266
O
LETTERKUNDIGE KRONIEK
Benita Terhaeren, door Coby Voorhoeve.
Uitgave P. D. Bolle, Rotterdam, N.V.
De laatste bladzij van dit boek schrijf ik hier af:
Je kunt weer spelen.
Muziek.
Klanken.
Rhytmen.
Dóórin jezelf vergeten.
Daarin jezelf verdrinken.
Ha vergeten, vergeten!
Alles vergeten wat achter je ligt.
Zie niet om. Ga voort, loop de weg die je gaan
ïwilt, zie niet om.
Zie niet naar rechts, en niet naar links. Anders
bespringt de wanhoop je als een giftig b»"^1
Spelen.
Studeeren.
Ha!
En 's nachts slapen.
Slapen, doodelijk vermoeid van het urenlange stu
deeren, van de aanhoudende spanning.
Slapen.
Vast, droomloos.
's Morgens wakker worden, dadelijk opspringen,
niet blijven liggen, niet kijken naar het grauwe licht
dat door de gordijnen sluipt en verraderlijk je wil
omhullen in zijn grij-ze lichteloosheid.
Verbannen alle gedachten.
Leef nu voort, leef nu voort, in je zelf-gebouwd
huis van klanken en rhytmen.
Leef nu voort durf te leven je lichtloozc leven
in de gespannen eenzaamheid van je arme verlaten
ziel.
Leef nu voort, durf te leven.
En vraag niet. Is het antwoord niet omsluierd?
Leef dan voort, en zie niet om
Coby Voorhoeve heeft in deze finale van haar
lboek de tragische realiteti van haar meisjes- en vrou
wenleven afgesloten met het mincur-accoord van een
zwaar en zwart vraagteeken.
Dit boek is een zelfbekentenis; bloedwarm geweld
uit een ziel die zich heeft losgescheurd uit een ver
loden, dat in haar prille kindsche dagen zoo rijk
begon, rijk, omdat Benita (Coby zelf) vrome, bid
dende ouders bezat, omdat zij omkoesterd werd door
al de weelde waarmee bemiddelde ouders hun kin
deren omringen kunnen.
Benita, het nakomertje, is zij misschien al te zeer
verwend door vader en moeder, door de broers en
zusters? Zij zelf ziet het zoo niet, want dit boek
wil een aanklacht zijn tegen de broeders vooral
die haar opvoeding nd den dood der oudere, moesten
ter hand nemen, zooals zij spottend memoreert. Zij
kan weinig kwaad van die broers zeggen; alleen
maar, ze is financieel van die broens afhankelijk en
deze maken het haar mogelijk haar verblijf in Zwit
serland om gezondheidsredenen te verlengen, hoewel
ze weten dat Benita eigen gekozen paden gaat: d.w.z.
zich los heeft gemaakt van wat die broers heilig en
dierbaar is.
Coby Voorhoeve schroomt niet, die weldoende broers
met een brieffragment aldus in 't publiek voor 't
voetlicht te brengen:
„Om je te bewijzen dat wij je, niettegenstaande
alles wat je ons hebt aangedaan, toch liefhebben,
om je te doen gevoelen dat wij je, niettegenstaande
je nog niet je verootmoedigd hebt voor God, toch
wcnschen te steunen, zullen wij je nu geregeld een
bijdrage zenden om in het noodigstc te voorzien. En
wij doen dit ter nagedachtenis aan onze geliefde
ouders."
i Wat heeft ze die broers aangedaan?
We lezen het in in en tusschen de regels door:
zo heeft zich verzet togen de geestelijke invloeden
die in het milieu van haar ouderlijk huis domineer
den; ze heeft aldoor met een hoogmoedig gebaar en
met een lioogopgerichtc houding, al door beslister en
al door onbeschaamder, beleden: „Houd op met je
gebed voor mij; met je Bijbel reken ik af, met je
leer wil ik niets van doen hebben."
En nu raken wij den geest, de sfeer, waaruit dit
bock geschreven werd: niét die van iemand, die voelt
hoe smartelijk het haar familie moest wezen, te zien
op wat hellend vlak van religieusen en moreelen
nedergang het jongste kind uit het ge>zin zich onweer
houdbaar voortbewoog. Zij stelt zich geen moment
op het standpunt van wie haar uit liefde waarschu
wen; zij voelt te weinig of in het geheel niet de pijn
van wie haar zoo moeilijk kunnen los laten op de
zelfgekozen paden. Want zij moest naar Zwitserland
voor haar gezondheid en de broers moeten dat be
kostigen, terwijl ze weten: als zij ginder is, dan
gaat het onherroepelijk den verkeerden kant uit,
wat trouwens de sohrijfeter zoo open mogelijk ver
haalt. 't Is of ze er heimelijk plezier in heeft te
vertellen, hoe de broers maar moeten „opdokken"
voor haar, omdat de dokter in Zwitserland te haren
behoeve een brief aan hen geschreven had, dat bet
verlof verlengd moest worden.
„Waren ze nu maar boos dan was het makkelijker,
je bent dan wel een beetje bang als ze boos zijn,
maar daar wordt je hart niet week van. Als zij ver
driet hebben, voel je je weer zwak.
Nu zegt Willem met harde stem dat je altijd je
eigen weg hebt gevolgd, dat je nóóit naar hen hebt
geluisterd.
Daar komt je tegen op.
Je hebt toch wel altijd naar hen geluisterd. Alleen
toen je voelde, toen je wist dat het je roeping was
om te studeeren, toen kon je niet luisteren, begrijpt
hij dat niet? Als je toch je roeping zoo binnenin je
voelt leven, léven, dan moet je die stem toch volgen?
Nee, want dat was de eerste stap op de weg
van het ongeloof.
Dat is niet zoo, o, neen. Vroeger, heel vroeger,
waren er al dingen, die je zoo vreemd vond, die je
pijn deden, die verhalen uit het Oude Testament,
Lodewijk weet het misschien nog wel. En toén vond
je het zoo vreeselijk om over de „verdoemenis" te
hooren praten."
Ik vind, dat Coby Voorhoeve hier psychologisch
de spijker op de kop slaat.
Niet dat Benita roeping voelde haar leven te geven
aan de muziek, en dat ook daadwerkelijk doorzette,
was de eerste stap op de weg van het ongeloof. De
oorzaak zit dieper: dat ongeloof reikt terug naar de
opstandigheid, den hoogmoed van haar karakter.
Op catechisatie heeft haar oudste broer Lodewijk
(we zijn hier in den kring der z.g.n. „Danbisten",
waarnaar de naam van de schrijfster ook heen ver
wijst) last met haar; ze vraagt niet bescheiden,
maar „als Lodewijk zegt: David, koning David, is
het prototype van Christus, begrijpen jullie dat?"
dan barst ze ineens uit dat dót niet kan, want dat
David heelemaal niet zoo'n goed en edel mensch
kon zijn. Hij vermoordde de man van Bathseba, om
dat hij zelf met haar wilde trouwen, hoe kan hij dan
het prototype van Jezus zijn? Want Jezus was goed,
zoo iets vond Hij juist verschrikkelijk."
Nu is het heel gewoon, dat jonge menschen de
neiging hebben, zich critisch in te stellen ten aan
zien van meer dan een Bijbelverhaal. Dat bewijst nog
niet, dat hier het ongeloof, de vijandschap togen God,
zich openbaart. De Bijbel stelt nu eenmaal ónze
redelijkheid niet alleen op de proef, maar Gods rede
lijkheid is nu eenmaal oneindig hoog boven de onze
verheven.
Bij Benita Terhaeren is echter het critisch operee-
ren tegen de Schrift niet zoo onschuldig als dat vaak
bij jongeren wezen kan. Ik zie daarin niets anders,
dan het zich langzamerhand los willen maken (zij
het meer onbewust nog dan bewust) van God en
Zijn gebod; vooral van dit laatste, omdat haar
levensgang bewijst waar ze naar toe wil: ze leeft
ten slotte in „vrije liefde" samen met een violist en
zie het begin van deze Kroniek als die man
door een ongeluk om het leven gekomen is vindt
haar droefenis de trieste woorden, vol donkere vra
gen, tracht ze wanhopig dapper zich te weren tegen
do slagen van het „lot". Maar we zien haar volko
men weerloos, volkomen machteloos gebannen bin
nen de duisternis, die zich om een arm menschen-
kind toesloot vér van den vrede, die bereikbaar is
voor wie zijn leed, zijn kruis achter Christus man
moedig dragen leerde, vroolijk, d.i. geborgen in een
vreugde die niet is van deze wereld
Benita noemt zichzelf telkens weer het kind, dat
door de broers kind d.i. klein, onnooeel gehouden
werd. Ze wist zoo heelemaal niets af van het leven;
ze was al een volwassen meisje, dat ten huwelijk
gevraagd werd door een Oostenrijksch officier, toen
ze nog niet wist wat anderen op die leeftijd al lang
begrepen hebben, zelfs, al had niemand hen inge
licht. Wij kunnen aan die naïviteit niet gclooven,
vooral niet nu Benita er zoo mee coquettcert. Onbe
wust coquet was ze of deed ze wel: dat blijkt slag
op slag, al stelt de Schrijfster dat zoo lamachtlg
onnoozel voor: meer dan één verlieft op haar, twee
heeren deden dat met minder nobele tendenz.
Blijkbaar vindt Benita zich zelf buitengewoon in
teressant; haar „ikheid" is ondanks haar gewaande
naïviteit, allesbehalve voor de poes. Dat zullen de
broers wel al te vaak ervaren hebben.
Al ontkennen we niet dat Coby Voorhoeve gevoelig,
beeldend, soms ook geestig kan schrijven (we denken
b.v. aan die dametjes, die haar handwerkles gavea,
een soort tante Louise als uit „De klop op de deur",
maar in kleiner formaat; we denken ook aan de gees
tige teekening van haar muziekleeraar Van Eekeren),
we -willen hier vooral den nadruk leggen op den geest
die tot dit boek inspireerde; het is een boek dat op
pervlakkige .Jcunstlievenden", orthodox opgevoed als
Benita, geheel van de wijs kan brengen, omdat ze
niet doorzien hoe hier niet is het conflict: Christelijk
geloof en cultuur, maar allereerst het conflict: God
en Ik, God of Ik, die laatste met een hoofdletter.
Hoor maar, hoè oppervlakkig de schrijfster, een
overgevoelige vrouw, beoordeelt de geschiedenis van
Jacob en Ezau. Ze laat cursief drukken: „God vindt
goed wat Jacob doet. Hij heeft welbehagen in hem en
Ezau wordt achteruitgezet,"
Hoe kan dat nu dat God zóó de boosheid beloont?
Dit is niet dat Hij iets slealits toelaat, nee, Hij beloont
het kwade"
En de schrijfster is zoo naief om haar broer ook de
spijker op de kop te laten tikken in dit woord: „Het
zou wenschelijk zijn, indien jij, Benita, beter luisterde
naar de heilige verhalen, inplaats van altijd je eigen
menschelijke opvattingen en overdreven gevoelens te
laten spreken. Wij zijn hier ook niet om altijd vragen
te stellen, maar om te luisteren en te leeren".
Sentimenteele menschen luisteren in den regel heel
slecht en leeren niet graag wat hun overgevoeligheid
kwetst Dat God goed vindt, wat Jacob doet, wordt
weersproken door Jacob's tragische levenservaringen,
zijn groote levenssmart. Maar dat groote deugnieten,
hoeren en tollenaren, de braven en deugdzamen vaak
voorgaan in 't Koninkrijk Gods, is voor Benita een
reden om het nu maar niet te nauw te nemen met
God en Zijn gebod. Zij moet natuurlijk niets hebben
van wat de Schrift noemt: verdoemenis.
En ze sterkte zich met deze gedachte:
„Moeder had niet aan de eeuwige verdoemenis wil
len gelooven; in haar diep6tc hart was zij er over
tuigd van dat hier een vergissing moest zijn, dat God
niet wilde, niet kón willen, dat Zijn eigen schepselen
zouden moeten lijden in een eeuwig vuur.
En vader had altijd weer die droevig-peinzende uit
drukking gehad in zijn ernstige oogen, als hij spre
ken moest over de wereld „verloren in schuld". Maar
de broers ach, je weet het niet, je kunt niet in hun
innigste gedachten lezen maar 't schijnt wel alsof
zij er niet zoo onder lijden.
Benita, je schrijft:
Jezus, Die stierf aan 't kruis, en ons verzoenda
met God
Verzoening, dat klinkt zoo mooi, er is zoo'n troost
in, maar hoe kan een ónder je verzoenen? Jloe
kan je schuld tegenover God door een ónder gedelgd
worden?
.Nu moet je al je moed in je aarzelende handen
nemen om niet te vluchten voor de strijd in je eigen
binnenste, en die je nu toch moet strijden".
Benita, je wil er niet aan, je wil je eigen verzoener
zijn; je „ik" is zoo overspannen-groot, zoo overspan-
nen-trotsch.
Wil je niet door een ander verzoend worden met
God, als die ander eigenlijk God zelf blijkt te wezen?
God was in Christus dat heb je toch wel gelezen,
of allioht van buiten geleerd God was in Christus,
de wereld met Zichzelf verzoenende...
Je schreef in veel opziohten een literair geslaagd
boek: wie in zijn kunst zijn eigen worstelend leven
belijdt, heeft kans, dat er door velen geluisterd wordt,
omdat wij ons zelf in dat kunstwerk herkennen. Wij
henkennen onszelf ook in uw boek; wij zien u worste
len om u los te scheuren uit het geestelijk milieu,
waarin uw oudere u groot brachten, en gij zegt het
eerlijk:
„Er is wel niets zoo moeilijk, dan om je los te
maken van oude dingen die je toch niet vast kunt
houden, die je niet zelf hebt verworven, maar die
je aangeleerd zijn, dingen die je als waar en heilig
hebt gezien en die je nu zoo anders voelt en weet".
Maar wat dwaas van je, wat naïef vooral, om te
ontkennen dat je met Leo hebt samengewoond, zon
der zijn vrouw te zijn geweest en dan te schrijven:
„Je gaf hem veel, maar niet alles, niet alles. NU
is het te laat!"
Welnu, Benita, voor God is het precies of je hem
toen wél alles gegeven hebt Dus hebben je broers
toch gelijk. Ze zagen je in groot gevaar, maar jij lacht
om hun bezorgdheid.
Jo hebt eóó geredeneerd:
„Waarom zou 't niet mooi zijn, niet héél mooi kun
nen zijn om bij elkaar te wonen als je van elkaar
houdt?
Waarom zou daar eigenlijk altijd een „heilig huwe
lijk" voor noodig zijn?"
Dit is je reinste individualisme, een bewijs, hoe je
„ikheid", Benita, alleen rekent met je eigen kleine
kringetje. Je wil vrij zijn van alle band, je wil leven
naar het goeddunken van jo hartstochten, al beweer
je slechts platonisch te hebben bemind. En je verwijt
je broers:
„Nooit heb je mijn ziel begrepen. Nooit heb je mij
mijn heilig recht op een eigen leven gegund. Je hebt
altijd mijn geest willen overheerechen, willen
knechten.
Maar nu maak ik mij vrij.
O, en nü kan ik het
Dit heeft een einde aan alles gemaakt en nu kart
ik het
Nu ben ik vrij."
Arme Benita, ik lees je finale weer, een marcho
funèbre, een doodenklacht. Komt die uit de sfeer van
jouw vrijheid, dan moge elk die je boek leest, wel bid
den: ,fi God, wees die ziel genadig! Open haar oogen
voor den waan, waarin zij voorttobt blindelings tas
tend langs de muren van haar eenzaamheid!"
A. WAPENAAR.
O
271
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
MAHATMA GANDHI
Satuagraha of „Burgerlijke Ongehoorzaamheid
>,1 k ben een nederig zoeker der Waarheid, vol
ongeduld mij zelf te verwerkelijken en geestelijke
bevrijding nog in dit bestaan te bereiken. Het
dienen van mijn land is een deel van de
oefening, waaraan ik mij heb onderworpen,
om mijn ziel uit de gevangenschap van het
vleesch te bevrijden. Ik heb geen verlan
gen naar het vergankelijk koninkrijk
dezer wereld. Ik streef naar het
Koninkrijk der Hemelen, dat in
geestelijke bevrijding is gelegen."
In ons vorige artikel hebben wij de levensgang en
•strijd van Mahatma Gandhi geschetst tot en met het
uitbreken van het Indische conflict
in Zuid-Afrika. De dubbele vernede
ring der drie pond-belasting èn der
nietigverklaring van de volgens
ander dan Christelijk ritueel geslo
ten huwelijken noodzaakte Gandhi
èn zijn landgenooten in Transvaal
en Oranje Vrijstaat, zich te bezin
nen op hun plaats en taak. Belee-
digingen van hun volkswezen ge
lijk de genoemde, konden zij niet
zonder meer laten passeeren. Hier
was tegenweeren strijd gebiedende
eisoh. En deze strijd werd gevoerd
in de vorm van Satyagraha, ver
taald door lijdelijk verzet, ook wel
burgerlijke ongehoorzaamheid.
De kern en motiveering dezer
Satyagraha vond Gandhi in de
overtuiging dat gehoorzaamheid
aan do wet en overheid ophoudt op
*t moment, dat een hoogere wet
en rechter, nl. de stem van het
geweten in de ziel die gehoorzaam
heid verbiedt Geweld maakt in
geen enkel geval deel uit van deze
ongehoorzaamheidsbeweging. Inte
gendeel, tegenover tegenstanders
wenscht Gandhi de grootst moge
lijke hoffelijkheid in acht genomen
te hebben. Tegen gevangenisstraf en
lijden ziet een echte Satyagrahi niet
op, zoekt soms deze dingen juist,
omdat hij weet dat vervolging de
positie zijner partij versterkt en do
waarheid aan 't licht brengt.
Staking en weigering om belas
ting te betalen zijn twee der voor
naamste strijdmiddelen van het lij
delijk verzet, doch beide missen het
scherpe, egoïstische karakter, dat
ze in het Westen vaak hebben.
Voor alles werd het zuiver-mensche-
lijke ontzien en gehandhaafd. Toen de Indische
arbeiders van de Noordkust gingen staken, zouden de
planters van Mount Edgecombe groote verliezen ge
leden hebben, als al het suikerriet, dat was afgesne
den, niet naar de fabriek was gebracht om verwerkt
te worden. Europeesche stakers zouden denken: prach
tig, een factor ip ons voordeel. Niet alzoo de Indiërs.
.Twaalfhonderd hervatten het werk, en keerden eerst
naar hun landgenooten terug, toen het werk was
gedaan!
Er zijn oogenblikken geweest, dat Gandhi gemak
kelijk gebruik had kunnen maken van de nood van
't land, om voor de Indische zaak voordeel te beha
len. Wij denken aan de tijd van de wereldoorlog.
Maar zulke kansen werden nimmer door hem uit
gebuit. En de uitgestoken hand tot herstel van
goede trouw en sympathie werd door hem altijd
grif gegrepen.
„De auteur aldus Gandhi van het Sanskriet
gezegde: „Vergevingsgezindheid is een steraad van
den dappere," putte uit zijn rijke ervaring, dat Satya-
grahi's nooit iemand de kleinste gelegenheid geven
een tekortkoming bij hen te ontdekken. Wantrouwen
is een teeken van zwakheid en Satyagraha beteekent
het uitbannen van alle zwakheden, en dus ook van
wantrouwen, dat in het geheel niet gerechtvaardigd
is als de tegenstander niet moet worden vernietigd,
maar enkel overtuigd."
Nadat de actie in Zuid-Afrika tot een goed eind
was gebracht, keerde Gandhi naar Indië terug. Daar
vond hij zijn nieuwe taak gereed liggen, daar vond
hij gelegenheid zijn nieuwe strijdmethode in practijk
te brengen.
In Champaran bestond de verplichting voor iedere
pachter, om drie van iedere twintig stukken land
voor de landheer te bebouwen met indigo. Men kan
gemakkelijk begrijpen, dat in deze afgelegen streken,
waar de inlanders geheel waren overgeleverd aan
hun onderdrukkers, dit cultuurstelsel duizenden
landbouwers en arbeiders in ellende hield. In die tijd
was het loon van een mannelijke arbeider twee en
een halve stuiver, van een vrouw anderhalve stuiver
en van kinderen een paar centen. De onwetendheid
en vervuiling der dorpelingen waren ten hemel
schreiend.
Dank zij het uitgebreid onderzoek, dat Gandhi in
stelde, werd een commissie benoemd, die rappor
teerde, dat de afschaffing van het drie-twintigste-
stelsel noodzakelijk was en eischte, dat de plantere
een deel van wat zij afgeperst hadden, moesten
restitueeren.
Zoo wendde zich de Mahatma nu hierheen dan
daarheen en overal, waar hij misstanden zag, onver
schillig van welke aard, trad hij op als hervormer.
De geringer acties in Zuid-Afrika en in Champaran
kunnen gevoegelijk worden beschouwd als de voor
bereiding voor, als do aanloop tot de groote bovrij
dingsstrijd, welke Gandhi in de laatste jaren voor
Britsch-Lndië voert.
In hefzelfde hoofdstuk, dat ons de onderdrukking
der boeren in Champaran verhaalt, vinden wij ook
afgedrukt, de gelofte, door de Satygrahi's afgelegd,
toen de regeering na een mislukte oogst weigerde de
boeren voor een jaar te ontheffen van inkomsten
belasting:
„Wetende, dat de oogsten van onze dorpen minder
dan vier annas hebben opgebracht, hebben wij de
regeering verzocht, om ons vrij te stellen van inkom
stenbelasting tot het volgend belastingjaar, maar de
regeering heeft aan ons verzoek niet voldaan. Daar
om verklaren wij, ondergeteekenden, plechtig, dat wij
uit eigen beweging deze belasting niet ten volle
wenschen te betalen. Wij zullen de regeering stappen
laten doen, die zij geschikt acht, en gaarne de gevol
gen van ons niet betalen op ons nemen. Wij zullen
eerder toestaan, dat ons land verbeurd wordt ver
klaard, dan dat wij vrijwillig betalen, waardoor men
onze zaak zou kunnen beschouwen als onwettig, en
waardoor wij ons zelfrespect te kort zouden doen.
Als de regeering echter toestaat, de betaling van
den tweeden termijn der belasting door het hecle
district op te sohorten, zullen degenen van ons, die
daartoe in staat zijn, het geheel of het restant van
de inkomsten, dat nog verschuldigd is, betalen. De
reden waarom zij, die dit wel kunnen, toch niet tot
betaling overgaan, is, dat, als zij betalen, de arme
drommels misschien in doodsangst hun huisraad zou
den gaan verkoopen of zich in de schuld steken, om
het door hen verschuldigde te voldoen, waardoor ze
groote ellende over zichzelf zouden brengen. In deze
omstandigheden voelen wij, terwille van de armeren*
dat het zelfs de plicht is van hen, die daartoe in
staat zijn, hun belasting niet te voldoen".
De gevolgen der daden tegenover de regeering na
men de Gandhisten op zich, ook de leider zelf heeft
menigmaal zijn actie met gevangenisstraf moeten be
krachtigen en aldus de echtheid van zijn toewijding
aan de groote zaak beeegeld.
Nog een tweetal belangrijke dingen uit het levens
relaas van Gandhi, voor zoover het in de autobio
grafie is te boek- gesteld (dat is tot ongeveer 1920)
moeten naar voren gebracht worden.
Allereerst de non coöperatie-idée. Dit werd door
Gandhi voor 't eerst gepropageerd op het congres te
Amritsar, waar ter sprake kwamen de tyrannie der
regeering en he' "■•keurig despotisme harer ambte
naren te Punjab et woord „non-co-operatie" ge
bruikte Gandhi voui het eenst op dit congres. Het
houdt in: weigering om met de regeering samen te
werken. Daarmee parallel liep de Khadi-beweging.
Khadi beteekent: eigengesponnen stoffen. Gandhi's be*
doeling was, zijn landgenooten in staat te stellen, zich
geheel te kleeden van stoffen, die zij eigenhandig
hadden geweven. Speciaal wsnschte hij het weefge
touw weer opnieuw in eere te herstellen. In deze huis
vlijt zag Gandhi reeds in 1908 het groote geneesmid
del voor de groeiende armoede der Indische bevol
king. Terwijl daarnaast zeer zeker ook wel door hem
zal zijn overwogen, dat naarmate de inlandsche
bevolking steeds meer buiten de hulp en producten
der Europeesche nijverheid kan zij in diezei fd
mate tot meerdere zelfstandigheid, dus vrijheid
voortschrijdt.
De toewijding tot de Waarheid, aldus de Mahatmr
heeft mij ln d# politiek gedreven. Deze publiekr
strijd, welke een dienen is van zijn volk, maak
deel uit van zijn worsteling om zelfloutering. Er be
staat daarom voor Gandhi geen politiek, afgezond >rd
van religie: „Politiek zonder godsdienst is een ver
derfelijke macht, omdat ze de ziel doodt"
Wij hebben Gandhi's Autobiografie een belangrijk
werk genoemd. Zij is dit vooral, omdat de Indische
leider hier zelf aan 't woord is. Het boek vormt geen
aaneengeschakeld verhaal, het is ook niet bijgewerkt
tot heden, de hoofdmomenten in Gandhi's ontwikke
lingsgang geeft het echter wel. De lectuur vordert,
zal het boek recht genoten worden, eenige algemeene
kennis, maar bezorgt ook ieder genot en leering.
Gandhi's werk verplaatst ons in een geheel andere
wereld ,zieleleven en geestesgesteldheid dan die wij
hier in het Christelijke Westen kennen. Tegenover
velerlei gedachten en opvattingen blijft men scep
tisch of afwijzend staan, toch brengt dit deel der
Groote Gestalten uit Indic ons in aanraking met een
zéér edele persoonlijkheid, één die door Waarheid en
Geweldloosheid zijn medemcnsch wil overtuigen van
Typische titelpagina van een bekend boek.
het goede en wil ontrukken aan het booze. Uit deze
gedenkbladen cicn wij naar voren treden een waar
lijk hoogstaand karakter, een mensch wiens leven
berust op daden van tucht en liefde en die daarom
als aangewezen was, om de vrijheidsbeweging van zijn
volk, te leiden.