VOOR DE
JEUGD
KERSTBOEK
LETTERKUNDIGE KRONIEK
Over het
Achtste Kerstboek
door
A. Wapenaar
*t Is er weer: op tijd. We schuiven weer de don
kere dagen vóór Kerstmis in, tijd van binnen
huiselij ke gezelligheid, van intimiteit onder de
vroeg brandende lampen, die lokken tot lezen als
de dagtaak is volbracht
Callenbach's Kerstboek, door Risseeuw nu al
acht keer samengesteld, schijnt er bij het ortho
dox-Christelijk publiek nog altoos als koek in te
gaan. Het is de tractor waaraan de bibliotheek-
wagen van de Nijkerksche uitgeefsterfirma nu al
voor de achtste ronde wordt aangehaakt.
En blijkbaar zit er een uitstekende „trek" in,
anders waagde Callembach er die wagen niet aan.
Die tractor is blijkbaar een attractie voor de
abonné's op Callenbach's gerenommeerde „Chris
telijke Bibliotheek".
Hoevele jaren al heeft zij haar boeken, oor
spronkelijk en vertaald, aan de markt gebracht!
Ik was in mijn jeugd al jaloerscih op mijn
„meester", die ons zijn boeken uit die bibliotheek
liet bewonderen, toen wij, arme kweekelingen,
nog niet toe waren aan het kweeken van een
eigen boekenschat.
En nu kan een kribbebijterig lezer wel met een
meewarig lachje opmerken, dat er heel wat boe
ken in Callenbach's „Chr. Bibliotheek" in de loop
der tijden zijn uitgekomen, die met kunst en
aesthetica" wanhopig overhoop lagen, maar laten
we niet zoo zuur-critisch zijn zonder aan de
andere kant te constateeren, dat: le. de persen
van onze Christelijke uitgevers er 6taan om te
draaien, 2e. dat onze menschen heel veel lezen en
3e. dat er eerst de laatste jaren onder ons eenige
menschen zijn opgestaan, die toonden boeken,
verhalen, te kunnen schrijven, welke met „kunst
en aesthetica" toch min of meer iets te maken
hadden.
Waarmee ik maar zeggen wil: Op die enkelin
gen, die witte raven, konden toch die persen niet
wachten, een dertig of veertig jaar terug. En de
lezers en lezeressen uit die verleden dagen net
zoo min. We moéten met al onze aesthetische
vooruitstreveriglieid nuchter blijven, zij het dan
niet zoo nuchter als Geerten Gossaert, de dichter,
die in het Boekennummer van „De Standaard"
van Donderdag 19 November vaststelde, zoo langs
zijn neus weg: literatuur is veelal een
degeneratie-verschijnsel, en behoort met billijkheid
beoordeeld, maar geenszins op een voetstuk gezet
en verheerlijkt te worden".
Deze pil zal velen onzer „kunstlievend<en" wel
al te bitter op de tong liggen, laat staan dat ze
hem slikken willen.
„Het zededijk gezond houden van ons volk is
meer waard dan alle artisticiteit".
Dat laat Gossaert op z'n bittere pil volgen als
waarschuwing teigen en als diagnose tevens van de
kwaal waartegen hij wil mecticineeren. Hij wil n.l.
dat ons Christelijk publiek worde opgevoed in de
kunst van niet-lezen, een paradoxaal klinkende
wensoh, die eenvoudiger is dan hij lijkt: niet-
lezen n.l.van wat ethisch niet door den beugel kan.
Gossaert komt ons herinneren aan deze roeping
der critiek in de Christelijke pers: „Bij haar moet
het ethisch doel boven het artistieke doel blijven
domineeren; zij behoort zich te beschouwen als
een preventieve zielszorg". (onderstree-
ping van Gossaertl)
Ik denk dat vele jongeren onder ons meesmuil-
lend zich afvragen: „Hé, zegt Gossaert dat?"
Neg iets uit Gossaert's paradoxaal betoog:
„Men spreekt", zegt hij, „over Christelijke dich
ters, „onze" Christelijke dichters. Ik geloof dat
men hier op gevaarlijk terrein is. Dichters zijn
er altijd geweest en zullen er altoos zijn, juist
zooals er altoos stormen en aardbevingen zijn
geweest. Maar of het wenschelijk is, „het volk,
speciaal het Christelijk volk, nader te brengen tot
zijn dichters", zooals het heet, betwijfel ik steeds
meer, Ik voor mij zou ze maar rustig laten
schuiveh.
De dichters winnen niet bij populariteit, en het
volk niet bij infectie met dichterlijkheid. Dichters
en volk zijn nu eenmaal verschillende grootheden."
We weten wel.dat de kloof tusschen het volk en
de dichters altoos heel wijd geweest is, tenzij dan
in de Middeleeuwen, toen de dichters tevens
zangers waren. Maar het volk kan zijn dichters
niet missen, zooals Israël zijn profeten noodig
had, ook tegelijk vaak dichters. Ook toen was de
kloof er tusschen volk en profeet-dichter of didh-
ter-profeet, maar den profeet als verkorene en
gereepene knecht Gods wanen de woorden Gods
toebetrouwd die tot het volk moesten uitgaan.
Misschien is die kloof nu zoo wijd, wijder dan
ooit omdat de dichter zoo zelden profetisch is.
Mozes wenschte eens: „Och, dat al het volk des
Heeren profeten ware!"
H Gaat in hoogste en laagste instantie om het
Woord dat in alle waarachtige poëzie als de
waarheid herkend wordt
H Is daarom een goede gedachte geweest van uit
gever en redacteur van 't Kerstboek altoos het
Woord vooraf te doen gaan. Een meditatie over
het vleesch-geworden Woord door Dr. W. H. Gis
pen Jr. Ik meen in deze naar de diepte afstekende
overdenking van het Kerstgebeuren invloed te
bespeuren van een groot voorbeeld: Ds. K. Schil
der. 't Is geen gemoedelijk causerietje; 't is forsch
van taal, breed van streek, 't Geeft te denken en
te bewonderen een daad Gods in het Woord.
„De Kluizenaar van Dalenk" heet Wilma's novelle
Onmiddellijk herken je haar timbre, haar richting,
't Gaat om de roeping van een ziel uit egoïstische
zelfhandhaving naar de stad waar de memschheid
is en haar weedom.
Een jonge man, onderwijzer eerst, later hoofd van
een school, vreest de erfenis die hij van 's vaders
zijde meekreeg in zijn bloed. Le-venstragiek dus,
zooals we elke dag rondom ons kunnen zien, al
beseffen het maar weinigen, hce zwaar het leven
te dragen valt, voor wie erfelijk belast is; de be
lasten zelf als ze 't al weten, leven er ook vaak
liefst overheen. Zoo deed ook de jonge man in
Wilma's verhaal: hij wil dat bloed in starren
hoogmoed verloochenen en de band met zijn ver
leden nooit meer voelen trekken, 't Gelukt hem
schijnbaar, tot God hem ontdekt aan de bloeds-
gemeenschap zelfs met den moordenaar aan het
kruis. En dan breekt de kluizenaar uit zijn afge
slotenheid, gedreven door de liefde van Christus.
Echt Wilma-achtig is ook hier het symbolisch be
trekken van het natuurgebeuren in de tragedie
des levens.
M. A. H. Renes-Boldingh, schrijvende over „De
Stem in den nacht" kon me alles behalve bekoren.
Neen, de voorkeur geef ik volop aan haar goed
geschreven „Reisherinneringen", als ze erg ge
zellig beschrijft het leven aan boord van de „Siba-
jak" op weg naar de Oost. En ik maak haar tevens
mijn compliment voor de goedgeslaagde foto's
die den tekst verluchten.
Knap geschreven is de schets „De Voetstapjes"
door A. Nassau, knap vooral in de plastiek, als we
boer Reinders op het land aan 't werk zien met
zijn „Jaapje", die zoo „wies" keuvelen kon en zoo
plotseling door een val van de schokkende kar op
smartelijke wijze het prille leven verliest.
Knap, boeiend is ook de psychologische ontleding
van de verbijsterde geestesstaat van den armen
vader, die zijn jongen niet missen kan en hem
overal zoekt in zijn verdwaasheid van smart, tot
hij een volgend voorjaar, het zomerkoren zaaiend,
op de akker de voetstapjes nog ontdekt van zijn
„Jaapje". Dan plotseling ontwaakt hij tot
de waarheid, dat het kind er niet meer Is en zoo
als zijn knecht hem had gezegd, deze waarheid
alleen kon hem vrijmaken.
De Vlaamsche Frans van Schotelveld kan smeuig
en sappig kouten over „Lommeke's Weerkeer",
maar 't is mij wel wat al te Pallieterachtig ver
teld, d.w.z. het lijkt wel of deze verloren neef, die
tot zijn .Lieve moeike" weerkeert, slechts beikeerd
wordt van de stad in dit geval Parijs tot
het Vlaamsche land. Het slot luidt: Lieve
moeikenu is Lommeke weer uw Lommeke
van vroeger. En hij gaat niet meer naar de groote
stad. De stad heeft ons Heer gekruisigd en doet
het nog voortdurend, Lommeke blijft bij u". Naïef
Vlaamsch is dit vertelsel, maar dan ook op 't sen-
timenteele af en dus erg oppervlakkig.
Hoe heel andens, hoe zwaar en moeilijk te lezen,
is de schets van J. K. van Eerbeek, getiteld:
„S. O. S.". Dit is een stukje massa-psychologie.
't Zet ons dadelijk midden in de tragedie; de
laatste levens-momenten betreffende van hen, die
weten te moeten verzinken met het schip, dat
dreigt te vergaan. En dus verkeeren we hier in ie
meest ontzaglijke .gespannenheid van levenl
Er moet afstand worden gedaan van het leven,
bewust. En hoe stelt zich die verloren mensch
dan in op dat laatste levensrestje? Dat heeft
van Eerbeek aangedurfd, plastisch en psycholo
gisch te analyseeren. 't Is heel knap werk; toch
komt het mij voor dat hier nog te veel het tasten
overweegt van het experiment, al is hier vooral
plastisch, meer nog dan psychologisch, iets bij
zonders bereikt, dat het gedurfde en sterke kunnen
bevestigt van dezen jongen auteur.
P. J. Risseeuw is in zijn kracht als hij de patiën
ten ons teekent van den huize „Erica". Want al
noemt hij die naam niet, we herinneren ons uit zijn
„Martha's Bruidsdagen" dat sanatorium heel goed.
Ook hier een brokje massa-psychologie. Hoe v|ot
vertelt hij ons van die meest jonge menschen, dia
hier door het leed een poosje zijn saamgedrongen
en die langzamerhand zich voor elkaar ontmaske
ren. Mannen en vrouwen, we zien ze met enkele
trekken gekarakteriseerd, en volgen geboeid het
spel van sym- en antipathieën. „Thuisreis" heet
deze schets. De hoofdfiguur is een jonge man, die,
van het orthodox milieu waarin hij is groot
gebracht, vervreemdde en hij biecht aan een der
pa tien ten zijn levensloop. Deze historie is oud maar
blijft immer nieuw. „Thuisreis" verhaalt de bekee-
ringsgeschiedenis van een die nooit geheel den
band met het „thuis" was kwijtgeraakt Ons trof
vooral wat die jonge man vertelt van het „dubbel
leven" der voorgangers, helaas al te vaak voor
komend en inderdaad de oorzaak dat menig
jongere walgt niet alleen van kerk en orthodoxie
maar ook van God en godsdienst.
Deze novelle is door en door Hollandsch van sfeer,
realistisch-zuiver, van gezond-gevoelige toon, ook
in den ernst.
Dit stukje literatuur „ligt" eiken lezer.
„Ochtend-schaduwen" van D. Hogenbirk Jzn is
weer geheel Hogenbirk.
We zijn weer met hem te Morsdael en genieten
van „vrouwen van beteekenis", als hij verhaalt
van vroedvrouwen en baaksters en van den der
den man, in dit geval: de dominé, doende het
kraambezoek. Zeg nu niet: daar weet Ds. H. niets
Van, van die kraam- en vroedvrouwen, want hij
weet er blijkbaar heel veel van, waarschijnlijk
vanwege zijn kraambezoeken, die den psycholoog
zoovele treffende momenten van levensontraadse
ling te genieten geven.
Ook de vroegdoop krijgt hier een beurt „Ik zeg
maar: „Liefde heeft haast, dominé, en nou u".
„Dat zeg i k ook", antwoordt de dominé.
Wonder, dat er ïog niet een geestigerd op volgt
met het Schriftwoord: „Die gelooven haasten niet!"
„Liefde heeft haast", is toch maar een menschen-
woordje.
Met aangenaamheid vertoefde ik in de kring der
„Ochtend-schaduwen" waar het nog zoc ongezel
lig niet is, zooals Dominé zelf aan 't eind ook op
merkt; au fond: goed volk.
„Late Crisis" van H. Enema.
Het motief is soortgelijk aan dat van de schets:
„Voetstappen", met dit verschil dat hier de vader,
een predikant, een „late crisis" moet doormaken,
omdat er van zijn zijde schuld was, de schuld van
een opvoeding die had gefaald. Heel sober, ook
overtuigend in zijn tragiek en psychologische
analyse.
Ten slotte: bij een negentiental mooie reproduc-
tie's naar schilderijen van onze grootmeesters in
de schilderkunst, behandelt Herman Hana op
zijn bekende origineele, boeiende marier: Het
Bloemstuk in de schilderkunst
Van deze schitterende platen betreurt men het
alleen dat zij de kleuren der bloemen moesten
missen: die meesterlijke les van Hanna vereischt
ze eigenlijk wel, maar ook zóó zijn we hem
dankbaar.
Noemen we nog: een tiental verzen, meest van
onze jeugdige dichters en roemen we nog den schit
terenden band, waarop we Hana's signatuur, goud
blinkend, herkennen in die forsche lijnen en die
evenwichtige vlakverdecling waarin hij letters en
sterren symboliek harmonisch saamgroept
■ESMSSBl
2
Cor van den smid
door G. K. de Wilde
I. 't Kan niet, jongen I
„'t Gaat niei, jongen, 't Kan niet! Werkelijk niet
Je moet dat begrijpen".
't Was even heel stil in 't kleine kamertje; de
klok tikte eentonig; regendruppels kletterden
tegen de ruiten.
Langzaam zoog baas Van Hoeven, de smid, den
rook van zijn pijpje naar binnen, dat telkens even
opfonkelde in 't vage schemerlicht
Cor, zijn zoon, keek er naar, maar zijn gedachten
waren heel ergens anders.
Plots trok een onwillige uitdrukking over zijn
gezicht, hij wendde het gelaat van zijn vader af,
en vestigde onbestemd zijn oogen op de, in het
lantaarnlicht natglimmerige straat
„Neen, ik begijp het niet" zei hij stuursch. Even
hield hij op. Dan in één adem verder gaande:
„Ik wou altijd zoo graag onderwijzer worden. De
bovenmeester heeft gezegd, dat ik 't best worden
kan ook. En toen moeder nog leefde, toen kon 't
wel, en nou ineens, nou kan 'tniet. Als moeder
nog leefdeCor hield op, pJots beseffende dat
hij onrechtvaardig was tegenover zijn vader.
Weer was 'teven stil in 't kamertje. Cor vermeed
hardnekkig zijn vader aan te zien, alleen hoorde
hij het zachte halen van zijn pijp, dat sneller ging
dan te voren.
Dan verbrak de stem van baas Van Hoeven de
stilte, onderdrukt en eenigszins schor als bedwong
hij met moeite zijn ontroering.
„Je zegt, dat nu zoo, m'n jongen, alsof moeders
dood de oorzaak is, dat je niet kunt studeeren.
Maarje weet beter. Je doet me verdriet met
het zoo te zeggen".
Een gloeiend rood trok over Cors gezicht, maar de
onwillige uitdrukking bleef.
„Nou javiel hij zijn vader in de rede.
„Neen stil" brak baas Van Hoeven af, zijn 6tern
klonk strenger. „Jij weet ook wel, dat als 'taan
mij lag, je dadelijk kon beginnen. Maar sinds de
andere smid hier op 'tdorp is gekomen, zijn de
verdiensten belangrijk minder geworden. Zoo
goedkoop als hij, die met drie zoons in de sme
derij werkt, kan ik niet werken. Daarom, 't ligt
ook niet aan moeders dood Cor. Als ik niet
minder was gaan verdienen, had je toch kunnen
studeeren, temeer omdat ik weet, dat moeder, dat
ook verlangde.
Dacht je nu heusch, dat ik 't niet verdrietig vind?"
Even keek Van Hoeven zijn zoon aan, als om te
weten te komen, of er geen toenadering kwam
van zijn kant.
Maar deze zat nog steeds strak naar buiten te
staren, het hoofd steunend op de handen.
„Geef eens antwoord, jongen!"
Er volgae een onverschillige ruk met de schouders,
een gebrom dat ja en neen had kunnen beteekenen
was 't eenige antwoord.
„En dus" ging Van Hoeven voort, als was hij
plotseling door Cors vage antwoord tot een be
slissing gekomen „en dus, als je volgende maand
van school komt, zal ik zien een plaats voor je
te krijgen, bij een boer hier in den omtrek. Dat
zal niet zooveel moeite kosten, 't Liefste had ik je
natuurlijk hier in de smederij gehouden, maar
daar heb je heelemaal geen zin in, niet waar?.
Dat lijkt me dus de beste oplossing.
Ja jongen", sprak Van Hoeven gemoedelijker
verder, ,,'tis een tegenslag voor je. Dat begrijp ik.
Maar je moet je er maar moedig doorheen slaan...
En dat zal wel lukken als je *t doet met God,
jongen. In Zijn kracht kunnen we veel doen. Ia
Zijn kracht kunnen we ook veel loslaten. Dat is
dikwijls nog het moeilijkste.
Vrouw d«o Jong zal 't ook wed prettig vinden,
dat je wat geld thuis gaat brengen. Voor haar
is 't leven ook niet makkelijk. Toen ik tenminste
met haar er over sprak, vond zij 't een heele
opluchting. Wat zeg je Cor?"
„Dat mensch", herhaalde Cor zachter, binnens
monds, door den strengen klank in vaders stem.
Het halen van de pijp had opgehouden.
„H Liefst zou ik je daarom een draai om je
©oren geven, dat schijn je beter te begrijpen als
een verstandige redeneering. Je moest je schamen,
jij een jongen van dertien jaar, die toch wel eens
wat verder gekeken heeft, dan zijn neus lang ie,
om je op zoo'n manier over de huishoudster uit
te drukken. Wat had ik moeten beginnen, als zij
niet gekomen was? Wat had er van jou terecht
gekomen, als zij niet steeds gezorgd had? Dan
hadden we een ongezellig leven gehad, jongenl
Maar jij kijkt naar den buitenkanL Jij ziet alleen
haar mager, geel gezicht Jij hoort alleen haar
schelle stem. Maar je weet niet, wat een schat
van vriendelijkheid en zorg er in haar hart woont
Jij wilt dat niet zien
Ik wil niet hebben, dat je zoo over haar spreekt,
begrijp je. Wat je van haar denkt, dat is
voor jouw verantwoording. Natuurlijk begrijp ik
wel, waar hem de schoen wringt Je ziet natuur
lijk in haar de vrouw, die moeders plaats inneemt
Onrechtmatig, zeg je misschien bij jezelf. Je ziet
natuurlijk het verschil tusschen moeders zachtheid
en haar nu, je begrijpt het wel!
Maar dat is niet waar, Cor, zij vervangt
moeder niet, dat kan niet. Zij helpt ons alleen,
zoo goed zij kan. En daarom, waardeer ik haar
zoo. En daarom wil ik niet dat je zoo, zooals je
daarnet deed over haar spreekt"
Aan de achterdeur klonk plots het gerammel
van de klink.
„Stil, ze komt thuis. Geen woord nu meer hier
over. Onthoud, wat ik je gezegd heb!"
De kamerdeur werd o perigee too ten. Een vrouw
met een tasch met boodischappen in de hand
stapte naar binnen, groette met vriendelijk „ge
dag", vader en zoon en liet ziah, nadat ze zich van
haar goed ontdaan had, met een zucht in een
rieten leunstoel vallen.
Cor keek even op.
„Moeders plaats", trilde het even in hem.
Vrouw de Jong begon een uitvoerig relaas te
geven van alle nieuwtjes, die ze op haar weg
door 't dorp had opgedaan. Haar werkelijk schelle
stem verbrak ruw de stilte van 't kamertje. Zelf
merkte ze dat niet op.
Baas van Hocvens gelaat liet niets blijken.
Cor nam zijn vorige houding weer in en trachtte
niet te luisteren.
„Wat een stem" schamperde hij in zichzelf
„Als moeder hier nog was, dan
Lang zat hij zoo te denken, niets ziende, niets
hoorende, totdat het licht aan plofte.
„Kom we gaan brood eten Van Hoeven. Je zult
wel honger hebben niet, Cor", vroeg do huishoud
ster vriendelijk.
De jongen gaf geen antwoord.
(Wordt vervolgd.)
WIST JE DAT
Hoe de eerste hooge hoed
werd ontvangen
Het is nu al langer dan honderd i°se geleden,
dat voor het eerst iemand met een hoo;» n hoed
op straat venscheen. 't Was in Londen. Ooh, och,
wat had die meneer met z'n hoogen hoed een
bekijks! Nog nooit van hun leven hadden de
menschen zoo'n wonderlijk hoofddeksel gezien.
Vrouwen vielen in zwijm, kinderen begonnen te
schreeuwen van schrik, zelfs sloeg een groote
volksmenigte op de vlucht, waarbij een man het
ongeluk had, zijn arm te breken!
Het gevolg van de zaak was, dat de meneer var
den hoogen hoed door de politie werd opgepakt»
Terwijl de straatjongens den „boeman" achterna
schreeuwden, werd hij als een misdadiger naar het
politiebureau gevoerd!. Hij werd tot een flinke
boete veroordeeld I
Als die meneer dat van tevoren geweten had, zou
ihij nog wel een tijdje met zijn hoogen hoed ge
wacht hebben!
De ouders van beroemde mannen
f
Het doet er niets toe, of je arm bent of rijk. of je
vader en moeder in een groote villa wonen of ia
een eenvoudig huis. Dat blijkt vooral, als je eens
nagaat in welk een eenvoudige omgeving vele
groote mannen zijn opgegroeid. Hun ouders waren
in vele gevallen niet eens in staat, hun die opvoe
ding te geven, die hen tot eer en aanzien zou
hebben gebracht
Zoo was de beroemde oudheidkundige Winckel-
mann, de zoon van een eenvoudig schoenmaker.
De vader van Joseph Haydn, van wien je
zulke mooie muziek door de radio kunt hooren,
was glazenmaker. De vader \an een anderen
grooten componist, Richard Wagner, was politie
agent. En Franz Schubert, die zoovele onsterfelijke
melodieën gemaakt heeft, was het kind van een
©envoudigen schoolmeester, die met moeite het
brootf verdiende voor zijn gezin. Beethoven heeft
zelfs een heel moeilijke, vaak b'ttere jeugd gehad.
Al deze mannen hebben hun roem alléén door hun
talent verworven!
Rebus
7