ONDAGSBLAD
kleu-her-krantje
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
-:V-
Voor de Meisjes
Neem een strook linnen van ongeveer 16 cM.
breed en 50 cM. lang, vouw deze om over een
lengte van 22 cM., stik netjes een naad aan beide
zijden, natuurlijk aan den verkeerden kant, waar
na je het werk voorzichtig binnenste buiten keert.
Neem een stuk karton en schuif dat in den zak
▼oor do stevigheid. Stik nu netjes de. open zijde
met een smal naadje dicht, daarna maakt ge aan
't uiteinde van het stuk dat voor het zakje be
stemd is een zoompje. Sla 't stuk, dat over is,
nu om, bevestig het zooals op de teekening is
aangegeven. Hecht het in 't midden vast, zoodat
twee zakjes ontstaan. Neem een eind smal zijden
lint en leg dit op de aangegeven wijze over de
lengte van de nécessaire zoodat er een bergplaats
ie voor rijgpennen en schaartjes en dat er nog ge
noeg over schiet, om een strik te kunnen leggen.
Wind smal rose en wit lint over twee kartons
en steek deze in de zakjes zooals je op de tecko-
ning zien kunt.
Invul oefening
1
2
3
4
5
A
7
B
.Vul de volgende 8 namen in:
1 Hoofdstad van een land in Europa.
Z Havenstad in Frankrijk.
I Landbouwdorp in Groningen.
4 Staat in Middel-Amerika.
Oudste stad van Holland.
6 Stad in Noorwegen.
7 Industriestad in Westfalen
8 Een deel van Frankrijk.
De beginletters van elke regel vormen de naam
van een bekend Noorsch ontdekkingsreiziger.
Kunstjes en spelletjes
EEN SPEL MET DE STOK
Dat is eon aaruig spelletje, waar io jo geweldig
mee vermaken kuni. Moet je hooren:
Je hebt er een stok voor noodig, anders niet. Een
wandelstok gaat uitstekend. Twee jongens (of
meisjes) nemen elk een eind van de stok In hun
handen. Een derde gaat er bij staan. Hij vertelt
iets (wét. doet er .ïiets toe), maar plotseling breekt
h i af en zegt bijv. .laat los!" of .duwen!" of iets
a.iders, dut jc met een stok doen kunt. De beide
pelers rnoe'en nu precit-s (er. onmiddellijkl) het
tegenovergestelde doen wat no. 3 commandeert In
piaats van loslaten vasthouden; in plaats van
duwen trekken, enz. Ir. dt meeste gevallen
wordt het hevel letterlijk inplaats van omgekeerd
8
Kip-pe-soep met bal-le-tjes
door
W. G. van de Hulst
„Lies-je!"
„Ja, moes!"
„Lies-je, wij e-ten zoo lek-ker, van-daag."
„Wat dan, moes?"
„Kip-pe-soep met bal-le-tjes."
„O ja, lek-ker."
„Lies-je
„Ja, moes,!"
„Lies-je, jij moet naar groot-moe gaan. Jij
bent een groo-te meid. Jij bent al vier jaar."
„Ja, moes."
„JÜ moet zeg-gen: „„Groot-moe, wij e-ten
zoo lek-ker van-daag. Wij e-ten kip-pe-soep
met bal-le-tjes. Komt u ook mee-e-ten?"
„Ja, ja o ja, moes!"
„Ga maar gauwDag Lies-je!"
„Dag, moes!"
„Groot-moegroot-moe
„Kind-je, kind-je, wat loop je hardWat
roep je hard!"
„Groot-moe, o groot-moe!.... Wij e-ten zoo
lek-ker
„O ja?Mag ik ook mee-e-ten?"
„Ja, ja, groot-moe."
„En wat e-ten we dan?
„O, groot-moe, zoo lekker!.... Sip-pe-koep
met bal-le-tjesLek-ker, hè groot-moe?
„Wat zeg je daar? Wat e-ten we?"
„Soe-pe-kip met bal-le-tjes."
„Wat is dat?Soe-pe-kip9"
„Nee, nee, groot-moe Ik weet het al
Koe-pe-sip met
„O, dom meis-je,'t is fout."
„Ja, ja, groot-moeMaar ik weet het
al
„Zeg het dan eens goed
„Ja, groot-moe't Is zoo lek-ker't Is
Poe-se-kip met bal-le-tjes
„O, odom Lies-je! Poe-se-kip?Dat
lust ik niét."
„Nee, nee, groot-moe't Is an-ders
Ik weet het niet goedmaar 't is heel lek-ker.
O ja, groot-moe, ik weet het al weer.
Hoor maarBal-le-soep met kip-pe-tjes."
„Ha-ha-haWat ben jij een lief, dom
meis-je. Kom maar gauw bij me. Dan doet
groot-moe haar man-tel aan, en dan gaan we
gauw naar moes-je toe."
„Ja, groot-moe
„Kom maarDaar gaan we alO, 't zal
zoo lek-ker zijn: Kip-pe-soep met bal-le-tjes."
„O ja, groot-moezóó heet het, zóó heet
hetIk weet het al."
„Zeg het dan eens."
„Soe-pesip-peKip-pe-soep met
bal-le-tjesO, groot-moe, nou weet ik het."
„Je bent een knap-pe meid, hoor. Nog eens."
„Kip-pe-soep met bal-le-tjes!"
„Mooi, hoor! mooi!.kom maar, dan gaan
we lek-ker smul-len."
Broer leest de krant
door
P. van Renssen
Broer leest de krant. „Wat staat er in?"
Vraagt Opa, „is het naar je zin?"
Broer kijkt, en doet net, of hij leest.
„Daar staat: „Er is een brand ge-wecst".
„Wel, wel!" zegt Opa. „Waar? Op 't land?"
Broer knikt. „Er is een koe vcr-brandJ"
„Och, och!" zegt Moe nu ook, „is 't waar?
Wat droe-vig voor die koe, wat naar!
Maar weet je, wat er on-der staat?
't Is tijd, dat Broer naar bed toe gaat!"
opgevolgd. Er is heel wat oplettendheid noodig,
om het keer op koer goed te doen. Maar dat is
juist 't aardige ervan. Gaat 't goed, dan vertelt no.
3 weer gewoon verder, tot hij cpnieuw plotseling
een bev3l geeft. Heeft een van de beide spelers
gemist, dan komt óf de „verteilcr" in zijn plaats
en moet hij die de fout gemaakt heeft voor verteller
spelen, óf er komt een ander speler in de plaats
van hem, the heeft fout gedaan.
Verschillende „bevelen" zijn: vasthouden; loslaten;
trekken; duwen; omwisselen; op(heffen); neer
duwen) enz.
EEN MUZIEKDOOS
Niets is zoo gemakkelijk als het maken van een
aardige muziekdoos. Jo hebt daarvoor twee leege
doozen noodig: één kleine, hoog'*, er. één groote
lage. De kleine wordt recht op de groote gezet en
met een stuk elastiek worder. ze samengebonden.
Laat je bet elastiek nu met een houtje voeren, dan
maken de doozen muziek!
Lachhoekje
Een motorrijder hield een kleinen jongen staande.
„Is mijn band stuk, jongen?" vroeg hij.
Do jongen bekeek den band onderzoekend ou
zei: „ja, mijnheer, hij is zeker stuk. Maar 't Is
niet erg, want hij is allocn bovenop kapot!"
Moeder: „Waarom huilt zusje zoo, Micntje? Ik
dach. dat jullie roo prettig aan 't speler waren."
Mientje: „Ja maar, moeder, ze huilt, omdat ze wil,
dat ik de zeepbellen, die Jan zit te blazen, voor
haar vastspijkert"
Kleine Piet: „Vuder, krijg Lk een trommel voor
mijn verjaardag?"
Vader: „Dat kan niet, Plet. Daar zou je veel te
veel leven mee inaken."
Piet: „O, maar tk zal er alleen maar op trommelen
als u slaaptl"
Auteursrecht typografie M. W.
Mil I I II I I I I g II I 1 I II I «5-^ l|lgo
li
ZATERDAG 12 DECEMBER No. 50 JAARGANG 1931
behoorende bij
ADVENTS-ANGST
En de draak i
ng 12
Onder de wisselende beelden, dio op Patmos voor
Johannes' geestesoog opkwamen, was ook dat van
een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was
onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon
.van twaalf sterren. Zij was zwanger en riep,
barensnood hebbende en zijnde in pijn om te
baren.
Haar Kindeke dat zij baarde wordt genoemd „een
mannelijke zoon, die al de heidenen zou hoeden
met een ijzeren roede". Deze uitdrukking, ont
leend aan den 2en Psalm, wijst duidelijk uit dat
dit kind den Christus moet aanduiden. Iets wat
ook duidelijk blijkt uit wat erop volgt: „en haar
kind werd weggerukt tot God en zijnen troon".
Maar er was nog een ander tecken, evonals dat
van de vrouw aan den hemel te zien: cr was een
groote roode draak met zeven koppen, op elk van
die een kroon, en met tien'hoornen. Deze draak
plaatsto zich voor de vrouw om haar kind to ver
elinden zoodra zij het gebaard' zou hebben.
Ge gevoelt terstond, en zoo ge eraan twijfelen
mocht kan het 9c vers van dit hoofdstuk u zekor-
heid dienaangaande geven, dat die draak voor-
Stolt do duivel „de oude slang welko genaamd
Wordt duivel en satanas, die de gohecle wereld
verleidt", zoo leest go daar.
Dus verplaatst dit tafereel u naar don tijd vóór
do geboorte van onzen Zaligmaker.
Dit wil niet zeggen, dat ge in die vrouw dc maagd
Maria moet zien. Zelfs is meer dan waarschijnlijk
de bedoeling een andere. Vooreerst beantwoordt de
beschrijving, die van do vrouw gegeven wordt,
in 't geheel niet aan do eenvoudige melding dio
.van de moeder des Heeren gemaakt wordt in de
evangeliën, in de Handelingen en de brieven dor
apostelen.
Beter doet ge dan ook met in dezo vrouw te zien
de zinnebeeldige voorstelling van de kerk des
ouden verbonds, uil welke dc Christus is zooveel
het vlecsch aangaat
Zoo wordt dan in die twee beelden van dc vrouw
©n den draak geteekend de vijandschap waarmede
eatan zich reeds onder het oude verbond stelde
logen het volk Gods om der wille van den Chris
tus, die uit dat volk ons vlecsch en bloed zou
aannemen.
Hoe ongelijk zijn hier de partijen! Zoo ongelijk
als een vrouw in nood en een groote sterke draak.
iWcerloosheid tegen wrced'o overmacht Welke
Uitkomst daarvan te wachten is laat zich wel vor«
moeden.
Zoo stond het tusschen de gemeente Gods van
den ouden dag bij het naderen van Christus'
eorste komst tot de wereld en satan. Zij zwak, hij
overmachtig. Hij, beschikkend zelfs over van
oorsprong hemelsche krachten; want hij sleurt
met zijn staart 1 et derde deel der sterren mee en
werpt ze op de aarde. En de zeven gekroondo
koppen en tien hoornen verzinnebeelden hoe sa
tan niet alleen over bovenaardscho macht be
schikt maar ook op aarde de volheid van de
hcerschersmaclit uitoefent.
Toch verschijnt de gemeente Gods hier in hemel-
schen luister: immers, dc zon is haar kleed, de
maan haar voetschabel, haar hoofd is omkranst
met twaalf sterren. Zoo ziet God haar, zoo laat
Hij ook ons haar zien door het geloof.
En daarom zal de uitkomst anders zijn dan zich
liet vermoeden bij vergelijking van do kracht van
den draak on de zwakheid dor vrouw.
Toch, de positie van de vrouw is hachelijk.
En is dit niet oen getrouwe weergave van de
positie van Gods gemeente hier op aarde bij het
tegemoet zien van de komst van den Messias?
Uit Israël zou hij komen. Dat was Israëls voor-
recht, zijn blijdschap en eere. Maar dat was ook
de oorzaak van de bittere vijandschap cn de
doodelijko belaging, dio zich tegen Israël keerde
door al de eeuwen heen van ouds af.
Het was satan die hierin do hand had. En hem
was het te doen, niet om Israël, neen, aan de
vrouw raakt de draak niet, maar om hem dien
uit Israël zou geboren worden, om Israëls Messias!
Als hem deze prooi ontgaat, ja dan keert hij zich
ook tegen de vrouw, dan legt satan het crop too
dc gemeente Gods nu, in den nieuw-testamenti-
schen tijd na de geboorte van Christus, te ver
delgen. Maar ook dit is in den grond de vijand
schap tegen Christus zelf.
Zoo wordt de tegenstelling van vóór Christus'
komst na zijn heengaan van deze aarde voortge
zet. En nog is de positie van Gods Kerk hachelijk,
nu zoowel als toen.
Maar daarom kan ook de overdenking van wat
vóór Christus' konist do gemeente Gods bedreigde
haar door alle eeuwen heen troosten cn bemoe
digen. Het allermeest als satan fel wordt, als hij
al zijn kracht ontplooit cn zij in al haar
zwakheid daartegenover staat.
Want zooals in dit visioen dezelfde vrouw
vóór èn na de goboorte van haar kindeke door
den draak werd belaagd, zoo is dezelfde
gemeente Gods onder oud en nieuw verbond,
voor cn na Christus' komst aan do vijandschap
van satan blootgesteld.
En telkens weer staat zij als do zwakke en weer-
looze, en tegenover haar de boozo met zijn grim
migheid die niet verschoont.
Doch ook God is de onveranderlijke in Zijn liefde
en trouw en macht. Hij liet de angsten over haar
komen, maar Hij bewaarde haar zoo voor als na
om der wille van den geboren Christus. Zijn oog
was op dit groote Zaad der vrouw en om Zijnent
wille ook op Zijn gemeente.
Maar dio angsten zijn er ook voor zijn gemeente
aan verbonden, dat hij ons vlecsch cn bloed heeft
aangenomen cn dat hij ons ten Heiland werd.
Zooals de moederweelde niet anders verkregen
wordt dan met moedersmart, zoo kwam de Zalig
maker in de volheid dos tijds uit Israël voort,
maar was het voor Israël een tijd van benauwd
heid. En satan legde het door Herodes' zwaard
op den geboren Zaligmaker toe.
Er is ook een komen van Christus in de prediking
des Evangelies. En ook daarvoor gebruikt de
Schrift het beeld van de moedersmart: „mijne
kindekens, die ik wederom arbcide te baren totdat
Christus eene gestalte in u krijgc", zoo schreef
vol teederhoid de apostel aan die van Galatië
(Gal. 419).
En dan staat daar dc duivel tegenover om het te
verijdelen, en zoo mogelijk de vrucht van dien
arbeid te vernietigen.
Dat is do adventsangst, die aan de komst van
Christus door de prediking des Evangelies nog
steeds Is verbonden. Maar komen doet Hij door
die angsten heen, ook in de harten der zij non.
Er is ook een komen van Christus in Zijn regiment.
Zijn regiment over zijn Kerk, zijn regiment in do
wereld.
En ook dit komen van Christus gaat met weeën
van binnen en beangstiging van buiten gepaard:
„van buiten strijd, van binnen vrees" (2 Cor. 7 5).
Zijn kerk kan niet anders dan Hem dienen in lo
komst van zijn koninkrijk. Dat is haar voorrecht,
maar ook haar lijden.
Toch, hot gaat op zijn heerlijkheid aan. Hij komt
gewis, door al haar benauwdheden heen. En dun
komt do vreugde on de zaligheid.
Zoo gaat het ook in het persoonlijk geloofsleven.
Christus komt in onze harten. Maar het gaat
gepaard met het afsterven van den ouden niensch,
met pijn en met angsten. Doch Hij komt
Zalig, wie in dit licht des Woords mag leven en
wandelen. Dan nemen wij ook die vrees cn ang9t
erbij. Want de uitkomst vergoedt zeer overvloedig
wat wij om Hem moesten lijden.
En het einde is eeuwige vertroosting en zalig
heid en heerlijkheid. Als wij met Hom zullen zijn
on Hij met ons.
ADVENT
Jan H. Eekhout
Uit „Louteringen*
God! doe dat wij U waardig zijn!
Redt ons van dit hoovaardig zijn
Wij hebben zelf den koers verward.
Heer, naar de Haven van Uw Hart!
Ach, dot Uw ster den weg ons wijz'
Kyrie eleis
Wij dolen tastend door den nacht
Ons monden kennen slechts één klacht.
Waar is de stal? Waar blinkt de ster?
Heerl wij vergaan .1 Gij waart zoo ver
Reeds naakt daarginds Doods felle zeis
Kyrie eleis
Wij hebben U gehoond, verguisd
Heer, iedren dag opnieuw gekruist
Wij waren klein en zwak en laf.
Heer, neem de zonden van ons af
Bereidt ons tot een rechte reis
Kyrie eleis
1