HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT Kermis In Piasdorp vlak bij Gouwtjcsbrug, was kennis. Die keerde elk jaar, op denzelfden tijd terug, een echte bóeren-kennis. Overdag was er niet veel te zien. Kramen stonden naast elkaar, waaruit olie* bollenlucht je benauwd tegemoet kwam. Op het groote plein de caroussel, het instrument voor de grooten, om te lollen op zinlooze wijze. De kermis te Piasdorp was van 't zelfde allooi als de meeste publieke vermakelijkheden. Te leeren of te genie ten valt er niets, platvloersche menschen hebben nu eenmaul behoefte zich af en toe zinloos te laten gaan. De kennis geeft een blik in 't leven van velen, gezien van de meest ordinaire zijde. On schuldig is de pret ook niet, omgang van jongens en meisjes staat vaak op zoo'n laag peil, dat een fatsoenlijk mensch de kermis bezwaarlijk zal kun nen verdedigen. Vooral op Zondag was 't raak. 's Middags trok men er heen uit den omtrek. Boerenjongens met frissche koppen, pet mot. groote klep op 't hoofd, schreeuwerig fietsend achter meisjes aan, die op markante wijze, gillerig, de jongens wisten te prikkelen. Een dollende kluwen schoof langs den dijk naar Piasdorp. Daar was 't volop aan den gang. Stinkende walm dreef uit de kramen, draai; orgelmuziek begeleidde liet. omcirkelen van de caroussel, waarin gillende jongens en meisjes zich amuseerden op bewegende paarden of draaiende *t Was op den dag des Heerén, dat het echte uit leven begon. Meisjes en jongens werden voortdu rend losser, in taal en beweging, ouderen schun- nigden er tuaschen door, lallend slingerde een dronken kerel tussohen (lie ineengekleefde massa Men noeant dat uitleven, vroolijk zijn, zich laten gaan. Ik heb 't nooit anders kunnen bezien dan op ordinaire wijze don teugel vrijgeven aan 't lage driftenleven. In Gouwtjesbrug maakten verscheidene jongeren op Zondagmidikig van de kermis in Piasdorp ge bruik. Al weer -zoo'n pijnlijke zaak een van de vele pijnlijke dingen die ik doormaakte in 't begin van mijn ambtelijk leven. Onder de kermis- gangers waren ook kerkgangers. Ik kon 't mij eerst niet begrijpen. Hoe kon ecu kerkganger ker- misganger zijn? Zondagmorgen moest het dan maar over de ker mis zijn, ik moest toch waarschuwen. Ik weet van de preek niet veel meer af. Enkele dingen bleven in 't geheugen bewaard. Met klem waarschuwde ik <le ouders cn de jongeren, met verzoek asjeblieft niet thuis te blijven omdat ik het zoo gaarne had, maar uitsluitend uit eigen overtuiging. Immers alleen de daad, die berust op aclfgcvormde overtuiging heeft zedelijke waarde on ik wist dat een zedelijke daad strijd zou kosten. Ik liet aan 't slot zingen: Geef, dat we bij Uw komst oustrailijk wezen mogen en bad dat het gestrooide zaad vrucht mocht dragen. 's Middags ging ik zitten voor 't raam, dat uitzag op den weg naar Piasdorp. Ik was benieuwd wie voorbij zouden trekken op de fiets naar de kermis. Ik kende zo op m'n duimpje, niemand kon mo ontglippen. In gedachten had ik de berekening gemaakt: die van Klaassen zat wel wat in, die zou wel niet gaan; die onverschillige bonken van Gootjes natuurlijk wel. In de verte naderden de jolige jongens, 't Viel me tegen. Voorop ging Klaassen, dien ik voor nog al vroom ha/1 gehouden, hoog-op lachend, één van de onverschillige Jx>nken miste ik. Wat maken wij mensehen toch slechte berekeningen, wat vergis sen wij ons toch in menschen. 't Deed me toch pijn zoovelcn te zien gaan. I-Iad 't machtig mooie lied dan niets geen indruk gemaakt. Waren ze dan niet l>ang voor straf, als ze zóó den dag des Hee- ren ontheiligden. Kon het nu maar zoo rustig naast elkaar leven, vleeschelijke lusten, ruwe zinnelijk heid cn tooh in de diepte godsdienst, behoefte aan eeuwig leven. Ik vond liet leven hoe langer hoe moeilijker wor den. Wat was 't prediken betrekkelijk ijdel werk. De menschen luisterden wel aandachtig, maar wat werd nu eigenlijk vei-werkt? Ik kon me best begrij pen, dat Ella mistroostig ging liggen onder een jeneverstraik, 'f was ook om wanhopig te worden. Tor li zou ik dien zei Won Zondag leeren dat Gods Woord nooit ledig weer keert, dat persoonlijke overtuiging alleen de zedelijke daad kan voort brengen. Aan de pastorie werd gebeld. Terwijl de anderen naar Piasdorp gingen, was één van de jongelui 't kerkelaantje ingefietst en naar de pastorie gegaan. Ik flood zelf open en nam liera mee in m'n kamer. Nog zie ik hem voor me, een eerlijke ronde vent, jongen uit één stuk, bruine oogen in ietwat bleek gelaat. Hij kon smakelijk lachen, ook diep ernstig kijken, z'n helder verstand nam vlug op, hij stak in intellect boven vele jongeren uit Waarmee ik hem van dienst kon zijn? Langzaam, ietwat nerveus kwam 't er uit Hij was vanmorgen in de kerk geweest en zou vanmiddag naar de kermis zijn gegaan, maar hij durfde niet. 't Was de eerste maal in z'n leven, dat hij bang was. Waarom wist hij eigenlijk niet Want was 't nou zoo erg 0111 daarheen te fietsen en er eens even pret te maken. Van gemeenheid hield hij niet meisjes bleven op een afstand. Maar als je jong was, hoefde je toch niet zoo saggerij- nig te wezen. Wat of ik er nu van dacht. Ja, 't spreekt, als dominé zij rule kon je natuurlijk niet naar de kermis gaan, nee 't zou idioot wezen, stel jc voor iemand die 't voorbeeld moest geven, maar als ik nou geen dominé was, of ik 't den erg zou vinden. Of ik hem asjeblieft wilde raden want hij wist 't niet, was 't spoor bijster. Ik zweeg cn dankte. Hot woord Gods keert nooit ledig terug, dacht ik onmiddellijk. Wat een klein geloof had ik toch weer gehad, hier zat voor me ©cn jonge man die begon te worstelen, die het allerdiepste probleem begon te benaderen. In zijn ziel gioeide 't conflict, ontwaakte de strijd. Hij wilde wel naar de kermis in Piasdorp en toch werd hij teruggehouden. Vroeger had hij niets ge voeld van een hond die terughield en nu plots, misschien door de preek, hij wist 't niet precies, voelde liij een beklemming en had geen moed ver der te gaan. Ik voelde het grooto gevaar, dat in het antwoord kon schuilen. Zou ik te veel aandringen op niet gaan, dan bleef hij thuis, maar had 't dan voor hom zedelijke waarde? Hij ging dan niet, omdat dominé bezwaren had, zou zich verschuilen achter mij. En dat mocht in geen geval, met niemand. Ronduit deelde ik hem mede, dat hij de zaak zelf moest uitvechten. Hij was niet gerust, weifelde. De ongerustheid kon hij toch alleen zien in liooger licht.. God had hem in de war .gebracht, Christus klopte aan de deur. Hij moest de kermis kunnen opgeven, louter uit liefde tot Christus, uit gehoor zaamheid. Geen vrees voor straf moest hem drij ven, hij moest de bewuste keuze doen met zijn wil. Dan zou do daad zedelijke waarde hebben. Hij is niet naar de kermis in Piasdorp gegaan, is ©r nooit meer geweest. Hij had 't vraagstuk zelf opgelost en vrede gevonden. Ik heb 't vaak meegedeeld aan jongeren als voorbeeld, die vroe gen of ik bezwaar had tegen verschillende dingen. Ik wees 't terug, 't is de vraag niet of de dominé bezwaar heeft, maar of God bezwaar heeft. Ons doen en laten moet beheerscht worden door ge hoorzaamheid aan 't willen Gods. Ik heb dit stukje geestelijke groei meegenomen in mijn hart, 't. heeft me later vaak getroost ais ik dacht aan ploegen op rotsen. Immers, het woord Gods koert nooft ledig terug. Zonderlinge wetenschap In de Middeleeuwen wist men nog zeer weinig van de natuur af. Hoe vreemd dat. voor ons klinkt: men besteedde in het geheel geen aan dacht aan de natuur, men nam niet eens de moeite, haar met open oogen nuchter te be kijken! De meest zonderlinge verhalen waren over de natuur in omloop, en iedereen nam ze in goed vertrouwen aan. De overblijfselen van uitgestorven dieren (de z.gn. „fossielen") die men hier en daar in de aard- lagen vindt, mochten niet bestudeerd worden. Zij waren volgens do middeleeuwers mislukte scheppingsproevcn van God, door Hem in de ber gen verborgen. Het zou hoogst oneerbiedig en zondig zijn, <lezo te willen bestudeeren! Het volgende komt voor in „Der Naturen Bloeme", een boek van den Vlaamse hen dichter Jacob van Muerlandt: „I11 het Oosten woont een volk, dat zoor hard loopt op één breeden voel. Wanneer iemand van dut volk wil uitrusten, gaat hij liggen cn be schermt zich met zijn breeden voet tegen de zonnestralen. Elders wonen lieden, die geen hoofd hebben. Hun oogen staan in de schouders, eu in de borst hebben zij twee openingen, die tot neus en mond dienen." „Van den das zijn do linkerpooien korter dan de rechter, en uls hij achtervolgd wordt, loopt hij hij voorkeur met zijn ruchterpooten in een wagen- spoor" (zoodat hij dan zooveel gemakkelijker kan loopen. Hij loopt dan recht, in plaats van scheef!) „De struisvogel kan zonder het zevengesternte te zien geen ei liggen. Als de menschen hem ver volgen, grijpt iiij met zijn gespleten voet een steen en werpt hen cr mede." Slechts écn mensch kwam tegen dergelijke dw aas heden op. liet was dc grootc geleende Albertus Magnus, die vond, dut zulke fantasieën „nog niet. genoeg bewezen waren door proefneming". Maar van zooiets nuchters en gewoons als een proef neming moesten do middeleeuwers nog niets heb ben. Ze sloegen dun ook Magnus' terechtwijzing in den wind en bleven nog eeuwen lang aan hun fantastische fabelen gclooven. HET VERHAAL VAN DEZE WEEK De volmaakte vrouw door Nelly van Dijk-Has Ik zwoeg door den 6triemendou regen niet m'n tasch corrigeerschriften over den modderigen weg naar huis. De wind heeft m'n manjel losgerukt, m'n rok kleeft tegen m'n knic&n. M'n haren plakken. Het pad in den voortuin staat blank. Over den smallcn grasrand vind ik m'n weg naar de deur, maar ik bedenk dat dc gang pas zater- dagsch-schoon zal zijn en loop langs het huis naar de keuken. Moeder heeft me al 'gehoord. Ze gooit haastig de deur open. Hcur huren wap peren in den wind. Met één oogopslag zie ik dat de kam er nog niet Ls door geweest. De bovenste knoop van haar peignoir is los. „Kom gauw binnen," noodt ze. Ze heeft me de tasch al afgenomen. Nu staat hij ©p 't aanrecht, juist in een plasje melk. Ze bukt zich bedrijvig naar m'n voeten, maakt m'tr schoenknoopen los. E11 ze roept Wientje do daghit om m'n mantel uit te Kangen op zolder. Als ze zich omkeert, verzet ik tersluiks m'n tasch. ,,'t Is te hopen dat het droog wordt voor ,'t avond is," zegt moeder bezorgd. ..Andera komen zc alle bei kletsnat aan." Op m'n kousen schuif ik de kamer in. De haard Btaat heet. Vlak er voor droog ik mil voeten, m'n i'ok. Kan ik, nu moedor nog zóó loopt, m'11 blauwe Bijden al aandoen? Na vijf minuten fietst rader den tuin in. Z'n hood hangt in bochten, z'n regenjas druipt. Uit z'n bruine broekspijpen siepelt een straaltje. Ik hoor hem met moe/Ier de trap opgaan. Een kwartier daarna komt hij binnen. In streepponta- lon en jacquet. We drinken koffie. Vader in jacquet, moeder in tiaar oude peignoir. De bovenste knoop heb ik vastgemaakt. Moeder praat druk. Over Adn, dc verloofde van Aat die voor 't eerst met hem komt logceren. Zo betreurt het, dat niet één van ons haar nog zag: met hun verloving had zij die nare bronchitis ge had. En dat de reis zoo ver is en duur. Nu weet ze zoo weinig van haar. Alleen dat ze de eenige dochter van z'n compagnon is. Zou ze houden van tomatensoep? Van spruitjes en rosbief en gries meelpudding met bessensap? Zou ze klein zijn ol groot, donker of blond? Aat bad tiaar liohooren voor te stellen. In elk geval een portret moeten Bturcn. Of uitvoerig schrijven. Waarom liet hij dat toch? En waarom hadden zij moeten óóndrin- gen op een bezoek? „Maar ze zal wel lief zijn," zegt ze tot slot. Is er weifeling in haar stem? Na de koffie trek ik naar boven: Zaterdags werk ik leerlingen bij. Werktuiglijk overhoor ik tafels; m'n aandacht spitst zich op andere geluiden: een harde bel, druk gepraat en onrustig geloop. Als ik klaar ben vind ik moeder in de keuken. 't Ruikt er naar Maggi, naar goudreinetten Moeder staat voor het gasfornuis. Ze roert ijverig Ze vertelt van het telegram. „Ze kómen per auto. Nog vóór bet eten. Nu kan ik toch geen stamppot met worst..:..." Ik heb nog juist tijd m'n blauwe zijdje aan te trekken. Als ik gejaagd beneden kom toetert de auto voor 't hek. Moeder wacht in 't verlicht portiek, vader hoeft haar een sjaal omgeslagen. Nu waadt iiij, op z'n overschoenen, de komenden met paraplu's tegemoet. Ik wijk terug in de kamer, trek haastig het tafel kleed recht. M'n handen beven. Zal de nieuwe schoonzuster passen in ons ecnvoudg milieu? Buiten zijn 9temmeu. Ik luister ges|>unncn, hoor alleen die van vader en Aat. Nu klinkt moeders lach er tusschendoor. Nerveus. Op de voordeurmat worden voeten geveegdovorsehocnen neer gezet Als eitidlijk de kamerdeur openzwaait, weet ik m'n wangen wit. We slaan tegenover elkaar. Ze is grootcr dan ik. Hel blonde kapsel omsluit fraai haar blank ovaal gezicht. Ilaar houding is vorstelijk. Als ze ine vormelijk de hand toesteekt neig ik onwillekeurig. Aat groet me links. Z'n stom klinkt gedwongen. Hij noemt me geen zus of muis zonula andera. M'n kus ontwijkt hij. Ik merk dat z'n liaar geondu- *t Gesprek wil niet vlotten. Als ik thee serveer zie ik moeders gezicht brandend-rood boven de witto jabot. Voor 't eten wil Ada zich verkleeden. Moeder zucht verlicht Nu kan zij schielijk de keuken ingaan: Wicntje is weinig waard. Terwijl ik, zorgvuldig, dek, spreekt Aat met vader. Afwezig, 'k Voel hem onrustig mijn bewegingen volgen. Plots staat hij naast me. „Zet je geen glazen?" vraagt hij scherp. „Ada drinkt altijd Victoria". Ik kijk naar vader. Verschrikt. Vader fronst. „Je had dat moeten schrijven. Alles." Aat zwijgt Als boven een deur slaat glipt moeder uit de keu ken. Haar oogen staan zorgelijk, haar kanten jabot is bespat. Aat loopt Ada tegemoet Met koninklijke gratie treedt ze binnen aan z'11 arm in haar slepend, mouwloos .gewaad Wij wenden onze blikken. Durven elkaar niet aan te zien. De maaltijd wordt een mislukking. 's Avonds speelt Ada piano. Ik kijk naar haar fiere houding, haar fijne handen en luister maar half. Op de canapé zit moeder, ineengezakt Ik buk naar haar over en geef haar een kus. Zondagsmorgens vind ik Aat al beneden. Terwijl ik thee zet en de ontbijttafel klaar maak, spreekt hij trofsch over Ada. Is ze geen vrouw van dis tinctie, die in de hoogste kringen op haar plaats zal zijn? Is haar kleeding niet uiterst-smaakvol, haar houding vorstelijk? Zal ze geen sieraad zijn voor z'n huis?" „Jouw huis zal anders zijn dan het onze," stem ik voorzichtig toe. „Ilecl en al," zegt hij beslist. „Moeder heeft niet begrepen wat vader toekomt. Ze heeft hem neer gehaald. Ons allemaal. Ada zal bij intuïtie mijn naam eer aandoen. Ze zal het stftmjiel vnn voor naamheid op m'n huis drukken. Ik zou ook geen slordige, slovende vrouw kunnen uitstaan!" „Moixler slooft voor óns! Uit goedheid," verdedig ik genaakt. „'t Is haar burgerlijke aard," zegt hij kort. „Van daar dat gemis aan contact tussclien Ada en haar." Ik dwing me tot zwijgen. Dien dag ontvang ik geen zegen. M'n hart is voor Aat gesloten. *s Maandagsmoirgens wuift moeder van achter het raam de auto na. Als zc zich omkeert kijkt ze me hulpeloos aan. „Ik schaam me zoo," klaagt ze. „vr Heb ik ooit zoo fel gesproken? Ik ga voor 't eemt bij Aat logceren. Eindelijk. En om moeders wil. Moeder is dankbaar voor m'11 besluit. Ze lijdt onder m'11 durend zwijgen over Ada cn Aat. Ik weet dat ze me van jalocrschheid jegens Ada verdenkt. Ik kan haar niet zeggen dat m'n hart om hóór zich sloot voor Aat. Ik kom in den avond aan. Als ik warrig rondkijk op liet drukke jierron, staat Aat eensklaps voor me. Ik zie z'n oogen, als vróé- ger nu een lange scheiding, zacht van een vreemde bewogenheid eu m'n hart slaat plots liet zijne tegemoet. Onder liet langzaam schuiflcn do trappen af, spre ken we niet. Weten we beiden geen woorden? Aats auto wacht ons. Ilij ontsluit du achterste deur voor mij. Zelf neemt hij plaats aan het stuur. Wo jagen door de avondstad. Door lichte stra ten 011 langs donkenier grachten. Maar ik kijk het meest naar den rug van Aat Op een breede kade glijden we langzamer voort. Aat zegt me dicht bij huis te zijn. Wil hij me er dadelijk brengen of rijd ik mee tot <1© garage? Ik kies het laatste. Nu loopen wo door de dwarsstraat terug naar dc gracht. Aat vraagt hartelijk naar thuis: maakt vader het goed? En moeder? Is ze weer heel en al berate ld van de griep? Dan, zonder overgang, deelt hij mo onbeholpen z'n zoet geheim van komende vreugde me.-. „Wat is dat heerlijk voor Ada en jou," zeg ik nu ganse h vertecderd. Waarom geeft Aat geen acht op m'n woorden? Wc zijn het statige huis binnengegaan. Een keu rig meisje in zwart-en-wit heeft me mantel en hoed ontnomen. Nu zal ik weldra tegenover Ada Kan het zijn dat ik or plots nuar verlang? Dat ik met stil ontzag iets als een aureool om haar hoofd vernacht? Aat laat me de kamer binnen. Uit een crapaud rijst Ada op, voornaam in haar lange fluwcelcu Japon. Terwijl ze me minzaam haar hand reikt, zie ik haar oogen een ondeel baar moment m'n nieuwe blouse taxeeren. Ze vraagt of ik moe en hongerig hen, belt zonder antwoord te wachten. Zegt het meisje kort. me m'n kamer te wijzon en daarna voor één persoon te dekken. Aria maakt geen geheim van haar aanstaand moe derschap. Als ik uit de eetkamer kom apreckt zo er over met Aat. I-Iij móet zorgen dat morgen om half elf de auto voorstaat: ze moot inkoojien «loon. „Je weet er zeker al alles van?" vraagt ze mij een tikje ironisch. Ik bloos en knik. „Aat heeft 't me verteld. Ben jo niet blij?" „Je vergeet de bezwaren," zegt ze koel. Ik kijk schichtig naar Aat. Hij bladert in een boek. Nu liggen de dagen achter me, rijd! Aat me naar 't station. We jagen weer voort door de roezige stad, ik achter Aats rug en zwijgend. Op een instigen parkweg houden vvp stil. Zijn wo Aat keert zich naar me om. „Muis. kom je naast me?" Ik rijs gejaagd en stoot m'n lioofd. We lachen beiden nerveus. Als ik zit kijkt Aat ine aan. „Ik mo£t het je zeggen. Ik ben blij dat je hebt wil len komen. Je had gelijk met boas te zijn. Moeder is de liefde-zelf. Is alles nu weer goed 111.■•schei» M'n lippen beven. Ik knik alleen. Aat zet de motor aan. Sneller dan eerst vliegen wo over den weg. De trein 19 vol. Ik ben dankbaar voor rn'n hoek plaatsje. Nu kan ik nog even praten met Aat Hij vraagt me thuis te vertellen, ik weet wel wót Wil hij het zélf niet in een brief dien Ada ook Daar is het sein van vertrek. De raderen knarsen. Als ik eindelijk zit, sluit ik m'n oogen. M'n hart doet pijn. Omdat ik terugga naar moeder, met haar aangeboren slordigheid en haar koestarende liefde. En Aat naar z'n volmaakte vrouw, die 't stempel van voornaamheid op z'n huis heeft gedrukt Groote Kerk, Veoré 19

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 15