DE GEHEIM ZINNIGE MUZELMAN
Een verhaal nit den tijd der Kruistochten
(Vervolg)
Dazo haastte zich zijn heer met het eigenaardig
fcezoek in kennis te gaan stellen en heel gauw ver
scheen heer Ismaël al Selef op het toneel. Hij lachtte
grimmig toen hij Wulfert daar geboeid zag staan en
die lach voorspelde den armen jongen weinig goeds.
Jurriën en Wulfert werden nu verder ronder de
hoede van Dazo achtergelaten, terwijl Ismaël met
Reingout het huis binnenstapte.
Toen beiden gemakkelijk op een divan gezeten
waren, begonnen de zaken.
„Het doet me genoegen, dat je me mijn eigendom
terug komt brengen", zeide Ismaël lachend.
„O heden", dacht Reingout, „dat begint al ver
keerd, als die jongen zijn eigendom is, heb ik natuur
lijk niets te eischen".
„Hij was uw eigendom geweest", merkte hij op,
j,maar sinds hij ontsnapt was, was u hem kwijt en
was hij vrij".
„Ik merk wel,»waarde heer, dat je de wetten van
Egypte niet kent. Je hebt toch wel gezien, dat hij op
zijn linkerarm mijn merkteeken draagt Die slaaf
is dus mijn eigendom; ik heb geld genoeg voor be
taald en volgens de Egyptische wetten is ieder, die
zulk een weggeloopen slaaf vindt, verplicht hem bij
Zijn rechtmatigen heer terug te brengen".
„Allemaal goed en wel, maar ik had hem toch in
JDamiate stilletjes in mijn macht kunnen houden?"
„Zeker, maar de een of andere tijd was ik er wel
achter gekomen, dat hij in jouw bezit was".
„Laten wij nu geen ruzie maken, ik heb je hier je
slaaf terug gebracht en je weet hoeveel ik er voor
hebben wil".
„Ja dat weet ik, maar daar zit 'm juist de kneep,
Want vijftig goudstukken is veel teveel. Je doet als
©f je mij een slaaf verkoopt, maar zoo zit de zaak
niet. Je brengt mij mijn eigendom terug. Voor de
moeite, die jij je daarvoor getroost hebt, wil ik een
."vergoeding geven, maar geen vijftig goudstukken".
„Hoeveel wil je geven?"
„Vijfentwintig goudstukken en niets meer. Ik houd
me dan werkelijk heel royaal".
Reingout keek geducht op de neus.
Hij had niet gedacht, dat hij met zoo'n schamel
beetje tevreden zou moeten zijn, doch hij begreep
best, dat hij van Ismaël niets meer te wachten had
en dus sloeg hij eindelijk toe en was nog blij, dat
hij de vijfentwintig goudstukken in de zak had. 't
.Was toch feitelijk een gevonden vischje en als
Ismaël hem niets gaf, moest hij ook tevreden zijn,
.want de jongen was nu feitelijk al in zijn macht.
Toen de zaken afgehandeld waren maakte Rein
gout, dat hij wegkwam. Achter Jurriën aan, die
weer de walmende fakkel droeg, daalde hij de onder
aardsche gang in, waarna Dazo op zijns meesters
bevel het luik heel secuur sloot en vervolgens alle
deuren in de onderaardsche kerker solide grendelde.
„Ik bedank er voor", had Ismaël gezegd, „om door
die jongen nog meer ongewenscht bezoek uit Damiate
te krijgen. En er is wel kans op, vooral als het
straks misloopt met de stad".
Wulfert kon zijn pleizier wel op.
Ilij moest natuurlijk weer aan 't werk, maar heer
Ismaël liet hem nu met een ketting z'n beide beenen
aan elkaar verbinden, om te voorkomen, dat die
slaaf andermaal er vandoor zou gaan. Daarna zette
hij hem weer achter de ploeg.
„Toen je vertrok", zeide hij, valsch lachend, „was
er nog een akker ongeploegd. Ik heb die voor je
laten liggen, want ik dacht wel, dat je naar je
oude stal zou terugkeeren. De beide kameelen ver
langen al naar je komst. Als je klaar bent met
ploegen, mag je aan 't koren malen, dat is een aan
genaam werk, want dat kun je binnen doen en
daar heb je geen last van de zon".
Werkelijk liep Wulfert kort daarop weer achter
ide ploeg en Farao en Pyramide stonden er weer
voor. 't Waren oude beesten en ze waren nu moge
lijk nog luier dan vroeger. De jongen kon den
heelen dag niets anders doen dan maai* roepen:
„Toe dan Farao, lui serpent, wil je eens trekken;
alloh Pyramide, vlegel, die je bent, wacht ik zal I
je!" En dan kwam de drijflat weer onzacht op de
harde botten van de oude beesten, die kort en goed
maling hadden kan den driftigen jongen, die daar
achter de ploeg liep aan te drijven.
HOOFDSTUK XVIII
De Kameelenkoopman
H Was een hachelijke onderneming geworden voor
Quirijn en Mijndert om in de afgesproken nacht uit
Damiate te ontvluchten.
Het roode kruis stond forsch en zwaar op Rein-
gout's huis geschilderd.
Dat was niet zoo'n kwaad karwij geweest en
Mijndert had het er flink dik opgesmeerd, want hij
wilde voorkomen, dat Reingout het liet verwijderen.
Trouwens hij wilde ook, dat Arend Evaers over zijn
werk tevreden zou zijn.
Maar die klauterpartij was niet meegevallen.
Quirijn had al een heksentoer moeten uithalen, om
uit heer Ali's paleis weg te komen, maar in Levi's
huis waren de moeilijkheden veel grooter geweest,
want de oude man was dien nacht bar onrustig en
het kostte den beiden knapen heel wat inspanning,
om ongemerkt weg te snappen en over het dak en
de muur buiten Damiate te komen.
Doch 't was gelukt en nog eer de zon opgegaan
was, hadden ze het kamp van de kruisvaarders be-
Het wachtwoord „Jeruzalem" verschafte hun on
middellijk toegang tot het kamp en toen ze bij
den wachter informeerden naar Arend Evaers, wees
hij dadelijk de richting welke zij volgen moesten.
Zonder veel moeite vonden zij dan ook de tent.
Arend was al wakker en kwam spoedig voor de
dag. Voor Mijndert was deze Stichtenaar een on
bekende, maar Quirijn en Arend begroetten elkaar
als oude vrienden. Ze waren in Utrecht ongeveer
buren geweest. Natuurlijk moest Arend veel over
Utrecht vertellen, maar het laatste nieuws wist hij
vanzelfsprekend ook niet, want het was al weer
haast twee jaar geleden, dat hij Utrecht verlaten
had. Maar toen maakte Quirijn's moeder, Aagt
Aernouds het nog best Ze verdiende altijd nog de
kost met mutsen wasschen, maar er ging geen
dag voorbij, waarop ze niet even bij Breohte van
Hare Evaers binnenwipte om een poosje over de
jongens te praten.
Toen ze gehoord had, dat Arend met de Kruistocht
van Graaf Willem I zou meegaan was ze heel blij
geweest. Ze hoopte hartelijk, dat Arend de jongens
zou vinden.
„Die hoop is vervuld!" juichte Quirijn.
„Ja maar nog slechts ten halve, want we hdbben
Wulfert nog niet".
„Neen, dat is waar, maar we weten toch waar hij
zit en als Damiate straks in handen van de Chris
tenen gevallen is, hebben wij Wulfert zoo. want het
huis. waar hij zit is flink gemerkt, is 't niet Mijn
dert?"
„Dat beloof ik je, ik heb de verif van m'n baas
niet gespaard".
„Ook niet noodig, hij heeft genoeg aan je verdiend"
„Heeft Sijmen Heybroek ook niet verteld over een
meisje waarin jullie nog al veel belang stelden?"
vroeg Arend nu opeens.
Quirijn kreeg er een kleur van.
„Je bedoelt zeker Lize Baumgartcn; nou, dat zou
ik denken- Door die Lize zijn Sijmen en ik weer in
handen van Reingout gevallen. Als we Lize niet
hadden willen redden, zouden we misschien nu nog
in Genua zitten. Maar het was onze plicht, want
Lize heeft mij en Sijmen indertijd gered van dien
leelijken Jurriën, dien knecht van Reingout".
„Nu ik weet misschien, waar Lize vertoeft," zei
Arend bedachtzaam.
„Wat zeg je daar? weet je waar Lize is, maar dan
moeten we haar toch beslist verlossen!"
„Kalm een beetje, vriendje; je hoorde toch zeker
wel, dat ik zeide „m i s s c h i e n". Maar ik zal er
eens met m'n vriend Ibrahim ben Kali over spreken,
die weet er misschien wel meer van".
„Is Ibrahim ben Kali je vriend?" vroeg Quirijn,
„welken bedoel je?"
„Wel Ibrahim ben Kali, wie anders".
„Ja maar er zijn er twee; de eene, dat moet de
echte zijn en de andere, ja, dien zal ik maar den
geheimzinnigen Muzelman noemen"»
Arend schoot in de lach.
Hij sloeg op z'n knie van :de pret, om het verhaal,
van Quirijn.
Quirijn keek er een beetje verlegen van: hij dachf
dat hij dwaasheid verteld had.
(Wordt vervolgd)
LINOLEUMSNEDE.
C A. is toch voordeeliger
Ook voor Heerenkleeding
Linoleumsnede van: G. J. KOOLHAAS Jr., Clement»
straat 69a Rotterdam (Charlois)*
ZOEKPLAATJE
Waar zijn de kapitein en zijn vrouw?
DE DAJAKSCHE POTTEN.
Als we het huis van een voornaam Dajak bezoeken
wordt onze aandacht getrokken door een mooien
pot van geelbruin aardewerk. Allerlei versieringen
zijn er op aangebracht; gewoonlijk een slang, een
hagedis of een ander dier, dat zich om den pot heen-
slingert.
Voor dergelijke potten betaalt men soms honder
den, ja duizenden guldens. De Dajak beschouwt ze
als heilig en meent, dat hun bezit den eigenaar,
geluk aanbrengt
Ze beschermen de menschcn; ze verzekeren hun
een goeden oogst, een overvloedige vischvangst, een
voordeelige jacht.
O
357
Waar die potten vandaan komen, weet men niet
jnet zekerheid. Waarschijnlijk zijn ze eeuwen gele
den uit Achter-Indië ingevoerd. Vraagt ge een Dajak
paar den oorsprong van die potten, dan krijgt ge 't
volgende verhaal te hooren:
Vele eeuwen geleden woonde er op Java in het
machtige rijk van Modjopait een koning. De oudste
zoon van dien koning, Pakit geheeten, was een ver
kwister- Hij verspeelde en verdobbelde al zijn geld
en maakte het eindelijk zoo erg, dat hij zich niet
meer aan 't hof van zijn vader durfde te vertoonen.
Met zijn familie en vrienden nam hij de wijk naar
Ide wildernis op den top van den Merbaboe.
Hier woonde bij eenige jaren en voelde zich diep
Ongelukkig.
Makatara de god der Dajaks, kreeg eindelijk
medelijden met hem en zond zijn dienaar Kadjanka
naar beneden, om den ongelukkigen prins te helpen
Kadjanka was belast met het toezicht over de maan
en had eerst niet veel zin om zijn hooge woonplaats
te verlaten. Hij moest echter het bevel van zijn ge
bieder gehoorzamen en op een avond gleed hij,
gezeten op een der zilveren stralen van de maan, naar
beneden en belandde op den top van den Merbaboe.
Hij gluurde door een reet in de bamboehut van
«den kroonprins en zag diens dochter, een wonder
schoon Javaansch meisje.
Kadjanka ging naar binnen en beloofde den prins
te zullen helpen, als deze hem zijn dochter tot vrouw
gaf. De prins stemde toe.
Nu moet men weten, dat Makatara lang geleden
Jde zon gemaakt heeft van klei, en van hetgeen er
©verbleef maake hij de maan-
Kadjanka had echter een groote hoeveelheid van
'die zonneklei stilletjes weggestopt, om ze later nog
eens te kunnen gebruiken. Die klei haalde hij nu
voor den dag en hij leerde prins Pakit, hoe hij daar
potten van moest bakken.
Samen gingen ze nu aan 't werk en weldra had
den ze zooveel potten klaar, dat niet alleen de top
van den Merbaboe, maar ook de toppen van nog
zes andere bergen in den omtrek vol stonden met
het kostbare aardewerk. Hun plan was die potten
later te verkoopen en zoodoende prins Pakit weer
lot een rijk man te maken.
Ze waren echter bang. dat de potten gestolen zou
den worden en maakten daarom een omheining
rondom de bergtoppen.
Terwijl ze daarmee bezig waren, besloot Kadjanka
ben reis naar de maan te maken om te zien, of in
asijn vroeger gebied alles nog in orde was.
In zijn afwezigheid kregen de mannen, die bezig
waren den pagger te maken, hevige ruzie met elkaar
Ze raakten aan 't schelden en schreeuwen en be
gonnen ten slotte zelfs te vechten. Ze maakten zoo'n
geweldig lawaai, dat de potten boven op de bergen
er den schrik van op 't lijf kregen. Ze begonnen te
trillen en te beven en liepen van schrik naar beneden
Toen Kadjanka 's avonds van zijn maanreis terug
kwam, bemerkte hij tot zijn ontsteltenis, dat van
vier bergtoppen alle potten verdwenen waren- Ge
lukkig bleven er nog heel wat over.
Deze werden verkocht en brachten zooveel geld
©p, dat prins Pakit weer een rijk man werd en naar
het hof van zijn vader kon terugkeeren. Later volg
de hij zijn vader op als koning van Modjopait.
Kadjanka trad in het huwelijk met de dochter van
prins Pakit; of hij daarna weer naar de maan is
gegaan, vertelt de geschiedenis niet
Maar wat was er nu van de potten geworden, die
aan den haal waren gegaan?
Die waren in hun angst en verlegenheid de Java-
zee overgestoken en hadden zich verborgen in de
hosschcn en wildernissen van Borneo.
Daar hebben, vele eeuwen geleden de voorouders
«der Dajaks ze gevonden. Geen wonder, dat de Da
jaks deze potten in eere houden; ze zijn immers
(vervaardigd uit dezelfde stof, waaruit de zon ge
maakt is, de groote, gloeiende zon, die alles bezielt
en licht geeft,
]Uit: Indische Bloemen door G. van Duinen en P-
do Zeeuw J.G.zn.
KUNSTJES EN SPELLETJES
Een driehoek-vraagstuk
Neem twaalf lucifers en leg daarmee dertien
'driehoeken. Dat zal heusch niet meevallen en menig
een zal denken, dat het niet kan. Maar 't is heusch
wel te doen, dat zal ik je de volgende week laten,
■den.
Maar van 6 lucifers 25. Dat is niet zoo'n groote
kunst, gelijk onderstaande figuur je duidelijk laat
Met je zes lucifers maak je eenvoudig 25 in Ro-
meinsche cijfers- Dat is alles.
Een potlood aan den muur laten vastkleven
Dit is een heel aardig kunstje doch vermoedelijk
al het niet dadelijk gelukken. Je zult het wel
verscheidene malen moeten probeeren, vóór dat het
lukt. Hoe het dan moet? Wel heel eenvoudig. Druk
het potlood tegen den muur aan en duw het daarna
een eindje omhoog. Dan zul je zien, dat het aan den
muur blijft vastzitten.
ONS KNUTSELHOEKJE
'n Puzzle van koperdraad.
Zie, dat je wat stevig koperdraad krijgt. Wel aan
te komen hé? Welnu buigt het draad zooals de tee-
kening aangeeft. Het onderste stuk. dat er los aan
hangt moet ge even laten soldeeren. 't Komt er
nu op aan deze lus los te krijgen!
Hoe je 't zaakje voor elkaar kunt krijgen?
Duw de punt van de lange lus door den ring A-
Dan gaat het achtereenvolgens over de hoeken b,
c en d. Ben je zoo ver? Dan kun je de lus zoo
aar door A trekken.
Om de lus weer vast te krijgen ga je natuurlijk
omgekeerd te werk.
EIGEN WERK-
Rovertje spelen
H Was Juni, een mooie Woensdag. Om 1 uur
stonden wij klaar om weg te gaan. We waren met
ons zessen. Wij hadden ons verkleed als roovers.
Een lange broek, lange jas en een roode zakdoek om
ons hals. Nu naar het bosch. Langs een weg. was
struikgewas en daar verscholen we ons- Nu uit
gekeken. Eindelijk daar kwam Wim. Een echte
plaaggeest. Ineens vlogen wij uit onze schuilplaat
sen te voorschijn, grepen hem en namen hem mee
naar onze schuilplaats. Wim was vrecselijk bang
want hij dacht dat wij echte roovers waren. Hij
schreeuwde om hulp. Stil, stil, riep ineens een van
onze jongens. De veldwachter. Alle jongens hielden
hun mond. Maar de jongen die wij gevangen had
den, bleef roepen help! De veldwachter kwam op
het geroep af. Nu zag hij ons. Wat waren wij bang.
De veldwachter schreef onze namen op, en toen
een, twee, drie naar huis, marsch!
's Avonds zitten we gezellig bij elkaar. Moeder
vond dat wij zoo stil waren. Daar werd gebeld de
deur ging open en de veldwachter stond in de ka
mer. Ik schrok zóó, dat ik maar gauw in een an
dere kamer ben gaan zitten. Eindelijk moest ik bin
nen komen. De veldwachter was al weg. Voor straf
moest ik naar bed. En de volgende mprgen moest
ik honderd regels schrijven. Maar ik dacht bij mei
zelf, toch een fijne dag gehad.
A. PAAUWE, oud 10 jaar, Rotterdam.
WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN
Mijn geheel bestaat uit 31 letters en vormt een
bekende spreuk.
11. 23, 31 een ander woord voor vat.
29, 30, 26, 7, 31 het tegengestelde van nemen,
21, 19. 28, 25, 2, een familielid-
15, 27, 17 een voorzetsel.
15, 19, 5, 8, 1, 4 naam van een koningin uit het
Oude Testament.
13, 22, 10, 19, 10 18 een jongensnaam.
24, 23, 20 een vrouwelijk kloosterling.
3, 1, 12, 16 een drank, vooral door Hollandschei
dames geliefd.
Mijn geheel bestaat uit 23 letters en noemt een
groot zeeheld.
1, 12, 11, 13 een hemellichaam.
9, 18, 22, 13, 21, 4, 6 een provincie van ons land.
20, 15, 17, 10 een metaal.
16, 19 2, 21 een oud-Hollandsch geldstuk-
22, 14, 14, 3, 4, 6, 13 een plaats op de Belgische
grens.
4. 8, 13, 14 een jongensnaam.
Oplossingen nos. 161164
161 Alzoo doende leert men:
Stal, gelei, Vlaanderen, storm, pet, eenmaal,
deken, steen.
162. Pijp.
163. De andere helft-
164. Een klok.
GLIMLACHJES.
MUZIEKINSTRUMENTEN.
Wel Sam, wat doe jij tegenwoordig voor den
:©st?
Och man, ik reis in muziekinstrumenten; Ik heli
er gistere® alleen reeds duizend verkocht.
Wat zeg je, kerelpiano's?
Nee, gramofoonnaalden.
VEEL EENVOUDIGER.
„Vader, geef me een dubbeltje om den reuzenslang
te gaan zien".
Schot: Och jongen, malligheid. Neem maar een ver
grootglas en kijk naar een rups."
ONS RUILBUREAU TE SOEST.
De lezers van ons blad ziin ln de gelegenheid over-
lollige bonnei plaatjes enz. in te ruilen aan Ons
Ruilbureau te Soes..
Geruild -vorden: Verkade-plaatjes. Klaverblad-
plaatjes, Bussin'-plaatjes. Tieleman en Dros plaat-
les. v. Delft Vogel-plaatjes, enz.
Voorwaarden:
Wat u ons toezendt moet onbeschadigd, d#
bons geldig en alles voldoende gefrankeerd zijn.
2e. Wij bepalen de waarde van het toegezondene
en het .it»erevzaagde.
3e Wanneer u aan Ons Ruilbureau wilt rullen, ja
het noodig als minimumbedrag 20 et aan postzegels
bil elke zending in te sluiten ter tegemoetkoming in
de onkosten.
4e. Wanneer u Iets aanvraagt wat niet ln voorraad
Is zullen wij u er iets anders voor ln de plaats zenden.
Maak gebniik van Ons Ruilbureau en lees av.p.
goed en nauwkeurig de voorwaarden.
Correspondeer er over met Ons Ruilbureau td
Soest.