266 O LETTERKUNDIGE KRONIEK Benita Terhaeren, door Coby Voorhoeve. Uitgave P. D. Bolle, Rotterdam, N.V. De laatste bladzij van dit boek schrijf ik hier af: Je kunt weer spelen. Muziek. Klanken. Rhytmen. Dóórin jezelf vergeten. Daarin jezelf verdrinken. Ha vergeten, vergeten! Alles vergeten wat achter je ligt. Zie niet om. Ga voort, loop de weg die je gaan ïwilt, zie niet om. Zie niet naar rechts, en niet naar links. Anders bespringt de wanhoop je als een giftig b»"^1 Spelen. Studeeren. Ha! En 's nachts slapen. Slapen, doodelijk vermoeid van het urenlange stu deeren, van de aanhoudende spanning. Slapen. Vast, droomloos. 's Morgens wakker worden, dadelijk opspringen, niet blijven liggen, niet kijken naar het grauwe licht dat door de gordijnen sluipt en verraderlijk je wil omhullen in zijn grij-ze lichteloosheid. Verbannen alle gedachten. Leef nu voort, leef nu voort, in je zelf-gebouwd huis van klanken en rhytmen. Leef nu voort durf te leven je lichtloozc leven in de gespannen eenzaamheid van je arme verlaten ziel. Leef nu voort, durf te leven. En vraag niet. Is het antwoord niet omsluierd? Leef dan voort, en zie niet om Coby Voorhoeve heeft in deze finale van haar lboek de tragische realiteti van haar meisjes- en vrou wenleven afgesloten met het mincur-accoord van een zwaar en zwart vraagteeken. Dit boek is een zelfbekentenis; bloedwarm geweld uit een ziel die zich heeft losgescheurd uit een ver loden, dat in haar prille kindsche dagen zoo rijk begon, rijk, omdat Benita (Coby zelf) vrome, bid dende ouders bezat, omdat zij omkoesterd werd door al de weelde waarmee bemiddelde ouders hun kin deren omringen kunnen. Benita, het nakomertje, is zij misschien al te zeer verwend door vader en moeder, door de broers en zusters? Zij zelf ziet het zoo niet, want dit boek wil een aanklacht zijn tegen de broeders vooral die haar opvoeding nd den dood der oudere, moesten ter hand nemen, zooals zij spottend memoreert. Zij kan weinig kwaad van die broers zeggen; alleen maar, ze is financieel van die broens afhankelijk en deze maken het haar mogelijk haar verblijf in Zwit serland om gezondheidsredenen te verlengen, hoewel ze weten dat Benita eigen gekozen paden gaat: d.w.z. zich los heeft gemaakt van wat die broers heilig en dierbaar is. Coby Voorhoeve schroomt niet, die weldoende broers met een brieffragment aldus in 't publiek voor 't voetlicht te brengen: „Om je te bewijzen dat wij je, niettegenstaande alles wat je ons hebt aangedaan, toch liefhebben, om je te doen gevoelen dat wij je, niettegenstaande je nog niet je verootmoedigd hebt voor God, toch wcnschen te steunen, zullen wij je nu geregeld een bijdrage zenden om in het noodigstc te voorzien. En wij doen dit ter nagedachtenis aan onze geliefde ouders." i Wat heeft ze die broers aangedaan? We lezen het in in en tusschen de regels door: zo heeft zich verzet togen de geestelijke invloeden die in het milieu van haar ouderlijk huis domineer den; ze heeft aldoor met een hoogmoedig gebaar en met een lioogopgerichtc houding, al door beslister en al door onbeschaamder, beleden: „Houd op met je gebed voor mij; met je Bijbel reken ik af, met je leer wil ik niets van doen hebben." En nu raken wij den geest, de sfeer, waaruit dit bock geschreven werd: niét die van iemand, die voelt hoe smartelijk het haar familie moest wezen, te zien op wat hellend vlak van religieusen en moreelen nedergang het jongste kind uit het ge>zin zich onweer houdbaar voortbewoog. Zij stelt zich geen moment op het standpunt van wie haar uit liefde waarschu wen; zij voelt te weinig of in het geheel niet de pijn van wie haar zoo moeilijk kunnen los laten op de zelfgekozen paden. Want zij moest naar Zwitserland voor haar gezondheid en de broers moeten dat be kostigen, terwijl ze weten: als zij ginder is, dan gaat het onherroepelijk den verkeerden kant uit, wat trouwens de sohrijfeter zoo open mogelijk ver haalt. 't Is of ze er heimelijk plezier in heeft te vertellen, hoe de broers maar moeten „opdokken" voor haar, omdat de dokter in Zwitserland te haren behoeve een brief aan hen geschreven had, dat bet verlof verlengd moest worden. „Waren ze nu maar boos dan was het makkelijker, je bent dan wel een beetje bang als ze boos zijn, maar daar wordt je hart niet week van. Als zij ver driet hebben, voel je je weer zwak. Nu zegt Willem met harde stem dat je altijd je eigen weg hebt gevolgd, dat je nóóit naar hen hebt geluisterd. Daar komt je tegen op. Je hebt toch wel altijd naar hen geluisterd. Alleen toen je voelde, toen je wist dat het je roeping was om te studeeren, toen kon je niet luisteren, begrijpt hij dat niet? Als je toch je roeping zoo binnenin je voelt leven, léven, dan moet je die stem toch volgen? Nee, want dat was de eerste stap op de weg van het ongeloof. Dat is niet zoo, o, neen. Vroeger, heel vroeger, waren er al dingen, die je zoo vreemd vond, die je pijn deden, die verhalen uit het Oude Testament, Lodewijk weet het misschien nog wel. En toén vond je het zoo vreeselijk om over de „verdoemenis" te hooren praten." Ik vind, dat Coby Voorhoeve hier psychologisch de spijker op de kop slaat. Niet dat Benita roeping voelde haar leven te geven aan de muziek, en dat ook daadwerkelijk doorzette, was de eerste stap op de weg van het ongeloof. De oorzaak zit dieper: dat ongeloof reikt terug naar de opstandigheid, den hoogmoed van haar karakter. Op catechisatie heeft haar oudste broer Lodewijk (we zijn hier in den kring der z.g.n. „Danbisten", waarnaar de naam van de schrijfster ook heen ver wijst) last met haar; ze vraagt niet bescheiden, maar „als Lodewijk zegt: David, koning David, is het prototype van Christus, begrijpen jullie dat?" dan barst ze ineens uit dat dót niet kan, want dat David heelemaal niet zoo'n goed en edel mensch kon zijn. Hij vermoordde de man van Bathseba, om dat hij zelf met haar wilde trouwen, hoe kan hij dan het prototype van Jezus zijn? Want Jezus was goed, zoo iets vond Hij juist verschrikkelijk." Nu is het heel gewoon, dat jonge menschen de neiging hebben, zich critisch in te stellen ten aan zien van meer dan een Bijbelverhaal. Dat bewijst nog niet, dat hier het ongeloof, de vijandschap togen God, zich openbaart. De Bijbel stelt nu eenmaal ónze redelijkheid niet alleen op de proef, maar Gods rede lijkheid is nu eenmaal oneindig hoog boven de onze verheven. Bij Benita Terhaeren is echter het critisch operee- ren tegen de Schrift niet zoo onschuldig als dat vaak bij jongeren wezen kan. Ik zie daarin niets anders, dan het zich langzamerhand los willen maken (zij het meer onbewust nog dan bewust) van God en Zijn gebod; vooral van dit laatste, omdat haar levensgang bewijst waar ze naar toe wil: ze leeft ten slotte in „vrije liefde" samen met een violist en zie het begin van deze Kroniek als die man door een ongeluk om het leven gekomen is vindt haar droefenis de trieste woorden, vol donkere vra gen, tracht ze wanhopig dapper zich te weren tegen do slagen van het „lot". Maar we zien haar volko men weerloos, volkomen machteloos gebannen bin nen de duisternis, die zich om een arm menschen- kind toesloot vér van den vrede, die bereikbaar is voor wie zijn leed, zijn kruis achter Christus man moedig dragen leerde, vroolijk, d.i. geborgen in een vreugde die niet is van deze wereld Benita noemt zichzelf telkens weer het kind, dat door de broers kind d.i. klein, onnooeel gehouden werd. Ze wist zoo heelemaal niets af van het leven; ze was al een volwassen meisje, dat ten huwelijk gevraagd werd door een Oostenrijksch officier, toen ze nog niet wist wat anderen op die leeftijd al lang begrepen hebben, zelfs, al had niemand hen inge licht. Wij kunnen aan die naïviteit niet gclooven, vooral niet nu Benita er zoo mee coquettcert. Onbe wust coquet was ze of deed ze wel: dat blijkt slag op slag, al stelt de Schrijfster dat zoo lamachtlg onnoozel voor: meer dan één verlieft op haar, twee heeren deden dat met minder nobele tendenz. Blijkbaar vindt Benita zich zelf buitengewoon in teressant; haar „ikheid" is ondanks haar gewaande naïviteit, allesbehalve voor de poes. Dat zullen de broers wel al te vaak ervaren hebben. Al ontkennen we niet dat Coby Voorhoeve gevoelig, beeldend, soms ook geestig kan schrijven (we denken b.v. aan die dametjes, die haar handwerkles gavea, een soort tante Louise als uit „De klop op de deur", maar in kleiner formaat; we denken ook aan de gees tige teekening van haar muziekleeraar Van Eekeren), we -willen hier vooral den nadruk leggen op den geest die tot dit boek inspireerde; het is een boek dat op pervlakkige .Jcunstlievenden", orthodox opgevoed als Benita, geheel van de wijs kan brengen, omdat ze niet doorzien hoe hier niet is het conflict: Christelijk geloof en cultuur, maar allereerst het conflict: God en Ik, God of Ik, die laatste met een hoofdletter. Hoor maar, hoè oppervlakkig de schrijfster, een overgevoelige vrouw, beoordeelt de geschiedenis van Jacob en Ezau. Ze laat cursief drukken: „God vindt goed wat Jacob doet. Hij heeft welbehagen in hem en Ezau wordt achteruitgezet," Hoe kan dat nu dat God zóó de boosheid beloont? Dit is niet dat Hij iets slealits toelaat, nee, Hij beloont het kwade" En de schrijfster is zoo naief om haar broer ook de spijker op de kop te laten tikken in dit woord: „Het zou wenschelijk zijn, indien jij, Benita, beter luisterde naar de heilige verhalen, inplaats van altijd je eigen menschelijke opvattingen en overdreven gevoelens te laten spreken. Wij zijn hier ook niet om altijd vragen te stellen, maar om te luisteren en te leeren". Sentimenteele menschen luisteren in den regel heel slecht en leeren niet graag wat hun overgevoeligheid kwetst Dat God goed vindt, wat Jacob doet, wordt weersproken door Jacob's tragische levenservaringen, zijn groote levenssmart. Maar dat groote deugnieten, hoeren en tollenaren, de braven en deugdzamen vaak voorgaan in 't Koninkrijk Gods, is voor Benita een reden om het nu maar niet te nauw te nemen met God en Zijn gebod. Zij moet natuurlijk niets hebben van wat de Schrift noemt: verdoemenis. En ze sterkte zich met deze gedachte: „Moeder had niet aan de eeuwige verdoemenis wil len gelooven; in haar diep6tc hart was zij er over tuigd van dat hier een vergissing moest zijn, dat God niet wilde, niet kón willen, dat Zijn eigen schepselen zouden moeten lijden in een eeuwig vuur. En vader had altijd weer die droevig-peinzende uit drukking gehad in zijn ernstige oogen, als hij spre ken moest over de wereld „verloren in schuld". Maar de broers ach, je weet het niet, je kunt niet in hun innigste gedachten lezen maar 't schijnt wel alsof zij er niet zoo onder lijden. Benita, je schrijft: Jezus, Die stierf aan 't kruis, en ons verzoenda met God Verzoening, dat klinkt zoo mooi, er is zoo'n troost in, maar hoe kan een ónder je verzoenen? Jloe kan je schuld tegenover God door een ónder gedelgd worden? .Nu moet je al je moed in je aarzelende handen nemen om niet te vluchten voor de strijd in je eigen binnenste, en die je nu toch moet strijden". Benita, je wil er niet aan, je wil je eigen verzoener zijn; je „ik" is zoo overspannen-groot, zoo overspan- nen-trotsch. Wil je niet door een ander verzoend worden met God, als die ander eigenlijk God zelf blijkt te wezen? God was in Christus dat heb je toch wel gelezen, of allioht van buiten geleerd God was in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenende... Je schreef in veel opziohten een literair geslaagd boek: wie in zijn kunst zijn eigen worstelend leven belijdt, heeft kans, dat er door velen geluisterd wordt, omdat wij ons zelf in dat kunstwerk herkennen. Wij henkennen onszelf ook in uw boek; wij zien u worste len om u los te scheuren uit het geestelijk milieu, waarin uw oudere u groot brachten, en gij zegt het eerlijk: „Er is wel niets zoo moeilijk, dan om je los te maken van oude dingen die je toch niet vast kunt houden, die je niet zelf hebt verworven, maar die je aangeleerd zijn, dingen die je als waar en heilig hebt gezien en die je nu zoo anders voelt en weet". Maar wat dwaas van je, wat naïef vooral, om te ontkennen dat je met Leo hebt samengewoond, zon der zijn vrouw te zijn geweest en dan te schrijven: „Je gaf hem veel, maar niet alles, niet alles. NU is het te laat!" Welnu, Benita, voor God is het precies of je hem toen wél alles gegeven hebt Dus hebben je broers toch gelijk. Ze zagen je in groot gevaar, maar jij lacht om hun bezorgdheid. Jo hebt eóó geredeneerd: „Waarom zou 't niet mooi zijn, niet héél mooi kun nen zijn om bij elkaar te wonen als je van elkaar houdt? Waarom zou daar eigenlijk altijd een „heilig huwe lijk" voor noodig zijn?" Dit is je reinste individualisme, een bewijs, hoe je „ikheid", Benita, alleen rekent met je eigen kleine kringetje. Je wil vrij zijn van alle band, je wil leven naar het goeddunken van jo hartstochten, al beweer je slechts platonisch te hebben bemind. En je verwijt je broers: „Nooit heb je mijn ziel begrepen. Nooit heb je mij mijn heilig recht op een eigen leven gegund. Je hebt altijd mijn geest willen overheerechen, willen knechten. Maar nu maak ik mij vrij. O, en nü kan ik het Dit heeft een einde aan alles gemaakt en nu kart ik het Nu ben ik vrij." Arme Benita, ik lees je finale weer, een marcho funèbre, een doodenklacht. Komt die uit de sfeer van jouw vrijheid, dan moge elk die je boek leest, wel bid den: ,fi God, wees die ziel genadig! Open haar oogen voor den waan, waarin zij voorttobt blindelings tas tend langs de muren van haar eenzaamheid!" A. WAPENAAR. O 271 LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN MAHATMA GANDHI Satuagraha of „Burgerlijke Ongehoorzaamheid >,1 k ben een nederig zoeker der Waarheid, vol ongeduld mij zelf te verwerkelijken en geestelijke bevrijding nog in dit bestaan te bereiken. Het dienen van mijn land is een deel van de oefening, waaraan ik mij heb onderworpen, om mijn ziel uit de gevangenschap van het vleesch te bevrijden. Ik heb geen verlan gen naar het vergankelijk koninkrijk dezer wereld. Ik streef naar het Koninkrijk der Hemelen, dat in geestelijke bevrijding is gelegen." In ons vorige artikel hebben wij de levensgang en •strijd van Mahatma Gandhi geschetst tot en met het uitbreken van het Indische conflict in Zuid-Afrika. De dubbele vernede ring der drie pond-belasting èn der nietigverklaring van de volgens ander dan Christelijk ritueel geslo ten huwelijken noodzaakte Gandhi èn zijn landgenooten in Transvaal en Oranje Vrijstaat, zich te bezin nen op hun plaats en taak. Belee- digingen van hun volkswezen ge lijk de genoemde, konden zij niet zonder meer laten passeeren. Hier was tegenweeren strijd gebiedende eisoh. En deze strijd werd gevoerd in de vorm van Satyagraha, ver taald door lijdelijk verzet, ook wel burgerlijke ongehoorzaamheid. De kern en motiveering dezer Satyagraha vond Gandhi in de overtuiging dat gehoorzaamheid aan do wet en overheid ophoudt op *t moment, dat een hoogere wet en rechter, nl. de stem van het geweten in de ziel die gehoorzaam heid verbiedt Geweld maakt in geen enkel geval deel uit van deze ongehoorzaamheidsbeweging. Inte gendeel, tegenover tegenstanders wenscht Gandhi de grootst moge lijke hoffelijkheid in acht genomen te hebben. Tegen gevangenisstraf en lijden ziet een echte Satyagrahi niet op, zoekt soms deze dingen juist, omdat hij weet dat vervolging de positie zijner partij versterkt en do waarheid aan 't licht brengt. Staking en weigering om belas ting te betalen zijn twee der voor naamste strijdmiddelen van het lij delijk verzet, doch beide missen het scherpe, egoïstische karakter, dat ze in het Westen vaak hebben. Voor alles werd het zuiver-mensche- lijke ontzien en gehandhaafd. Toen de Indische arbeiders van de Noordkust gingen staken, zouden de planters van Mount Edgecombe groote verliezen ge leden hebben, als al het suikerriet, dat was afgesne den, niet naar de fabriek was gebracht om verwerkt te worden. Europeesche stakers zouden denken: prach tig, een factor ip ons voordeel. Niet alzoo de Indiërs. .Twaalfhonderd hervatten het werk, en keerden eerst naar hun landgenooten terug, toen het werk was gedaan! Er zijn oogenblikken geweest, dat Gandhi gemak kelijk gebruik had kunnen maken van de nood van 't land, om voor de Indische zaak voordeel te beha len. Wij denken aan de tijd van de wereldoorlog. Maar zulke kansen werden nimmer door hem uit gebuit. En de uitgestoken hand tot herstel van goede trouw en sympathie werd door hem altijd grif gegrepen. „De auteur aldus Gandhi van het Sanskriet gezegde: „Vergevingsgezindheid is een steraad van den dappere," putte uit zijn rijke ervaring, dat Satya- grahi's nooit iemand de kleinste gelegenheid geven een tekortkoming bij hen te ontdekken. Wantrouwen is een teeken van zwakheid en Satyagraha beteekent het uitbannen van alle zwakheden, en dus ook van wantrouwen, dat in het geheel niet gerechtvaardigd is als de tegenstander niet moet worden vernietigd, maar enkel overtuigd." Nadat de actie in Zuid-Afrika tot een goed eind was gebracht, keerde Gandhi naar Indië terug. Daar vond hij zijn nieuwe taak gereed liggen, daar vond hij gelegenheid zijn nieuwe strijdmethode in practijk te brengen. In Champaran bestond de verplichting voor iedere pachter, om drie van iedere twintig stukken land voor de landheer te bebouwen met indigo. Men kan gemakkelijk begrijpen, dat in deze afgelegen streken, waar de inlanders geheel waren overgeleverd aan hun onderdrukkers, dit cultuurstelsel duizenden landbouwers en arbeiders in ellende hield. In die tijd was het loon van een mannelijke arbeider twee en een halve stuiver, van een vrouw anderhalve stuiver en van kinderen een paar centen. De onwetendheid en vervuiling der dorpelingen waren ten hemel schreiend. Dank zij het uitgebreid onderzoek, dat Gandhi in stelde, werd een commissie benoemd, die rappor teerde, dat de afschaffing van het drie-twintigste- stelsel noodzakelijk was en eischte, dat de plantere een deel van wat zij afgeperst hadden, moesten restitueeren. Zoo wendde zich de Mahatma nu hierheen dan daarheen en overal, waar hij misstanden zag, onver schillig van welke aard, trad hij op als hervormer. De geringer acties in Zuid-Afrika en in Champaran kunnen gevoegelijk worden beschouwd als de voor bereiding voor, als do aanloop tot de groote bovrij dingsstrijd, welke Gandhi in de laatste jaren voor Britsch-Lndië voert. In hefzelfde hoofdstuk, dat ons de onderdrukking der boeren in Champaran verhaalt, vinden wij ook afgedrukt, de gelofte, door de Satygrahi's afgelegd, toen de regeering na een mislukte oogst weigerde de boeren voor een jaar te ontheffen van inkomsten belasting: „Wetende, dat de oogsten van onze dorpen minder dan vier annas hebben opgebracht, hebben wij de regeering verzocht, om ons vrij te stellen van inkom stenbelasting tot het volgend belastingjaar, maar de regeering heeft aan ons verzoek niet voldaan. Daar om verklaren wij, ondergeteekenden, plechtig, dat wij uit eigen beweging deze belasting niet ten volle wenschen te betalen. Wij zullen de regeering stappen laten doen, die zij geschikt acht, en gaarne de gevol gen van ons niet betalen op ons nemen. Wij zullen eerder toestaan, dat ons land verbeurd wordt ver klaard, dan dat wij vrijwillig betalen, waardoor men onze zaak zou kunnen beschouwen als onwettig, en waardoor wij ons zelfrespect te kort zouden doen. Als de regeering echter toestaat, de betaling van den tweeden termijn der belasting door het hecle district op te sohorten, zullen degenen van ons, die daartoe in staat zijn, het geheel of het restant van de inkomsten, dat nog verschuldigd is, betalen. De reden waarom zij, die dit wel kunnen, toch niet tot betaling overgaan, is, dat, als zij betalen, de arme drommels misschien in doodsangst hun huisraad zou den gaan verkoopen of zich in de schuld steken, om het door hen verschuldigde te voldoen, waardoor ze groote ellende over zichzelf zouden brengen. In deze omstandigheden voelen wij, terwille van de armeren* dat het zelfs de plicht is van hen, die daartoe in staat zijn, hun belasting niet te voldoen". De gevolgen der daden tegenover de regeering na men de Gandhisten op zich, ook de leider zelf heeft menigmaal zijn actie met gevangenisstraf moeten be krachtigen en aldus de echtheid van zijn toewijding aan de groote zaak beeegeld. Nog een tweetal belangrijke dingen uit het levens relaas van Gandhi, voor zoover het in de autobio grafie is te boek- gesteld (dat is tot ongeveer 1920) moeten naar voren gebracht worden. Allereerst de non coöperatie-idée. Dit werd door Gandhi voor 't eerst gepropageerd op het congres te Amritsar, waar ter sprake kwamen de tyrannie der regeering en he' "■•keurig despotisme harer ambte naren te Punjab et woord „non-co-operatie" ge bruikte Gandhi voui het eenst op dit congres. Het houdt in: weigering om met de regeering samen te werken. Daarmee parallel liep de Khadi-beweging. Khadi beteekent: eigengesponnen stoffen. Gandhi's be* doeling was, zijn landgenooten in staat te stellen, zich geheel te kleeden van stoffen, die zij eigenhandig hadden geweven. Speciaal wsnschte hij het weefge touw weer opnieuw in eere te herstellen. In deze huis vlijt zag Gandhi reeds in 1908 het groote geneesmid del voor de groeiende armoede der Indische bevol king. Terwijl daarnaast zeer zeker ook wel door hem zal zijn overwogen, dat naarmate de inlandsche bevolking steeds meer buiten de hulp en producten der Europeesche nijverheid kan zij in diezei fd mate tot meerdere zelfstandigheid, dus vrijheid voortschrijdt. De toewijding tot de Waarheid, aldus de Mahatmr heeft mij ln d# politiek gedreven. Deze publiekr strijd, welke een dienen is van zijn volk, maak deel uit van zijn worsteling om zelfloutering. Er be staat daarom voor Gandhi geen politiek, afgezond >rd van religie: „Politiek zonder godsdienst is een ver derfelijke macht, omdat ze de ziel doodt" Wij hebben Gandhi's Autobiografie een belangrijk werk genoemd. Zij is dit vooral, omdat de Indische leider hier zelf aan 't woord is. Het boek vormt geen aaneengeschakeld verhaal, het is ook niet bijgewerkt tot heden, de hoofdmomenten in Gandhi's ontwikke lingsgang geeft het echter wel. De lectuur vordert, zal het boek recht genoten worden, eenige algemeene kennis, maar bezorgt ook ieder genot en leering. Gandhi's werk verplaatst ons in een geheel andere wereld ,zieleleven en geestesgesteldheid dan die wij hier in het Christelijke Westen kennen. Tegenover velerlei gedachten en opvattingen blijft men scep tisch of afwijzend staan, toch brengt dit deel der Groote Gestalten uit Indic ons in aanraking met een zéér edele persoonlijkheid, één die door Waarheid en Geweldloosheid zijn medemcnsch wil overtuigen van Typische titelpagina van een bekend boek. het goede en wil ontrukken aan het booze. Uit deze gedenkbladen cicn wij naar voren treden een waar lijk hoogstaand karakter, een mensch wiens leven berust op daden van tucht en liefde en die daarom als aangewezen was, om de vrijheidsbeweging van zijn volk, te leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 12