P r1 HX 349 O Een aardig tafereeltje. Een meisje uit Den Hulst bezig varkens te voederen. UIT DE BIJBELSCHE GESCHIEDENIS. II (Slot). Dan gaat ze baden in het heldere water van den Nijl. Ja. het meisje achter den boom weet dat wel. Zie maar, de slavinnen blijven aan den kant, maar de prinses gaat naar het water. Ze gaat door de biezen heen. Maar dano. dan ziet ze wat! Ze kijkt! Ze kijkt! En ze roept haar slavinnen. „Kom! kom gauw, daar staat wat. Daar staat een korfje van biezen. Wat zou daar in zijn? Kom, haal het gauw!" De slavinnen dringen door het rint. Ze pakten het korfje. Ze brengen het bij de prinses. Ze doen het open Een kindje! Een kindje! Een allerliefste jongen! Hij wordt wakker. Hij trappelt met zijn beentjes. Hij grijpt met zijn handjes. Zijn kleine mondje doet hij open. Zijn kleine mondje zoekt naar eten. En dan begint hij te schreien; zoo verdrietig, omdat niemand hem eten geeft. Och, de prinses heeft zoo'n medelijden met hem. Ze vindt hem zoo'n lief mooi jongetje. Ja, ze begrijpt het wel. Het is een kindje uit de kleine witte huisjes ginds. Het is een jongetje van de Israëlieten. Hij moet verdronken worden in den Nijl. Dat heeft haar vader, de Koning, gezegd. Maar zij heeft zoo'n medelijden! Zij vindt hem zoo lief. O, neen. hij mag niet verdronken worden. Kijk toch eens. Hij steekt zijn kleine handjes naar haar toe; en zijn mondje vraagt ©m eten. „Arm jongetje, je mag m ij n jongetje zijn!-" Haar vader, de Koning, zal het wel goed vinden, fils zij het vraagt. ,.M ij n jongetje mag je zijn, hoor! Ik zal voor je zorgen. Neen en je hoeft niet te verdrinken in het diepe water, hoor! Je bent van m ij". Maar het kindje begrijpt er niets van. Het is nog veel. véél te klein. Het hapt maar, en het krijgt niets Stil!Wie komt daar opeens achter de boomen vandaan? Dat is Mirjam. Ze loopt zoo hard en ze kijkt zoo blij. Ja. maar ze kijkt toch ook een beetje Ze gaat naar de prinses toe. Ze durft wel. En ze zegt: „Ik weet wel een vrouw, die het kidje eten geven kan". Mirjam'* hart bonst. Wat zal de prinses zeggen? O, ja, ja!Ze zegt: „Laat die vrouw dan maar dadelijk hier komen. En laat ze mijn lieve jongetje maar gauw eten geven. Hij heeft zoo'n honger!" Heerlijk! Heerlijk! Mirjam vliegt weg. En wie haalt ze dan? Ze haalt haar eigen moeder: de eigen moeder van het jongetje. Daar komt moeder al aan. En ze mag haar kindje weer in de armen nemen. En ze mag het weer knuffelen, dicht, heel dicht tegen zich aan. En ze mag het weer eten geven. O, neen nu schreit het kindje niet meer. De prinses lacht Ze zegt: „Het is mijn jongetje; maar hij is nog zoo klein. Ik kan nog niet goed voor hem zorgen. Later, als hij grooter is. dón mag hij bij mij komen wonen, in het paleis. Het is m ij n jongen. Ik zal hem een mooien naam geven. Hij moet Mozes heeten. Ik heb bij het water gevonden". Dan mag moeder haar jongetje weer meenemen naar huis. Wat heerlijk!Daar gaat ze al, en Mirjam loopt hard vooruit, om het aan vader te vertellen Wat heerlijk! Ja, en nu mogen de booze knechten wel komen luisteren aan de deur. Ze mogen den kleinen Mozes tóch niet meer meenemen. Hij is nu het jongetje van de prinses. En later, later mag hij in het paleis wonen. Dan wordt hij zelf ook een prinsWat heerlijk! Dat had God gedaan. Vader en moeder en Mirjam ook dankten God. Hij had het jongetje bewaard. Eerst was alles zoo droevig; n u was alles zoo blij. En als Mozes groot werd? Als hij een prins werd? Wat zou er dan gebeuren? Zou hij dan zijn eigen vader en moeder vergeten? En zou hij dan zijn eigen arme volk in de klein witte huisjes óók vergeten? Dat wist niemand. Maar God in den hemel wist het wèl. Uit: Bijbelsche Vertellingen W. G. v. d. HULST voor onze kleintjes. EIGEN WERK. HENK's VERJAARDAG Henk Schruder zou morgen jarig zijn; dan zouden zijn vriendjes Leen en Piet Jaarsma en ook zijn neefje Jan Schruder komen. Henk was in volle af wachting over den dag van morgen, dan zou hij twaalf jaar worden en natuurlijk verwachtte Henk ook een cadeautje, 's Avonds ging hij vroeg naar bed, maar hij bleef lang wakker liggen, hij lag te denken over wat hij krijgen zou wat hij zou spelen met zijn vriendjes en neefje. Doch eindelijk over mande hem de slaap, die hem in een wild droomen stortte. Henk droomde, dat hij met zijn vriendjes rondom een diepe kuil speelde, zijn neefje Jan zei: „Pas op jongens, dat je er niet in valt, want dan kom je er niet meer uit En juist toen Jan dat ge zegd had, kreeg Henk een duizeling en viel voorover in den kuil, maar in plaats, dat hij in den kuil viel, viel Henk uit zijn bed. Het was me een bons van belang en Henk was opeens wakker, terwijl de zon hem vriendelijk in zijn gezicht scheen. Henk's moeder was zeker eenige boodschappen doen, anders zou zij stellig verschrikt naar boven zijn komen hollen ,maar nu was dit niet 't geval. Henk was blij, dat zijn droom maar bedrog geweest was en was nog blij der, toen hij zich herinnerde, dat hij jarig was. Eerst nü, zei hij zijn morgengebed op en dankte den Heer, dat hij zijn twaalfden verjaardag had mogen bereiken. Daarna waschte hij zich gauw en kleedde zich aan. Het trof, dat Ilenk's verjaardag altijd in de groote vacantie viel. Al denkende was Henk klaar gekomen met het toilet maken, en ging naar beneden. Net was moeder thuis gekomen. Zij feliciteerde haar eenig zoontje, en gaf hem een kus. „Kom nu maar eens mee naar binnen, zei Henk's moeder. Henk stapte vol verwachting binnen, en zag tot zijn groote verbazing een prachtige koffergra- mophoon staan, en daarnaast lagen twee platen* Henk stapte op zijn moeder toe en gaf haar honderd bedankjes. „Nu Henk, nu moet je eerst is gaan eten," zei z'n moeder; „en dan kun je. als je kame raads er zijn de gramophoon eens laten spelen. Henk voldeed aan het verzoek en ging naar de keu ken, daar stond juist zijn vader, die terug kwam van een patiënt, want zijn vader was dokter. Voor de dokter iets kon zeggen, bedankte Henk hem vriendelijk voor het mooie cadeau. Toen gaf zijn vader, hem een hartelijke felicitatie, en einde lijk ging Henk eten. Toen hij klaar was, werd er gebeld, en stapte zijn drie kameraads binnen. Henk ontving hen met een dolle dans, en gaf hen haast geen gelegenheid, om zich te laten feliciteeren. Toen liet Henk zijn cadeaux zien, alle drie gaven hun be wondering er voor. Henk's moeder nu, deed (het) voor hoe hij het aan de gang moest brengen, en „weldra ruischte door de kamer: „Er ruischt langs de wolken," enz. Toen de gramophoon opgehouden was met spelen, werden zij getracteerd op limonade. Daarna gingen zij de buitenlucht eens opzoeken, en liepen tot achteraan den tuin van Henk's vader, daarachter was het weiland van boer Jansen, nu duurde het ook niet lang, of zij gingen er op. „Zul len wij tikkertje spelen, jongens," zei neefje Jan. Allen vonden het goed, en na afgeteld te hebben, kwam vast te staan, dat Piet Jaarsma hem zou we zen. Piet dat was een ruze dikkerd, en algemeen gegichel deed zich hooren onder de anderen. Nu be gon het in wilde galop, Piet zat achter Henk aan, het puntje van z'n tong hing uit z'n mond. Maar opeens gleed Piet uit, en kwam terecht midden in een groen puddinggebak. De jongens waren in zoo'n vreeselijke lachbui, dat het leek of ze er in zouden blijven. Piet was op zij gekropen, en bromde kwaadt „Watte lachbekken." Jan was een beetje van zijn lachbui bekomen, en vroeg of hij een zakdoek had. Piet gaf hem, en Jan ging hem nat maken. Terug gekomen zei hij: „Ga nu vooroverstaan, dan zal ik het afdoen. Piet voldeed morrend aan het verzoek, terwijl de andere jongens het opnieuw uitproesten. Toen lachte Piet ook maar mee, en eindelijk ging het troepje nog steeds lachend naar huis. Thuisgekomen, moesten zij regelrecht gaan eten, nadat Henk's vader er een zegen over gevraagd had. „Wat is dat hier een onaangename geur," zei de dokter tegen zijn vrouw. Toen proesten de jongens het opnieuw uit, en Piet had een hoogroode kleur. „Die weten er meer van," zei mevrouw tegen dokter, maar verder werd er niets gevraagd. Na het eten werd met de gramophoon gespeeld, en allerlei rommeltjes van Henk bekeken, en na theetijd ging men roeien op het meer. Allen stapten in de boot van Henk's vader, en daar ging het, Henk aan de riemen. En Piet zat met het puntje van z'n tong uit z'n mond, te sturen of dat hij achter Henk aanliep. Zoo voeren zij een heelen tijd tot zij om moesten keeren, daar het al tegen vijf uur liep, en zij moesten gaan eten. Zij hadden allen een beurt gehad met roeien, behalve Piet die liever stuurde. Henk roeide nu weer terug en weldra stapten allen aan land. Binnengekomen zaten daar ook Jan's ouders, Henk's oom en tante, die Henk ook feliciteerden, en hem een mooie portemonnaic gaven. Allen gingen nu eten, de geur van Piet's broek was weg. Na het eten werd er nog gekletst en de gramo phoon deed ook trouw haar dienst. Weldra was nu de dag om, en allen gingen weg. Moeder ging Henk naar bed brengen en vroeg: „Wel Henk, hoe heb je het vandaag gesteld?" „Reusachtig moe, en ik heb er den Heer voor gedankt." In Henk's avonturenoogen glinsterde 'een traan, bij moeder weerkaatste die. Toen kuste moeder Henk goedennacht, en weldra sliep hij in. H.-I.-AmbachL B. LOS, 12 jaar. KUNSTJES EN SPELLETJES VIERKANTJES TELLEN (Antwoord). r L J Welnu» we hebben allemaal zitten tellen verleden week. En welk getal had je? 'Ik zal je eens zeggen hoeveel vierkantjes er zijn. 't Zijn er precies 27. Zoo» veel had je er misschien niet. EEN LEGSPELLETJE. Dit figuurtje moet je, veel vergroot, nateekenen op dik papier of karton. De zwarte gedeelten kleur je met Oost-Indische inkt of met zwarte verf. Als alles goed droog is knip je dè verschillende figuren uit. Je krijgt dan vier letters L en vier letters Z. Nu moet je de heele zaak flink door elkaar schudden en dan probeeren of je zonder naar het plaatje te kijken 349 O hetzelfde vierkant weer kunt leggen. Dat lijkt heel gemakkelijk, maar 't zal je nog niet heeleanaal mee vallen. Probeeren maar LINOLEUMSNEDE. DEGEHEIMZINNIGE MUZELMAN Een verhaal nit den tijd der Kruistochten (Vervolg Doch de zege was door de Christenen behaald. De geweldige Nijl toren, die hen zoo lang als een leelljke sta-in-de-weg had aangegrijnsd, was in hun macht en ze konden nu al hun krachten gaan samentrek ken op de stad Damiate zelf. Slechts een honderdtal verdedigers van de toren viel als gevangenen in de handen der Kruisvaarders en werden als slaven gebruikt HOOFDSTUK XVII. Weer op zijn oude stal terug. Aanvankelijk had Reingout, door zijn groote geld verlegenheid gedreven, er aan gedacht Wulfert aan den een of anderen grooten heer in Damiate te ver- koopen. Maar later was hij toch van dit plan teruggekomen. Jurriën zijn knecht had hem er opmerkzaam op gemaakt, dat de slaaf op zijn linkerarm het teeken van heer Ismaël al Selef droeg: een driehoek met een halve maan er in. Dit zou vroeg of laat aanleiding geven tot groote moeilijkheden. Indien heer Ismaël er achter kwam, zou hij niet nalaten zijn recht te zoeken en dan kon Reingout nog wel eens leelijk tegen de lamp loopen. Hij was hier in een vreemd land, dat moest hij niet vergeten en de Egyptische heeren waren niet zoo mis. Zóó had Jurriën gesproken en het was een van de weinige keeren in zijn leven, dat hij een verstandige zet deed en dat Reingout naar hem beliefde te luis teren. „Maar wat moeten we dan met die jongen doen?" had Reingout gevraagd, „ik heb niets aan hem en moet hem de kost geven bovendien." „Nu zoo erg vet heeft hij het hier niet," had Jur riën lachend opgemerkt, waarop Reingout antwoord de, dat dit bij de huidige schaarschte ook niet moge lijk was. De jongen moest blij zijn, dat hij nog in 't leven gehouden werd. „Als u beslist geld van den jongen wilt maken, had Jurriën gezegd, „zou ik misschien nog wel een middel weten." „En welk is dat dan?" „Hem eenvoudig aan heer Ismaël al Selef terug geven." „Ben je dwaas, zotskap." „Ho, ho," verdedigde zich de knecht, „maar ik be doelde niet voor niets. Volstrekt niet U is zoo vrien delijk geweest om heer Ismaëls weggeloopen slaaf op te pikken en dat moet den rijken Egyptenaar ook wat waard zijn." „Hij heeft er vroeger anders al genoeg voor be taald." „Dat is uw schuld niet; dat heeft hij te danken aan zijn vriend Ibrahim ben Kali." „Dat is waar, maar hoe moeten we dien kerel be reiken. De kruisvaarders beginnen nu Damiate ook van de landzijde aan te vallen." „Geen nood, ik kom er wel door." „Jij?" Reingout keek zijn knecht ietwat minachtend aan. Heldhaftige daden had Jurriën nog nooit verricht; hoe kwam hij dan nu opeenu zr kloek? Zou daar wat achter zitten# Ah. Reingout was er al. De lummel begon het hier in Damiate te warm te krijgen; hij wilde er tusschen uit zien te komen. De Nijltoren was reeds in de macht van de Christe nen en het was wel te voorzien, dat ze ha verloop van tijd ook de stad Damiate in hun macht zouden krijgen. Eer het zoover was, wilde Jurriën er tus schen uit zien te komen. Maar daar zou hij een schotje voor schieten. „Ik kan jou hier niet missen Jurriën," zeide hij toen, „en stel je voor dat je in handen van die ellen dige Christenen viel. Dan zag ik je nooit meer terug kerel. Neen, neen, jij blijft hier!" „Zooals mijnheer wil", zeide Jurriën gelaten. Hij vertrok geen spier van zijn gezicht, zoodat Reingout even wijs bleef als hij was en niet te weten kwam of de knecht werkelijk het voornemen had ge had. om er heimelijk, tusschen uit te gaan. „Maar ik dank je wel voor je goeden raad, ik zal er werk van maken en ik ben blij, dat jij me op dat idee hebt gebracht" Daarmee kon Jurriën vertrekken. Maar Reingout ging aan het werk. Het leek hem het beste er eens met den grootvizier over te gaan praten; dat was nogal een geschikte Zoo gezegd, zoo gedaan. En den volgenden dag klopte Reingoud aan aan het paleis van den heer Ali ben Nafta en werd door dezen zeer vriendelijk ontvangen. „Wat zeg je me daar," zeide heer Ali, „is die jongen bij jou terecht gekomen?" „Ja ja ik herinner het me best; m'n vriend Ismaël is daarvoor indertijd nog hier geweest, hij zat er lee lijk mee in, want die jongen was een beste slaaf. Door een onderaardsche gang, die van Ismaël's huis naar mijn paleis loopt is hij ontsnapt." „Een onderaardsche gang?" vroeg Reingout verrast. „Maar dan is de oplossing dadelijk gevonden, dan kan ik zelf daardoor heen wel naar Ismaël gaan, om over de zaak te spreken." „Toch niet heelemaal vriend Reingout, want aan het andere eind van de gang zit een zwaar luik en dat kan je niet omhoog krijgen." „Dan neem ik m'n knecht mee, die is geweldig ,,'t Baat je niets, want de gang komt uit in een onderaardsch kerkerhol en dat hol wordt niet ge bruikt en zit secuur op slot. Je zou jezelf dus mooi opsluiten." „Maar hoe moet het dan?" Heer Ali dacht even na. „Ik weet al een middel," zeide hij, „ik heb hier nog eenige postduiven, ik zal er een loslaten en haar een briefje meegeven voor Ismaël, waarin ik hem verzoek de uitgang van de gang open te maken en ook die gevangenisholen los te zetten, omdat er bezoek koant Dan kun jij er met je knecht door heen, ik geef je verlof." Dat vond Reingout een prachtige oplossing. „Schrijf hem dan meteen, dat het bezoek zijn weggeloopen slaaf geldt," zeide hij „en dat Ismaël dien jongen voor honderd goudstukken weer terug kan krijgen." „Honderd goudstukken geeft hij je niet," meende Ali, „je .moet niet vergeten, dat het zijn eigendom is, dat hij reeds eerder duur heeft betaald. Zeg vijftig, misschien krijg je die." „Nu goed dan, vijftig." De grootvizier beloofde Reingout, dat nog diezelfde dag de duif zou losgelaten worden en dat hij dan de volgende dag de tooht kon ondernemen. Opgeruimd vertrok Reingout en de andere dag vroeg was hij reeds bij het paleis van den groot-vizier vergezeld van zijn knecht Jurriën en den ongeluk- kigen Wulfert, die nu weer langs dezelfde weg naar zijn slavernij werd teruggevoerd. De jongen zag er diep ellendig uit. In de weinige weken, die hij bij Reingout had door gebracht, had hij niet veel voedsel gehad en daardoor was hij sterk vermagerd. Nu moest hij weer naar heer Ismaël terug en was hij verder van zijn bevrijding dan ooit, want hij begreep best, dat Ismaël hem nu zeer streng zou bewaken. In stilte bad hij tot God. „Bij den Heere zijn alle dingen mogelijk," had hij z'n moeder vaak hooren zeggen en dat troostte hem nog, want hij geloofde vast, dat het zoo was. t Werd een benauwde tocht, onder de grond door. Voor Wulfert veel benauwder dan de eerste maal, omdat hij toen, zooals hij meende, de vrijheid tege moet ging. Nu ging hij weer de slavernij tegen, nog harder, dan clie eerst geweest was en nu misschien voor goed. Jurriën liep voorop met een brandende fakkel, dan volgde Wulfert, de handen geboeid op de rug en daarachter kwam Reingout. De fakkel gaf maar een sober licht en maakte door haar gewakn de lucht in de gang tot stikkens toe benauwd. Aan het einde van dc gang gekomen bleek het luik open te staan. De postduif was dus overgekomen en had haar werk goed verricht. Onwillekeurig keek Wulfert het hol nog eens rond, waarin -hij enkele treurige dagen had doorgebracht De bos stroo lag daar nog net zooals hij ze verlaten Maar de deur was nu open en langs trapjes en door gangetjes bereikte het gezelschap weldra de begane grond, waar ze al gauw den goeden Dazo aantroffen, die niet weinig verwonderd keek, toen hij daar opeens Wulfert uit de ingewanden der aarde zag opduiken. (Wordt vervolgd). SCHADUWBEELDEN WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN No. 161. SchuifraadseL Sdhrijf onderstaande woorden elk op een apart smal strookje papier, maar schrijf alle letters afzonderlijk. Leg nu deze strookjes in volgorde onder elkaar en verschuif ze zóó lang naar rechts of naar links, dat twee op elkaar volgende verticale rijen, van boven naar beneden gelezen, een bekend spreekwoord vor men: Stal gelei Vlaanderen storm pet eenmaal doken steen. No. 162. Ik word met drie letters geschreven en noem iets, waaruit soms rook komt. Keer imij om en ik blijf hetzelfde. No. 163. Wat lijkt het meest op een halve sinaasappel? No. 164. Oplossingen No. 157160. No. 157. Herman; Arnhem. No. 158. Ems; Sofala; Wezel; Lier; Ostende. No. 159. hok Sok Schelde. Gent - cent mand hand tik eik loos doos asch esch No. 160. Lepel. ONS KNUTSELHOEKJE DE VERSCHUIFBARE PUZZLE. Voor deze puzzle weer 'n stuk stevig karton, triplex is ook best, eigenlijk nog beter. Snijd 'n vierkant uit en probeer dit zoo in tweeën te verdeelen, dat je er een rechthoek en ook figuur 3 van maken kunt. 'k Zie je al tobben. Nu de oplossing is ook zoo erg eenvoudig niet. 'k Zal je een handje helpen. Kijk maar naar figuur 4, 5 en 6. Je snijd het vierkant zooals bij figuur 4 geteekend is. Het bovenste gedeelte wordt nu een hokje naar links en naar beneden geschoven. Zie je dat je 'n rechthoek krijgt? Nog een trapje en je hebt figuur 6. Als je 't maar weet, is de geschiedenis eenvoudig. Net 't ei van Golumbus.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 12