk, hier". Puk is lui, hij schudt met z'n kop en gaapt, „Saaie hond, saaie slaaphond, ga weg!" O, wat duurt de middag lang. 't Is zoo stil in Vader zegt niets en Moeder slaapt maar. En Tom my is zoo heelemaal alleen. Arme Tommy, hij is niet boos meer, alleen maar verdrietig. Daar komt Moeder. Wat loopt Moes zacht op de trap. Nu staat Moeder bij Vaders stoel. Vader houdt op met schrijven. Er zit inkt aan zijn vinger. Moeder legt haar hand op Vaders hand en nu praten ze samen. Wat duurt dat lang. Tom stopt z'n gezicht weg in z'n armen. Maar daar is Moeder al naast hem en haar hand op zijn „Hela Tommy, wat is dat nou? O die domme kleine Tom van mij! Draai eens om je bol, dan 'des nachts ander ondergoed dan des daags te dra gen. Overhemden met gesteven borsten zijn maar weinig poreus en stijve 'boorden drukken de voor naamste slagaderen en de schildklier. Elk knellend Ikleedingstuk is uit den booze als kousebanden, rokrollen en geperste lijfjes der boerinnen en voor al de oorsetten, waarvan reeds in 1788 door Soem mering de schadelijkheid werd aangetoond. Door dat onnatuurlijk arrangement der organen zijn vaak moeilijke bevallingen veroorzaakt. Het corset is echter de grootste puzzle voor de hygië nisten. Een dame wil gekleed zijn naar de mode en een coupeuse kan geen modieus zittende japon maken, als de dame geen goed corset draagt en de dame, die de bevallige lichaamsbouw van het jonge meisje heel ver al achter zich heeft, ziet in het corset het eenige middel om haar wat uit geweken (zal ik maar zeggen) vormen in het gareel te houden, terwijl de hygiënist wraak schreeuwt om de nadeelige gevolgen van een der gelijk pantser. Geachte lezer! kunt u dit dilemma oplossen? Ik niet. Dr. Voorhoeve beveelt aan een z.g. bustehouder in verbinding met een lijfje, waaraan de rokken worden vastgeknoopt. Het idee is uit stekend, maar volgen de dames het op? Wat de bovenkleederen betreft, zoo zijn lichte te verkiezen boven donkere en is cheviot zeker wel de beste stof, die aan de bovengenoemde eischen voor een goede kleeding voldoet. Daar de hals het grootste aantal zweetklieren bevat en dus het meest uitwasemende lichaamsdeel is, zoo is het noodwendig hem geheel vrij te houden, wat vooral tegenwoordig bij het overdruk verkeer zijn gemak oplevert bij het herhaaldelijk en verplichte omkij ken, als men wil voorkomen overreden te worden. Vrouwen wisselen veel meer van kleercn dan een iman en dragen veel meer stoffen, die gewasschen kunnen worden. Als we ons nu nog even herinne ren, dat ik boven mededeelde, dat er in den zomer twee Liter vocht door ons jasje trekt en dat dit vocht absoluut geen gedistilleerd water is, maar allerlei stofwisselingsprodukten bevat, die nu niet direct in het teeken van frisohheid staan en we gaan daarbij na, dat we ons costuum hoogstens wat kunnen uitluchten en een paar maal laten stoomen, dan wordt het dunkt me toch wel hoog tijd, dat er eens een doeltreffende reorganisatie tot stand komt van de heerenkleeding (die 30 Kg. weegt) en die ons dan tevens in staat zal stel len de tropische temperaturen te weerstaan, waar aan wij worden blootgesteld ter wille der dames, die hoogstens een half pond kleederen te torschen hebben. kan ik 't tenminste afzoenen. Kom, wat heeft mijn jongen voor verdriet?" En dan komt Tommy's verhaal, van dat hij zoo alleen was en dat Puk niet spelen wou en 't al lernaarste, dat Hans niet mee mocht in de tuin omdat ze een jurk aan had en omdat ze een meisje geworden is. „Ik wil niet spelen met meisjes, ik hou niet va» meisjes!" O, wat kijkt hij boos. Moeders hand ligt nu heel stil op zijn hoofd. Hij duwt zijn roode gezicht tegen Moeders knie. „Moeder, was U vroeger ook een klein meisje?"- ;„Ja Tom, zóó klein". „Och zegt Tom verwonderd. „Moeder, en hield Vader toen toch al zoo'n hee leboel van U?" „Toen was Vader nog in een ander huis, maar Vader houdt ook veel van kleine kindertjes hoor. Weet je nog, toen tante hier was met het heele kleine kindje, met zusje? Weet je nog dat je haar toen met Moeder samen heel even mocht vast houden? Zou je niet ook graag wel zoo'n heel klein kindje hier willen hebben, dat van ons was, van Vader en Moeder en Tom?" Tom wipt met z'n stoeltje en denkt: „zoo'n klein' kindje en dan van ons drieën?" „Nog veel liever een groote bok, Moes, alstublieft". „O jou lieve, domme, kleine Tom". Moeder zoent zijn groote verwonderde oogen. „Zoo een als in 't Dierenboek Moes. Met lange horens, en een baard, net als Opa". Tom gaat z'n boek halen onder uit de speelgoed Vader zit bij Moeder en ze lachen allebei. Moeders oogen zijn zoo groot en blij en Vader houdt haar hand vast. „Nu kan Moeder niet naaien", denkt Tom, „maar de knikkerzak is toch al klaar geluk kig". Tommy zit bij de kast en houdt zich heel stil. Hij moet vast al gauw een boterham en naar bed. 't Wordt al zoo donker. Fijn, misschien vergeten ze hem en dan gaat hij heel laat naar bed. Hij zit stil, je kan de plaatjes haast niet meer zien Hij denkt aan de bok. Vader en Moeder zitten ook heel stil en denken. Ze denken aan een klein kindje. 28 Czaar Peter (Een ongelikte beer) Peter de Groote in 1098 Het was een merkwaardig keizer, die als een ras- eohte kwajongen tegen de Keurvorstin van Hanno ver opschepte over zijn kracht en haar uitnoodigde zijn eeltknobbels eens te betasten. Dan kon zij zien, dat hij geen saletjonker was die niets deed dan opgepoetst rondloopen en paradeeren, maar een kerel die van aanpakken hield! Dat was de keizer, die er zich op beroemen kon 14 handwerken te kennen, en ik behoef u al niet meer te zeggen wie hij was, als ik u er aan her inner, dat hij de man is, die bij een feestelijke ge legenheid de Brandenburgsohe Hofmaarschalk de kostbare pruik van het hoofd 'rukt en kwaad in een hoek gooit! Een eigenaardig vorst, ja, maar een groot vorst tevens, iemand van een overbluffendo originali teit. Een machtig man die, om een klassiek woord van Van Deijssel te gebruiken, zijn onwetend, achterlijk en barbaarsch volk „hoog wilde opstoo- tcn in de vaart der volkeren", en die heel in zijn eentje, tegen een machtige hofkliek in, welvaart en beschaving aan zijn land wou brengen. Of de Russische grootvorsten er zich tegen verzetten het hielp hen niets. Machtige vooroordeelen, ijze ren tradities wierp hij omver. Czaar Peter wilde, op zijn eigen ruwe wijs, zijn volk goed zijn, het uit zijn slaap doen opwaken, en wat Czaar Peter wil de, gebeurde, en daarmee uit. En zoo geschiedde het dan ook, dat de Zaandam mers op een goeden morgen, namelijk op 18 Augus tus 1697, een groot, sterkgebouwd vreemdeling in hun midden kregen, die naar zij spoedig vernamen en zagen de scheepsbouw wilde leeren. Weldra lekte het uit, dat die groote man niemand minder dan de keizer der Russen was, in eigen persoon. Czaar Peter, als hij gemeend had hier rustig en ongestoord te kunnen werken in het belang van zijn millioenen volk, had buiten de mentaliteit der goede, doch uiterst dorpsche Zaandammers ge rekend! De nieuwsgierigheid van de menschen word ten laatste zóó hinderlijk, dat de Czaar het miet meer kon verdragen en eldens een heenkomen zocht. Doch laten wij dit de Zaandammers niet te zeer aanrekenen. Een vorst, die zich op de hoogte van den scheepstimmerbouw wil stellen goed, dat is mogelijk, zelfs begrijpelijk. Maar een vorst, die zich als Jan de Timmerman een onderkomen zoekt iri een eenvoudig houten 'huisje, en zélf als een leer jongen de bijl wil hanteeren, dat was bijna onge looflijk. En het valt niet te verwonderen, dat de Zaandammers zich met hun eigen oogen wilden overtuigen van de wonderlijke gebeurtenis, die in hun anders zoo kalm bestaan plaats greep. Wie te Zaandam het Czaar Peterhuisje bezocht (dat door keizer Alexander II uit piëteit nog maar juist voor instorting werd bewaard), zal zich er wel over verbaasd hehben dat de vorst uit het paleis der Romanofs genoegen wilde nemen met een zoo allereenvoudigst, ja primitief interieur. Men kan er nauwelijks in staan. En hier woonde, werkte, studeerde, at en sliep de keizer, wiens trotsche voorvaderen de audiëntiezaal van hun paleis met opzet zóó laag lieten maken, dat ieder die binnenkwam gedwongen diep buigend den vorst moest naderen, om niet zijn hoofd te stooten aan de waarschuwende zoldering! „Wie groot is, maakt zich klein zonder vetr- needring", zegt Boutens in een zijner Oud-Perzi sche kwatrijnen. En wij zeggen ook: „Niets was den jgrooten man te klein," en een grooter hulde dan in deze woorden opgesloten ligt, valt niét te bedenken. Bij de kanaliseering van den Neva stond hem een heilige 'boom in den weg, overblij fsel uit een ouden, heidenschen tijd. Geen Rus zou het in zijn hoofd halen, dezen gewijden boom anders dan eerbiedig en met ongedekt hoofd te naderen. Czaar Peter laat hem eenvoudig omhakken! En op den moe- rassigen Neva-oever bouwt hij zelf zich een hut, die niet veel grooter was dan zijn eenvoudige Zaan- damsche woning. Langen tijd, tot aan het uit breken der revolutie, gingen vrome Russen naar dit hutje ter bedevaart. Eiken dag stroomden er honderden mensehen heen, die aan den ingang van de popen (Russische priesters) waskaarsen kochten. Het lage woonvertrek was dag in dag uit vol kaarsenwalm en menschengeur. In een zich steeds vernieuwende rij schoven de bedevaart gangers langs het door een glazen plaat beschenn- De oorspronkelijke toestand van het Czaar Peterhuisje te Zaandam Czaar Peter kwam uit een barbaarsch land wat wonder dan, dat ook hij bij zijn zeldzame en onstuimige wilskracht, barbaarsche trekken be hield? Vooral na een stevigen dronk kori hij uit- baisten dat zijn heele omgeving ervan sidderde. De geleerde Leford wordt maar op het nippertje gevrijwaard voor een doodelijke degenstoot van den beschonken vorst. Eens woonde hij te Den Haag een Statenvergadering bij. Toen hij ook hier als in Zaandam voortdurend werd aangegaapt, liep hij zonder meer balsturig weg. Allerlei soorten handswerklieden voerde hij met zich mee naar Rusland, zelfs een rattenvanger! Hij kon niet langer wegblijven zijn geweldig rijk riep om de dreunende kracht van zijn hand. En door dezen robusten, daadkrachtigen Peter is het geworden, wat het tot voor korten tijd was: een sterke, militante eenheid, een georganiseerde macht. Dat kwam, omdat niets hem te klein was! Waar het Czaar Peter-huisje nu is „ondergebracht" i de portret van Peter, het glas sloeg aan van de kussen der bezoekers Openhartige Brieven Rotterdam, 12 Jan. '32 Beste Agaalh, Het zien van mijn inplaats van Dora's naam als afzender, heeft je toch hoop ik geen schrik be zorgd? Stel je gerust: Dora is puik in orde, dus best in staat tot schrijven. Maar deze letteren gaan absoluut buiten haar om, vandaar dat ik je, voordat ik 't vergeten mocht, vriendelijk verzoek je antwoord aan m'n kantoor adres te sturen. De zaak is nu deze. Jij, als Do's intimus, bent zoo als ik aanneem, volstrekt op de hoogte van haar gevoelens inzake ons gemis. Weet hoe Do er onder is en waarschijnlijk tevens ons zwijgen erover. Ik voel wel dat dit laatste niet in den haak is, misschien zelfs heel onverstandig ten opzichte van Do, maarik althans kan moeilijk meer een andere houding aannemen. Ter zake. Ik sta nu voor een geval ivaarin ik je raad noodig heb. Denk er s.v.p. goed over na voor je me ant woordt, want 't zal voor Do en mij een zaak van gewicht zijn. Om kort te gaan: een collega sprak me dezer dagen over een moederloos kind. Doordat de vader meestal in 't buitenland is, heeft hij nu twee jaar geleden, z'n huishouden opgebroken en logeert tijdens z'n toeven in Holland óf in een hotel, óf bij z'n bejaarde moeder in Amsterdam. Het kind gaat om zoo te zeggen van hand tot hand, is nü weer bij familie in Groningen, dan weer in Am sterdam, óók wel eens in Den Haag. 't Is een meisje van zes en, naar haar portret te oordeelen, een aardig kindje. Nu staat den vader dat heen en weer trekken van 't kind niet aan. Hij wenscht haar een vast tehuis en, met recht. Maar wat nu het eigenaardige van het geval is: volgens m'n collega heeft hij met een Engclsch meisje kennis gemaakt en denkt zich in Engeland te vestigen. Waarschijnlijk zal het daar dus tot een huwelijk komen. Waarom hij 't kind dan niet bij zich neemt, blijft een onbeanlutoorde vraag. In ieder geval: hij wil er afstand van doen. Bij familie schijnt hij 't om de één of andere reden niet voor goed te willen plaatsen, vandaar dat hij den bewusten collega vroeg of die niet een kin derloos echtpaar wist. Hij heeft toen aan ons gedacht. En nu vraag ik jou: kan ik dit alles voor Do neerleggen. Ik wil je wèl zeggen, dat ik het alsnog niet heb durven doen. Jij ook kent Do's temperament en weet dat ze, als 't ware, met beide handen zou toegrijpen. Maar zal dat alles niet op een teleurstelling uit loopen. Ik vrees! Do is zoo uiterst gevoelig, ze zou onder de minste strubbeling lijden. Bovendien vind ik dien vader op den achtergrond geen bijster aangename gedachte, hij mag dan nóg zoo goed en best zijn en in den regel op een afstand zitten. Nil slaat hij 't kind wel af, maar als dat hem later eens berouwde Hij zou dan wel geen recht meer op haar kunnen laten gelden, maar tóch.... De band des bloeds nietwaar? Daarom, nogmaals, ik vrees. Praat jij er ook eens met je man over. Wat zouden jullie in onze plaats doen? Wat mij betreft, ik denk me in ieder geval bij Do's besluit neer te leggen. Ik wil alleen maar voorkomen dat ze een overijld besluit neemt. En daartoe weet ik haar maar al te zeer in staat. Dus Agaalh, ik reken op een wel doordacht ant woord. Je neemt me niet kwalijk? Bij voorbaat hartelijk dank. Inmiddels veel groeten van jullie JOHAN v. d. BOOM» 29.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 14