ÉDféVreitó
Schoolherinneringen
Handwerken
/flTTnr/'1
Het opmaken van een
MODE - VAKSCHOLEN
VRIJDAG 30 OCTOBER 1931
JOOP
(Slot)
De aparte leesoefeningen hebben we maar
zoo lang mogelijk volgehouden, ook, toen
al vaststond', dat Joop verhoogd zou wor
den. Totdat tenslotte, neen ik vergeet die
momenten nooit, op den laatstcn schooldag
van een Februarimaand, ik de heele vroo-
lijke troep, die een jaar lang m'n werkzorg
verlicht, en m'n arbeidsvreugde vergroot
had, van me zag wegtrekken naar do twee
de klas. Een paar „sukkeltjes" bleven ach
ter. Joops uittocht was even hartelijk en
vriendschappelijk als zijn intree.
Hoe zie ik hem nog in het gangpad tus-
schen de banken gaan, met zijn arm om
Gijsjes schouders. Want. d'e laatste weken
had ik. met de bedoeling ze een kansje te
geven voor een voortgezette buurtschap in
de tweede klas, h< a weer naast elkaar ge
plaatst. Ze zoud. i nu immers toch samen
verhoogd worden, begrepen wat meer den
„ernst" van het schoolwerk en bovendien
hadden ze mij ruiterlijk hun voornemen be
kend gemaakt, aan de juf van de tweede
klas te vragen of ze daar weer naast elkaar
zouden mogen zitten.
Dadelijk, toen ik hem zijn aanstaande ver
hooging meedeelde, had Joop gezegd: „mag-
gen wij dan allebei tegelijk gaan juf, dan
hou ik Gijs stijf vast, en dan laten ze ons
misschien weer naast mekaar zitte",
waarop het hartstochtelijke kameraadje
heftig bijvulde: „i-ik zal 't vrége" of hij
begreep, dat hij met zijn aardig snuitje en
allerleukste krul-kuif de meeste kansen had
voor inwilliging van verzoeken?
Joops strakke gezicht en autoritaire hou
ding deden daarentegen maar al te vaak zijn
vragen klinken als commando's. En soms
was ik in zorg. hoe dat later zou moeten
g Want o, die dingen kunnen niet alleen in
het later leven, maar alreeds in de school,
zulke groote verschillen maken.
Gijsje, het sentimenteele jongetje van
meegaanden en daardoor „gezeglijken" aard
(hoe vaak zijn deze zoo gewilde eigenschap
pen bewijs van zwak karakter) won met
zijn schattig snuitje, blozende koonen en
leuke krullekopje op het lenige slanke jon
gensfiguurtje al dadelijk aller hart. Maar
Joop was een korte dikkerd met bolronde
kop, donkere, voor een kind veel te door
dringende oogen, een goed gevormde, maar
voor zijn leeftijd veel te strak ge lijn de mond.
Hierdoor en meer nog door den,groei van
het altijd-korte, stugge haar dat ver naar
achteren ingeplant, het voorhoofd aan de
slapen geheel kaal liet, had hij iets bijna
oude-mannctjesachtigs, dat collega's die het
eenmaal met hem aan den stok gekregen
hadden, wel eens om mij te plagen
deed zeggen: „wat jij toch altijd aan jouw
jongens vindt! Die Joop bijv. die heeft iets
aapachtigs als hij kwaad wordtnee,
Joop zou het, als kind tenminste wel nooit
gemakkelijk vallen d'e harten te winnen.
Dien Taatsten dag werd er bij me thuis
's morgens al vóór half negen gebeld en
hoorde ik, dat er twee schooljongetjes waren
om me af te halen.
Dat bellen was al een aparte deftigheid.
Want gewoonlijk bleven de afhalers in groo-
ter of kleiner groepje om het huis scholen,
tot je er vroeg of laat uitkwam, om hen dan
soms tenslotte nog teleur te stellen met het
bericht, dat je op de fiets zou gaan, en hen
wel op school zou zien.
Want een onbegrepen wonder is het lieve
geduld van aanhankelijke kinderen!
Dezen morgen durfde dit tweetal echter
te bellen; het was de moeite waard!
Toen ze, „omdat het zoo stortregende bui
ten", in de gang waren gelaten, sloeg Jopie
want hij was het met Gijsje zijn cape
wat op, zoodat een in vloeipapier gewikkel
de bouquet bloemen voor den dag kwam;
witte seringen en chrysanten schemerden
yaag door het dunne papier,
„Wat voor moois heb je daar, dat is toch
zeker niet voor school vroeg ik voorzich
tig. want ik kon niet laten, met eenige spijt
te bedenken, wat die teere bloemen, zoo
duur in 't hartje van den winter, in ver
drukking onder de zwaaiende cape, nog zou
den moeten lijden op den weg naar school.
„Ja juffrouw!" zei hij beleefd, netjes in
zijn rol als hij was.
Mijn zuster, die vaak schik had in de
schoolkleuters, kwam ook eens kijken en
begon toevallig op dezelfde manier:
„Wel Joop, wat heb jij wel voor moois
je, waar moet dut naar toe?"
„Mee naar school juffrouw," antwoordde
hij onverstoorbaar, terwijl ik mijn mantel
aantrok.
En, hoewel zij mij met haar oogen wenkte,
dat het toch eigenlijk „zonde" was, en ik
zelf vast geloofde, dat zijp moeder hem zoo
vroeg naar mij had gesturd met de bedoeling
dat hij de bloemen dan aan huis zou af
geven, ik kón het niet over me verkrij
gen hem zijn grootste triomf te ontnemen.
Toch was 't een heel ding voor me, al lijkt
het me nü kinderachtig. We werkten voor
nog géén zeshonderd gulden per jaar (hand-
werkakte meegerekend).
Het was op onze school (niet eens de
slechtste van de Christelijke) precies de helft
van wat in dezelfde stad een openbare col
lega met precies dezelfde aktes en evenveel
dienstjaren aan salaris genoot. En daarbij
werden dan aan onzen kant nog heel vaak
gratislessen buiten schooltijd'gegeven: waren
de harten meer tevreden, dan een jaar of tien
later toen door verhoogingen en gelijkstel
ling hetzelfde salaris tot drie, zelfs viermaal
verdubbeld was.
Maar nu zat ik nog in dien ouden toestand!
Fijne bloemen, hoelemaal voor jezelf-
alleen, zóómaar onverwacht on een doodge-
wonen dag, dat was iets héél bijzonders. Voel
verder d'an zoo af en toe voor 'n dubbeltje of
drie stuivers drie rozeknopjes te koopen voor
't kleine vaasje op mijn schrijfbureautje,
bracht ik 't zelden, heel zelden. En nu kwam
daar zoo geheel ongedacht op een tricstigen
guren wintermorgen een lichte wolk van
fijne bloemengeuren onze gang vullen, be
doeld als cadeau voor mij, eerlijk en moei
zaam verdiend. Waarom moest ik dat nu nog
eerst mee door den storm zien worstelen.
„Wil i k dat voor je dragen onder mijn
parapluie?" vroeg ik nog, toen we de deur
uitstapten en 'n windvlaag ons begroette.
Maar Joop dankte op zijn vorstelijke wijze
voor dat aanbod.
En zoo ben ik met het tweetal naar
school ges-apt. mijn bouquet door de Fe
bruari bui iu een hardhandige jongensvuist,
met een telkens opzwiepende en driftig-weer-
getrokken cape er over heen.
Aan school gekomen, dacht ik Joops geluk
te volmaken, door hem mee te deelen, dat
zij tweeën met hun vracht nu gelijk even
mee naar binnen mochten, vóór de bel voor
de kinderen ging dus.
Maar o, die onverbiddelijke kwajongen
ik werd even bijna boos, hoewel ik me na
tuurlijk absoluut dom hield- -: „het hoef nie,"
zie hij op zijn allergoedigsten toon.
Nee, het „hoefde" niet!
Daarbuiten in den gietregen, waar de groo-
kleine jongens wild bijeengroepten
tere
onder de druipende boomen, of als dollen
door de plassen renden, déar zou de fijne
bouquet, mijn bouquet, waar de vriende-
ke, niet-rijlke moeder misschien gespaarde
dubbeltjes aan geofferd had van het pa
pier ontdaan, bekeken en beknepen, mis
schien wel verloren en vertrapt worden
Maar wat kunnen die goed-bedoelende
kleuters, zoo onder de bedrijven door, je al
tijd nog veel le er en, ook: zelfs: zwijgen.
- I k zwéég!
Kort daarna ging de groote schooldeur
open.
Met een geweldig lawaai bruiste de drukke
wilde kinderstroom de breedle gang in, ver
takte zich dan langs zijgangen en trap, in
smaller, bedaarder rijen. Ten slotte ging ook
mijn klasdeur open, en binnen kwam. in
volle glorie: Joop voorop! De bloemen, uit
het papier nu, een beetje verfomfaaid, tóch
een fijne wolk van roomig wit, hóóg in zijn
opgeheven 'handen.
Naast hem, zijn arm om Joops middel, liep
Gijs, een afglans van Joops victorie over zijn
lieve meisjesachtige gezichtje. En achter het
tweetal langzaam en plechtig een geïmpro
viseerde optocht van mijn leerlingen nog
één halven morgen de „mijne" twee aan
twee, als achter een vaandel zich scharend.
Van uit een wijde verte kwam Joops toe
spraak tot m£: „Asjeblieft juffrouw! Voor
Omdat u me zoo goed' geleerd hep. En u
wordt bedank voor alles, wat u me geleerd
hep, en dat ik d'r maar veel plezier van
beleve mag, en ökzeg me moeder."
En toen eindelijk, toén pas, was de bou
quet van mij, toen de fleur, de frischheid
af was!
Maar wég was ze niet, ze lag niet verloren
i vertrapt buiten in de regenstraat, ze vlood
niet weg in den stormwind, neen, neen,
was gebléven, en versterkt en verglansd', mee
binnen gekomen, lag nu als een warme
schittering op de innige kindergezichtjes,
die de blijde hulde toch éven schenen te
beseffen als een afscheid.
Had Joops intuïtie hem niet het best, niet
kostelijk geleid?
O, wat voelde ik in mijn egoïsme me klein
en dom tegenover die warm ^hartelijke kleuter
groep; ik, oud-en-wijs mensch, die on
geldswaarde, den duur. van 'n vaas-vol
bloemen, zou hebben ingeruild dit schoone
onvergetelijke oogenblik, dat toch de zwaar-
verdiende belooning was van 's kereltjes
werken en strijden.
Een paar minuten later kwam Joops broer
tje mijn klas in; ook met een bedankje van
de moeder, en op Joops dolle geroep van
„kijk seg!" terwijl hij naar de bloemen wees,
die reeds in een wijdmondtsche flesch voor
het raam prijkten vroeg het broertje ver
baasd: „heeft hij ze dan niet bij u thuis ge
bracht, juffrouw?"
Met een lachje, dat ik 10 minuten geleden
niet zou gehad hebben, redde ik Joop, wiens
gezicht al betrok toen hij zich verraden be
greep door te zeggen: „ja zeker, maar ik
vind het leuker ze op school te zien."
Doch ik voelde het een paedagogische
plicht. Joop later even zijn ongehoorzaam
heid te herinneren, en vroeg: „Joop, had' je
moeder gezegd, dat je ze niet mee naar
school mocht nemen?"
ee juf, maar bij u brengen en as u 't
goed vond dan mocht het nog mee naar
school, want ik heb 't me moeder gevraag."
„Als je dat nu gelijk tegen me gezegd had,
zooals je moeder 't bedoelde, dan waren ze
niet zoo slap geworden, en er zijn steeltjes
geknakt. Ik vind het nou toch erg mooi
hoor, maar is het niet jammer, je moeder
wou toch liever dat je ze niet mee
naar school nam?"
Even aarzelde hij. en verdedigde heel poli
tiek: „as u 't goéd vond, dan mócht het"
Dan, na nóg een aarzeling, kwam het er
uit: „nou, maar as se dan thuis stonde, en
niet op school, en as wij dan strakkies alle
maal naar de tweede klas ginge (de blijve-
zitfers telde hij reeds niet meer mee) en dan
bleef u in de leege lekaal hier, en dan wazze
"r geen bloeme en nóu wél."
Wéér heb ik het toen in stilte afgelegd
tegen den groot-hartigen wildebras, die zoo
fijn te voelen bleek.
Van dien morgen kan ik niet veel meer
vertellenhet was voor mij de eerste
Om 'n uur of tien zag ik door de glazen
deur, hoe de tweede klas naar de derde ver
huisde, en vertelde mijn kleuters, dat nu het
oogenblik gekomen was.
Ze „mochten" vast in de bankpaden gaan
staan. En zoo, gepakt en geladen, met ko
kers, sponsedoozen enzoovoort in den linker
arm, kwamen ze, éérst een heel verlegen,
anders altijd wat achteraf-hartelijk meisje,
toen 'n groepje tegelijk, en al meer, naar me
toe, tot ik ze allen afzonderlijk de hand' ge
drukt had. Vele kleine, spontane, maar ook
stijve, vóórgepreekte „toespraakjes" mocht
ik daarbij aanhooren.
Joop had dit:
„En juf, nou ga 'k naar de tweede klas,
maar om twaalf uur en om vier uur, altijd
kom 'k ie nog helpe met de potte en met de
borde, want dan maak 'k da'k nóóit meer
school hoef te blijven, en dan help ik u met
de blompotte en wij blijven Altijd
vriendjes.
En hier werd hij bijna plechtig
'k een ouwe man geworden ben, en as 'k dan
al 'n groote baard heb, (al meermalen bleek
me, dat dit zijn criterium van mannelijkheid
was) en as 'k u dan op straat tegekom, dan
dan zal 'k nóg me pet voor je afneme."
Leuke, ernstige grappenmakker! Die straf
zat je nog wel goed in 't geheugen dan! En
ja, dót was wel het grootste en hoogste, wat
jij op jouw jaren me beloven kon: pet-afne
men, als je al oud geworden was.
Wat was het machtig véél voor je toen.
Wat zou het later nóg machtig veel zijn, éls
je eens, oud' geworden, dón nog je „juf" uit
de eerste klas herkennen zou, alléén i
herkennen, als je ze tegenkwam
Want we weten allen, dat je het niet
zal doen! Dat géén van je gulle, lieve en zoo
echt-gemeendc betuigingen blijvend waar
zijn, dat jij, als alle andere trouwe kleuters,
vergeten zal!
Want we wéten: dat de kinderziel
sterft, als de man groeit
En mischien is dat wel goed en gelukkig
voor ze
VILTPANTOFFELTJES
Een lezeres vraagt, wanneer (in welk num
mer) we hier het maken van zooltjes aan
pantoffels hebben behandeld. Daar ik dat
niet meer weet, en de kwestie zeer eenvou
dig is, om nog even kort te 'herhalen, geloof
ik, dat er ook nog wel verscheiden andere
lezeressen mee gediend zullen zijn, temeer
omdat ik het is nu de tijd voor dat werk
daarmee gelijk een andere vraag tege
moet kom, nl. naar pantoffeltjes voor kinde
ren, die een beetje steviger van model zijn
dan de gebreide of gehaakte.
We teekenen dus hier een patroontje van
eenvoudige kinderpantoffeltjes, men kan ze
dan zelf op bepaalde grootte, desnoods ook
voor volwassenen gaan nateekenen en knip
pen.
Deze pantoffeltjes, in afwijking met de
modellen die we vroeger behandelden en
die uit twee stukken bestonden, worden uit
vier deelen gemaakt, de drie bovenstukken
worden met dwarse naden aan elkaar ge
zet. Dit houdt een beetje meer op dan het
andere, maar de modellen hebben door de
naden wat meer stevigheid.
Zooals ik het hier teekende kan men het
best nateekenen op de vereischte grootte.
Daarvoor neemt men als maat een ander pan
toffeltje of schoentje van het bewuste kind.
Mer krijgt dan:
1. d« zool.
2. het voorstuk.
3. een binnenzijkant (let dus steeds op
rechts en links).
4. een bui ten zij kant.
Op vier komt later een knookje en aan
drie een knoopsgat op het riempje.
Voor het knippen van twee, drie en vier
gaat men cenigszins uit van de maat van
het zooltje, met dien verstande, dat er bij
deze stukken aan de zijkanten naden wor
den aangeknipt, wat men niet aan onder- en
bovenkant doet en evenmin aan de zool.
Desgewenscht kan men de zool dubbel
nemen door er nog een van vilt of van wol
len stof bovenop te leggen dat is wil aan
te bevelen.
beide randen omspant te veel te lijden heeft
bij het loopen en dus heel gauw dóór is,
waarbij ook dadelijk een heel stuk zool open
komt, en tevens is het. omdat de draad
sterk moet zijn, een heel zwaar werk, om
bij het naaien steeds door twee lagen te
moeten gaan. Het festonneeren is een veel
gemakkelijker steek en gaat door één laag
heen, en daarna is het aannaaien al heel
gemakkelijk en licht werk.
Onnoodig te zeggen dat, als men niet zoo
precies uitkomen kan, het beter is, de zool
glad en het bovendeel iets ruim te nemen,
dan omgekeerd.
Men kan het vilt nemen van een oude
WAGENKLEEDJE EN KUSSEN
SLOOP
fllliill il II HU'
Nu komt het aan elkaar werken.
Om te beginnen wordt de zool, eventueel
de dubbele Taag, langs den heëlen rand ste
vig omgefestonneerd' met sterk garen, liefst
behangersgaren, want men loopt er o
Evenzoo gaat men met diepe, maar" niet
te wijde steken de buitenste ronde rand van
het voorstuk bewerken. De binnenronding
kan als men wil, later met een gekleurde
wollen draad als versiering nog worden ge
festonneerd. Maar de benedenranden van de
stukken drie en vier worden ook weer met
behangersgaren op soliede manier gefeston-
Daarna legt men de zijden a en a van twee
en drie op elkaar bijv. over een breedte van
een centimeter en stikt ze op de machine
tweemaal d'us langs beide randen even
door. Zoo doet men ook met de zijden b
twee en vier en met c en c van drie
en vier.
Even merk ik bier nog op, dat men ook
die zijkanten wel kan afwerken met feston
steken en zoo aan elkaar hechten, maar ten
eerste gaat stikken op machine gauwer, en
ten tweede geeft de dubbele stiknaad meer
stevigheid aan het model.
En nu het aanhechten aan de zool.
Dit gebeurt meer met de hand. Men naait
met het behangersgaren de festonsteken van
zool en bovenstuk aan elkaar, Dit is de clou
van de zaak waar ik een vorig maal op
doelde en waar ook naar teruggevraagd
Immers bij 'het gewoon aan elkaar naaien
van de zool aan de schoen tobt men anders
altijd met het bezwaar, dat de draad, dio
een wel wat ouderwetsch, maar fleurig en
gemakkelijk wagenkleedje.
Precies hetzelfde is meteen te gebruiken
als voorbeeld voor een sierslnop om het
wagenkussen.
De groote tak teekene men op de stof zelf
ot anders op papier na, waarvan het dan
later op de stof kan overgecalceerd worden.
Aardig is, om het patroon met een kleurtje
rose of lila. bijvoorbeeld. op te bor
duren, want Engelsch borduurwerk met
gaatjes zal velen te tijdroovend worden.
Men gebruikt batist voor het kleedje en
kussen, zijde voor de voering van het kleed.
Om het geheel komt een breede ruime
strook, die nog met kant, of als men wil,
met een gekleurd gehaakt puntje wordt ver
sierd. Op den rand waar de strook is op
gestikt, legt men een entre-deux van kant,
of kan dit, als men een gehaakt puntje
neemt, ook haken. Enkele gaatjes- of stok-
jestoeren in verschillende kleuren, dat doet
heel aardig.
Vischschotel
Nu de tijd weer komen gaat of er
eigenlijk al is dat men veel en lekkere
kookvisch vooral schelvisch kan verkrij
gen, willen we het er eens over hebben dat
vele huisvrouwen er zoo onnoodig tegenop
zien, om, wanneer zij gasten ontvangen,
deze gekookte visch \#or te zetten, omdat
zij meenen, dat een vischschotel zich niet
zoo aardig laat opmaken als een vleesch-
schotel. Mooie goudbruin gebakken bot of
zooiets, dat is al een kleurig en appetijtelijk
gezicht op zich zelf, maar een gekookte
schelvisch bijvoorbeeld?
Toch is dit maar idee. Ik herinner me ten
minste een huisvrouw, die van een eenvou
dige visch, een niet al te groote schelvisch,
steeds nog een zeer aardige schotel wist te
maken.
Zij ging dan ongeveer te werk, zooals ik
het hier op bijgaande hfbeelding laat zien,
wat men natuurlijk naar gelang van het
seizoen eenigszins kan wijzigen, bijv. in den
tijd dat tomaten duur zijn, neemt men meer
citroen, biet of selederij.
In hoofdzaak kan men daarbij te werk
gaan als volgt:
Laat de visch goed afdruipen, en leg ze
op een bedje van peterselie waarvan de
frischgroene blaadjes aan alle zijden eruit
komen (is de peterselie zeldzaam en duur,
dan kan men ze ook alleen langs den
visch leggen.) Rond de visch, dus op het
groen/kan men dan eerst schijfjes van hard
gekookt ei leggen, en kleine plakjes toma
ten. Op gelijke afstanden komen daartus-
schen (of als men zooals hier twee rijen
neemt dan daarbuiten om hoewel het me
wat veel lijkt om een hééle rand van enkel
citroenschijfjes te nemen) nog citroen-
schijfjes.
Verder legt men dan nog dwars tusschen
al die ronde „motieven" lange smalle reep
jes selderie („rauwkost" dus) gekookte biet
en (of) worteltjes.
Men kan natuurlijk ook de biet in schijf
jes snijden in plaats van de tomaten, en
dunne reepjes winterpeen nemen inplaats
van worteltjes.
Men snijdt selderieknollen in schijven en
deze in dunne sliertjes, niet zooals wij bijv
koolrapen snijden maar veel dunner, zoo dik
als pijpjes anijsdrop zijn, dan alleen kan
men zulke dingen rauw presenteeren. Hier
in Holland zien we die bereiding nog niet
veel toegepast, maar in het buitenland veel.
In Fransche hotels bijv. krijgt men bijna
dagelijks de seldrie en al doet het de eerste
keer wat vreemd aan, bij ondervinding weet
ik ,dat het na een of twee dagen al „went".
Zeker is, dat de nieuwste opvattingen over
gezonde voeding, als een der eerste eischen
stellen, dat men geregeld bij elk middagmaal
flink wat rauwe vruchten, maar ook rauwe
groenten verschaft.
Nu meteen nog een andere vraag, ook van
een onzer lezeressen:
Wat er aan te doen, dat kookvisch (schel
visch) zoo licht aan de pan vast kookt of
ook al gebeurt het eerste niet, toch zoo
moeilijk heel uit de pan te krijgen is, zon
der breuk of ontvelling.
We kunnen aannnemen dat hier bedoeld
wordt het koken in een gewone pan. en
zonder speciale voorzorgen. Men kan d'an
echter tegemoet komen aan het eerste, door
een omgekeerd bord te leggen in de pan,
zoodat de visch niet op den panbodem rust
(waar de temperatuur altijd iets hooger is,)
maar in het water ligt, dat slechts een
temperatuur van 100 graden hebben kan.
Daarom zal het ook niet altijd goed zijn,
wat. velen liever willen: het bord gewoon
recht in de pan te zetten, want dan kan het
nog wel wat warmer worden dan kokend
water. Maar men moet om de visch heel te
houden, dan ook een zeer plat bord ge
bruiken en niet een dat erge welving geeft.
Verder kan men, om hef breken dat zoo
heel licht gebeurt bij het uitnemen met de
schuimspaan ,te voorkomen, een schoone
witte doek in de pan leggen onder het bord,
en laat de vier punten dan boven het deksel
van de pan uitkomen. Als de visch gaar is,
hijscht men ze dan in den doek met bord en
al uit de pan, laat ze uitlekken en schuift ze
daarna af op de schotel.
Kéchelmisère's
Brand in den schoorsteen.
Een van de ergste narigheden die het
stoken soms meebrengen kan is schoor
steenbrand. Niemand, die het nooit heeft
meegemaakt, kan zich voorstellen wat een
schrik en ontsteltenis dit teweegbrengen
kan. En daarom is ook in dezen de gulden
regel: beter voorkomen dan genezen.
Want schoorsteenbrand is zeer zeker te
voorkomen en wel, door te zorgen 1
schoone schoorsteenen.
Er zijn menschen die soms twee
driemaal eiken winter hun schoorsteen la
ten vegen anderen doen het slechts eens
in verscheidene jaren wat is in dezen de
aangewezen weg?
Dat ligt er heelemaal aan, wat en hoe
wordt gestookt.
Gebruikt men uitsluitend antraciet in
kachel die heel den winter aan één stuk,
kalm doorbrandt, dan zal eenmaal vegen
per seizoen, of, als de schoorsteen (bij
buren of in bovenverdieping) op aangesloten
is, desnoods eens in de twee jaar, wel vol
doende zijn.
Heeft men echter de gewoonte, een kachel
eiken dag aan te maken, met hout, turf ot
zooiets, dat toch altijd nogal gasrijk is, of
stookt men geregeld met gasvlamkolen or
andere vette kolen, dan wordt er veel roet
gevormd, dat zich voor een groot deel afzet
aan den binnenkant van den schoorsteen.
In dat geval dient deze wel minstens een
paar maal op een winter te worden geveegd.
Want, wat kan er anders zoo heel licht
gebeuren?
Bij storm en sterke wind zal, vooral wan
neer men de vette brandstoffen stookt, die
met een lange vlam branden, deze vlam
in den schoorsteen getrokken worden, en
het daar aanwezige roet ontsteken.
Dit begint te branden, door den grooten
trek wordt het een flink vuur in den schoor
steen dat men in de kamer kan merken
een hardsissend en loeiend geluid van de
vlammen achter den muur.
Deze muur langs den schoorsteen kan dan
zoo heet worden dat alle hout (balken zolde
ring en zoo) dat er aan grenst, mede in
brand geraken kan.
Er is in zoo'n geval niets beters te doen,
dan de kachel uit het stookgat te nemen
ingeval hij nog brandt zet men een i
open en de kachel daarvoor of nog beter:
deze heelemaal buiten om kolendamp
vergiftiging te voorkomen, en dan het stook
gat dicht te stoppen. Dit kan men doen
kletsnatte doeken of nog beter met
zand, dat men in een doek of zak gebonden,
in de opening werkt Men gebruikt ook wel
zout. In elk geval moet het gat geheel
dicht gestopt worden om de luchttoevoer
te beletten, dan is de brand binnen in den
schoorsteen gauw uit en kan zoo noodig de
rest gebluscht worden met water. Water
den schoorsteen echter zou niets helpen
maar het vuur eer aanwakkeren. En daarna
dan zoo gauw mogelijk den schoorsteen
laten vegen .Nu weet ik wel en vele
onzer lezeressen zullen het ook weten,
dat een oud en goed huismiddel tegen roet-
afzetting is: af en toe wat aardappelschillen
verbranden in het kachelvuur (bovenop
het goed brandend vuur gooien) maar het
spreekt toch wel vanzelf dat men daarmee
nooit absolute zekerheid hebben kan.
Die krijgt men pas door den schoorsteen
te laten vegen en goed!
CORRESPONDENTIE
Wij
kunnen ook Uw medewerking
niet missen.
De steun van de vrouwelijke
lezers is ons zeer veel waard.
American Readyglo
het handigste STRAAL
KACHELTJE dat O* ooit
gezien heeft I
Brandstof benzine. Pro-
MEYER CO - ENGROS -
PRACTISCHE WENKEN
p!aj
i kan schoonmaken? Ge-
met alcohol of eau de
mijdt men liever om de
meer doel tref f«
r waar (bijv. bij
n de toetsen hee
h el p tTe* "de* "volgen de
htlg de
n* vochtig doekje er
icht scl
een tweedeh&ndeche
1 vuil vindt en het
genoemde vloeistoffen niet
i uit
uurm i dd el"S( pVedervo rm!
ntstaan).
geheel schoon en blank
wollen doek stevig na-
VUILE PLEKKEN' OP PLAFOND,
of witgekalkte muren kan men wegwerken
Als bet papje
i harde borstel
OM KOPER ALS BRONS TE MAKEN
6<* oplossing
icht penseel..
opwri jv<
•avelna'
roldoet, 1
HET WASSCHEN VAN HANDSCHOENEN
Enkele vragen naar de behandeling van
ultg. MtJ., Rotterdam. Daar lei
goede model
b|J de kachel.
•eel uitrekkei
talen In koud water.
Eenvoudige sterke handschoenen ongekleurd
of gekleurd kan men wasschen onder do kraan
met Sunllghtzeep of goede toiletzeep (elke
andere zachte huishoudzeep ls natuurlijk ook
goed. mits men geen scherpe zeeppoeder neemt
(bijvoeging van Red.), zooals men de handen
wascht. Spoel deze handschoenen flink na. rek
ze ln het goede model en hang ze te drogen
Strijk zijden handschoenen en mooie linnen,
wanneer ze bijna droog ztjn even onder ten
doek. daarna zonder doek.
lezen we: Week i
houden. Voor
tweede sop. dat zeer
het dient om het leer
dit doel kan het eerste sop met een paar
droppels slaolie vermengd worden, wanneer
men geen Spaansche zeep heeft. Kn|Jp de hand
of b(j de kachel, dan worden
hard
voorkomen, dat grijze en bruine
landschoenen, niettegenstaande deze goed be-
iandeld zlln. toch na -t wasschen vnal worden
(Volgende maal nemen we ook nog op de
ook het gebruik
verschillende klei
voor DAMES cn JONGE MEISJES,
te ROTTERDAM. UTRECHT en 's-GRAVENHAGE.
aangesloten bij de in 1911 Kon. Goedg. Vereen, v. Modevak
scholen in Nederland. Opleidingsscholen voor Examen
KNIPPEN, NAAIEN en HANDWERKEN
voor eigen gebrnik. OCHTEND-, MIDDAG- en AVOND- ln
CURSUS-, CLUB- en PRIVELESSFN. SCHOLEN te:
ROTTERDAM: Directrice Mevr. S. A. v. AMIJDE—PORS, Schietbaanlaan 99.
Spreekuren Donderdags van 2—4 en van 7—8 uur; Annastraat 5 (bij Av.
Concordia), Spreekuren Dinsdags van 7—8: Beljerlandschelaan 40, Spreek
uren Dinsdags van 4—5 en Vrijdags van 6—7 uur; Hillegersberg, Straat
weg 127, Spreekuren s Maandags van 89 uur. Correspondent ie-adres!
Schietbaanlaan 114, Telefoon 33739.
Te UTRECHT: Directrice Mejuffrouw J. W. LAGENDIJK, Nieuwe Gracht 74,
Spreekuren: Dinsdags- en Donderdags van 47 uur.
Te 'S-GRAVENHAGE: Directr. Mejuffrouw L. LUGTIGHEID, Acaciastrcat 49,
Spreekuren: Dinsdags en Donderdags van 1012 en van 4—6 uui.
PROSPECTI OP AANVRAGE AAN DE DESBETREFFENDE ADRESSEN