VOOR DE
VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
Een Chineesche familieroman
door
H. de Bruin
Op eigen Grond, door Pearl S. Buck,
vertaling van Bep Zody. Uitg. Mij.
„Literbo" N.V., Amsterdam
iU bobt misschien dit lijvige bock met de optocht
dor chineesche figuren op den omslag in de etalage
van den boekverkoopcr zien staan?
iEen roman over China van een schrijfster met qen
Engelschcn naam, die hier in Nederland nog wel
geheel onbekend is. Ter kennismaking heeft de
uitgeefster deze noot aan den inhoud van het
werk doen voorafgaan: Pearl S. Buck heeft altijd
in China gewoond, behalve gedurende den tijd,
dien zij voor haar opvoeding in de Vercenigdc Sta
ten doorbracht. Zij studeerde aan de Radolph-
Macon College en aan de Cornell Universiteit. Zij
heeft les gegeven aan de Rogeerings-Universitcit
in Nanking onder twéé nationale rcgccringen. Zij
woont thans in Nanking."
De schrijfster blijkt dus een geleerde vrouw te
zijn en waarschijnlijk ook een zelfstandige per
soonlijkheid. Deze eigenschappen stelt ze vervol
gens in haar hoek niet ten toon, maar wel, en dat
is van beminlijkc waarde, haar kunst van vertel
len en haar diep en begrijpend inzicht in de ziel
vau den mensch.
Op eigen Grond is de geschiedenis van een Clii-
necsch gezin en van familieleven op het platteland.
Wang Lung is een boer, een lummelige jongeman
wat zijn verschijning en zijn manieren betreft,
maar iemand met een aangeboren instinct voor het
leven der natuur en een natuurlijke genegenheid
voor de aarde: de akkers en den oogst. Zooals alle
echte landbouwers, die met alle hunker van hun
hart slaaf zijn op hun harden grond. Als hij het
verlangen om te trouwen kenbaar maakt, wordt
■hem een slavin uit het huis van een rijkaard tot
vrouw gegeven. Zij is lcelijk, en dit is de reden,
waarom hij haar ongeschonden ontvangt. O-lan's
verdienste is haar vruchtbaarheid en haar werk-
1 kracht. Wang Lung is gelukkig met deze zeer on
baatzuchtige vrouw. De groote droogte en dc
•hongersnood brengen het gezin aan den rand van
den afgrond. Ze trekken naar het Zuiden, naar de
stad, kampen met de immoreele verzoekingen van
die omgeving en keeren, nadat zij tijdens een op
roer ongedacht in het bezit van een aanzienlijke
som gouds zijn gekomen, naar hun streek terug.
Nu kan Wang Lung zijn begeerte naar landbezit
volop bevredigen, in hem voltrekt zich een vei au-'
dering van gezindheid. Rijkdom geeft hem machts-
hesef en dc lediggang, waartoe hij door een over
strooming gedwongen is, maakt Jiem uithuizig en
spilziek. Hij kan de verleiding niet weerstaan en
neemt naar de gewoonte der bizonder gegoeden
oen bekoorlijk bijwijf in huis. 0-1 an verdraagt deze
concurrentie mei de onderworpenheid van een
jecbtlooze vrouw, die in haar eigen huis slechts een
dienstmaagd is. Haar ecnige trots blijft in bet feit,
dat zij hem zonen hccJt geschonken, de opperste
taak van de Chineesche vrouw.
Wie bekend wil worden met die eigenaardige
toestanden en gewoonten in de chineesche .samen
leving, waarvan men bij geruchte wel eens /.oo
het een en ander heeft opgevangen, vindt in dit
boek de sobere, naar de onverbloemde werkelijk
heid, overgeleverde gegevens. De Hollandsche en
vooral de rechtzinnige lezer zal de oudei-scheidene
motieven voor de daden der romanfiguren in vele
gevallen bedenkelijk vinden, maar hij zal niet
raenschlijkheid. De schrijfster heeft haar zin voor
realiteit niet overdreven en haar oprechtheid van
weergave is niet onbcheeraclit.
Wie meerdere romans uit de uitgebreide literatuur
over het boerenleven heeft gelezen, zal al wel
weten, dat tie gedrapeerde salonsfeer-daarin ont
breekt, en'dat het leven 'er nu eenmaal naar den
aard der stof opener-zinlijk is dan dat van de
verfijnde en geraffineerde steedsche maatschappij.
Maar daardoor ook dikwijls gezonder.
Pearl S. Buck demonstreert den kwaden invloed
van onmcnsrhelijke, liefdclooze hartstochten in dit
levensverhaal aan het inwendig verdriet «lal ze in
de slachtoffers veroorzaken.
Met de schildering van het huwelijks- en liefde
leven dezer chineezcn brengt «Ie schrijfster ons op
dc hoogte van toestanden, «lie ons uit veel oudere
verhalen van Oostersch leven toch wel niet zoo
vreemd zijn, dat ze ons met verbazing slaan. Ze
doet «lit niet minder onverhuld, dun de schrijvers
van die gewijde geschiedenissen, maar evenmin
met minder zakelijke ingetogenheid.
De onopgesmukte wijsheid in de gesprekken der
personen en de prachtige aanwending daarvan in
het verhaal herinnerde me telkens aan de Skan-
dinaafsehe literatuur en o.a. steile aan „Hoe het
groeide" van Knut Hamsun.
Dat in dit boek de vroomheid in welken vorm
dan ook onder den invloed van het Christendom
ontbreekt kunnen we van ons standpunt 'betreuren,
als eritiek mag het nauwelijks gcklen.
Bij Wang Lung hadden enkel de godenbeelden'
eenige aandacht op een wijze zooals God dat bij
vele christelijke mensehen heeft: in voorspoed met
mate en goedgezindheid, in tegenspoed met schou
derophalen.
Wang Lungs leven is naar dc aarde gekeerd
naar eigen grond en naar de vleeschlijke be
geerlijkheden, en zijn bestaan is ten slotte arm
zalig, zonder waarlijke' vulling.
Deze waarheid is de volle zin en de leegte van
dit boek.
Anthonie Donker over
Seerp Anema
P. J. Risseeuw
In „De Stem", (Nov. 1931) het literaire maandblad
van Dirk Coster, schreef dc leider van het „Cri-
tisch Bulletin", Anthonie Donker, een uit
voerige, waardeerende kroniek over de bloem
lezing: „Christelijke Dichters van dezen tijd"1).
Verschillende jongeren komen er niet al te best
af hij Donker, (de Groot, Kamphuis, Leopold, Eek
hout). Willem Hessels, W. A. P. Smit („de eenige
door en door Calvinistische dichter onder deze
jongsten"), Jacqueline van der Waals, worden met
name gewaardeerd.
Menigeen zal ook eenigszins verwonderd hebben
gelezen:
„En dan is er de rustige, bezielde stem als van
een jongere zuster van Henriëtte Roland Holst,
van Jo Spierenburg."
Profeten en dichters, die in eigen kring vaak niet
voldoende gewaardeerd worden, krijgen soms een
goede beurt van een ander kamp uit.
Zie hier nog een karakteristiek uit de kroniek:
„De bloemlezing van -Risseeuw bevat een zeer
goede keuze uit onze Protestantsche poëzie van
dezen tijd. Zij geeft, niet theoretisch, maar door de
verzen zelf, een besomming, die een grootcr winst
aanwijst dan wij eigenlijk vermoedden.
Het is een zeer mooi hoek, met voor het ovcr-
groote deel zuivere poëzie, en zuiver Christelijke
poëzie. De portretten zijn welsprekend, en belang
rijk als document. Men ziet hier verscheidene
karakteristieke Hollandsche bocrekoppen zooals er
Zwitsersche, zooals" er Noorsclie boerekoppeü be
slaan. Daar is ras èn traditie in. Het zijn de oor
spronkelijke, strenge Calvinistische koppen van het
Hollandsche en het Friesche boerenland, waarvan
de strakke trekken door de stedelijke cultuur of
nivelleering nog niet zijn veranderd of verwischt.
Vergeestelijkte koppen, maar die tegelijk herin
neren aan het zware ploegwerk hunner vaderen,
zooals men ze ook onder Calvinistische predikan
ten dikwijls aantreft.
De oudste dezer dichters is Seerp Anema, een
gotde vijftiger. Met zijn werk zijn wij in een vroe
ger tijdperk. Maar wij hoorcu er de stem van een
dichter. Seerp Anema té in Christelijk letterkun
dig! kringen een baanbreker geweest, met een
traditie in den rug, die hem steunde en belem
merde tegelijk. Men hoort er do rlictoriek waarin
de Protestantsche poëzie gedurende twee eeuwen
verstarde on waarvan zij zich, langzaam en moei
zaam. tracht te ontdoen. Maar in dien traditio-
r.eelen klank hoort men soms ook den ouden,
broed ruischendcn orgeltoon onzer religieuse poë
zie. Voor die bezielde vhetoriok zou ik alle jon
gere Christelijke dichters samen desnoods willen
„Ik wil, hij 't blikken in uw luister
o God, die all' omvatting tart,
de diepten peilen van bet duister,
waaruit ik opgetrokken werd.
'k Wil aan Uw waarde niet te wete
en aan Uw wijsheid onomvat
dc jammerlijke dwaasheid meten,
waarmee ik Uw gebod vertrad.
Seerp, Anema in zijn studeerkamer
Ik wil, hoe God de zonde wraakte
vermoeden aan zijn heiligheid;
de kracht waarmee zijn toorne blaakte
afmeten aan zijn majesteit.
Ik wil verzinken in de wondren
van Ciiristi grondeloozen nood,
om daar als spel te hooren donclren
Gods volle oordeel in mijn d<x>d."
Het fragment Aanbidding, waaruit bovenstaande
strofen werden overgenomen, het gedicht Semper
Idem? aan Bilderdijk en bij het graf van Kuyper,
zijn zuivere voortzettingen der religieuse traditie
in onze poëzie."
J) Uitgave J. H. Kok, Kampen.
Kinderboeken
door
Gré Smitskamp
„Rubbertje Bol is een rakker," door
Gerard van Arkel. N.V. Uitgevers Mij
Libcrto, Amsterdam.
Dit royaal uitgegeven, keurig verzorgde boek is
bedoeld voor jongens van 1011 jaar. Robbertje
Bol, die met zijn hond Witte Wolf op de fleurige
oranje-wit-blauwe omslag prijkt, is een jongen met
de twee truditioncele eigenschappen: zin voor kwa
jongensstreken en een hart van goud!
Het verhaal is vlot geschreven en onze jongens
zullen het met plezier lezen. Zelfs, de wat opzette
lijk ingevoerde reisverhalen van Mijnheer Henri
ten Kate, en dc excursie naar de ElectrAsehc Cen
trale, zullen hen wet kunnen boeien. Het is echter
wel wonderlijk dat al Robbertjes avonturen zoo
gunstig afloopen. Zelfs het feit dat hij Bram, die
zijn zusje plaagt, met een melkflcseh op 't hoofd
trommelt, heeft nog aangename gevolgen! Want
Beam's vader biedt, na kennismaking met Rob
bertje, „de Roode Broeders" een club huisje aan!
De inwijding van dat clubhuis wordt aardig be
schreven. Dat een jongen van ir> jaar nog aan
spoken gelooft, klinkt echter vrij onwaarschijnlijk.
Dit boek is neutraal. Doch de afwezigheid van al
wat kwetsen kan maakt, dat we het onzen jongens
gerust in handen kunnen geven.
Bandteekening en illustraties zijn van Leeser, en
maken het boek tot een aantrekkelijk geheel.
Niemand kan geruster onder mensdien komen.
Dan wie gaarne verborgen blijft.
THOMAS ii KEMPIS.
18
Cor van den smid
door G. K. de Wilde
(Vervolg)"
IV. Cor wordt van diefstal verdacht.
Was buiten Cor's verwachting, een jolige
middag geworden.
Samen hadden ze eerst het onkruid gewied,
daarna de paden geharkt, de doode takken opge
ruimd en wat er verder te doen viel en had zoo-
als altijd, heel veel schik met Anneke, die hij
had rondgereden in haar karretje, den lieelen
tuin door.
De twee jongens hadden bok gesprongen, et-
kaar nagerend, vèrgesprongen over de perken tot
*c buiten adem waren. En toen was juist op tijd
Mevrouw gekomen met voor ieder een glas limoi
nade en even later de dominéé, die hun werk
geprezen en hun het beloofde dubbeltje gegeven
had.
„Wat doe jij cr mee?" vroeg Frits.
„'k Weet 't nog niet", antwoordde Cor, die het
op'zijn mouw aan 't oppoetsen was, tot het glom
alsof het zoo juist van de Munt kwam.
„In mijn spaarpot, denk ik. Kijk eens, hoe
mooi het glimt!"
„Mooi", lachte Anneke, met schitterende oogen.
„Mooi! Anneke hebben?"
"t Zal niet gaan!" weerde Cor af. „Dat is
van mij."
„Mijn broer heeft mooie munten", zei Frits trots,
„zulke groote. Was hij maar thuis, dan mocht je
ze vast wel zien."
„Hé ja", zei Cor nieuwsgierig, het dubbeltje bij
liet doosje, onder zijn zakdoek wegstoppend'. „Die
zou ik graag zien! Weet je ze niet te staan?"
„Jawel," antwoordde Frits. „Maar 'k weet niet,
of bet mag. Wacht, 'k zal 't aan vader vragen."
„Doe 't anders stiekum!" raadde Cor.
„Nee", zei Frits eenigszins aarzelend, als schaam
de hij zich over zijn eerlijkheid, ,,'k Vraag het
liever, wacht maar even."
Frits verdween, even later kwam hij terug,
„'t Mag hoor," zei hij vroolijk, „kom maar bin
nen."
.Samen liepen ze naar de huiskamer, waar Frits
<le zak met geldstukjes, die hij van zijn vader
had meegekregen," had neergelegd.
Klein Anneke dribbelde achter hen aan.
Met een beetje gewichtig gezicht deed Frits de
zak open. De geldstukjes rolden eruit, over de
tafel.
„Mooi", zei Anneke, en stak tegelijk haar handje
in het hoopje. „Anneke wil hebben veel."
„Afblijven, stoute rakker", bromde Frits.
Anneke, verschrikt door den boozen klank in
diens slem, trok haar handje terug en ging aan
den anderen kaïrt van de tafel staan. De jongens
hogen zich over de muntstukken, in bewonde
ring voor alle vreemde namen, die ze zagen.
Geen van beiden lette op Anneke.
Die keek al lang niet meer naar de beide jongens,
want duar vlak bij haar lag een wondermooi schit
terding. Haar oogjes keken bcgecrig, 'haar vin
gertjes graaiden, daar had ze het te pakken.
De jongens bemerkten niets:
„Anneke ook mooi", prevelde het kindje.
„Anneke ook mooi".
Haar handje klemmend om het. mooie ding liep
ze naar haar hoekje, waar haar poppen lagen. Ze
ging naast ze zitten en liet haar het mooie ding
bewonderen.
„Kijk V', fluisterde ze, „mooi? Is van Anneke.
Pop hebben?"
Voorzichtig stopte zt
schcn dc kleertjes va
„Pop mooi?" lachte ze.
De jongens waren intussclicn uitgekeken.
Frits deed de munten weer in den zak.
„Mooi hoor!" bewonderde Cor nog na. ,,'k Wou,
dat ik ook zoo'n verzameling had; kijk Anneke
daar eens stil in haur hoekje zitten".
„Anneke heeft ook mooi", lachte het kindje hem
„Zoo, zoo", zei Cor, ook lachend, „waar is dat dan?"
„Pop heeft mooi", antwoordde Anneke, haar krul
len naar achter strijkend.
„Nou of die pop mooi is," bewonderde Cor.
„Zeg jö", viel Frits in, „ga jij nou even de hark"
en de schop in den tuin opruimen, dan zal ik
den zak boven brengen. Je moet zeker direct naar
huis, niet?"
Cor knikte zwijgend, ineens schoot hem wat hij
vanmiddag gedaan had, weer tc binnen, „wat zou
.vader zeggen", zei 'hij bij zichzelf, bang nu.
Vlug. om zich te verzetten, liep hij den tuin in,
om het gereedschap op te ruimen.
Cor was gauw klaar.
Zorgvuldig deed hij 't haakje op 't schuurdcurtje.
„Bah, wat was dat roestig! Zeker door den regen.
En nou moest hij natuui'lijk dadelijk groeten. En
dan met zulke vieze vingers. Wacht 't ging er ge
makkelijk af, natuurlijk 't was maar droge roest.
Even z'n zakdoek nemen!"
Hij trok zijn zakdoek uit den zak, niet denkend
aan wat eronder zat. 't Doosje viel uit zijn zak,
sprong open, het ringetje viel eruit, rolde tegen het
schuurtje aan. s>
Cor schrok. „Hé, dat was nou stom van hem. Gauw
oppakken. Wat was het toch mooi en wat schitter
de dat kleine steentje prachtig! Ziezoo weer in de
watten, 't Doosje dicht, in zijn zak en de zakdoek
er weer bovenop. Een beetje voorzichtig zijn nu."
Boven, vanuit de slaapkamer, waar ze met het
dienstmeisje de bedden opmaakte, had mevrouw
van den dominéé alles gezien
„Hoe komt Cor daaraan?" dacht ze.
Cor wachtte in de huiskamer even op zijn vriend.
Plotseling ging de deur open. 't Was mevrouw van.
den dqminée! Ze wilde naar de tafel gaan en daar
iets afnemen. Maar ze vond het niet. Verschrikt
zochten haar oogen dc tafel af, keken op den
grond, op 't buffet.
„Zoekt u iots, Moe?" vroeg Frits, die inmiddels was
binnengekomen.
„Ja!" antwoordde mevrouw eenigszins gejaagd.
„M'n ringetje, dat hel) ili even afgedaan, omdat ik
bedden op moest maken, dan blijft het steeentje
zoo achter het beddegoed haken. Ik meende, dat ik
't op tafel bad gclegcl. Maar 'k zie 't niet meer!"
Eensklaps flitst mevrouw door den geest wat ze
boven door het slaapkamerraam gezien had.
„Heb jij het niet gezien Cor?" vraagt ze als van
zelf.
„Neen mevrouw," antwoordde deze verbaasd.
(Wordt vervolgd)
WIST JE DAT
Hoe Marcus Cato over werken dacht
In 't jaar 195 v. Christus wend Marcus Cato consul
van Rome. In onze taal uitgedrukt zouden wij zeg
gen, dat hij toen burgemeester gewonden was. Nu,
deze Marcus Cato is in de Romeinsche geschiede
nis door zijn eenvoud eu wijsheid beroemd ge
worden.
Gedurende zijn regeering breidde Rome zich sterk
Uit. Van alle zijden kwamen plattelanders, die zich
in de stad wilden vestigen. Dat waren natuurlijk
van allerlei slag mcnschen, en Marcus Ciito was
lang niet op allemaal gesteld. Daarom stelde hij op
een goeden dag keurmeesters aan, die door het be-
tasten der handen moesten uitmaken of iemand
verdiende, als burger in Rome toegelaten te wor
den. Voelden iemands banden van binnen zacht,
dan werd de toegang hem onherroepelijk gewei
gerd. Voelden ze daarentegen hard, door het eelt
dat Cr in was, dan werd hij toegelaten.
Marcus C&to was van mecning, dat er al genoeg
leegloopcrs in Rome rondliepen en dat de stad
alleen gediend was met mensch en, die werken
konden!
Hoe blijven de die
lenig?
Vele diergaarde-bewoners zijn er slecht aan toe, wat
hun ruimte van beweging betreft, vooral als jc
hun hok vergelijkt met dc geweldige, onafzien
bare ruimte, die ze in vrijheid hebben, 't Merk
waardige is, dat deze dieren toch even lenig
blijven als ze geweest zijn en nooit stijf worden.
Dat is dikwijls gebleken, wanneer cr een ont
vluchtte. Zoo ontsnapte eens een leeuw uit «-en
reizende menagerie, en deze liep ca sprong, alsof
hij nooit opgesloten was geweest.
Om te zien Iioe het kwam, dat ze ondanks hun
geringe beweging zoo lenig ble\en, heeft men de
dieren opmerkzaam gadegeslagen en na een aan
tal proefnemingen is men er achter gekomen,
dat ze bun spieren in goeden toestand houden
door hun pooten en bun heclo lichaam herhaalde
lijk uit te rekken. Ze brengen daar een belangrijk
deel van hun tijd mee door. Denk dus niet, dat
hel altijd vadsigheid is, wanneer je een tijger
zich ziet uitrekken! Het rekken der wilde dieren
is grootendeels een onbewuste gymnastische
oc lening! Het stelt hen in staat, er op dc snelste
manier van door te gaan, zoodra ze weer vrij
Rebus r~: