(L) HOTEL CREMERS BINNENLAND. haa Radio Nieuws. ZATERDAG 18 JULI 1931 DERDE BLAD PAG. 9 N.C.S. V. NS ZOMERCONFERENTIE TE NUNSPEET Nunspeet, Woensdag 18 Juli. De vierde conferentiedag werd ditmaal geopend door den heer E. R. van Schot hors t, uit Leiden, waarna de voorzitter het woord gaf aan Pfarrer Georg Merz, van „Bethel" te Bielefeld, die het onderwerp „Aan God gebonden" voor ons behandelde. Men kan niet, aldus spr., op een willekeu rig oogenblik een verbintenis met God aan gaan. Integendeel, de mensch is eerst dén aan God gebonden, wanneer Hij dezen gegrepen heeft en aan Zichlieeft gebonden. Of wil men het nog sterker uitgedrukt: God heeft Zichzelven aan de menschheid gebonden. HU heeft met de wereld iets voor; in de wereld wil Hij Zyn rijk verwezenlijken. Slechts van uit dit gezichtspunt laat zich het onderwerp: „Aan God gebonden-' benaderen. Aan God gebonden te zijn beteekent uit te zien naar de verwerkelijking van. ZU'n. fijk op aarde; aan God gebonden .te zijn, beteekent: Kind worden. Zooals een kind aan het strand een schoooe schelp vindt, en dit voorwerp aan zijn vader brengt, die beslist, of het kind de schelp mag houden of niet, zoo moet ook de mensch él zijn handelingen tot God „zuriick- lenken" en het in laatste instantie aan Hem overlaten, deze al dan niet goed te keuren. De mensch moet kind zijn, en weten, dat hij slechts als kind in de \vaardchtige verhouding tot God kan staan en sléchts zóó zich „aan God gebonden" kan weten. Algemeen zoekt men thans dit gebonden zyn langs tweeërlei weg: a. langs dien van „Die Schicksalhafte Gebundenheit" en b: langs dien van „das sich gebunden fiihlen' an die Iaee". Achter eenvolgens worden béide punten aan een nader onderzoek onderworpen. Sub a. Zij, die het zich gebonden voelen aan God trachten te bereiken door vast te houden aan „die schicksalhafte Gebunden heit", gelooven, dat er in de wereld een „schicksalhaftes" stuk natuur is, dat by rechte interpretatie leiden kan tot een waar achtig gebonden zyn aan God. In Duitschland zoggen vele jonge menschen niet: „ik ben een mensch en als zoodanig heb ik mijn recht", maar: „ik leef hier en nu, in Duitsch land en in de 20ste eeuw, en dat geeft mij bestaansrecht; het feit, dat ik leef, heb ik aan een voorgeslacht, aan een voLksverband te danken. Es ist, und darum bin ich". Dit is de groote verandering, die in de laatste decennia zich voltrokken heeft. Hy, die zich dezen gedachtengang heeft eigen gemaakt, gelooft aan een „Es ist", en hij zegt: ómdat dit is, een gegevenheid, kan ik slechts ja zeggen. En wanneer ik ja zeg, wannee my geef, word ik één met 't eeuwige w< dat ligt in de eeuwige natuur en dat ook op mij het stempel van zyn wezen druikt". In hst schicksalhafte ja zeggen op datgene, wat zyn beteekent, dat is thans de gods dienst van vele jonge menschen. En hebben deze wel geheel ongelijk, wanneer zij zich by deze uitspraak op den Bijbel beroepen? Gaat niet met elke prediking in liet Oude Testament een heenwij zen naar hetgeen de vaderen zeiden gepaard? Maar tenslotte komt men, op dezen weg consequent voort- redeneerende, in moeilijkheden. Wanneer een mensöh slechts dan mensch is, wanneer hij zich in een reeks voelt ingeschakeld, zooals een steen met ontelbaar andere te zamen een trotsch bouwwerk vormt, dan moet hy noodzakelijk zijn individueele ik verliezen; hij is dan slechts een zeer korte episode en een heel kleine schakel in het groote ge bouw. Ten slotte is de gedachte: „gebonden aan God te zyn beteekent zich verbonden te voelen aan alles, wat er aan Schicksalhaftes op de wereld te vinden is" niet houdbaar. Klaarblijkelijk is er een ik-zijn, vpi God gegeven, dat uitzweeft boven alle zidhtbare werkelijkheid. Sub b. Anderen houden vol, dat zy zich slechts door een „Verpflichtung an die Idee" aan God gebonden voelen, niet door het ja zeggen op „die schicksalhafte Verbindung''. In den gedachtengang van deze laatsten triomfeert het: „ich bin". Een aanhanger DE TOLUNIE VOOR HET HAAGSCHE HOF. elks Prof. Dr. Hans Sperl, bekend rechtsgeleer de aan de Weensche Universiteit, zal namens Oostenrijk optreden bij de onderhandelingen Over de Tol-uniekwcslie voor het Intern. Scheids g er echtte Den Haag van deze richting zegt: „wanneer ge de aan u van boven gerichte roep zoo opvat, dat ge u thans mensch weet, dan zyt gij aan Got' gebonden". Mogen wy' echter het „ich bin' voor het waarachtig gebonden zyn aan God uitgeven Van deze gedachte leeft iedere idealistische wereldverklaring, alle imperia lisme en nationalisme, alle socialisme. Maar is zij verdedigbaar? Wordt niet de idealist, die zegt, dat hy van stap tot stap in zyn leven de aanwezigheid van God heeft ge speurd, tot een illusionist? Juist daar, waar men meent, de idee te kunnen verwerlcelyken, zien wij ons alles ontnomen. Oók langs dezen weg dus komen wy niet tot een juist inzicht omtrent hot gebonden zyn aan God. Het antwoord op de vraag: hoe en wanneer weten wy ons aan God gebonden? moeten wy op andere wyze krijgen. Hier spreekt God met een „Du aber" het verlossende woord. Het „Du aber" is de hand van Hem, die ons redden wil, het is ons het bewys, dat wij zonder die hand reddeloos te gronde zouden gaan. Niet het: „Es ist, und Ich habe daran Anteil", maar het: „Gott gibt, und Ich empfange" moet het parool zijn. God heeft Zich aan de wereld gebonden, doordat Hy onze broeder werd. En in deze „Bruderhafte Verpflichtung" schrijdt de mensch stap voor stap voort. Deze weg is de eenig juiste. Langs hem voortgaande kunnen wy wel is waar het Christendom niet verdedigen, maar wij kunnen wel de beide andere wegen als niet tot het doel leidende qualificeeren. Het laatste standpunt is geen ideologie, maar is de eenig ware houding, die de mensch kan innemen tegenover het bovenmenschelUke, tegenover God. Wat zyn „schicksalhafte Bindungen"? Gevangenen zijn wij, maar God zal ons verlossen! Gebonden zijn wij aan God, wanneer wy dit zien: dat de wereld zal ver gaan, maar dat Hy blyft, dat ten slotte elke ideologie aan zich zelf schipbreuk lijden zal. Maar hoe kunnen wy dan, als menschen, die gebonden zyn aan het Schicksalhafte en die zyn verpflichtet an die Idee, onzen plicht in deze wereld naar behooren vervullen? Het antwoord luidt: slechts dan, wanneer wij in zien, dat wij geen knechten, maar kinderen zyn. De knecht immers kan elk oogenblik opgezegd worden, het kind heeft een „Erber- hültnis". Slechts wanneer wij ons volkomen in dit kind-zijn inleven, kunnen Wij waarach tig mensch zijn. Wat als kind zyn wy tege lijkertijd knecht. De idealist is slechts knecht, en loopt het gevaar, de hem toegewezen grenzen te overschrijden en een min of meer groot gedeelte van het uitsluitend aan den meester toekomende gezag op te eischen. De houding van het kind-zyn is de eenig juiste. En als kinderen doen wij onzen knechts- dienst, zonder te gaan buiten de aan een elk onzer toegewezen „Ausschnitt". Zoo en alleen zóó kunnen wy ons gebonden aan God ge voelen. Luther spreekt van een „vaste burcht, die God is". Hy is de burcht, die door den tijd niet wordt aangetast. Hij blijft eeuwig dezelfde, in tegenstelling met het aardsche, dat vergankelijk is. Slechts hierdoor kunnen wij ons aan God gebonden voelen, doordat Hy Zich in Jezus Christus aan ons heeft geopenbaard; deze verbinding bestaat slechts om der wille van het woord, dat Hy tot ons gesproken heeft. De namiddag werd voor een deel gewijd aan een discussie naar aanleiding van het in den morgen gehouden referaat. Op de avond vergadering sprak Mr. N. S t u f k e n s, van de Bilt, tot ons over: „John R. Mott". Spr. wil het hedenavond niet in de eerste plaats hebben over den mensch Mott, maar over zyn werk in verband met de Wereldfederatie. In de laatste drie decenniën van de afgeloo- pen eeuw hebben de volkeren zich op het Zuiden en op het Oosten geworpen. Het was de imperialistische idea, die zegevierde. Overal werd de kolonisatie intenser. Dit gold voor Engeland, Duitschland, Italië, Amerika. Ook voor Amerika, dat in wedyver met andere landen trachtte een deel van de buit te veroveren. Het is in dien tyd, dat er een, gezonden door het intellectueele Amerika, zich vandaar naar liet verre Oosten begaf, een man, wiens naam zou blyven voorbleven tot op onzen tyd. Hy kwam zonder zweem van superioriteitsgevoel, maar in het een voudige getuigenis van het kindschap Gods. Mott was opgegroeid in de Réveil; het wet tische orthodoxisme had hem niet geraakt. Het besef van de levensnood van de menschen rondom hem vond weerklank in zijn leven en dreef hem tot zijn groote daden. Mott's leven is kalm verloopen; het zyn de kleine gebeurtenissen in zyn leven, die hem ten slotte gemaakt hebben tot den missio naris, dien velen van de thans nog levende ■oudere generatie gekend hebben Mott's leven is het uitdrukkingssymbool geweest van datgene, wat er in zyn geest leefde. Mott verplaatst ons in het jonge Amerika van energieke en rusteloos zoekende men schen. In dien tyd emancipeert zich Amerika van het minderwaardigheidsgevoel tegenover Europa. Het stelt zich met zyn frisschen geest tegenover het oude en moegewordene Europa. De verhouding wordt thans veeleer omgekeerd: Europa ziet eerbiedig op naar zijn buurman over den Oceaan en het „Ame rikanisme" tiert welig. En Mott is de expo nent van de cultureele factoren der geestes- stroommgen van de negentiger jaren. Het wijde van zyn kinderjaren en het gevoel van den zakelyken ernst, zij beiden typeeren de persoon van Mott volkomen. In de tijden van agnosticisme en scepticisme klinkt het woord van Mott en ieder beseft, dat het hier gaat om het inzetten van alle kracht. Zakelyk wil Mott zyn, als een zoon van Amerika; zyn zaürelykheid is echter niet geworden tot een star methodisme en tot pragmatisme, maar is steeds gedragen gebleven door zijn groote vitaliteit en zyn krachtige persoonlijkheid. Mo'ttfs zakelijkheid sttaat echter (veraf van de moderne efficiency. HU stelde zich niets meer of minder tot taak dan het evangelie uit te dragen onder de generatie van zyn tyd. Telefoon 51 NIEUWBOUW 1 930 Modern comfort SCHITTERENDE LIGGING - VERANDA, TUIN, TERRAS Pensionprijs 4.50 en 5.vanaf 25 Aug. 3.75 Vraagt Prospectus NED. BOND VAN JONGEL. VER, OP GEREF. GRONDSLAG DE EERSTE ZOMERCONFERENTIE Op de laatste conferentiedag kon weer in de oipen lucht worden vergaderd. Ds. G Laarman, van Hilversum, refereerde over: „Practisch Christendom van onze Ge reformeerde jongelingschap". Referaat Ds. Laarman. Spr. sprak in het algemeen over de ver werkelijking van de geloofs-gehoorzaam- heid en de levenshouding in-het huidigJ cultuurleven. Bij de bepaling van onze houding in een bepaalde omgeving moet zij een vaste lijn vertoonen. Wij moeten, aldus Spr., hebben een vaste verworven wijze van de gedra gingen in ons leven. Spr. gaat dan na, wel ke invloeden van den tijd daarop kunnen inwerken. Daar is de macht van de traditie en het nieuw verworven bezit. De invloed van de omgeving is veelal groot. Sprekende over de cultuur zegt Spr., dat het Christendom cultuur-critiseh is en de invloeden van de omgeving tempert. Het karakter van de huidige cultuur kan hetbeste geteekend worden als humanistisch. Zij is decadent. De gereformeerde jopgeling nu is een Christen, die betrokken is in een ovenvtn- nenden strijd. Hij is echter een jong Chris ten die dien strijd eerst begint en vraagt, hoe dien te voeren om tot cft overwinning te komen. Van het allergrootste gewicht is, dat de jongeling Gods Woord, in zijy| allesomvat tende beteekenis voor het leven leert ken nen. En van Christus' Geest moet hij zijn impuls en leiding ontvangen. Het ,3eig- rede-Christendom" van dezen tijd dreigt den Gereformeerden jongeling als een gevaar, omdat het in zijn wezen humanistisch ls Hetzelfde geldt ook van de eerbied voor het leven van Albert Schweitzer. Sommigen meenen dat het Christendom vijandig staat tegenover de cultuur. Dit is echter niet waar, maar wel, dat het som mige cultuuru i t i n g e n onverbiddelijk af wijst. Voor de moderne kunst heeft ook deze Spr. geen lof. Het is moeilijk onzen tijd "te benaderen. Hij is cynisch. Dat is ook niet te verwonde ren na de desillusie van 1914 en wat daar- mede direct of indirect verband houdt. Onze levenshouding brengt strijd. Het wo- ne (bij de grens moet gemeden worden. Wo nende in het centrum, is er ook geen ge vaar voor smokkelen en wie dicht bij den Koning woont, ziet Zijn schoonheid. In het algemeen is het waar, dat alle schepsel Gods goed is, maar waar de zonde het be- heerschende element geworden is, daar is onthouding plicht. De beslissing ligt niet bij het eigen gemoed, maar norm daarvoor is Gods Woord, de bron van onze kennis. De Christen hoort nog het „Gij zult" van den Goddelijken wil. In Romeinen 12 geeft Paulus de leefregel eens Christens aan. De dienst van God is een offer en past niet in het schema van deze wereld. Komen we zoo en daardoor alleen te staan, dan is de troost van den Christen, dat zoovélen als er door God geleid worden, zij ook kinde ren Gods zijn. In den namiddag van den tweeden dag volgde op dit referaat een uitvoerige bespre king, waaraan mede door de aanwezige bondsbestuursleden werd deelgenomen. De avond werd onder leiding van D r. C. N. I m p et a, van Kampen, op gezellige wij ze doorgebracht De morgen van den laatsten dag werd be Voor hem was de Zending dus geen afgesloten geheel. Heel de wereld moest bewerkt wor den. ZUn zakelyke blik deed hem zien, dat elk land een verschillende methode behoefde. soo gaf Mott den stoot tot de oprichting van de Wereldfederatie, de machtige bewe ging, waarachter hy heel zyn leven gestaan heeft met edndelooze toewijding en onuit puttelijke energie. Vooral op sociaal terrein is Mott's arbeid ontzaglik geweest. WU denken dan aan zyn werk onder de studenten, wier sociale positie in zïjn tyd steeds hachelyker geworden was. Ook tegen maatschappelyke misstanden in het Oosten is Mott zeer beslist opgetreden. En al dit werk heeft hij verricht met de hem eigen Amerikaansche zakelykheid. Hy praatte niet, maar handelde. En in deze actie, gedra gen door zyn stuwende persoonlijkheid, ligt Mott's groote kracht. Het aspect der huidige Wereldfederatie is anders dan vroeger. Sinds is een nieuw ge slacht opgestaan, dat nieuwe vragen stelt en nieuwe antwoorden zoekt. De tijd van John Mott verschilt veel van dien van Fran cis Miller en van Visser 't Hooft. Maar een Wereldfederatie zou zonder de figulur (van Mott ondenkbaar zUn. Het is Mott's groote verdienste geweest, dat hy de wereld gewezen heeft op haar taak. De avond werd gesloten door den heer Th. Sc harten, van Amsterdam. steed aan huishoudelijke zaken. D r. K. D ij k wierp een terugblik op de gehouden con ferentie en kiwam tot de conclusie, dat ze welgeslaagd mag heeten en het doel, dat het EkmcLsbestuur zich daarmee had gesteld, is bereikt. Een aantal onderwerpen, aan de orde te stellen op een eventueel volgende conferentie, werden aan bespreking onder worpen. Namens de conferentie-gangers bracht de heer T. Hartsuiker, van Den Haag, hulde aan D r. B. A. Knoppers voor zijn leiding als Kampcommandant en den bonds- administrgteur, den heer I. Stap, van Amersfoort, voor de voorbereidende werk zaamheden en bood deze beide heeren een stoffelijk blijk van de waardeering der be zoekers aan. De redevoeringen en besprekingen werden afgewisseld door voetbal-, tennis-, croquet- en andere spelen of wandel- en fietstochten. DE KOL. TENTOONSTELLING HET NIEUWE PAVILJOEN Naar aanleiding van het onderhoud- dat een der medewerkers van het Persbureau Vaz Dias onlangs had met den heer Krie- ger, conservator van het Ethnografisch Mu seum te Leiden, vernemen wij thans van den heer Krieger nader, dat de bewaking van het opnieuw te bouwen paviljoen der Nederlandsche afdeeling op de Parijsche Tentoonstelling is toevertrouwd aan den heer Ruempol, oud-commissaris van po litie te Semarang, die reeds te Parijs ver toeft De heer Ruempol heeft de meest-uitge- breide volmachten gekregen om de maat regelen te nemen, die hij voor de bewaking en verzorging van gebouw en voorwerpen noodiR acht Voorts deelt de heer Krieger mede, dat alle opnieuw in te zenden voorwerpen zul len zijn verzekerd „all risks included". Met deze maatregelen zijn, aldus de heer Krieger, een belangrijk deel der gevaren van deskundige zijde tegen het opnieuw in zenden van belangrijke aesthetische voor werpen weggenomen. Daar eohter het nieuwe gebouw ander maal zal moeten worden opgetrokken van hout in een omgeving, die brandgevaarlijk moet worden geacht, zou ik, aldus de heer Krieger, het wenschelijk achten, dat het Nederlandsche Comité, dat zich belast met het verzamelen van inzendingen met dit feit rekening houdt, teneinde te voorkomen, dat unica, zooals thans verloren zijn gegaan niet opnieuw aan eenig gevaar worden bloot gesteld. VERGRIJPEN TEGEN SOC.-DEM. DISCIPLINE De afd. Zwolle van de S.D.A.P. heeft met 240 stemmen tegen 36 stemmen en 10 in blanco besloten den heer v. d. Vegte als lid der partij te royeeren. daar hy met voor keurstemmen (1100) als Raadslid gekozen zijnde, niet aan den eisch van het bestuur der S.D.A.P. om het Raadslidmaatschap niet te aanvaarden, wilde voldoen. De heer v. d. Vegte, een der voortrekkers van de S.D.A.P., die 40 jaar geleden met Troelstra de partij oprichtte, werd het vorig jaar als onderwijzer gepensionneerd. Te Dordrecht is de heer Kruyt, ook ge pensionneerd onderwijzer, eveneens met voorkeurstemmen tot raadslid gekozen. Ook de afdeeling Dordrecht der S.D.A.P. heeft met meerderheid van stemmen een scherpe motie va,n afkeuring tegen den heer Kruyt aangenomen en hem opgevorderd zijn man daat als raadslid ter beschikking te stellen. De heer Kruyt moet hier niet aan denken, zood'at ook hij wel als lid der S.D.A.P. zal worden geroyeerd. GEMEENTERAADSVERKIEZING TE ZOETERWOUDE In de gisteren gehouden raadszitting van Zoeterwoude adviseerde de commissie be last met het onderzoek der geloofsbrieven van de nieuwbenoemde raadsleden tot nifit- toelating van deze personen. De RaacD nam dit advies aan met 6 tegen 3 stemmen. Do oorzaak van deze niet-toelating is ge legen in het feit, dat er onregelmatigheden zouden hebben plaatsgehad in het stembu reau aa,n den Hoogen Rijndijk. Hier zou nl. een zuster van het gesticht „De Goede Her der" tot driemaal too een verpleegde van dit gesticht, welke lichamelijk niet hulpbe hoevend was, bijgestaan hebben zond'er toe stemming van den voorzitter. Elch^wat Wils KLEEFSCHE LEGENDEN Daoa Een der meest bekende Kleefsche legen den is die van den Zwanenridder. Volgens de overlevering heette hij Helias Graïl en was hij de eerste Graaf van Kleef. Hij bezat een schoonen lichaamsbouw en tooide zich bovendien steeds in kostbare gewaden. In de hand hield hij een groot gouden zwaard, aan rijn arm hing een schild, om zijn lijf een jachthoorn en aan een vinger droeg hij een sierlijken ring. Zoo uitgedost, stond de ridder in een boot op de rivier, die langs zijn beroemden Zwa nenburg spoelde. Vóór de boot henen zwom een prachtige witte zwaan, die door een gou den halsketting met de boot was verbonden Door een nauw merkbaren wenk van haar gebieder voortgedreven, gleed ze kalm over de baren, het bootje met zijn vracht achter zich sleepend. Langzaam zakte het vaartuig den Rijn af tot voor de stad Nijmegen, in de onmiddei lijke nabijheid van een oud slot. Op een der zolders van dien burcht zat een weenende vrouw, Beatrix. Zij weende over den dood haars vaders, den dapperen Diederik Ursinus, die onder de Frankische koningin Dagöbert III. Lotharius IV en Chilperik III, voogd was geweest over Nij megen en Kleef. Plotseling werd de schoone Beatrix in haar droeve overpeinzingen gestoord. De Zwanenridder had haar ontdekt, en was haar genaderd. En nu stond hij daar voor haar. Zijn ridderlijke gestalte en zijn kost bare kleedij maakten indruk op de weenen de vrouw De Zwanenridder deed Beatrix nu de plechtige verklaring, dat hij haar liefhad en haar gaarne wilde verdedigen en tegen haar vijanden beschermen. Zijn liefde wekte wederliefde in Beatrix' hart Weldra waren de beide gelieven h«' eens geworden: zij zouden in het huwelijk treden. De Zwanenridder echter stelde vooraf één voorwaarde, waaraan Beatrix zich stipt moest houden. Die voorwaarde was, dat zij nooit zou vragen naar zijn voorgeslacht. „Van den dag af", zeide hij, „dat gij dit doet, zult gij mij nooit weerzien". Deze voorwaarde nam Beatrix aan, en nu werd het huwelijk voltrokken, dat voor Beatrix het begin van een zeer gelukkig leven was. In ongestoorde vrede leefde zij met haar gemaal en kinderen voort; steeds was zij op haar hoede, de eenmaal gestelde voor waarde niet te verbreken. Doch op zekeren dag vergat «ij de woor- den, die de ridder gesproken had bij het begin van den huwelijksweg. „Mijn gemaal', zeide zij. ..aan uw kinde ren zult gij uw afkomst toch wel bekend maken?" Op het hooren van die woorden werd de ridder treurig. Hij stond op en ziet op het zelfde oogenblik vertoonde zich reeds da zwaan met de bóót. De ridder stapte in en niemand heeft hem ooit weergezien. Ter' herinnering aan den Zwanenridder heet het slot te Kleef nog altijd de Zwanen burg. Boven op de spits van den toren, de Zwanentoren geheeten, staat een zwaan met overeind staande vleugels. De overlevering van de Witte Vrouw is in Kleef even bekend als de geschiedenis van den Zwanenridder. Beide legenden staan dan ook met elkaar in nauw verband, Het volksgeloof wil, dat er in den ouden Zwanenburg van tijd tot tijd een Witte Vrouw verschijnt Haar komst wordt met ang9t en ontzet ting vernomen. En dit is niet te verwondba ren. De Witte Vrouw toch komt alleen dén, wanneer er oorlogen of groote volksberoo- t rincen op til zijn. Voorheen kwam zij alleen in. de ridder- I zaal. doch sedprt deze is weggebroken, maakt t zij haar wandelingen door de andere zalen i en vertrekken van het slot. De legende is reeds vele eeuwen oud én toch zijn er zelfs in onzpn tijd nog velen, j die met groote stelligheid vertellen, dat zij de Witte Vrouw hebben gezien. Deze Witte Vrouw nu is niemand anders i dan Beatrix, de ongelukkige gemalin van j <1pii Zwanenridder, die eenmaal door onbe dachtzame nieuwsgierigheid zichzelve zoo WTeed van haar aardsch geluk beroofde, j Nadat «ij haren man zoo plotseling en op zoo geheimzinnige wijze had verloren, bracht zij in groote droefheid het overige harer lo- I vensdagen door. Het naberouw en de droefheid verteerden haar. Zij kwijnde weg en stierf niet vele ja ren daarna. Ja, wel kwam zij in het graf, doch daar- mee brak voor haar de rust niet aan. Maar schuld was zoo groot, dat zij door een vroegtijdigen dood niet genoeg was ge straft en daarom zou zij in 't graf nog moe ten boeten, voor wat ze in haar leven mis- deed. Als straf werd haar opgelegd, dat >4 elk onheil, dat voor vorst en volk aanstaan- cle was, moest aankondigen, opdat de b#> dreigden in de gelegenheid zouden zijn maatregelen te nemen tot bestrijding van j het kwaad. Dit zijn de twee bekende Kleefsche legen den van den Zwanenridder en de Witte Vrouw. ZONDAG 1» JULI HUIZEN (298.8 M.) N.C.R.V. 9.30—9.50 Ultzen ding van gewijde mualeto ter Inleiding op de volgende kerkdienst 9.50 Kerkdienst vanuit de Geref. Kerk ,(H.V.) Groote Houtstraat 28. te Leeuwarden. Voor ganger: Dr. J. G. Geelkerken, Geref. Predikant (H.V.) te Amsterdam-Zuid. Organists: Mej. M Zondervan. Onderwerp: „De Melaatsohe Man" (Markus 1 4042). 1 Orgelspel. 2 Votum en Zegengnoet. 3 Zingen: Psalm 103 2. 4 Wet des Heeren. 5 Schuldbelijdenis. 6 Schuldvergeving. 7 Gebed. 8 Lezen: Matth. 11:2730. 9 Zingen: Lied 21 1, 2, 3 en 4 (Proeve van Uitbreiding). 10 Eerste gedeelte der prediking. 11 Zingen: Pa. 72 7a. 6b. 12 Tweede gedeelte der prediking. 13 Gebed. 14 Zingen: Lied 6 3 (Proeve van Uit breiding). 15 Zegen. 16 Orgelspel. Na beëindi ging van den dienst tot 12.16 uur nam. Gewijde Mualek. 5.nam. Kerkdienst vanuit de Ned. Herv. Kerk (Groote kerk) te Hilversum. Voorganger Ds. N. P. E. G. van UcheJen, Ned. Herv. pred. te Hilversum. 1 Orgelspel. 2 Votum en Zegen bede. 3 Zingen: Psalm 138 1. 4 Belijdenis des geloofs (12 Artikelen). 6 Lezen: Lueas 15:1 10. 6 Gebed. 7 Zingen: Psalm 86 3 en 6. 8 Pre diking naar aanleiding van Lucas 19 10. 9 Zin gen: Gezang 39 1 en 8. 10 Tweede gedeelte der prediking. 11 Dankzegging. 12 Zingen: Ps. 89 7. 13 Zegen 14 Orge4spel. Daarna tot 7.45 u. nam Dameszang, o.l.v mevr Bertha Jonckers 8—8.16 Schriftlozing 8,15—9.45 Tijdsein. 10.30—11 Korte Ziekendlenet. te lelden door Ds. J. A Hoekzema, Ned. Herv. Pred. te Hilversum 1111,30 Lezen van Chr. Lectuur door mej. J. C. M. Doyen te Hilversum. Voor gelezen wordt: „Tuesohen doornen en dlstelen" Muylwljk 11.3012,30 'rrntnofoon- L 12.30 Tijdsein. 12.30—1.45 Orgel concert vanuit de Herat. Evang. Luth. Kerk aan den Kloveniersburgwal te Amsterdam, te Sven door den orgelist dier kerk, den heer n Zwart. 1,458.15 Gramofoonmualek. 3.15 3.45 Cursus Knippen en Stofversleren, te geven door het Instituut EN'SAID. Tolsteeg.-inKcl r.4 te Utrecht. 3.464 Verzorging zender. 4.Tijd sein. 4—6 Ziekenuuntje. to lelden door Ds \V S van Leeuwen, Ned. Herv. Pred. te Rotterdam. Muzikale medewerking verleenen: mej. C. de Jager, zang; de heer M. F. Jurjaanz, harmo nium. 1 Zingen: Psalm 146. 3 en 4. 2 Schrift lezing: Psalm 23 en Joh. 10 11—16, 3 Gebed. 4 Zingen: Houdt GIJ mijn handen belde (3 cou pletten). 6 Eerste gedeelte der toespraak over het onderwerp. „Uw stok en Uw staf die ver troosten mij" (Psalm 23:4b). 6 Zingen: Gezang 201 2 sn 3. 7 Tweede gedeelte der toespraak. 8 Dankgebed. 9 Zingen: Psalm 79 7. 5.Tijd sein. 56,30 Concert. Dirk Vos, viool; inevr. E. v. d. BrinkPrakken, fluit: moj. Tot Vre- denburg, plano. 6.307 Verteluurtje voor jon geren Spreker: de heer S. Postmus, oud-lcoraar Gymnasium te Soest. Onderwerp: „De Citadel i' (van 30 Nov.—23 Deo. 1832). ECHTE FRIESCHE HEERENBAAI 20-50cL per ons - *-1 S.Tijdsein. S10,15 Concert, te ge- •9.30 Spreker v. ae kijk, aovocaat en prrocureur te Haarlem Onderweip „Volkenbond en Wereld vrede". 9.30—10.15 Vervolg Concert. 10.16—10.25 Persberichten. 10,2611,30 Gramofoonpl&tcn* HILVERSUM (1875 M). A.V.R.O. 8.— Tijd sein. 8.01 Groroofoonmuziek. 10,— MorgcnwIJ- dlgn. 10.15 Gramofoor,muziek. 10.30—12 Kwar tet. 12.Tijdsein. 12,15 Orgelconcert. 1.Vlooi 1.80 Gramofoonmuzi.k 2.Muziek. 2.30 Rust poos. 3 Lezing 330 Muziek. Kinderuurtje 5.— Orkest. 7—7.30 Boekenhalfuur. 7.45 Gr<>- mofoonmuzick. 8.Tijdsein en Zangspel. 9.— DE DESKUNDIGENCONFERENTIE ~1 Hugh Gibson, de Amerikaansche gezant te Brussel zal namens de Ver. Staten aan de deskundigen-Conferentie le Londen deel nemen FEUILLETON DE STER VAN HALALAT Een verhaal uit den tijd der Babylonische ballingschap (29 „Spreek geen ooitmit woord beval Zerub babel, „maair schik u in het onvermijde lijk6." „Het hiuds behoort mij!" sohre-emvdie Abi- inoëm, driftig geworden. „Ik heb den va- der van dezen menedh betaald wat hij voor mij deed. 't Is toch geen pflicOxt tweemaal te beta/Len?" „Ik zal u hootren," antwoordde de vorst, „wanneer deze twee de zaad veriiaten heb ben." En hij gaf dien getuigen een wenk, Eioh te verwijderen. „Abinoëm. gy waart een medelajdenid man Sailed en zijn zoon zoo lang in uw hu ia te laten wonen. Wat gaven zij u daarvoor?" „Niets, heélamaal niets!" ,;Dat was een dom ding; het domste, wat Abinoem, <Je voorziidhtige koopman, ooit deed; iemand zonder betaling in zijn buis te laten wonen, terwijl hij geld kon vor deren! Abinoöm, dat pleit tegen uw ver stand." De koopman werd verlegen. „Maar deze man beweert nog meer. Gij hebt hem, enikeüe dagen geleden, het bezit dier woning met tamelijk duicMijke woor den toegezegd." „Wanneer zou i'k dat gedaan hebben?" riep Abinoëm verschrikt uit. „Deze man bier, Jeseei, Saleds zoon, zaQ ons daarom trent well beteir kunnen inMdhtoen." „Heer, öpdaik Jesesi, „verschoon mij, daarvan te moeten spreken; ik beloofde heilliig, het stilzwijgen te zullen bewaren." „Ziiie hij kan niets zeggen!" riep Abinoëm zegevierend ilii-t. Maar rnu verloor Jesesi zijn geduld en eohreeuwide: „Ook niet, dat gij bij de laat ste nieuwe maan te middiernadht met drre man in mijn huis kwaamt enPlot seling scheen hij zidh edhter te bezinnen. Hij zei niets meer. Maar aille aanwezigen hadden duidelijk waargenomen hoezeer Aibiuoëm schrok. „Abiinoëm, is het waar of niet," sprak Zerubbabel op emetigen toon, „dat deze man daar kort geleden zooals hij zegt bij de laatste nieuwe maan uwentwille iets moest volbrengen, waarvoor gij beloof- det, erkentelijk te zullen zijn?" De aangesprokene was min of meer ver legen, doch herkreeg spoedig zijn kalmte: „Geflooft gij werkelijk wat die man zegt?" kwam het met moeite van zijn lippen. „Laat hem spreken als hij kan!" „Abinoëm, wij zijn thans omtrent een en ander onderricht. Ge kunt zwijgen! Men roepe den dienaar." „Sellai, gij zyt een trouw dienstknecht uws meestere; en dat is goed, maar dien hem in gerechtigheidZie, de zoon Saleds beweert, dat het huisje naast den koopman Abinoëm niet meer toebehoort; want Sa- led en hij zelf hadden hem daarvoor lan«e jaren gediend. 16 dat waar?" „Heer, allee wat die beiden gedaan heb ben, is meer dan genoeg betaald!" „Hoe weet gij dat?" „Op zekeren dag, ik kan het mij nog zeer goed herinneren 't is of het gisteren gebeurd is riep mijn meester mij in de kamer. Da air stond voor hem de vader van dezen ellendige. En de heer sprak tot mij: „Luister, Sellai, daar gU mijn getuige zijt!" en toen handelde hij met dien man af." „Gij -waart niet alleen een medelijdend, maar ook een voorzichtig man," sprak Ze rubbabel op ietwat spottenden toon tot Abi noëm; en zich wederom tot Sellai wenden de: „Eén zaak moet gij mij eohter nog be antwoorden: Wat gaf uw heer Jesesi voor den grooten dienst, hem bij de laatste nieu we maan in het holle van den nacht oe- weaen?" Allen bemerkten, dat Sellai zeer ver schrikt opzag, zooals te voren Abinoëm. „Ik weet niet, waarvan gij spreekt, heer!" „Zou Abinoëm, die anders zoo voorzich tig handelde, door zijn dienaar bij belang rijke zaken als getuige te doen optreden dit juist voor u geheim gehouden hebben?" Sellai bevestigde nogmaals, dat hij er niets van wist. „En juiist die nacht maakte hij den zoon Saleds tot eigenaar zijner woning." Verwonderd zag de dienaar zijn meester aan, alsof hij hem wilde vragen, hoeveel deze al vast van die aangelegenheid had verraden. „Beken maar!" drong de vorst aan; „wanl ik weet alles. Het liep over een aanzien lijne rest, en dat bedrag of verschil schonk uw heer hem dien nacht." Het gelaat van den oude drukte een ge dwongen toestemming uit. „Men brenge den anderen leugenaar voor ons!" riep Zerubbabel opgewonden uit, ver bitterd over zooveel leugen en bedrog „Hoe kwaamt gij er toe, den koopman als getuige bij deze zaak van dienst 'o zijn?" „Heen-, ik was er bij tegenwoordig, t en Abinoëm, Sailed, den vader van dezen Je sesi, uitbetaalde, wat hij hem sohuldig was." „Uw slimheid, Abinoëm, eisoht be wonde- -ring; gij hebt- voor degelijke getuigen ge- zoigd," sprak Zerubbabel. De koopman zei niets. All'een een wraak zuchtige blik was liet eenig antwoord. „Hoe noemt ge u?" vroeg de vorst den getuige weer. „Joha," antwoordde deze brutaal. „Ik will u niet vnagen, Joha, hoe gij toe va-lllg bij den koopman kwaamt op het uur toen Sailed bij hem was, want gij zult zeg gen: „ik had iets te koopen." Ook zult gij duidelijk gehoord hebben, welk bedrag Abi noëm Seled betaalde, want een voorzichtig koopman noemt in het bijzijn van getuigen de som gekl6, welke hij overreikt; verder moet gij nauwkeurig weten te zeggen; op weflik uiur van don dag dit geschiedde, dal ge u daaromtrent niet kunt vergissen. Dat alles vraag ik u niet. Ik vensch slechts een antwoord op het volgende: Wat zei de koopman van het huis, dat Saled, de die naar, bewoonde?" De getuige wilde antwoorden, maar rond geen woorden. Wat moest hij zeggen? Hij wierp een blik naar Abinoëm. drie zwijgend en kwaadaardig -voor zich uitziende, naast hem stond. Onbarmhartig vroeg Zerubbabel verder: „In dit huis bewaarde Abinoem vroeger een gedeelte der goederen. Toen hij echter de bazar naar den anderen oever der rivier verlegde, was die ruimte daar nutteloos. Waarom het li-uis niet bij de eerste de beste gelegenheid verkocht? liet is geen bewijs van öliimiheriid voor zoo'n flink koopman, geld weg te geven en daarvoor een onbruik baar huisje te beöioudien. Ziet gij dat niet in?" Joha wist niet, wat te zeggen, ook miet, toen Zerubbabel wederom vroeg: „Acht gij Abinoëm zoo vrijgevig, dat hij iemand ja ren achtereen voor niets in zij n hurie la it women? Of kunt gij opgeven, wat Abinoem daarvoor ontving?" De vorst wachtte even en zag den ge tuige 6treng aan Nu wendde Zerubbabel zich tot den koop man en sprak: „Gij ziet, Abinoëm, dat uw getuigen u in den steek laten. Gij zijt als -handelaar verstandiger dan als aanklager, andere zoudt ge tot op den dag van noden armer in plaats van rijker zijn gewoirivn. Uw getuigen waren niet goed genoeg onder richt. Laten zij u zeggen, wat gij hen geten hebt te verteillen!" En zridh koerende tot de Oudsten des volks, zeide de vorst op ernstigen to>ui. „Wat dunkt u thans, gij rechtere over het Joodsohe voflk?" Zij bewaarden een diep stilrwijgen. „Heer," begon eindelijk een hunner, „wil hebben naar den schijn geoordeeld. Gij echter, hebt met een wijsheid, u door rietï Heer© geschonken, gezocht en nasjevoredht. Wij laten het oordeel aan uw wijsheid over" Zerubbabel naderde tot op enkele schre den den koopman en «prak langzaam, dui delijk en met nadruk: „Blijft "gij nu ook nog bij de vorige rechtspraak, Abinoëm? Tk vermaan u bij den Almachtige, bewijs der waarheid eere!" De koopman zweeg en sloeg de oogen neder. .Luister dan! In naam dezer rechters van Ju da'6 volk spreek rik het volgende oor deel uit: Het huis, dat ge zooeven als het uwe beschouwde, behoort van dezen dsg n zonder eenig beding aan Saleds zoon Jesesi De straf voor uw valsclie aanklacht, uls mede voor de godslasterlijke eedon dezer beide schurken zal uw vorst niet, maar moge de H-eere in Zijn omc-imduge recht\aar digheid over u uitspreken Tot do Oudsten zeide hij echter: „Kunt gij u met dit oordeed vereenigen, gli rech tere van Juda?" Zij waren tevreden met deze beslissing. Abinoëm verwijderde zich en knarste op de tanden. Toen Zerubbabel roet zijn zoon het g»- reohtshof verlaten had. bleef hij slaan en sprak langzaan. „Mijn zoon, ik weet, dat .k mjj vanduag den koopnun opnieuw tot ijand, tot een verbittenhn vijand maakte. )e«e rechtspraak zal den mond Abino.-ms oor «.tijd sluiten, zoo lui iets weet om trent Salomith. n.un vrouw «cht me rechtighejd getu zaj ronzeu. dat. •toni mocht bl: bericht bekomt teer beminde." -Met bewonder: za tot zijn vadc De voreten dw zelf. noch hun k t toch. hn geus plicht eid en ge- De Iteere Abmoërn Jkk:g man die hij zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 7