SCHAAKRUBRIEK.
w
i
P e
J
m
M
m
i
m
iS
i
i
i
mm
Af
f;:?
k
m
m
:-V
k
a
ga
wM
i ij
m
i§
1
i
i
r#
l '81
I
m
c?
m'
Redacteur: W. J. H. CARON, Haarlemmermeerstraat 168, Amsterdam-W.
Men wordt verzocht correspondentie
Probleem No. 272
Van: M. BARULIN
r deze rubriek aan bovenstaand adri
w
i
■N
a
ÉS 1
i i
i «a i
L
a
-j i
Wit begint en geeft in twoo zetten mat
.Wit (8): KcO, Da7, Tf8, Th5, Lal, Le2, Pd7, Pf3
Zwart (11): Kei, Tfl, Tg5, Lc3, LgG, Ph3, pi.b4, c7,
€3, f4, g3
Probleem No. 273
Van: A. BALJEU, Delft
Wit begint en geeft in drie zetten mat
.Wit (11): Ku8, DhG, Tal, Tel, Le5, Lh7, Pb5, Pb8,
pi.b3, c2, g4
Zwart (10): Kd5, Tg3, Le3, PfG, Pli3, pi.bi, b7, c3,
c5 en eG
Het is den componist van dezen driozet niet
mogelijk gebleken een problematischen sleutelzet te
geven We plaatsen dit probleem echter ter wille
van de groote moeite, die aan het componeeren er
van moet besteed zijn en om de fraaie afwikkeling.
Overigens is hot probleem o.i. correct De vele drei
gende nevcnoplossingen kunnen, naar we mcenen,
allo weerlegd worden. Het is interessant dit eens
na te gaan.
Do oplossingen der problemen No. 270 en 271 ge
ven we in do volgende rubriek.
Enkele oplossers waren op het verkeerde spoor
geraakt, daar diagram en notatie van no. 270 niet
klopten. Het diagram was in orde. Er moet dus
op f4 con paard staan. Men kan zijn krachten nu
nog eens op dit probleem beproeven. Hier volgt
nogmaals de stand:
Wit (9): Khl, Da5, Te2, LgG, I.liG, Pc8, Pd8,
pi.r.4 on d3
Zwart (5): Kd4, Pd5, Pfi, pi.d7 en ©5
Mat in twee zetten
AANGENOMEN DAMEGAMBIET
Gespeeld te Praag, Juli 1931
Wit: VIDMAR Zwart: RUBINSTEIN
1. d2—d4 d7—d5
2. c2—c4 d5Xc4
Het aangenomen damegambiet wordt niet vaak
meet gespeeld. Zwart kan don pion toch niet be
houden en krijgt tevens geen gcmakkolijk spel.
st c5 moet verhin-
Om b7b5 te
Lf5 (het eenige, dat den pion nog even verdedigt)
volgt 33. Td5!- LeG (LgG? 34. f5!) 34. TXei! en
nu dreigt f5! en TXa5 tegelijk.
32
33. Td2Xd6
34. TelXe4
35. Te4e5
3G. Kf2e3
37. Te5e7
38. Ke3d2
39. Kd2—cl
TcGdG
Ke7XdG
b7b5
LeGd5
Kd6c5
Kc5—bi
Thans dreigt zwart a5—ad te spelen en zou
zelfs nog winnen.
Wit mag derhalve niet TXg7 spelen, maar
zijn' g-pion voor den a-pion geven.
Stand na 39. b5—bi
Natuurlijk neemt wit niet, daar hij een pion op
c5 toch niet kan handhaven en door DXdlt in ont
wikkeling zou achter geraken.
6.
Pb8—cG
Sterker is 6cXd, waarop wit wel 7. LXc4
speelt (immers d4Xc3 is onmogelijk wegens LXf7f
en dame d8 gaat verloren), maar zwart wint een
tempo door Dc7 8. DXd4 PcG!
7. LflXci
8. 0—0
9. Ddle2
e7—eG
Lf8c7
Dd8c7
Nu dreigt er c5Xd4 en wit krijgt een gcïsoleerden
pion.
10. d4d5
11. Pc3Xd5
12. Lc4Xd5
13. Lel—d2
14. Ld 2c3
15. Tfl—dl
16. Tal—cl
eGXd5
PfGXdf»
0-0
Lc8d7
Ta8-d8
Ld7c8
Dc7bG
Stand na 16Dc7—bG
I
8
i
w
41
ia
i-
a
1!
a
H
i
Deze zet wordt door wit weerlegd. Zwart had het
veld e5 niet zonder meer mogen prijsgeven.
18. a4a5!
DbGXar»
Gedwongen! Dc7 is onmogelijk wegens LXb4 en
zwart mag niet terugnemen. Op DgG volgt 19. LXb4
cXb 20. Pe5 DL5 (blijft f7 dekken) 21. LXf7f TXf7
22. TXd8f LXd8 23. PX17 DXf7 24. DXc8! enz. Op
Da7 volgt een soortgelijke variant.
Ook Db5 is niet goed wegens 19. DXD aXb
LXb4 cXb 21. LXf7f enz.
19. Pf3—
Zwart heeft geen verdediging voor f7
19
20. Dc4Xd5!
21. Lc3Xa5
22. Pe5—d7
23. TdlXd5
24. Td5d2
Td8Xd5
Pb4Xd5
Lc8cG
Lc6Xd7
Ld706
Thans volgt nog een inlercssunt eindspel, waar
in het rwnrt gelukt verlies te ontgaan, ondanks
het feit, dat hij materieel iets achter is.
24
25. La5bG
2G. LbGc7
27. f2—f4
28. Lc7—dG
20. LdGXe7
30. Kgl—f2
31. c3e4!-
32. Tel—el
Wit k.ijgt don geofferden pit
f7-fü
Kg8—f7
Tf8—c8
Tr8—cG
Kf7Xc7
aG—a5
f4Xe4
40. Te7c5
41. Te5Xa5
42. Ta5e5
I.d5Xg2
g7gG
Lg2fl
Noodig om pion gG te dekken: er dreigde 43. l'e?
h5 44. Tc6
CORRESPONDENTIE
voldoende voor twee
J. V. te A. Sleutelzet
zetten.
VARIA
FRANS HALS
Op den 20stcn Augustus 16GG stierf te Haarlem de
beroemde schilder Frans Hals, die in 1584 was
geboren.
Ilij was een zeer voortreffelijk portretschilder.
„Hij wist zelfs het karakter weer to geven". Als
vele zijner kunstbroeders leidde hij een onbezorgd
loven, het leven van een vroolijk Fransje. Daardoor
kwam hij in moeilijkheden en armoede. In 1654
moest hij voor t 200 schuld aan een bakker verpan
den, drie matrassen met kussens, boeken, een eiken
kast en tafel, benevens vijf schilderstukken. Weinige
jaren voor zijn dood werd hem van de stad Haar
lem toegekend een jaarlijkscho toelage van f 200 en
drio wagens turf. Na zijn dood kreeg de weduwe
„tot hoogo jaren en tot armoede vervallen zijnde",
wekelijks 14 stuivers uit de armenkas.
GOEDE RAAD, DIE WIJ GRATIS GEVEN
Werk geestdriftig, dat steekt anderen aan.
ONS RUILBUREAU TE SOEST.
De lezers van ons blad zijn In de gelegenheid over
tollige bonncr plaatjes enz. in te ruilen aan Ons
Ruilbureau te Soes.
Geruild vorden: Verkade-plaatjcs. Klaverblad
plaatjes, Buss!n.'-plaatjes, Tielomon en Dra-plaat
jes v Delft Vogel-plaatjes, enz.
Voorwaarden:
Wat u ons toezendt moot onjeschadigd. de
bons geldig en alles voldoende gefrankeerd zijn.
2e. Wij bepalen de waarde van hot toegezondene
en hei ^"«v.aagde.
3g Wanneer u aan Ons Ruilbureau wilt rullen. Is
het noodig als minimum-bedrag 20 ct aan postzegels
bij elke zending In te sluiten ter tegemoetkoming In
de onkosten.
4e. Wanneer u Iets aanvraagt wat niet in voorraad
is zullen wij u er Iets anders voor ln de plaats zenden.
Maalt gebruik van Ons Ruilbureau en lees a.v.p.
gwd en nauwkeurig de voorwaarden.
Correspondeer er over met Ons Ruilbureau te
SoesL
ZATERDAG 12 SEPTEMBER
-- No. 37 JAARGANG 1931]
LIEFELIJKE REUK
En do HEEUE rook dien liefelijken
reuk en de HEERE r.eldo in Ztin hart:
Ik zal voortaan don aardbodem niet
meer vervloeken om des monschen wil,
want het gredichtsel van des menschen
hart is boos van züne jeugd aan, en Tk
zal voortaan niet moer al het lovende
slaan gelijk als 11c gedaan heb.
Gcnosls 8 21.
Als van God gezegd wordt dat Hij den reuk van
Noacbs brandoffer rook, dan spreekt de Schrift hier
op monschelijke wijze van Hem.
Zeg vrij, dat dit beneden do waardigheid Gods is.
Maar erken dan hierin tegelijk zijn nederbuigende
goedheid die tot u wil afdalen en zich aan u nietig
monsch wil gelijkmaken, opdat gij zoudt verstaan
wat Hij u te zeggen heeft cn opdat gij Hem zoudt
kennen gelijk het voor u noodig is.
Ge moogt niet zeggen dat liet Gode onwaardig is.
Als Ilij in zijn woord zoo over zichzelf wil spreken,
als do Heilige Geest de bijbelschrijvcrs zich aldus
doet uitdrukken, dan is het niet oen onwaardige wijze
van spreken over God.
Het hangt samen met onze schepping naar Gods
beeld, die immens juist ook daartoe strekte dat wij
Hem recht zouden kennen.
Daarom moet het u bij cenig nadenken vreemd
aandoen, reeds in het begin der Schrift te lezen dat
de Hcoro het brandoffer van Noach rook als
liefclljken reuk.
De reuk van brandend vlecsch tooli is allesbehalve
aangonaam. Zoomin als do reuk van andere spijzen
die vorbranden onze reukorganen streelt. Zoo aan
gonaam en prikkelend do geur van bradend vleesch
is, zoo onaangenaam is die van brandend vleesch.
Iedereen kan dit bij eigen ondervinding weten. En
al valt de keur van den oosterling over wat hij ruikt
ecnigszins anders uit dan bij ons, uit dit verschil kan
verklaard worden die voor ecnigszins onbegrijpelijke
Uitdrukking van „liefelijke reuk" die gebezigd wordt
Van Noachs brandoffer.
Dit is des te meer opmerkelijk, omdat wc hier voor
het eerst van een brandoffer lczon. Het offer van
Kaïn en dat van Abel was geen brandoffer, maar
alleen een gave. En zoo dikwijls als latoë van liet
brandoffer sprake is wordt er bijgevoegd dat het is
tot ccn licfelijkcn reuk voor het aangezicht des
Hccren.
Er moot dus een reden voor zijn, dat van het
brandoffer iets gezegd wordt, dat wij er niet vau
zouden zeggen.
Die reden ligt in de bctcckcnis van dit offer. Het
was niet oen liefelijke reuk voor den Ilccro om der
wille van do wij zo waarop hot do zintuigen aandoet.
Want bij Hem is van geen zintuiglijk waarnemen
sprake.
Al drukt do Schrift zich dan ook in mcnschelijke
beeldspraak uit, toch is niet de monsch bier maat
staf voor God, maar omgekeerd. Niet bot zintuiglijke
behccrscht hier het geestelijke, maar juist andersom.
Zoo wordt niet Gods oordeel bepaald door wat de
monsch doet. Noen, God de Heorc Iaat zijn keur gaan
over den monsch. En deze keur beslist erover of
ons work en ons offer Hem welgovallig is of niet.
Zelfs wij uls mcnsch kennen dit.
Het kostbaarste geschenk kan voor ons waardeloos
worden, van de smakelijkste spijze zouden wij kun
nen wulgcn, en van de fijnste geuren zouden we af-
kecrig worden, zoodra do wijze wnurop het ons
wordt gohoden voor ons gevoel stuitend is.
Een geschenk is ons niet uangennum om de waarde
die het op zichzelf hoeft maar veelmeer om de be
doeling waarmede het gegeven wordt. En niet wat
onze zinnen streelt behaagt daarom reeds onzen geest.
Omgekeerd kan iets wat op zichzelf waardeloos is
voor ons waarde krijgen door de gezindheid van
den gever.
En is het dan niet verstaanbaar, dat het brand
offer den Heere welgevallig is? Al doet het dan onze
reukzenuwen onaangenaam aan dat vorbranden van
heel rund of zooals hier van meer dieren, toch
kan het in des Hceren oogen waarde krijgen als
er zinnebeeld van een rechte gezindheid des
harten bij wie hot offer brengt.
In liet brandoffer ligt dan ook bet zinnebeeld van
iets zoo geheel aan God te geven, dat vvijzelven er
niets van overhouden dan rookwalm en onaangename
reuk en asch. Et is aan het brandoffer zelfs geen.
zintuiglijke genieting verbonden.
Wat voor den Heere do liefelijke reuk is, dat is de
dankbaarheid die op deze wijze zich uit. Bij Noach
de dankerkentenis voor de bewaring in het gericht
van den zondvloed.
Dat is het eerste wat hij doet ais hij uit de ark
is gegaan, hij cn zijn huisgezin cn verder alle levende
ziel die met hen daarin was geweest; hij offert den
Heere een brandoffer. Zoodra hij de aarde weer met
zijn voet mag betreden brengt hij den I-Ieerc de
erkentenis dat hot alles des Hooren is.
De uit den zondvloed behouden nieuwe wereld moet
dien God gewijd zijn, die met zijn oordeel de eerste
wereld geslagen heeft en door zijn genade deze tweede'
wereld uit de wateren heeft doen te voorschijn komen.
Maar duaruit verstaan we dan ook hoo dwaas het
is als straits het heidendom meent met liet verbran
den van offerdieren zich voor rampen te kunnen vrij
waren cn Gods oordeclcn te kunnen afkoopen. En
nog grootcr wordt die dwaasheid, als hot volk Israël
zich aan dien waan overgeeft.
Israël heeft anders van den ifcere geleerd. En als
Israël meent met zulke offers zijn zonden te kunnen
goedmaken, dan krijgt het van don Heere te hooren:
Brengt niet moor tevergeefs offer (Jes. 1 13).
En de psalmist belijdt door den Heiligen Geest:
Brandoffer cn zondoffer hebt Gij niet geëischt. En
tegelijk spreekt hij als de mond van Christus van dat
ware offer, dat nog in de toekomst lag: Toen zcide
ik: zie ik kom, in de rol des books is van mij ge
schreven. Ik liob lust, o mijn God, om uw welbe
hagen te doen (Psalm 40 79).
Het nieuwe testament sluit zioh daarbij aan.
Christus heeft zichzelven voor ons overgegeven tot
een offerande en ccn slachtoffer Gode tot een wol-
Tickendcn reuk. (Ef. 5 2).
Het ware brandoffer is nu gebracht Christus
heeft door liet liefdevuur dat in zijn ziel voor God
cn zijn gerechtigheid brandt, zichzelven verteerd. Hij
heeft zichzolvo niet behaagd, maar zich in de dood
overgegeven voor ons.
En zooals in Israël het offer gedurig verteerd moest
worden door het vuur, dat de Heere zelf van den
hemel het eerst op het altaar had doen neerdalen
(Lev. G 9), zoo moet alle offer onzer liefde voor
don Ilcorc ontstoken worden aan dat liefdevuur van
Christus.
Zoo is het offer losgemaakt uit do windselen van
de zintuiglijk waarneembare ceremonie van het bran
dend vuur cn tot een louter geestelijk werk geworden.
Do gemeente des Ileercn is nu zelf geworden een
heilig priesterdom om geestelijke offeranden op t<5
offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus
(1 Potr. 2 5).
Dat offer van Christus verzoent onze zonden en
maakt ons Godo aangenaam. En als vrucht van dat
offer van Christus gaan wij dan onze lichamen stel
len tot een levende, heilige, Gode welbchagclijko
offerande, onze redelijke godsdienst (Rom. 12 1).
Dan is liet Christus zelf, die door zijn Heiligen
Geest op het altaar van ons hart het offer der dank
baarheid ontsteekt. En wij hebben niet andere to
doen dan door dat vuur des Geestcs ons te laten
ontgloeien in zelfverloochenende, zelf verterende lief-
do voor onzen God.
Dnt zul oen liefelijke reuk zijn voor den heiligen
God. En al is liet dat het door onze zonden bezoe
deld zou worden cn daarom nog voor God niet zon
kunnen bestaan, het volmaakte offer van Christua
verzoent ook dat zondige van onze zclfofferandc.
Zoo, zoo alleen wordt het ten slotte een liefelijk®
reuk voor Ilem.
lillllll«lilll|!|llllllili|l|lllllll;lll']|'li;illl!illllH1lfflil!llll1llillllllilll1llll»
HET NADEREND OORDEEL
Gij boett' Uw komen met don dood,
En door den dood heen d' aard ontvaren
I.iet, onuitwischbaar met do jaren,
Gij hier het teoken van Uw nood!
I>o wereld 'wierp U smaadlijk uit
Maar zal Uw bloedspoor blijven dragen:
Gij hebt Uw leven willen wagon
Voor hanr, Uw duurgekochte buit!
Zij wentelt op liet oordeel aan;
God is op weg Uw bloed te wreken;
Haar vaart zal op Zijn toorn eons breken:
Een ster die brandend zul vergaan!
Slechte wat ontbloeid is uit Uw bloed,
Zal niet het noodweer kunnen deren.
't Zal als hot braambosch niet verteren
Zelfs midden in den bootsten gloed!
Als straks uw tijden zijn vervuld,
Stel veilig ons in Uw genade;
God, dat bloed, wij, blind, vertraden!
Hoo mateloos is Uw .geduld!
Genees ons, lout'rend ons door vuur
Dat diep in onze ziel wcgbrumlo
Don gift'gen wortel onzer schande;
Stel voilig ons in 't oordeelsuur!
A. W.
«jit: Ut: Vriend des Huizes, September
151 'Bi'-L--r-: -amT'T M.I:„