„DE WERELD IN RECHTE LIJNEN" Toen ik een dikke dertig jaren geleden mijn exa men voor onderwijzer deed, was ik zoo gelukkig, de omtrekken van de provinciën, benevens de voornaam ste landen van Europa en de werelddeelen en de eilanden van Indonesië vrij nauwkeurig uit het hoofd te kunnen teekenen. Of daarin een bijzondere verdienste ligt, laat ik nu in het midden, doch wel is mij in de loop der jaren duidelijk geworden, welk een oefening er achter heeft moeten zitten om het zoover te brengen, al van de lagere schoolbanken af. Ik weet niet of het volkomen juist is daarvoor ken ik de practijk van het aardrijkskundig onderwijs over 't geheel e land niet voldoende doch het wil mij voorkomen, dat het onderwijs in de aardrijks kunde bij de oucïerwetsche schoolmeesters veel meer gebaseerd was op kaartkunde dan thans, terwijl economische, ethnografische en andere soorten van aardrijkskunde meer aan groote menschen en aan de vakstudie werden overgelaten. De kaartkunde werd verkregen door vele kaartjes te teekenen. Handteekenen ded"en we niet; dat kon ónze grijze meester, die al in de 70 was, zelf niet. Dat hebben we op de Normaalschool wel geleerd. Aan kaartjes teckenen werd een hecle middag be steed. We mochten eerst onze krachten beproeven aan onze Friesche gemeente met zijn 16 dorpen, Baarderadeel. En dan kwam geheel Friesland aan de beurt. We leerden de 32 plattelandsgemeenten mits gaders de hoofddorpen en de 11 steden van buiten en reisden met de stok heen en weer van Oost- Dongeradecl naar Lemsterland. van Barradecl naar Ooststellingwerf, enz. We leerden niets van 't ont staan van hoogveen en laagveen en meer dergelijke 6cboone zaken, waarover men lang praten kan, doch enkele bijzonderheden: Franeker: planetarium van Eyse Eysinga; Dokkum: Bonifacius; Zwichum: ge boorteplaats van Wiggele van Ayta; Achlum: daar woonde de „Groote Pier"; Leeuwarden, vroegere woonplaats van Gemma van Becrmania, die het trotsche woord sprak: „De Friezen knibbel je allinne foar God", toen men hem dwingen wou, knielend den eed af te leggen voor Philips II. Dat Leeuwarden een groote overdekte veemarkt had, daarover werd niet gepraat. Dat wist elke Friesche boerenklcuter al voor hij naar school ging. Dat er slachtvee uitgevoerd werd uit Harlingen naar Engeland; dat hooivorken en andere werktuigen uit Sheffield en messen uit Solin gen kwamen, dat alles wisten we uit ervaring. Het onderwijs in de aardrijkskunde bepaalde er zich toe die plaatsen op de kaart te leeren vinden en de wegen om er te komen. Ik meen, dat het thans niet meer zoo is, ten minste niet algemeen. Voor kaartaard'rijkskunde hebben we praataardrijkskunde gekregen. L)e wandkaarten en atlassen zijn sinds onze jeugd fraaier en practischer geworden. Toch betwijfel ik of de doorsnee-scholier van thans daarop beter den weg weet te vinden, dan wij op onze oudei wetsche, veel te volle kaarten. Alleen het feit, dat telkens weer iemand moet komen betoogen, dat de kaart cte grondslag van het aardrijkskundig onderwijs behoort te zijn, geeft te denken. Wat hebben wij aan aardrijkskundige ken nis omtrent levensonderhoud in verband met de bodemgesteldheid als we de kaart niet kennen? Wat hebben we aan geschiedenis zonder een stevige rug- gegraat van jaartallen? Men moet kapstokken heb ben, om de dingen aan op te hangen. Tienduizenden zetten de radio aan op Langenberg, KaluncLborg of Daventry en weten maar heel flauwtjes waar deze plaatsen te vinden zijn. Zou het geen aanbeveling verdienen, dat de school deze plaatsen leerde vinden op de kaart? En zonder veel verhaaltjes asjeblieft! Het bestudeeren van de kaart moet geleerd worden, zegt men. En dat is zeer juist. Wij hebben er in onze jeugd heel veel moeite mee gehad om kaart wijs te worden. We leven thans veel sneller dan 40 jaren terug en we hebben thans geen tijd meer om de aardrijkskun de en andere dingen zoo te leeren als vroeger. Er is trouwens ook veel meer tijdversnippering gekomen in de school. Welnu, we mecnen thans een methode te hebben gevonden, waardoor de ouderwetsche kaartkunde, naar de behoeften des tijds gewijzigd gemakkelijk weer kan worden bijgebracht en practischer dan in onze jeugd. Wc hebben voor ons liggen een atlas, getiteld „De wereld in rechte lijnen" van den heer D. E. Zuidhof, gepensionneerd Indisch onderwijzer, thans woonach tig te Heemstede. De heer Zuidhof heeft een serie diagrammen, kaar ten en grafische voorstellingen bijeen gebracht, af zonderlijk in groote kaarten en secuur op kleiner schaal vereenigd in een atlas, die we van harte aan bevelen om hun eenvoud, overzichtelijkheid en juist heid, die later het gebruik van de groote atlassen van Beekman en Schuiling of van Bos tot een waar genot kunnen maken. Toch beschouwe men de bedoeling van het werk van den heer Zuidthof niet als uitsluitend voorberei dend. Met zijn werk alleen komt men reeds een heel eind en zelfs verder op sommige punten dan bij ge noemde atlassen. De samenstelling van dit werk was een levenswerk, waaraan onnoemelijk veel arbeid ten grondslag ligt „Pecunia causa" is hier niet in het spel. Er is ge zocht, jarenlang, om een practisch systeem te vin den, dat aan de nieuwe behoeften tegemoet komt. Veeleer is het een eerekwestie om het verwerven van aardrijkskundige terrein in goede banen te leiden. Het lijkt alles zoo hoogst eenvoudig, zoo volkomen voor de hand liggend, wat de heer Zuidhof ons de monstreert. Doch in onze gecompliceerde wereld zijn de dingen zoo vertroebeld, dat men de rechte lijnen niet altijd meer ziet en dat het vinden van het een voudige soms zoo'n moeite kost. Het is er mee als met het ei van Columbus. Men trok geleerde en diepzinnige gezichten, tot Columbus door een heel klein trucje het ei in den gcwcnschten stand bracht Het is alles heel eenvoudig, maar het is dan toch maar de eenvoud van de origineelc vondst De heer Zuidhof gaat uit van het beginsel, dat men met behoud van grootte- en afstandsverhoudingen, -elke vorm op de kaart tot eenvoudiger vorm kan herleiden. Zoo stelt hij, bij zijn diagram van Neder land, Utrecht voor door een vierkant, Limburg door een langgerekt verticale, Brabant door een horizon tale rechthoek, enz. Door een ruitverdeeling, waarvan elke ruit een op pervlakte van 10 GM2 voorstelt kunnen we onmid dellijk de grootte der verschillende provinciën afle zen. Door verschillende arceering is tevens de be volkingsdichtheid aangegeven. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke vereenvou digde kaart, gehangen naast de gewone kaart, on middellijk beter begrip geeft Zijn gewone kaart van Nederland heeft de heer Zuidhof geheel volgens het zelfde ruitsysteem ingedeeld; en hiermee is het dan mogelijk, onmiddellijk de vragen te beantwoorden: „Hoe ver ligt Den Haag van Utrecht? Delfzijl van Maastricht? Middelburg van Tilburg? enz. Op dezelfde wijze geeft de heer Zuidhof een dia gram van Nederland en omgeving. Nederland heeft nu de eenheidsmaat van één ruit, België idem. Frankrijk heeft 16 ruitjes, enz. We lezen nu onmid dellijk af, dat Frankrijk 16 maal, Duitschland ruim 14 maal, Engeland 10 maal zoo groot is als ons land. Als we de kinderen dat op school vertellen, verge ten ze het weer. Met het diagram voor de klas krij gen ze beter begrip. Begrip krijgen ze ook door de nauwkeurige kaart van Nederland en omgeving, waarop een aantal cir kels getrokken zijn met Amsterdam tot middelpunt Het valt nu onmiddellijk op, dat Berlijn 100 uren van Amsterdam ligt Kopenhagen eveneens, Parijs 75 uren en Marseille 175 uren. Op dezelfde wijze is er een diagram van Europa en daarnaast de kaart van Europa in ruiten gevat De ruiteenheid is nu 100 uren gaans, de afstand van Amsterdam naar Berlijn. Even kijken en de kinderen weten, hoever Oslo van Rome, of Moskou van Dublin ligt. Een klein rekensommetje leert nu b.v. hoe lang een vliegtuig werk heeft om deze afstanden af te leggen. En trouwens niet alleen voor kinderen kan het aardig zijn, om het te weten, maar de zakenman op zijn kantoor moet het soms weten. Zoo heeft het nut dezer kaarten veel wijder strekking dan de lagere school alleen. Zeer belangrijk voor onzen tijd zijn ook de kaarten welke betrekking hebben óp den weg naar Indië. Deze grafische voorstellingen geven weer een zeer juist beeld van de afstanden der tusschenstations. Natuurlijk is er een kaart opgenomen, waarop dc wegen naar Indië, de eerste en de laatste pioniers- tochten en de geregelde water- en luchtlijnen zijn aangegeven. Dit is allemaal buitengewoon practisch tot verheldering van het begrip en de kaartkunde steunt hier de geschiedenis. Vervolgens krijgt de Oost zelf een goede beurt be nevens de West. Bij het systeem der ruitverdeeling op het diagram van Indië is de grootte van Neder land de eenheidsmaat Zoo berust dus allc3 op een nauwkeurig doordacht en practisch systeem, dat verder wordt doorgevoerd bij de diagrammen van Europa en de Werelddeelen. We krijgen een aan schouwelijke voorstelling van de verdeeling van land en water over den aardbol; zien aanschouwelijk de betrekkelijke hoogte der vastelanden tegenover de diepte der zeeën; we zien den rang van Nederland als derde koloniale mogendheid gedemonstreerd. Verschillende wetenswaardigheden van practisch be lang, berustend op de nieuwste gegevens: de laatste volkstelling, luchtvcrbindingen, de best geoutilleerde mailstoomers, enz., zijn bij de diagrammen en de kaarten opgenomen. Ik kan het geheel niet beter karakterisecren dan met de woorden „nieuwe zakelijkheid". Het is alles direct op den man af. Men behoeft deze kaarten slechts voor de klas te hangen en enkele vragen te stellen. Zelf kunnen de leerlingen kijken, opmerken, conclusies trekken. Alles is in den grond zoo eenvoudig en zoo duidelijk, dat heel veel „praataardrijkskunde" tot overbodig heid is gedoemd. Versobering van het onderwijs en meer resultaat. En is dat in onzen practischen, snel- levenden tijd geen groote verdienste? Met weinig middelen veel succes. De heer Zuidhof heeft er dan ook feestelijk voor bedankt een handleiding te schrijven. Hij wil zijn werk zuiver houden en niet door woorden vertroebe len. De kaarten spreken voor zichzelf. Zooals ik reeds opmerkte, zijn de kaarten ook in kleiner formaat vereenigd in een atlas; en ik heb daar al heel wat in gebladerd, om mijn voorstellingen van een en ander op te frisschen. En herhaaldelijk moesten ze radicaal wijken voor beter en juister be grip. Daarom' is deze atlas niet alleen voor lagere schoolgebruik. Op de redactietafel van de krant, in de huiskamer van den lezer van het dagblad, in het kantoor van den handelaar op Overzee en Overland, overal kan zij uitstekende diensten bewijzen. De vra gen die we lezend stellen worden met een enkelen blik beantwoord. Hoe groot is het tijdsverschil tus- schen New-York en Amsterdam? tusschen Parijs en Hongkong? We behoeven niet te rekenen, doch kun nen het aflezen. Aan een dergelijk kaartwerk hadden wij behoefte. We moeten ons aan deze rechte lijnen onderwerpen, evengoed als aan de rechte lijnen van de nieuwe auto wegen, van de wegen en kanalen in de Zuiderzee polder, van de moderne bouwkunst er. zoovele andere dingen. Het een hoort bij het ander. Zelf zoeken en onmiddellijk kunnen vinden, dat is de groote verdienste van 't werk van den heer Zuid hof. Het sluit aan bij de eischen. van 't moderne levens vlug en zakelijk! We hopen, dat de moeizame arbeid van den samen steller door algemeen gebruik in school en huis naar behooren zal worden gewaardeerd. De uitgave van Kaart en Atlas zijn typografisch uitnemend verzorgd door de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. L. N. J. Sw. DE VELUWE door A. W. VOS. De Veluwe is ongetwijfeld een gedeelte van ons Vaderland, dat ten volle de belangstelling verdient en door velen nog betrekkelijk weinig gekend wordt Wel wordt des zomers de Veluwe overstroomd door pensiongasten uit onze groote steden, die hier, het drukke en gejaagde leven voor een wijle ontvluch tend. rust en kalmte zoeken. Maar deze zitten in hun pensions, wandelen op de heirwegen, dwalen door de bosschen, genieten van het natuurschoon enkennen toch de Veluwe niet De Veluwe is het land der tegenstellingen. Veel is er, dat nog herinnert aan overoude tijden, terwijl de moderne cultuur hier meer dan op menige andere plattelandsplaatscn nieuwe toestanden ge schapen heeft. Men vindt hier streken, waar nog middeleeuwsche gebruiken heerschen, als het stoken van Paaschvuren, terwijl spoor-, tram-, telegraaf- en telefoonlijnen diezelfde streek doorkruisen, de electrische lampen des avonds hun helder licht uit stralen en de radio als ingeburgerd is. Schamele LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN e DE TAAL VAN GEZELLE Nauwkeurige studié van de taal van een dichter is voor de kennis van zijn werk en dichterlijke per soonlijkheid van het hoogste belang. Immers, de taal is het materiaal, waaruit hij zijn werk vormt. Wat nu 't materiaal van de kunstenaar betreft, bestaat er groot versohil tusschen bijv. beeldhouw- en schilderkunst eener- èn dichtkunst andererzijds. Steen en verf zijn doode elementen, die nimmer dragers zijn geweest van welke kunst- of ideeën- (in.ZKL.LK waarde ook. En w.nneer een meesterhand uit marmer een heerlijk beeld heeft gebeiteld, dan kan de pracht ervan door enkele mokerslagen weer voor goed wor den vernietigd. Literatuur is de geestelijkste van alle kunsten. Het materiaal, dat de dichter venverkt, bestóót, is ge meenschappelijk eigendom van millioenen, is over geërfd van geslacht op geslacht ,is het zelfde, als waarmee tientallen andere kunstenaars hun hoogste gedachten en edelste strevingen hebben uitgeschreven. Zeker, er bestaan wel vele sDecifiek dichterlijke woorden met oen zeer speciale klank, maar de taal schat, waaruit vele dichters putten, is niet noemens waard rijker en grooter dan die van de ontwikkelde niet-dichter. Het gebruik van een woord in een vers èn in alledaagsche praat verschilt in hoofdzaak al leen wat betreft het accent, het poëtisch accent Wanneer Jacqueline van der Waals schrijft: Sinds ik het weet ik weet het .vel, ofechoon, Nog onder ons angstvallig wordt ontweken, Het booze woord te noemen, dat bij 't spreken Licht ruw of wat onzuiver klinkt van toon, Sinds ik het weet, is God mij meer nabij En vaak, in d' ernst van "t aardsche spel verloren, Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren, Gevoel ik plots Gods glimlach over mij, dan is in deze strophen geen enkel woord aan te wijzen (behalve dan „Gods glimlach" in de laatste regel) dat niet honderdmaal in het dagelijksche leven wordt gebruikt Maar zóó als die heei-gewone woor den in dit ontroerende gedicht van onze dichteres staan, klinken ze toch weer héél anders! Ze zijn ge adeld. Zij hebben zich gerijd op een krachtig, schoon ietwat weemoedig ritme. Elk dier woorden is juist terechtgel. men op de plaats, waar het het beste effect maakt, de klemtoon krijgt, die het moet hebben. Ja, dót is het vermogen van de kunstenaar! Zijn ordenende, beeldende .geest grijpt de woorden uit de taalschat van. dit en vroegere geslachten en vormt ze tot schitterende kunstgewrochten. Wat we tot hiertoe zeiden, is echter eenzijdig. Want geen enkele dichter stelt zich tevreden met enkel een keuze uit alledaagsche woorden. Hij voegt vreemde woorden met «iepe, metalen kiank of fonkelende kleur er tusschen, hij speurt naar oude, zeldzame of ver geten uitdrukkingen, die fijner nuanceeren ,zijn ge voelens precieser aanduiden, hij fabriceert, bij gebrek aan zulke woorden, zelf neologismen. Sterke dichterlijke talenten kunnen op die wijze op de taal van hun volk groote invloed uitoefenen. Door middel van hun werk brengen zij fraaie nieuwe èn oude woorden en zegswijzen verder onder de velen. „Het dichterlijk genie werkt taalvernieuwend, taal- opbouwend, en de taalkundige invloed des dichters reikt verder dan die der unificeerende schoolsche geleerheid." Aldus Dr. R. van Sint-Jan. Wie denkt hier niet aan Vlaanderens grootste Dichter? In hem zijn taal- en letterkundige niet te scheiden. Gezelle stelde zijn taalwetenschap in dienst van zijn poëzie, zijn poëtische zin dreef hem tot steeds intensiever onderzoek naar oude en vergeten, maar schoone woorden en uitdrukkingen. Gezelle's taalkundige scheppingskracht evenaart zijn letterkundige. Beide zijn in zijn ziel en wezen tot een hoogere aandrift samengesmolten. Gezelle stelde het is bekend! de poëzie zéér hoog. Zij was hem een bron van zuivere vreugde. Zij was hem een gunste Gods ,een goddelijk gesohenk. Zij was hem een wegwijzer naar de hoogere gewesten der goddelijke schoonheid. Maar daarom ook had hij de grootste liefde tot het expressiemiddel der poëzie, de levende taal. Immers, aldus de meester aan zijn dierbaarste discipel Eugène van Oye: „wij leven bij menschen wier zielen macr door gewone klanken en woorden raekbaer zijn; dus ligt de volmaaktheid van 't gene poësis aengaet in die magtigheid van te kunnen, .in de be6taende dichtspraek, of in de die, die wettiglijk kan hervoorspringen, onder de werking van 't genie, zijn conceptie uitgeven." Krachtens de zuiverste artistieke aandrift heeft Gezelle een verbazingwekkende hoeveelheid West vlaamsche idiotismen verzameld, de levensgeschiede nis van duizenden woorden serieus nagegaan, tien duizenden woorden op hun klankwaarde en naar hun afkomst getoetst en geijkt. Ziehier de beteekenis van Gezelle's zwijgen. Het is misschien gelukkig ,dat Gezelle dertig jaar „gezwe gen" heeft. Zijn lijfspreuk was in die dagen: zwijgen en doen! De zwijgende dichter heeft lange, lange jaren ge arbeid aan zijn taalkundige vorming en aldus de stevige basis gelegd voor het heerlijke kunstwerk van zijn laatste levensperiode. „Hij, was gaan zoeken bij de oudere Westvlaamsche schrijvers en in de oude woordenboeken. Als een mijn werker, die neerdaalt in der. donkeren schoot der aarde, „dolf en groef" hi< naar de verborgen schat ten der taal: de „schoone oude woorden". Hij stapelde ze op in zijn „woordentas", waaruit hij ze te gepas- ten tijde te voorschijn wou halen, om er weer „gang bare spreek- en schrijfmunte" van te maken. De grondige taalkennis, die uit de vergelijking van levend en gestorven woordenmateriaal moest groeien, werd bij Gezelle de grondsteen van een nieuwe werk zaamheid én oriënteering." Dr R. van Sint Jan heeft een gedegen studie ge leverd over Het West-Vlaamsch van Guilo Gezelle1). Ze geeft in het tweede deel een overzicht van de Westvlaamsche klanken en van Gezelle's spelling, ge rubriceerd en onderverdeeld naar de verschillende woordsoorten. Een enkel voorbeeld willekeurig ge kozen uit de tweemaal honderd bladzijden: 158. De bezittelijke voornaamwoorden. Het dialect vertoont hier geringe afwijkingen van het algemeen Ndl. Het m. heeft den uitgang n, b.v.: de(n) mijnen, vr. en m.v. de mijne, onz. (he)t mijne. Op diezelfde wijze: den uwen in het Z., de(n) joenen in het N.; de(n) zijnen, de (n) heuren; den onzen; oezen of uzen; de(n) julderen of junderen; de(n) (h)ulderen of (h)underen. G. bezigt de udl- vormen. Bewijsplaatsen voor joen, julden, huider ontbreken. Wel komen mengvormen voor als: het is vandage rnv dag, maar 't wordt welhaast den onze, XII, wvl. den onz en. Aan het slot van dit deel der studie vindt men een conscientieus-bewerkte woordenlijst. Als inleiding nu tot deze, alleen voor filologen, maar voor hen dan ook, van groote beteekenis, geeft de auteur een instructieve uiteenzetting van Gezelle's taalkundige theorieën en evolutie. Guido Gezelle had een afkeer van het Hollandsch. Om tweeërlei reden. Als een vereerder van het Vlaamsch verkeerde hij in de meening dat zijn gewestspraak het zuiverste het oude Dietsch had bewaard, dat het volk van Brugge nog precies eender sprak als de vader der Dietsche dichters .Maerlant, had geschreven. De Hol landers daarentegen hadden hun taal laten verbaste ren. Zij spraken „een deerlijk dingen van een tale". Gezelle in het Zuiden dacht, wat dit betrof, over onze taal zooals Thijm, Bilderdijk, J. Winkler en A. de Jager in Noord-Nederland. De tweede grond van Gezelle's antipathie tegen het Hollandsch was van religieuse aard. De Hollanders waren Protestant, in hun godsdienst, in hun cultuur, in hun literatuur, in hun heele zijn. De godsdienstige afkeer van de dichter van het P rotes tan tsche Noor den werd overgedragen op zijn taal. In De Beiaard van 1917'18 heeft fr. J. L. Horsten gepubliceerd een brief van Gezelle aan frater Ludo- vicus te Tilburg, en daarin vinden wij de verklaring, dat hij West-Vlaamsch schreef en dichtte „om den invloed der Hollandsche protestanten, joden en vrij denkers in Vlaanderen." Voor een taalkenner èn taalminnaar als Gezelle sprak het vanzelf, dat hij taal en volk niet scheidde, maar in innige harmonie zag. Veel waardeering voor het werk van de eerste mannen der Vlaamsche Be weging. die geheel Nederlandsch-georiënteerd waren, wat de taal betrof, toonde Gezelle dan ook niet. Niet één dialect mocht aan alle gewesten worden opge drongen; ieder dialect behoorde vrijheid en zelfstan digheid te genieten; de algemeene Dietsche taalschat moest haar woorden betrekken uit alle gouwspraken. De Vlaming moest wezen en tale zuiveren en ver edelen. Niet volgens een bepaald systeem, gelijk school en wetenschap gewoon zijn, te gebruiken, maar langs de weg van dichterlijke, intuïtieve speurzin en liefdevol luisteren naar de levende taal van mond en hart bij het volk van nu en vroeger. De oude woor denschat vereenigen met die van het levend dialect, dót was Gezelle's taalkundig ideaal, geen enkel woord, noch uit de boeken noch uit de volkstaal mocht verloren gaan. Lyl: in 't herte van heur kLnd Moeder de eerste plaetse vindt; Moederliefde! zoo ook, tale, Moet gy, zult gy zegepralen! Boven al de talen zyn! Ja ,zc~ meet gy, tale mvn Welke woorden wilden de Vlaamsóho particula- risten de Bo en Gezelle dan als volwaardig in de taal opnemen? De Bo eischte voor deze vijf categorieën gelijkberechtiging: woorden, die berusten op gezonde etymologie, die door analogie te wettigen zijn, die bestaan in verwante talen, die vroeger in de schrijf taal bestonden, die in de algemeene schrijftaal geen synoniem hebben. Gezelle zelf wilde zich niet door een stuk of wat regeltjes laten binden. Daarvoor was zijn geest te levendig, te universeel. Daarvoor zag hij te vele en te verre verwantschappen. Daarvoor rekte hij de grenzen van zijn taalkundig bronnenland te wijd uit Feitelijk hield Gezelle ólle Germanen voor Vlamingen. „Voor hem aldus besluit Dr van Sint Jan zijn mooie hoofdstuk over 's dichters taalkundige theo- „De Sikkel", Kruishofstr. 223, Antwerpen, 1931. 343j rieën is de taal de weergave van het onuitputte lijke, steeds groeiende leven der schepping; de woor den spruiten in menigvoudige gedaanten uit één zelfden stam, zooals de veelkleurige bloemen uit haar stengel, het welige loover uit de takken van den boom. Leven en levensuiting, dus ook poëzie cn taal, beteekenen volheid, alzijdigheid en vrijheid. Deze kunst- en taalbeschouwing verklaart tenslotte, dat Gezelle in den grond niet houden kon van taalkundige regelmaat, die hij als dwang gevoelde." Het behoeft niet te verwonderen, dat Gezelle's taal particularisme veel tegenkanting ondervond. Prof. David keurde het af, Conscience eveneens, Hereroans sprak er scherpe woorden over, Nolet dc Brauwere van Steeland, werd hatelijk en onwclvoegclijk. Velen vreesden, dat de taaleenheid tusschen Noord en Zuid er door zou worden verbroken. De strijd om het taalparticularisme werd beslecht op het Brugsche congres van 1884, waar vooral de artistieke en innemende diplomatieke rede van Ver- riest de verzoening bewerkstelligde. Gezelle heeft nimmer persoonlijk aan de congresdehatten deelgeno men. Het was maar goed ook, Gezelle was dichter en geen debater. De gunstige indruk, die hij ten gunste van zijn zaak door zijn poëzie en filologische werk had gewekt, zou door een optreden te midden van 't strijdgewoel allicht geheel zijn bedorven. Bovendien en het is Alberdii.k Thym, welke daarop zeer terecht aandacht heeft gevestigd, Gezel le's tegenstanders hadden niet heelemaal ongelijk, wanneer zij er zich tegen verzetten, 'lat zoo vele specifiek Westvlaamsche of archaïstische idiotismen in de beschaafde spreek- en schrijftaal van Vlaande ren burgerrecht erlangden. Gezelle dacht cn voelde en werkteals dichter. Zijn tegenstanders, die in Vlaanderen het Nederlandsch propageerden als tegengif tegen de franskiljonsche verbastering, dachten en voelden en werkten meerendeelsals nuchtere propagandis ten. Gezelle komt op voor het goed recht van een rijke literaire taal, die haar sterke sappt" opzoog en veredelde uit alle levende taalvormen van vóór en na; zijn bestrijders spraken ten gunste van een al gemeen beschaafde omgangstaal, die de strijd tegen een overmachtige door geweld gesteunde cn gehand haafde, vreemde taal moest kunnen beginnen en volhouden. Het is gelukkig, dat Gezelle hoezeer hij de worsteling om het beginsel heeft meegeleefd en ook wel meegestreden toch zijn krachten er niet in heeft verteerd. Zelfvolmaking als taalgeleerde cn als kunstenaar heeft hij nagestreefd. Gezelle's dorst naar taalverrijking was onleschbaar. Zijn heele leven door heeft hij naar schoone en oude woorden gezocht, met een ijver, als gold het diamanten. Gezelle's taal kenmerkt zich door veelzijdigheid, omdat de dichter van zoo verschillende kanten zijn materiaal bijeenbracht. In het overzicht van Dr van Sint Jan treft men als samenstellende elementen aan Middel nederland- sche woorden, woorden welke in 't westvlaamsch dialect nog voortleven of ten decle ook bestaan m andere Nederland6ohe dialecten, Westvlaamsche bastaard woorden, woorden uit andere dialecten, Duitsche, Engelsche en Friesche woorden. Een fabelachtige voorraad woorden had Guido Gezelle tot zijn beschikking. Een voorbeeld hiervan moge volgen. Men lette op de prachtige stafrijmen, onomatopeeën en assonanties: Gij, die kwinkt en gij die kwedelt, gij, die schuifelt en die vedelt, gij, die neuriet, gij die tiert, gij, die piept en tiereliert, gij. die wistelt en die leutert, gij, die knotert en die kneutert, gij, die wispelt en die fluit gij, die tjiept en tureluit, gij, die tatert en die kwettert, gij, die klapt en lacht en schettert, vezelt, orgelt, zingt en speelt, lispelt, ritselt, tjelpt en kweelt, gij, die kwinkelt lijk de vinken, en alom gaat staan en klinken, met uw bekken, Licht en los, dat het ketterts in den bosch: fluiters, zangers ende slagers, kermers, krieperB ofte klagers; Reeds als klein portierke aan het Semenarie luister de hij het volk de eigendommelijke Vlaamsche zegs wijzen uit de mond ,als jongeling en man noteerde hij ontelbare woorden, die zijn oor opving. Hij luisterde naar de vogels, naar de rijmpjes der spelen de kinderen ,naar slaapliedjes en volksdichtjes. En hij bewaarde alles wat hij hoorde tot het oogenblik, dat hij het noodig had. Of ook, het gehoorde of ge- leze-ne werd in zijn vruchtbare geest tot dichterkracht, tot inspiratie. Een bekend voorbeeld daarvan is het woord allenthenen. Gezelle vond het in een boekje van Surius (1625). Ook bij Kiliaen trof hij het aan. Maar wat een aardig woord, dat allenthenen! Hoe prachtig rijmwoord op verschenen of verdwenen! En Gezelle bogint: Overal en allenthenen, waar de snelle wagenschenen loopen van het stoomgerid Met Gezelle's optreden stelt zich een taalvernieu wende en taalvormende kracht in de Vlaamsche lite ratuur in werking. Van zooveel beteekenis, omdat Gezelle zoo'n groot dichter was. Wanneer hij eon professor was geweest of een koopman, of een officier zonder meer en hetzelfde materiaal had verzameld, dan zou toch zijn taalvernieuwende invloed gering zijn geweest. Maar Gezelle's dichterlijke zeggings kracht gaven het herpenningde taalmateriaal volle waarde voor kunst en leven. „De stu 'e van Gezelle's taal we geven nog een maal de geleerde schrijver van 't besproken boek 't woord kan alleen de algemeen erkende overtuiging sterken, dat hij boven alles dichter was bij Gods genade. Hij heesft zijn taal gedicht, zijn taal en kunst vormen een volmaakt aesthetisch geheel. Wanneer hij zich jaren lang in taalkundige arbeid verdiept, dan is hij ten slotte toch aan het dichten en wanneer hij .zooals hij zelf schrijft .stilzwijgend neerdaalt in den schoot der aarde nm er de verborgen schatten der Vlaamsche taal uit op te graven, dan zamelt hij veeleer de schatten der dichtkunst, die hij eenmaal zal ten toon spreiden, als de tijd daartoe zal gekomen zijn.'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 12