Met een tanker naar
Amerika en Zweden
rm i -eri
4rhaal \4üA4ndaaq
a
Nabij bet Macedonische front
VRIJDAG 27 NOVEMBER 1931
VIERDE BLAD
IV (Slot) I
Het Venetië van het Noorden
Zóó wordt Stockholm vanwege zijn lig
ging wel genoemd en de bouwmeester van
het nieuwe stadhuis (zie foto bij vorig ar
tikel) schijnt deze indruk nog te hebben
willen versterken door de motieven hier
van voornamelijk aan Venetiaansche bouw
werken te ontleen en.
In 1023 is men met dit monumentale ge
bouw klaargekomen; bij het bouwen had de
architect de vrije beschikking over geld,
iets wat wel zelden zal voorkomen.
S'ockholm ligt oo de plaats, waar het
Malarmeer uitstroomt in een geheel me1
eilandjes ge vu" le bocht van de Oostzee,
omgeven door zwaar beboschte rotsen.
Weinig steden zullen op zoo'n schoone
ligging kunnen bogen en de trots waar
mee de mees'e Zweden over hun hoofdstad
spreken is dan ook zeer begrijpelijk.
De ligging- in acht genomen is het niet
te verwonderen, dat op deze plaats, die de
toegang tot het eiland beheerscht, reeds in
de dertiende eeuw op óén van de eilanden
een vesting werd gebouwd, waaromheen
langzamerhand de stad zich vormde.
Veel vindt men van deze 'oude stad in
het stadsgedeelte, dat nu de naam draagt
van „stad; tusschen de bruggen", niet meer
over; voornamelijk treft mén er gebouwen
aan uit de 17e en 18e eeuw. Uit die tijd
dateert ook het koninklijk slot, een in
strenge stijl opgei kken gebouw, dat een
prachtig gezicht b dt over de nieuwe stad,
die zich langs de oevers van het Malarmeer
ui'strekt.
Stockholm telt ongeveer 500.000 inwoners
en maakt de indruk
een tamelijk luxe stad
te zijn. 'Achterbuurten, zooals men die bij
ons aantreft, om van andere landen maar
te «rijgen. z^ikt men er te vergeefs. De
levensstandaard is in Zweden over 't alge
meen zeer hoog en ook de eenvoudige werk
man, stelt hooge eischen en maakt reeds
sedert tientallen jaren aanspraak op be
schaving en ontwikkeling. Dit zal waar
schijnlijk één van de oorzaken zijn, dat
het aantal inwoners, dat toch al niet groot
is (fi.000.000), de uitgestrektheid van het
land in aanmerking genomen, slechts mei
moeite op die hoogte gehouden kan wor
den. Het gemiddeld kindergetal per gezin
Ls reeds, vertelde men mij, onder dat van
Frankrijk gedaald en hierbij komt nog dat
de Zweden hun Vikingennatuur nog niet
geheel verloochenen en bij duizenden het
land verlaten Alleen in Amerika zijn cr,
naar ik meen, 3.000.000.
Stockholms omgeving.
De omgeving van Stockholm leent zich
bij'zonider voor het maken van grootere en
kleinere tochten; welke kant men ook uit
gaat, overal liggen badplaatsen en histori
sche plekjes, die per boot of elcctrische
trein gemakkelijk te bereiken zijn. Saltsjö-
baden is wel de voornaamste, in de sche
ren gelegen, badplaats, een modeme villa-
stad, terwijl op het hoogste punt, de Karls
bad er berg, een groot observatorium ligt
Varende naar'het Westen, bereikt men
In enkele uren het idyllische stadje Marie-
fred, waartegenover op een eilandje het
oude slot Gripsholm ligt. Het belangrijkste
gedeelte biervan is door Gustaaf Wasa ge
bouwd; het maakt meer een krachtige en
massale dan sierlijke indruk. Lange tijd
diende het de koninklijke familie tot woon
plaats, doch langzamerhand heeft het deze
rol af moeten dragen aan het slot Drotl-
III stond in ons blad van 24 Nov.
mingholm, een prachtig in Barokstijl op
getrokken paleis, omgeven door schitterend
aangelegde tuinen, in de nabijheid van
S ockholm gelegen. In dit Zweedsche Ver
sailles brengt de Koninklijke familie het
voorjagj- en het najaar door.
Als 'n blauw lint loopt door Zuid-Zweden
het Gö'.akanaal,
dat Stockholm met Gotenburg verbindt. Dat
kanaal ls 560 K.M. lang en loopt door het
mooiste gedeelte van Zuid-Zweden; soms
vaart men over geweldige meeren, dia tot
de grootste van Europa behoooren en dan
weer is het kanaal zoo smal, dat men zich
schijnt af te vragen hoe de boot er door moet
komen Door ontelbare sluizen komt het
schip op een hoogte van 100 M. boven de
zeespiegel, om dan weer naar de kust af
te dalen.
Daar het leegpompen van ons schip door
tegendruk niet zoo viug ging als er gere
kend was, had ik nog gelegenheid naar
Uppsala te gaan, dat ten Noorden van
Stockholm ligt.
Het is een oude universiteitsstad; de uni
versiteit werd in 1477 door Gustaaf Acioii
gesticht en telt op het oogenblik ongeveer
drieduizend studenten. Het aantal studeu
ten is in Zweden zeer groot en ze komen
uit alle lagen van de bevolking. Stand of
religie speelt bij het zich vereenigen geen
rol; alle studenten uit dezelfde provincie
afkomstig vormen een z.g.n. „Nation".
In de Walpufgis-nacht, de nacht tus
schen 30 April en 1 Mei. trekken de stu
denten door de stad, terwijl overal ter eere
van de Lente groote Walpurgis-vuren ont
stoken worden.
Deze hulde aan de nieuwe lente wordt
echter nog niet voldoende geacht en half
Mei wordt er een voorjaarsfeest gehouden,
dat het glanspunt uit het studentenleven
moet zijn.
Uppsala zelf heeft in de oudheid een be
langrijke rol gespeeld en vlak bij het
stadje l'ggen de Morasteenen, twaalf ovale
steenen, om een vlakke steen gerangschikt;
hier vond de verkiezing van een koning
plaats, die dan, na gekozen te zijn, de eed
van trouw aflegde, staande op de middelste
In een oude herberg liet men mij mei,
de oude Godendrank, proeven. De Goden
schijnen een andere smaak dan ik gehad
te hebben!
Vertrek en thuisreis.
In Stockholm wilde ik 's avonds nog eer>l-
ge inkoopen doen; groot was dan ook mijn
teleurstelling, toen ik bemerkte dat men
hier om zes uur de winkels sluit en dat
terwijl men tot halfdrie 's nachts de tram
laat rijden.
Tegen de ochtend van de volgende dag
vertrokken we en moest ik afscheid nemen
van Zweden, een land, waar ik me in
kele dagen was gaan thuis voelen en wi
ik hoop nog eens terug te komen om
iets langer dan deze keer te blijven.
De „Dordrecht" ging weer rechtstreeks
naar Amerika; .in het Kiel er kanaal zou ik
van boord: gezet worden, 's Morgens vroeg
lagen we in de sluizen van het Kieler-
kanaal, nog enkele uren varen in dit smal
le kanaal, waarin men zich door de schil
derachtigheid der oevers en door de vele
schepen die men tegenkomt geen moment
verveelt en ik zat in een boemeltreintje op
weg naar Hamburg.
Men had mij geschreven niet langer dan
noodig was daar te blijven, want dat het
in DuitschJand verre van veilig was. Het
was n.m.l. in de'tijd toen juist de Donat-
bank haar betalingen gestaakt had en een
tweede inflatie voor de deur stond. Ham
burg vond ik echter in volmaakte rust
en ik ben er een paar dagen gebleven om
Elch wat Wils _1!J
E
DE VREEMDE BEZOEKER
Stockholm. Het koninklijk slot met het Rijks dag gebouw
„Heldengedenkfeler".
dese havenstad, die wat aantal inwoners
betreft, na Berlijn de grootste stad van
Duitschland is, op te nemen, om daarna
naar Holland terug te keeren.
De reis was ten einde en ik kan niet an
ders dan aan het slot de directie van de
maatschappij bedanken, die mij in staat
stelde op één barer schepen deze mooie en
interessante reis mee te maken.
W. N. L.
DE DAG DER DOODEN
IN DEN BERLIJNSCHEN DOM
(Van onzen Duitschen Correspondent)
Door den oorlog werd de vereering
docden in Duitschland sterk bevorderd. De 25e
Zondag na Trinitatis draagt officieel den
r.aam „Totenfest". Wij herleven dien Zondag
in het protestantsche deel ongeveer hetzelfde,
wat door de katholieken reeds den 2en No
vember als „Allerzielen" herdacht werd. De
graven worden door velen reeds
van tevoren met bloemen en kransen over
laden, met vrienden en kennissen gaat
naar de laatste rustplaats en meer nog dan
andere dagen geeft men zijn gedachten over
aan den overledenen. De nocd der tijden
brengt het met zich mee, dat ditmaal opval
lend veel papieren bloemen tot verfraaiing
der graven benut werden. In den namiddag
worden godsdienstoefenoigen in de open lucht
gehouden en er heerscht op olie kerkhoven
van Berlijn eon drukte, zooals we die op de
gewone Zondagen des jaars niet kennen. Deze j
Dag des Heeren is geheel gewijd aan hen, die
van ons zijn heengegaan. I
Tegen hot invallen van den avond begaf ik i
mij naar Berlijn, waar ik in den Dom den j
dienst onder hof- en domprediker D. Doeh- j
ring wilde bijwonen. Doehring wordt door zijn
duizenden aanhangers als de Maarten Lutber
der 20e eeuw vereerd.
Hij leidde dezen Zondagmiddag in de
Kaiser Wilhelm Gedachtniskirche een
wanneer zij afdwalen van den rechten weg.
De voorganger herinnert ons aan onze kinder
jaren, toen wij luisterden naar de verhak
welke ons door moeder gedaan werden. "Wat
konden wij goed luisteren. Daar komt het
ook thans voor ons op aan: goed luisteren
wachten, totdat wij de stem van God ver-
n. Niemand onzer weet, wanneer Gods
geslagen heeft. Deze arme aarde is niet
heimat, ons vaderland. Wij mogen nooit
zelfgenoegzaam zeggen: nu heb ik lekker
niets te doenj
onlangs overleden uitvinder Edison
heeft eens gezegd: „Bij 't werken moet men.
niet op de klok letten!" Wat zeggen de aan
hangers van den achturigen werkdag hiertoe?
Wie niet intensief werkt, die verricht huif
Gods Woord: „Mijne schapen hoo-1 bja'uw draagt?"'
item en zii volgen Mii! Menschen, i
die veel te
een oogenblik voor anderen. Wie zelf hard
werkt, die gaat zyn harden tijd beter begrij
pen. Ónze tijd is hard en hifj wordt hoogst
waarschijnlijk nog veel harder. Maar Christus
laat zich zijn schapen niet uit Zijn hand ne
men. De eindoverwinning wordt door het ge
loof behaald. Aan Gods hand gaan wy door
tyden van duisternis naar het eeuwige licht.
In het midden der wereldgeschiedenis staat
onze Heiland onaangetast. „Du führst mich
doch zum Ziele, auch durch die Nacht!"
Hij stormde mijn kamer binnen een
lange man, met een vermoeide blik in de
oogen.
„Neem me niet kwalijk", zei ik, „maar ik
ben niet thüis".
Hij deed of hij mij niet verstond.
„Wat hebt u voor uw ontbijt gehad?"
vroeg hij plotseling.
„Dat zijn mijn zaken", zei ik. „Wie bent
ii en hoe komt u er bij mijn kamer op zoo'n
manier binnen te stormen?"
,Hebt u er ham bij gehad?" vroeg hij
daarna.
„Ja, d'at is zoo", gaf ik toe, „maar dat zijn
mijn zaken. Hoepel asjeblieft op!"
„Waarom hebt u er ham bij genomen?"
vroeg hij.
„Dat is de superioriteit van het mensche-
lijk intellect", gaf ik ten antwoord. „Anders
kon de ham mij wel eens opeten, 't Is net
zoo lang als het breed is. Ga toch wande
len!"
„Waarom bent u geen vegetariër?" was
het volgende dat hij wenschte te weten.
„Waarom bent u een zonderling?" gaf ik
ten bescheid.
„Dat ben ik niet", zei hij.
„Bemoei u dan. met uw eigen zaken, en
laat mijn maaltijden met rust", zei ik. „Ik
heb geen pil of drankjes noodig. Hoe
pel op!"
Maar hij ging niet weg. Hij veranderde
van tactiek.
„Is het waar, dat uw overgrootvader werd
terechtgesteld?"
„Dat is mijn zaak", zei ik.
„Is het waar, dat uw vrouw niet van gei
ten houdt?"
Ik keek hem verstomd aan,
het waar, dat u op Vrijdag altijd
hebben,^ vmden ^Ityd^ ^nog p]an mjj encyclopedie te verkoopen?"
„Neen", zei hij.
„Wel", zei ik, „wat is er dan aan de
hand?"
„Hoeveel Braziliaansche effecten hebt u?"
begon hij weer.
„Geen cent".
„Waarom niet?" zei hij.
„Dat zijn mijn zaken", ga
„Hebt u geen vertrouwen
„Probeer dat maar eens uit te vinden",
zei ik.
„Hoe vindt u dan de Amerikaajische meis
jes", vroeg hij weer.
ik ten ant-
„Bent u van een krant?" vroeg ik op mijn
„Neen", zei hij. „Maar zeg me eens is
het waar, dat u aan uw rechten-oog blind
zijt?"
„Ik kan er nog roode kleuren mee zien",
antwoordde ik.
„Goed zoo", zei hij. „Welnu! Zou u de
meiboom willen verboden zien? Waarom
draagt u geen insigne? Is u van meening
dat de loterijen verboden moosten worden?
Hebt u een hekel aan de Groningers? En
zoi ja, waarom? Welke prijs betaalt u voor
uw ondergoed? Hebt u een moedervlekje op
uw rug? Heeft uw vrouw wel eens ruzie met
de buren? En zoo ja, waaron*? Wat hebt u
de laatste tien jaar gemiddeld per jaar ver
diend? En hebt u ook een hekel aan de
boeken van Mark Twain?"
„Wacht nou eens even", zei ik, „wat te
uw bedoeling met deze grap?'1
„Op mijn woord van eer het as geen grap",
"'aar haalt u het recht vamduan, om u
o pdeze manier bij mij in to dringen en
zulke persoonlijke vragen te stellen?" vroeg
ik.
„Daar heb ik heelemaal geen recht toe",
„Waarom doet u het dan", vroeg ik.
„Dat is het 'm juist", zei hij. „W aar doe
ik het eigenlijk voor".
„Wie bent u", vroeg ik.
„Ik ben groothertog Alexander van Neo-
Zuidwibia", zei hij.
„Neem me niet kwalijk", zei ik.
„Ik ben groothertog Alexander van Neo-
Zuidwibia", herhaalde hij.
.„Aangenaam", zei ik.
„Neen", zei hij. „aangenaam vindt u het
heelemaal niet; u vindt het vervelend. Wat
voor recht heb ik om u te vragen naar de
prijs van uw ondergoed?"
„Heelemaal geen recht", zei ik.
„Juist", sprak hij.
Hij stond op en liep naar de deur.
„Ik wou alleen dit nog zeggen", voegde hij
er aan toe. „Ik ben van plan elke journalist
hier in de stad te bezoeken voordat mijn
vacantie om is, eiv hen geven waarop ik u
getracteerd heb. De laatste twintig jaar
heeft men mij altijd maar geïnterviewd. Ik
heb er finaal m'n bekomst van. en nu neem
ik wraak. Als u dit medicijn uit uw eigen
apotheek niet lust, weet u wat u in de toe-
komstt te doen staat. Aclieu!"
En weg was hij.
DIENST VAN HET VREEMDELINGEN LEGIOEN
gouvernement., ondersteunde dan weder
Abdel Krim, om ten slotte zich aan do Fran-
schen te onderwerpen. De derde foto toont
ons de eerste overloopers, welke zich op
nieuw onder Fransch gezag stellen, terwijl
de laatste kiek een geheele onderworpen
stam geeft, te voet en te paard. Op den
achtergrond, afstekend tegen de verre ber
gen, ziet men nog juist den omtrok van een
Minaret
welke door het Nationalverband Deutscher
Offiziere" georganiseerd was. Hierbij had hij
prinses Hermine, die ook dezen winter een
paar weken in het Hollandisclie Palais Unter
den Linden verblijf houdt, onder zijn gehoor.
In haar omgeving hadden de prinsen Eitel
Fritz en Oscar, de laatste met zijn eclit.ge-
noote en kinderen, plaats genomen. Iu de
vroegere uniform zag men admiraal Von
Schöder, generaal Von Hutier en generaal-
luitenant Wachter.
Toen ik des avonds een uur voor het begin
van den dienst den statigen dom bereikte,
stonden alle deuren reeds open en bleken hon
derden vergeefs naar een staanplaatsje te
Hofprediker Doehring had de vriendelijk
heid mij een plaats in de nabijheid van het
orgel te geven.
Staande luisteren wy naar de voorlesing
van den tekst: „Mijne schapen kennen Mijne
stem en zy volgen Mij". Doehring vraagt zijn
ademloos toeluisterende gemeente: Wanneer
leven wij menschen 't best? Niet in tijden, dat
alles kalm verloopt. Onze tyd is groot, hij j
schudt ons wakker en stelt aan ieder van ons
eischen, die wij vroeger niet kenden. Het
gaat voor ons allen op leven en dood. De
groote stad negeert den dood, zij let liever
niet op een lijkwagen, gaat aan het kerkhof
voorbij, let niet op den dag der dooden. Toch
komt voor ellc van ons de dag, waarop wy
onszelf afvrag-en:
wat vult ons leven?
Bet antwoord op die vraag is meestal een
beschamende teleurstelling. Luisterend naar
de stem van den Herder, die Zijn schapen
kent, moeten wij toegeven„Du führst niich
doch zum Ziele, auch durch die Nacht!" De
Herder kent Zyn schapen: Hij is ook hard,
Naar aanleiding van onze beide artikelen
over het Fransche Vreemdelingen Legioen in
Algiers en Marokko ontvingen wij nog enkele
zeldzame foto's, welke wij daarom gaarne
reproduceeren. Zij werden genomen tijdens
den oorlog van Abdel-Krim en geven episo
den weer uit dezen hardnekkigen guerilla
tusscihen de inlandsche stammen en het.
Fransche gezag. Links boven ziet men een
schuilhoek, zooals die door de Arabieren in
dezen oorlog gebruikt werden. Op de lage,
rotsachtige uitloopers van het Rifgebied, die
op meerdere punten de vlakte omsluiten,
verstaken zich op deze wijze de inlandsche
scherpsohutters, om als de vijand zich tus
schen twee of meer van deze stellingen be
vond, een heftig geweervuur te openen.
De tweede foto geeft een passage weer uit
den strijd tegen een vijandigen stam. Terwijl
de gewonden den berg worden afgevoerd,
begeven zich nieuwe Fransche strijdkrachten
naar boven. Meerdere stammen wisten
in de guerilla zich geen vaste houding te
geven, waren nu eens op de hand van het
FEUILLETON
Door IVANKA
(8
In normalen tijd bedroeg het aantal in
woners van Monastir vijf en zeventig dui
zend; nu waren er ruim dertig duizend over
gebleven. De anderen hadden de 6tad kun
nen verlaten, aangezien zij elders familie
hadden, bij wie zij konden verblijven, tot
dat het ergste gevaar voorbij zou zijn. Deze
dertig duizend menschen nu waren geheel
van hulp verstoken. Dagelijks vielen er
vele dooden en gewonden. De hulzen wer
den voortdurend beschoten en zij, die hun
eigendommen reeds verloren hadden, waren
in oude kerken en andere gebouwen onde"-
gebracht. De Fransche doktoren, zelf toi
over de ooren in het werk, hielpen tocfh nog
zooveel mogelijk, aangezien het bombarde
ment, dat zich el'ken dag herbaalde, de af
schuwelijkste slachtoffers eischte. Deze aulp
echter was lang néet voldoende. Het gebeur
de zoo dikwijls, dat de verbanden der ge
wonden in vele dagen niet konden worden
verwisseld; daardoor was de toestand hope
loos geworden.
We zouden zoo spoedig mogelijk afreizen.
De Engelechen hielden zich sti.pt aan hun
beloften. Spontaan waren zij ons met alles
behulpzaam. De vrachtauto's werden gezon
den, welke onze bagage naar het station
voerden; zij gaven ons heel wat van hu i
voorraad aan voedsel mee en dar-op no
men we afscheid van hen en al onze Servi
sche bekenden. Hoofdschuddend en blijk
baar medelijdend zagen zij ons vertrekken.
OP WEG NAAR MONASTIR
Begin December, om twee uur des naohts,
begaven wij ons op weg naar Monastir. Wt
zouden reizen tot Sorrowitz, een der Laatet
bereikbare stations. De reis zou twee dagen
en twee nachten duren.
We installeerden ons in een der goederen
wagens, waarvan men de helft voor ons had
gereserveerd. In oorlogstijd kan men geen
hooge eischen stellen. In de andere he'fi
van den wagon bevonden zich reed6 ver
scheidene Fransche soldaten. Onze kant
\va6 grootendeels met granaten gevuld, die
aan het front moesten dierust doen. Toch
wa6 deze wagon te verkiezen boven de ge
wone eoupé'6>, die zeer klein en verre van
frisch te noemen waren en bovendien reeds
uitpuilden van soldaten.
We spreidden onze plaids uit op de gra
naten, weike zich nu nog zoo vredelievend
betoonden, doch wel wat ijzig aanvoelden.
Daarop namen we allen zoo goed als 't kon
plaats. De dagen, die nu volgden, en niet
in 't minst de nachten, waren weinig aan
lokkend. Wanneer we dien wagen voor ons
eelven hadden kunnen gebruiken, zou het
eelfs zeer goed gegaan zijn, doch de opper
vlakte, welke men te deelcn had, was voo-r
ons allen nu niet bepaald groot. Er waren
ook nog wel andere beziwa.ren aan deze reis
verbonden, doch ten slotte deerden ons deze
bijkomstigheden met al te zeer.
We waren voorzien van het noodige mate
naai, dat onmisbaar was, om ons voedsel in
bF* U kuo«*m **rwarmcn. Van het stil
staan van den trein maakten we tevens ge
bruik onze thee en koffie te bereiden, hst-
geen ons nog wat afleiding gaf. Op deze
wijze kwamen we de dagen wel door!
Wanneer de trein vaak uren stilstond',
begaven de soldaten zich in groepjes naar
buiten, in de heerlijke natuur. De jongeren
schenen vroolijk, onbezorgd, en zongen het
hoogste lied uit.
Hiér hoorde men de Marseillaise, déér
zongen de Italianen hun eigen landsliede
ren; hoe klagend-weemoedig klonken cte
Servische melancholieke zangen in den stil
len avond!
Onder de ouderen echter bevonden er zich
velen, die, somber en zorgelijk voor zich uit
6tarend, ineengedoken en a.ls 't ware verbor
gen in de boeken, hun trieste gedachten uit
Hier en daar wisselden we een'ge woor
den. Een der Franechen, die met het hoofd
in de handen te peinzen zat, zuchtte som
ber: „Nog enkele dagen, dan bevinden wij
ons midden in den strijd; dit is onze groote
plicht, verschuldigd aan one vaderland.
Doch wanneer men een groot gezin, zoo
goed als onverzorgd achterlaat, dan ie het
te begrijpen, dat men daaraan wel eens met
hartzeer denkt, omdat de mogelijkheid zoo
groot Ï6, dat men daarin misschien nimmer
weerkeert. Dan drukt de vaderplcht lood
zwaar op de schouders, misschien méér dan
al het andere."
Dit wa6 het leed dier veten, dat diep ge
voeld, doch stil gedragen werd.
Na twee dagen en twee zoo goed als slope
looze naohten op de granaten, die toch we,
wat hard aanvoelden, doorgebracht te heb
ben, kwamen we des avonds zeer vermoeid
te Sorrowitz aan.
Voorloopig zouden wij een onderdak vin
den in een Servisch kamp. Na één dag zou
de dokter naar Mona6trir vertrekken en,
zooals afgesproken, op verkenning udtgaan
Daarna zouden wij volgen!
Inmiddels waren we in het kamp aller
vriendelijkst ontvangen door den Directeur,
dokter Poppowitz, die ons binnenleidde in
een groote 6Chuur, welke dienst deed al6 eet
en convereatieveiblijf. Het meubilair be
stond uit: één lange tafel, waaromheen ruw
houten banken waren geplaatst, welke als
zitplaats dienden; een groote, ouderwetsche
kachel, terwijl twee petroleumlampen het
geheel voltooiden.
We waren werkelijk blij ons eerst eens te
kunnen verwarmen. Daarna werd het een
voudig avondmaal opgediend, dat ons voor
treffelijk smaakte. We zouden slapen in
tenten.
Overdag was het prachtig weer, de nach
ten daarentegen waren bitter koud. Voor
iedere tent waren twee schildwachten ge
plaatst Ons beddek bestond uit oorlogs
materiaal, van die grove, bruine dekens,
die wel loodzwaar drukten, doch hoege
naamd geen warmte gaven. Eenige malen
hadden wij reed6 een poging gewaagd, om
one van onze bovenste laag kleeren te ont
doen, doch daarvoor deinsden we telkené
terug: het was werkelijk te koud! Weldra
besloten we al onze kleeren maar aan te
houden: daaraan waren we reeds nachten
gewoon. Een wollen muts trokken we tot
diep over de ooren en probeerden toen' on
zen zoo welverdienden slaap te vatten op
de ijzeren veldbedden, waarvan de pooten
reed6 diep in de aarde waren gezakt.
Aan tafel ging, het heel gezellig toe. Be
halve dokter Poppowitz waren er eenige otfi
eieren, één student en een paar andaren.
De voeding was uitstekend; daaraan werd
blijkbaar veel zorg besteed. Over de lange
tafel waren rails gelegd, om het doorzen
den der diverse schalen te vergemakkelij
ken. Oorlog maakt vindingrijk!
De Servische maaltijden duren altijd heel
lang; het avondmaal dikwijls uren. Men
verveelt zich daarbij echter nooit; ei
heersdht dan ook steeds een prettige, ge
moedelijke stemming.
Als tafelwijn drinkt men meestal rooden
landwijn uit groote waterglazen en na den
maaltijd Turksche koffie. Bij de Serven
mag men zijn wijnglas echter nooit tot op
den bodem ledigen; wanneer dit wel eens
een enkele maal zou voorkomen, zou de
gastheer zich daarover diep 6chamcn: een
ga6t mag nimmer weten, hoeveel hij drinkt!
Hun landwijn kan men eohter gerust bi]
groote hoeveelheden verwerken. Behalv-»
dat deze heel smakelijk is, ondervindt men
er volstrekt geen nadeel van.
Het drinken van Turksche koffie moet
toon leeren. In den beginne denkt men van
•Hen drank nooit te zullen houden en zet
bij het drinken daarvan een gericht, alsof
men een bittere medicijn te 6likkon krijgt
langzamerhand raakt men er zelfs min of
meer aan verslaafd.
Ik herinner mij nog zoo goed uit den tijd
te Valjevo, dat, wanneer we onverwachts
een groot aantal gewonden binnen kregen,
en het meermalen voorkwam, dat we tea
nachts zonder ophouden moesten doorwer
ken, het de Turksche koffie was, die ons
op de been hield en tevens hergen deed ver
zetten. Dikwijle ontmoette IV hooggeplaatste
militairen, dis zelf met de grootste zorg
hun koffie toebereidden; volgens hen kon
daaraan geen zorg genoeg besteeed worden.
Na den maaltijd werd er meestal door
alle aanwezigen gezongen, waardoor mei»
langer bijeen bleef, dan bepaald noodzake
lijk was.
Voor den dokter was het oogenblik van
vertrek naar Monastir aangebroken. Hij
nam plaats op een der vrachtauto's we ka
met meed beladen was voor de burgerbe
volking van die stad. Het \va6 een koude
avond. Als nummer één gting hij een onbe
kende toekomst tegemoet Wat zou beu»
dezen nacht te wachten staan?
Daarover zouden we echter spoedig .vor-
den ingelicht. Nu zou hij voor het eerst te
granaten hooren en het suizende gej iid
vernemen, dat daaraan altijd voorafgaat.
Bij zijn vertrek beiloofde hij ons, dat, in
dien er plaats gevonden zou zijn, hij ons
alten spoedig zou doen overkomen. In -Ik
geval zou hij eerst den Prefect daarover
raadplegen.
Op een der dagen, die we nu gedwongen
waren de berichten van den dokter af te
wachten, gingen we eens een kijkje nemen
in een groot Engelsch veldhospitaal, dat
dicht bij ons kamp gelegen was, welke in
richting er inderdaad keurig on welver»
zorgd uitzag. In de ruime zalen, waarin de
veerende bedden waren geplaatst, werden
do vele ernstige zieken en gewonden ver
pleegd door een voldoend aantal getrainde
Kneelsche verpl^-sfere en helpers, terwijl
aan bet hoofd dier inrichting een directeur
cpsteld was, ter zijde gestaan door een hee.J»
(Wordt vervolgdl