ÉDféVreitó Schoolherinneringen Handwerken /flTTnr/'1 Het opmaken van een MODE - VAKSCHOLEN VRIJDAG 30 OCTOBER 1931 JOOP (Slot) De aparte leesoefeningen hebben we maar zoo lang mogelijk volgehouden, ook, toen al vaststond', dat Joop verhoogd zou wor den. Totdat tenslotte, neen ik vergeet die momenten nooit, op den laatstcn schooldag van een Februarimaand, ik de heele vroo- lijke troep, die een jaar lang m'n werkzorg verlicht, en m'n arbeidsvreugde vergroot had, van me zag wegtrekken naar do twee de klas. Een paar „sukkeltjes" bleven ach ter. Joops uittocht was even hartelijk en vriendschappelijk als zijn intree. Hoe zie ik hem nog in het gangpad tus- schen de banken gaan, met zijn arm om Gijsjes schouders. Want. d'e laatste weken had ik. met de bedoeling ze een kansje te geven voor een voortgezette buurtschap in de tweede klas, h< a weer naast elkaar ge plaatst. Ze zoud. i nu immers toch samen verhoogd worden, begrepen wat meer den „ernst" van het schoolwerk en bovendien hadden ze mij ruiterlijk hun voornemen be kend gemaakt, aan de juf van de tweede klas te vragen of ze daar weer naast elkaar zouden mogen zitten. Dadelijk, toen ik hem zijn aanstaande ver hooging meedeelde, had Joop gezegd: „mag- gen wij dan allebei tegelijk gaan juf, dan hou ik Gijs stijf vast, en dan laten ze ons misschien weer naast mekaar zitte", waarop het hartstochtelijke kameraadje heftig bijvulde: „i-ik zal 't vrége" of hij begreep, dat hij met zijn aardig snuitje en allerleukste krul-kuif de meeste kansen had voor inwilliging van verzoeken? Joops strakke gezicht en autoritaire hou ding deden daarentegen maar al te vaak zijn vragen klinken als commando's. En soms was ik in zorg. hoe dat later zou moeten g Want o, die dingen kunnen niet alleen in het later leven, maar alreeds in de school, zulke groote verschillen maken. Gijsje, het sentimenteele jongetje van meegaanden en daardoor „gezeglijken" aard (hoe vaak zijn deze zoo gewilde eigenschap pen bewijs van zwak karakter) won met zijn schattig snuitje, blozende koonen en leuke krullekopje op het lenige slanke jon gensfiguurtje al dadelijk aller hart. Maar Joop was een korte dikkerd met bolronde kop, donkere, voor een kind veel te door dringende oogen, een goed gevormde, maar voor zijn leeftijd veel te strak ge lijn de mond. Hierdoor en meer nog door den,groei van het altijd-korte, stugge haar dat ver naar achteren ingeplant, het voorhoofd aan de slapen geheel kaal liet, had hij iets bijna oude-mannctjesachtigs, dat collega's die het eenmaal met hem aan den stok gekregen hadden, wel eens om mij te plagen deed zeggen: „wat jij toch altijd aan jouw jongens vindt! Die Joop bijv. die heeft iets aapachtigs als hij kwaad wordtnee, Joop zou het, als kind tenminste wel nooit gemakkelijk vallen d'e harten te winnen. Dien Taatsten dag werd er bij me thuis 's morgens al vóór half negen gebeld en hoorde ik, dat er twee schooljongetjes waren om me af te halen. Dat bellen was al een aparte deftigheid. Want gewoonlijk bleven de afhalers in groo- ter of kleiner groepje om het huis scholen, tot je er vroeg of laat uitkwam, om hen dan soms tenslotte nog teleur te stellen met het bericht, dat je op de fiets zou gaan, en hen wel op school zou zien. Want een onbegrepen wonder is het lieve geduld van aanhankelijke kinderen! Dezen morgen durfde dit tweetal echter te bellen; het was de moeite waard! Toen ze, „omdat het zoo stortregende bui ten", in de gang waren gelaten, sloeg Jopie want hij was het met Gijsje zijn cape wat op, zoodat een in vloeipapier gewikkel de bouquet bloemen voor den dag kwam; witte seringen en chrysanten schemerden yaag door het dunne papier, „Wat voor moois heb je daar, dat is toch zeker niet voor school vroeg ik voorzich tig. want ik kon niet laten, met eenige spijt te bedenken, wat die teere bloemen, zoo duur in 't hartje van den winter, in ver drukking onder de zwaaiende cape, nog zou den moeten lijden op den weg naar school. „Ja juffrouw!" zei hij beleefd, netjes in zijn rol als hij was. Mijn zuster, die vaak schik had in de schoolkleuters, kwam ook eens kijken en begon toevallig op dezelfde manier: „Wel Joop, wat heb jij wel voor moois je, waar moet dut naar toe?" „Mee naar school juffrouw," antwoordde hij onverstoorbaar, terwijl ik mijn mantel aantrok. En, hoewel zij mij met haar oogen wenkte, dat het toch eigenlijk „zonde" was, en ik zelf vast geloofde, dat zijp moeder hem zoo vroeg naar mij had gesturd met de bedoeling dat hij de bloemen dan aan huis zou af geven, ik kón het niet over me verkrij gen hem zijn grootste triomf te ontnemen. Toch was 't een heel ding voor me, al lijkt het me nü kinderachtig. We werkten voor nog géén zeshonderd gulden per jaar (hand- werkakte meegerekend). Het was op onze school (niet eens de slechtste van de Christelijke) precies de helft van wat in dezelfde stad een openbare col lega met precies dezelfde aktes en evenveel dienstjaren aan salaris genoot. En daarbij werden dan aan onzen kant nog heel vaak gratislessen buiten schooltijd'gegeven: waren de harten meer tevreden, dan een jaar of tien later toen door verhoogingen en gelijkstel ling hetzelfde salaris tot drie, zelfs viermaal verdubbeld was. Maar nu zat ik nog in dien ouden toestand! Fijne bloemen, hoelemaal voor jezelf- alleen, zóómaar onverwacht on een doodge- wonen dag, dat was iets héél bijzonders. Voel verder d'an zoo af en toe voor 'n dubbeltje of drie stuivers drie rozeknopjes te koopen voor 't kleine vaasje op mijn schrijfbureautje, bracht ik 't zelden, heel zelden. En nu kwam daar zoo geheel ongedacht op een tricstigen guren wintermorgen een lichte wolk van fijne bloemengeuren onze gang vullen, be doeld als cadeau voor mij, eerlijk en moei zaam verdiend. Waarom moest ik dat nu nog eerst mee door den storm zien worstelen. „Wil i k dat voor je dragen onder mijn parapluie?" vroeg ik nog, toen we de deur uitstapten en 'n windvlaag ons begroette. Maar Joop dankte op zijn vorstelijke wijze voor dat aanbod. En zoo ben ik met het tweetal naar school ges-apt. mijn bouquet door de Fe bruari bui iu een hardhandige jongensvuist, met een telkens opzwiepende en driftig-weer- getrokken cape er over heen. Aan school gekomen, dacht ik Joops geluk te volmaken, door hem mee te deelen, dat zij tweeën met hun vracht nu gelijk even mee naar binnen mochten, vóór de bel voor de kinderen ging dus. Maar o, die onverbiddelijke kwajongen ik werd even bijna boos, hoewel ik me na tuurlijk absoluut dom hield- -: „het hoef nie," zie hij op zijn allergoedigsten toon. Nee, het „hoefde" niet! Daarbuiten in den gietregen, waar de groo- kleine jongens wild bijeengroepten tere onder de druipende boomen, of als dollen door de plassen renden, déar zou de fijne bouquet, mijn bouquet, waar de vriende- ke, niet-rijlke moeder misschien gespaarde dubbeltjes aan geofferd had van het pa pier ontdaan, bekeken en beknepen, mis schien wel verloren en vertrapt worden Maar wat kunnen die goed-bedoelende kleuters, zoo onder de bedrijven door, je al tijd nog veel le er en, ook: zelfs: zwijgen. - I k zwéég! Kort daarna ging de groote schooldeur open. Met een geweldig lawaai bruiste de drukke wilde kinderstroom de breedle gang in, ver takte zich dan langs zijgangen en trap, in smaller, bedaarder rijen. Ten slotte ging ook mijn klasdeur open, en binnen kwam. in volle glorie: Joop voorop! De bloemen, uit het papier nu, een beetje verfomfaaid, tóch een fijne wolk van roomig wit, hóóg in zijn opgeheven 'handen. Naast hem, zijn arm om Joops middel, liep Gijs, een afglans van Joops victorie over zijn lieve meisjesachtige gezichtje. En achter het tweetal langzaam en plechtig een geïmpro viseerde optocht van mijn leerlingen nog één halven morgen de „mijne" twee aan twee, als achter een vaandel zich scharend. Van uit een wijde verte kwam Joops toe spraak tot m£: „Asjeblieft juffrouw! Voor Omdat u me zoo goed' geleerd hep. En u wordt bedank voor alles, wat u me geleerd hep, en dat ik d'r maar veel plezier van beleve mag, en ökzeg me moeder." En toen eindelijk, toén pas, was de bou quet van mij, toen de fleur, de frischheid af was! Maar wég was ze niet, ze lag niet verloren i vertrapt buiten in de regenstraat, ze vlood niet weg in den stormwind, neen, neen, was gebléven, en versterkt en verglansd', mee binnen gekomen, lag nu als een warme schittering op de innige kindergezichtjes, die de blijde hulde toch éven schenen te beseffen als een afscheid. Had Joops intuïtie hem niet het best, niet kostelijk geleid? O, wat voelde ik in mijn egoïsme me klein en dom tegenover die warm ^hartelijke kleuter groep; ik, oud-en-wijs mensch, die on geldswaarde, den duur. van 'n vaas-vol bloemen, zou hebben ingeruild dit schoone onvergetelijke oogenblik, dat toch de zwaar- verdiende belooning was van 's kereltjes werken en strijden. Een paar minuten later kwam Joops broer tje mijn klas in; ook met een bedankje van de moeder, en op Joops dolle geroep van „kijk seg!" terwijl hij naar de bloemen wees, die reeds in een wijdmondtsche flesch voor het raam prijkten vroeg het broertje ver baasd: „heeft hij ze dan niet bij u thuis ge bracht, juffrouw?" Met een lachje, dat ik 10 minuten geleden niet zou gehad hebben, redde ik Joop, wiens gezicht al betrok toen hij zich verraden be greep door te zeggen: „ja zeker, maar ik vind het leuker ze op school te zien." Doch ik voelde het een paedagogische plicht. Joop later even zijn ongehoorzaam heid te herinneren, en vroeg: „Joop, had' je moeder gezegd, dat je ze niet mee naar school mocht nemen?" ee juf, maar bij u brengen en as u 't goed vond dan mocht het nog mee naar school, want ik heb 't me moeder gevraag." „Als je dat nu gelijk tegen me gezegd had, zooals je moeder 't bedoelde, dan waren ze niet zoo slap geworden, en er zijn steeltjes geknakt. Ik vind het nou toch erg mooi hoor, maar is het niet jammer, je moeder wou toch liever dat je ze niet mee naar school nam?" Even aarzelde hij. en verdedigde heel poli tiek: „as u 't goéd vond, dan mócht het" Dan, na nóg een aarzeling, kwam het er uit: „nou, maar as se dan thuis stonde, en niet op school, en as wij dan strakkies alle maal naar de tweede klas ginge (de blijve- zitfers telde hij reeds niet meer mee) en dan bleef u in de leege lekaal hier, en dan wazze "r geen bloeme en nóu wél." Wéér heb ik het toen in stilte afgelegd tegen den groot-hartigen wildebras, die zoo fijn te voelen bleek. Van dien morgen kan ik niet veel meer vertellenhet was voor mij de eerste Om 'n uur of tien zag ik door de glazen deur, hoe de tweede klas naar de derde ver huisde, en vertelde mijn kleuters, dat nu het oogenblik gekomen was. Ze „mochten" vast in de bankpaden gaan staan. En zoo, gepakt en geladen, met ko kers, sponsedoozen enzoovoort in den linker arm, kwamen ze, éérst een heel verlegen, anders altijd wat achteraf-hartelijk meisje, toen 'n groepje tegelijk, en al meer, naar me toe, tot ik ze allen afzonderlijk de hand' ge drukt had. Vele kleine, spontane, maar ook stijve, vóórgepreekte „toespraakjes" mocht ik daarbij aanhooren. Joop had dit: „En juf, nou ga 'k naar de tweede klas, maar om twaalf uur en om vier uur, altijd kom 'k ie nog helpe met de potte en met de borde, want dan maak 'k da'k nóóit meer school hoef te blijven, en dan help ik u met de blompotte en wij blijven Altijd vriendjes. En hier werd hij bijna plechtig 'k een ouwe man geworden ben, en as 'k dan al 'n groote baard heb, (al meermalen bleek me, dat dit zijn criterium van mannelijkheid was) en as 'k u dan op straat tegekom, dan dan zal 'k nóg me pet voor je afneme." Leuke, ernstige grappenmakker! Die straf zat je nog wel goed in 't geheugen dan! En ja, dót was wel het grootste en hoogste, wat jij op jouw jaren me beloven kon: pet-afne men, als je al oud geworden was. Wat was het machtig véél voor je toen. Wat zou het later nóg machtig veel zijn, éls je eens, oud' geworden, dón nog je „juf" uit de eerste klas herkennen zou, alléén i herkennen, als je ze tegenkwam Want we weten allen, dat je het niet zal doen! Dat géén van je gulle, lieve en zoo echt-gemeendc betuigingen blijvend waar zijn, dat jij, als alle andere trouwe kleuters, vergeten zal! Want we wéten: dat de kinderziel sterft, als de man groeit En mischien is dat wel goed en gelukkig voor ze VILTPANTOFFELTJES Een lezeres vraagt, wanneer (in welk num mer) we hier het maken van zooltjes aan pantoffels hebben behandeld. Daar ik dat niet meer weet, en de kwestie zeer eenvou dig is, om nog even kort te 'herhalen, geloof ik, dat er ook nog wel verscheiden andere lezeressen mee gediend zullen zijn, temeer omdat ik het is nu de tijd voor dat werk daarmee gelijk een andere vraag tege moet kom, nl. naar pantoffeltjes voor kinde ren, die een beetje steviger van model zijn dan de gebreide of gehaakte. We teekenen dus hier een patroontje van eenvoudige kinderpantoffeltjes, men kan ze dan zelf op bepaalde grootte, desnoods ook voor volwassenen gaan nateekenen en knip pen. Deze pantoffeltjes, in afwijking met de modellen die we vroeger behandelden en die uit twee stukken bestonden, worden uit vier deelen gemaakt, de drie bovenstukken worden met dwarse naden aan elkaar ge zet. Dit houdt een beetje meer op dan het andere, maar de modellen hebben door de naden wat meer stevigheid. Zooals ik het hier teekende kan men het best nateekenen op de vereischte grootte. Daarvoor neemt men als maat een ander pan toffeltje of schoentje van het bewuste kind. Mer krijgt dan: 1. d« zool. 2. het voorstuk. 3. een binnenzijkant (let dus steeds op rechts en links). 4. een bui ten zij kant. Op vier komt later een knookje en aan drie een knoopsgat op het riempje. Voor het knippen van twee, drie en vier gaat men cenigszins uit van de maat van het zooltje, met dien verstande, dat er bij deze stukken aan de zijkanten naden wor den aangeknipt, wat men niet aan onder- en bovenkant doet en evenmin aan de zool. Desgewenscht kan men de zool dubbel nemen door er nog een van vilt of van wol len stof bovenop te leggen dat is wil aan te bevelen. beide randen omspant te veel te lijden heeft bij het loopen en dus heel gauw dóór is, waarbij ook dadelijk een heel stuk zool open komt, en tevens is het. omdat de draad sterk moet zijn, een heel zwaar werk, om bij het naaien steeds door twee lagen te moeten gaan. Het festonneeren is een veel gemakkelijker steek en gaat door één laag heen, en daarna is het aannaaien al heel gemakkelijk en licht werk. Onnoodig te zeggen dat, als men niet zoo precies uitkomen kan, het beter is, de zool glad en het bovendeel iets ruim te nemen, dan omgekeerd. Men kan het vilt nemen van een oude WAGENKLEEDJE EN KUSSEN SLOOP fllliill il II HU' Nu komt het aan elkaar werken. Om te beginnen wordt de zool, eventueel de dubbele Taag, langs den heëlen rand ste vig omgefestonneerd' met sterk garen, liefst behangersgaren, want men loopt er o Evenzoo gaat men met diepe, maar" niet te wijde steken de buitenste ronde rand van het voorstuk bewerken. De binnenronding kan als men wil, later met een gekleurde wollen draad als versiering nog worden ge festonneerd. Maar de benedenranden van de stukken drie en vier worden ook weer met behangersgaren op soliede manier gefeston- Daarna legt men de zijden a en a van twee en drie op elkaar bijv. over een breedte van een centimeter en stikt ze op de machine tweemaal d'us langs beide randen even door. Zoo doet men ook met de zijden b twee en vier en met c en c van drie en vier. Even merk ik bier nog op, dat men ook die zijkanten wel kan afwerken met feston steken en zoo aan elkaar hechten, maar ten eerste gaat stikken op machine gauwer, en ten tweede geeft de dubbele stiknaad meer stevigheid aan het model. En nu het aanhechten aan de zool. Dit gebeurt meer met de hand. Men naait met het behangersgaren de festonsteken van zool en bovenstuk aan elkaar, Dit is de clou van de zaak waar ik een vorig maal op doelde en waar ook naar teruggevraagd Immers bij 'het gewoon aan elkaar naaien van de zool aan de schoen tobt men anders altijd met het bezwaar, dat de draad, dio een wel wat ouderwetsch, maar fleurig en gemakkelijk wagenkleedje. Precies hetzelfde is meteen te gebruiken als voorbeeld voor een sierslnop om het wagenkussen. De groote tak teekene men op de stof zelf ot anders op papier na, waarvan het dan later op de stof kan overgecalceerd worden. Aardig is, om het patroon met een kleurtje rose of lila. bijvoorbeeld. op te bor duren, want Engelsch borduurwerk met gaatjes zal velen te tijdroovend worden. Men gebruikt batist voor het kleedje en kussen, zijde voor de voering van het kleed. Om het geheel komt een breede ruime strook, die nog met kant, of als men wil, met een gekleurd gehaakt puntje wordt ver sierd. Op den rand waar de strook is op gestikt, legt men een entre-deux van kant, of kan dit, als men een gehaakt puntje neemt, ook haken. Enkele gaatjes- of stok- jestoeren in verschillende kleuren, dat doet heel aardig. Vischschotel Nu de tijd weer komen gaat of er eigenlijk al is dat men veel en lekkere kookvisch vooral schelvisch kan verkrij gen, willen we het er eens over hebben dat vele huisvrouwen er zoo onnoodig tegenop zien, om, wanneer zij gasten ontvangen, deze gekookte visch \#or te zetten, omdat zij meenen, dat een vischschotel zich niet zoo aardig laat opmaken als een vleesch- schotel. Mooie goudbruin gebakken bot of zooiets, dat is al een kleurig en appetijtelijk gezicht op zich zelf, maar een gekookte schelvisch bijvoorbeeld? Toch is dit maar idee. Ik herinner me ten minste een huisvrouw, die van een eenvou dige visch, een niet al te groote schelvisch, steeds nog een zeer aardige schotel wist te maken. Zij ging dan ongeveer te werk, zooals ik het hier op bijgaande hfbeelding laat zien, wat men natuurlijk naar gelang van het seizoen eenigszins kan wijzigen, bijv. in den tijd dat tomaten duur zijn, neemt men meer citroen, biet of selederij. In hoofdzaak kan men daarbij te werk gaan als volgt: Laat de visch goed afdruipen, en leg ze op een bedje van peterselie waarvan de frischgroene blaadjes aan alle zijden eruit komen (is de peterselie zeldzaam en duur, dan kan men ze ook alleen langs den visch leggen.) Rond de visch, dus op het groen/kan men dan eerst schijfjes van hard gekookt ei leggen, en kleine plakjes toma ten. Op gelijke afstanden komen daartus- schen (of als men zooals hier twee rijen neemt dan daarbuiten om hoewel het me wat veel lijkt om een hééle rand van enkel citroenschijfjes te nemen) nog citroen- schijfjes. Verder legt men dan nog dwars tusschen al die ronde „motieven" lange smalle reep jes selderie („rauwkost" dus) gekookte biet en (of) worteltjes. Men kan natuurlijk ook de biet in schijf jes snijden in plaats van de tomaten, en dunne reepjes winterpeen nemen inplaats van worteltjes. Men snijdt selderieknollen in schijven en deze in dunne sliertjes, niet zooals wij bijv koolrapen snijden maar veel dunner, zoo dik als pijpjes anijsdrop zijn, dan alleen kan men zulke dingen rauw presenteeren. Hier in Holland zien we die bereiding nog niet veel toegepast, maar in het buitenland veel. In Fransche hotels bijv. krijgt men bijna dagelijks de seldrie en al doet het de eerste keer wat vreemd aan, bij ondervinding weet ik ,dat het na een of twee dagen al „went". Zeker is, dat de nieuwste opvattingen over gezonde voeding, als een der eerste eischen stellen, dat men geregeld bij elk middagmaal flink wat rauwe vruchten, maar ook rauwe groenten verschaft. Nu meteen nog een andere vraag, ook van een onzer lezeressen: Wat er aan te doen, dat kookvisch (schel visch) zoo licht aan de pan vast kookt of ook al gebeurt het eerste niet, toch zoo moeilijk heel uit de pan te krijgen is, zon der breuk of ontvelling. We kunnen aannnemen dat hier bedoeld wordt het koken in een gewone pan. en zonder speciale voorzorgen. Men kan d'an echter tegemoet komen aan het eerste, door een omgekeerd bord te leggen in de pan, zoodat de visch niet op den panbodem rust (waar de temperatuur altijd iets hooger is,) maar in het water ligt, dat slechts een temperatuur van 100 graden hebben kan. Daarom zal het ook niet altijd goed zijn, wat. velen liever willen: het bord gewoon recht in de pan te zetten, want dan kan het nog wel wat warmer worden dan kokend water. Maar men moet om de visch heel te houden, dan ook een zeer plat bord ge bruiken en niet een dat erge welving geeft. Verder kan men, om hef breken dat zoo heel licht gebeurt bij het uitnemen met de schuimspaan ,te voorkomen, een schoone witte doek in de pan leggen onder het bord, en laat de vier punten dan boven het deksel van de pan uitkomen. Als de visch gaar is, hijscht men ze dan in den doek met bord en al uit de pan, laat ze uitlekken en schuift ze daarna af op de schotel. Kéchelmisère's Brand in den schoorsteen. Een van de ergste narigheden die het stoken soms meebrengen kan is schoor steenbrand. Niemand, die het nooit heeft meegemaakt, kan zich voorstellen wat een schrik en ontsteltenis dit teweegbrengen kan. En daarom is ook in dezen de gulden regel: beter voorkomen dan genezen. Want schoorsteenbrand is zeer zeker te voorkomen en wel, door te zorgen 1 schoone schoorsteenen. Er zijn menschen die soms twee driemaal eiken winter hun schoorsteen la ten vegen anderen doen het slechts eens in verscheidene jaren wat is in dezen de aangewezen weg? Dat ligt er heelemaal aan, wat en hoe wordt gestookt. Gebruikt men uitsluitend antraciet in kachel die heel den winter aan één stuk, kalm doorbrandt, dan zal eenmaal vegen per seizoen, of, als de schoorsteen (bij buren of in bovenverdieping) op aangesloten is, desnoods eens in de twee jaar, wel vol doende zijn. Heeft men echter de gewoonte, een kachel eiken dag aan te maken, met hout, turf ot zooiets, dat toch altijd nogal gasrijk is, of stookt men geregeld met gasvlamkolen or andere vette kolen, dan wordt er veel roet gevormd, dat zich voor een groot deel afzet aan den binnenkant van den schoorsteen. In dat geval dient deze wel minstens een paar maal op een winter te worden geveegd. Want, wat kan er anders zoo heel licht gebeuren? Bij storm en sterke wind zal, vooral wan neer men de vette brandstoffen stookt, die met een lange vlam branden, deze vlam in den schoorsteen getrokken worden, en het daar aanwezige roet ontsteken. Dit begint te branden, door den grooten trek wordt het een flink vuur in den schoor steen dat men in de kamer kan merken een hardsissend en loeiend geluid van de vlammen achter den muur. Deze muur langs den schoorsteen kan dan zoo heet worden dat alle hout (balken zolde ring en zoo) dat er aan grenst, mede in brand geraken kan. Er is in zoo'n geval niets beters te doen, dan de kachel uit het stookgat te nemen ingeval hij nog brandt zet men een i open en de kachel daarvoor of nog beter: deze heelemaal buiten om kolendamp vergiftiging te voorkomen, en dan het stook gat dicht te stoppen. Dit kan men doen kletsnatte doeken of nog beter met zand, dat men in een doek of zak gebonden, in de opening werkt Men gebruikt ook wel zout. In elk geval moet het gat geheel dicht gestopt worden om de luchttoevoer te beletten, dan is de brand binnen in den schoorsteen gauw uit en kan zoo noodig de rest gebluscht worden met water. Water den schoorsteen echter zou niets helpen maar het vuur eer aanwakkeren. En daarna dan zoo gauw mogelijk den schoorsteen laten vegen .Nu weet ik wel en vele onzer lezeressen zullen het ook weten, dat een oud en goed huismiddel tegen roet- afzetting is: af en toe wat aardappelschillen verbranden in het kachelvuur (bovenop het goed brandend vuur gooien) maar het spreekt toch wel vanzelf dat men daarmee nooit absolute zekerheid hebben kan. Die krijgt men pas door den schoorsteen te laten vegen en goed! CORRESPONDENTIE Wij kunnen ook Uw medewerking niet missen. De steun van de vrouwelijke lezers is ons zeer veel waard. American Readyglo het handigste STRAAL KACHELTJE dat O* ooit gezien heeft I Brandstof benzine. Pro- MEYER CO - ENGROS - PRACTISCHE WENKEN p!aj i kan schoonmaken? Ge- met alcohol of eau de mijdt men liever om de meer doel tref f« r waar (bijv. bij n de toetsen hee h el p tTe* "de* "volgen de htlg de n* vochtig doekje er icht scl een tweedeh&ndeche 1 vuil vindt en het genoemde vloeistoffen niet i uit uurm i dd el"S( pVedervo rm! ntstaan). geheel schoon en blank wollen doek stevig na- VUILE PLEKKEN' OP PLAFOND, of witgekalkte muren kan men wegwerken Als bet papje i harde borstel OM KOPER ALS BRONS TE MAKEN 6<* oplossing icht penseel.. opwri jv< •avelna' roldoet, 1 HET WASSCHEN VAN HANDSCHOENEN Enkele vragen naar de behandeling van ultg. MtJ., Rotterdam. Daar lei goede model b|J de kachel. •eel uitrekkei talen In koud water. Eenvoudige sterke handschoenen ongekleurd of gekleurd kan men wasschen onder do kraan met Sunllghtzeep of goede toiletzeep (elke andere zachte huishoudzeep ls natuurlijk ook goed. mits men geen scherpe zeeppoeder neemt (bijvoeging van Red.), zooals men de handen wascht. Spoel deze handschoenen flink na. rek ze ln het goede model en hang ze te drogen Strijk zijden handschoenen en mooie linnen, wanneer ze bijna droog ztjn even onder ten doek. daarna zonder doek. lezen we: Week i houden. Voor tweede sop. dat zeer het dient om het leer dit doel kan het eerste sop met een paar droppels slaolie vermengd worden, wanneer men geen Spaansche zeep heeft. Kn|Jp de hand of b(j de kachel, dan worden hard voorkomen, dat grijze en bruine landschoenen, niettegenstaande deze goed be- iandeld zlln. toch na -t wasschen vnal worden (Volgende maal nemen we ook nog op de ook het gebruik verschillende klei voor DAMES cn JONGE MEISJES, te ROTTERDAM. UTRECHT en 's-GRAVENHAGE. aangesloten bij de in 1911 Kon. Goedg. Vereen, v. Modevak scholen in Nederland. Opleidingsscholen voor Examen KNIPPEN, NAAIEN en HANDWERKEN voor eigen gebrnik. OCHTEND-, MIDDAG- en AVOND- ln CURSUS-, CLUB- en PRIVELESSFN. SCHOLEN te: ROTTERDAM: Directrice Mevr. S. A. v. AMIJDE—PORS, Schietbaanlaan 99. Spreekuren Donderdags van 2—4 en van 7—8 uur; Annastraat 5 (bij Av. Concordia), Spreekuren Dinsdags van 7—8: Beljerlandschelaan 40, Spreek uren Dinsdags van 4—5 en Vrijdags van 6—7 uur; Hillegersberg, Straat weg 127, Spreekuren s Maandags van 89 uur. Correspondent ie-adres! Schietbaanlaan 114, Telefoon 33739. Te UTRECHT: Directrice Mejuffrouw J. W. LAGENDIJK, Nieuwe Gracht 74, Spreekuren: Dinsdags- en Donderdags van 47 uur. Te 'S-GRAVENHAGE: Directr. Mejuffrouw L. LUGTIGHEID, Acaciastrcat 49, Spreekuren: Dinsdags en Donderdags van 1012 en van 4—6 uui. PROSPECTI OP AANVRAGE AAN DE DESBETREFFENDE ADRESSEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 11