(L) HOTEL CREMERS
BINNENLAND.
haa
Radio Nieuws.
ZATERDAG 18 JULI 1931 DERDE BLAD PAG. 9
N.C.S. V.
NS
ZOMERCONFERENTIE
TE NUNSPEET
Nunspeet, Woensdag 18 Juli.
De vierde conferentiedag werd ditmaal
geopend door den heer E. R. van Schot
hors t, uit Leiden, waarna de voorzitter het
woord gaf aan Pfarrer Georg Merz,
van „Bethel" te Bielefeld, die het onderwerp
„Aan God gebonden" voor ons behandelde.
Men kan niet, aldus spr., op een willekeu
rig oogenblik een verbintenis met God aan
gaan. Integendeel, de mensch is eerst dén aan
God gebonden, wanneer Hij dezen gegrepen
heeft en aan Zichlieeft gebonden. Of wil
men het nog sterker uitgedrukt: God heeft
Zichzelven aan de menschheid gebonden. HU
heeft met de wereld iets voor; in de wereld
wil Hij Zyn rijk verwezenlijken. Slechts van
uit dit gezichtspunt laat zich het onderwerp:
„Aan God gebonden-' benaderen. Aan God
gebonden te zijn beteekent uit te zien naar
de verwerkelijking van. ZU'n. fijk op aarde;
aan God gebonden .te zijn, beteekent: Kind
worden. Zooals een kind aan het strand een
schoooe schelp vindt, en dit voorwerp aan
zijn vader brengt, die beslist, of het kind de
schelp mag houden of niet, zoo moet ook de
mensch él zijn handelingen tot God „zuriick-
lenken" en het in laatste instantie aan Hem
overlaten, deze al dan niet goed te keuren.
De mensch moet kind zijn, en weten, dat hij
slechts als kind in de \vaardchtige verhouding
tot God kan staan en sléchts zóó zich „aan
God gebonden" kan weten.
Algemeen zoekt men thans dit gebonden
zyn langs tweeërlei weg:
a. langs dien van „Die Schicksalhafte
Gebundenheit" en b: langs dien van „das
sich gebunden fiihlen' an die Iaee". Achter
eenvolgens worden béide punten aan een
nader onderzoek onderworpen.
Sub a. Zij, die het zich gebonden voelen
aan God trachten te bereiken door vast te
houden aan „die schicksalhafte Gebunden
heit", gelooven, dat er in de wereld een
„schicksalhaftes" stuk natuur is, dat by
rechte interpretatie leiden kan tot een waar
achtig gebonden zyn aan God. In Duitschland
zoggen vele jonge menschen niet: „ik ben
een mensch en als zoodanig heb ik mijn
recht", maar: „ik leef hier en nu, in Duitsch
land en in de 20ste eeuw, en dat geeft mij
bestaansrecht; het feit, dat ik leef, heb ik
aan een voorgeslacht, aan een voLksverband
te danken. Es ist, und darum bin ich". Dit
is de groote verandering, die in de laatste
decennia zich voltrokken heeft. Hy, die zich
dezen gedachtengang heeft eigen gemaakt,
gelooft aan een „Es ist", en hij zegt: ómdat
dit is, een gegevenheid, kan ik slechts ja
zeggen. En wanneer ik ja zeg, wannee
my geef, word ik één met 't eeuwige w<
dat ligt in de eeuwige natuur en dat ook op
mij het stempel van zyn wezen druikt". In
hst schicksalhafte ja zeggen op datgene,
wat zyn beteekent, dat is thans de gods
dienst van vele jonge menschen. En hebben
deze wel geheel ongelijk, wanneer zij zich
by deze uitspraak op den Bijbel beroepen?
Gaat niet met elke prediking in liet Oude
Testament een heenwij zen naar hetgeen de
vaderen zeiden gepaard? Maar tenslotte
komt men, op dezen weg consequent voort-
redeneerende, in moeilijkheden. Wanneer een
mensöh slechts dan mensch is, wanneer hij
zich in een reeks voelt ingeschakeld, zooals
een steen met ontelbaar andere te zamen
een trotsch bouwwerk vormt, dan moet hy
noodzakelijk zijn individueele ik verliezen;
hij is dan slechts een zeer korte episode en
een heel kleine schakel in het groote ge
bouw. Ten slotte is de gedachte: „gebonden
aan God te zyn beteekent zich verbonden te
voelen aan alles, wat er aan Schicksalhaftes
op de wereld te vinden is" niet houdbaar.
Klaarblijkelijk is er een ik-zijn, vpi God
gegeven, dat uitzweeft boven alle zidhtbare
werkelijkheid.
Sub b. Anderen houden vol, dat zy zich
slechts door een „Verpflichtung an die Idee"
aan God gebonden voelen, niet door het ja
zeggen op „die schicksalhafte Verbindung''.
In den gedachtengang van deze laatsten
triomfeert het: „ich bin". Een aanhanger
DE TOLUNIE VOOR HET
HAAGSCHE HOF.
elks
Prof. Dr. Hans Sperl, bekend rechtsgeleer
de aan de Weensche Universiteit, zal namens
Oostenrijk optreden bij de onderhandelingen
Over de Tol-uniekwcslie voor het Intern.
Scheids g er echtte Den Haag
van deze richting zegt: „wanneer ge de aan
u van boven gerichte roep zoo opvat, dat ge
u thans mensch weet, dan zyt gij aan Got'
gebonden". Mogen wy' echter het „ich bin'
voor het waarachtig gebonden zyn aan God
uitgeven Van deze gedachte leeft iedere
idealistische wereldverklaring, alle imperia
lisme en nationalisme, alle socialisme. Maar
is zij verdedigbaar? Wordt niet de idealist,
die zegt, dat hy van stap tot stap in zyn
leven de aanwezigheid van God heeft ge
speurd, tot een illusionist? Juist daar, waar
men meent, de idee te kunnen verwerlcelyken,
zien wij ons alles ontnomen. Oók langs dezen
weg dus komen wy niet tot een juist inzicht
omtrent hot gebonden zyn aan God.
Het antwoord op de vraag: hoe en wanneer
weten wy ons aan God gebonden? moeten wy
op andere wyze krijgen. Hier spreekt God
met een „Du aber" het verlossende woord.
Het „Du aber" is de hand van Hem, die ons
redden wil, het is ons het bewys, dat wij
zonder die hand reddeloos te gronde zouden
gaan. Niet het: „Es ist, und Ich habe daran
Anteil", maar het: „Gott gibt, und Ich
empfange" moet het parool zijn. God heeft
Zich aan de wereld gebonden, doordat Hy
onze broeder werd. En in deze „Bruderhafte
Verpflichtung" schrijdt de mensch stap voor
stap voort. Deze weg is de eenig juiste.
Langs hem voortgaande kunnen wy wel is
waar het Christendom niet verdedigen, maar
wij kunnen wel de beide andere wegen als
niet tot het doel leidende qualificeeren. Het
laatste standpunt is geen ideologie, maar is
de eenig ware houding, die de mensch kan
innemen tegenover het bovenmenschelUke,
tegenover God. Wat zyn „schicksalhafte
Bindungen"? Gevangenen zijn wij, maar God
zal ons verlossen! Gebonden zijn wij aan God,
wanneer wy dit zien: dat de wereld zal ver
gaan, maar dat Hy blyft, dat ten slotte elke
ideologie aan zich zelf schipbreuk lijden zal.
Maar hoe kunnen wy dan, als menschen,
die gebonden zyn aan het Schicksalhafte en
die zyn verpflichtet an die Idee, onzen plicht
in deze wereld naar behooren vervullen? Het
antwoord luidt: slechts dan, wanneer wij in
zien, dat wij geen knechten, maar kinderen
zyn. De knecht immers kan elk oogenblik
opgezegd worden, het kind heeft een „Erber-
hültnis". Slechts wanneer wij ons volkomen
in dit kind-zijn inleven, kunnen Wij waarach
tig mensch zijn. Wat als kind zyn wy tege
lijkertijd knecht. De idealist is slechts knecht,
en loopt het gevaar, de hem toegewezen
grenzen te overschrijden en een min of meer
groot gedeelte van het uitsluitend aan den
meester toekomende gezag op te eischen. De
houding van het kind-zyn is de eenig juiste.
En als kinderen doen wij onzen knechts-
dienst, zonder te gaan buiten de aan een elk
onzer toegewezen „Ausschnitt". Zoo en alleen
zóó kunnen wy ons gebonden aan God ge
voelen. Luther spreekt van een „vaste burcht,
die God is". Hy is de burcht, die door den
tijd niet wordt aangetast. Hij blijft eeuwig
dezelfde, in tegenstelling met het aardsche,
dat vergankelijk is.
Slechts hierdoor kunnen wij ons aan God
gebonden voelen, doordat Hy Zich in Jezus
Christus aan ons heeft geopenbaard; deze
verbinding bestaat slechts om der wille van
het woord, dat Hy tot ons gesproken heeft.
De namiddag werd voor een deel gewijd
aan een discussie naar aanleiding van het in
den morgen gehouden referaat. Op de avond
vergadering sprak Mr. N. S t u f k e n s, van
de Bilt, tot ons over: „John R. Mott". Spr.
wil het hedenavond niet in de eerste plaats
hebben over den mensch Mott, maar over
zyn werk in verband met de Wereldfederatie.
In de laatste drie decenniën van de afgeloo-
pen eeuw hebben de volkeren zich op het
Zuiden en op het Oosten geworpen. Het was
de imperialistische idea, die zegevierde.
Overal werd de kolonisatie intenser. Dit gold
voor Engeland, Duitschland, Italië, Amerika.
Ook voor Amerika, dat in wedyver met
andere landen trachtte een deel van de buit
te veroveren. Het is in dien tyd, dat er een,
gezonden door het intellectueele Amerika,
zich vandaar naar liet verre Oosten begaf,
een man, wiens naam zou blyven voorbleven
tot op onzen tyd. Hy kwam zonder zweem
van superioriteitsgevoel, maar in het een
voudige getuigenis van het kindschap Gods.
Mott was opgegroeid in de Réveil; het wet
tische orthodoxisme had hem niet geraakt.
Het besef van de levensnood van de menschen
rondom hem vond weerklank in zijn leven en
dreef hem tot zijn groote daden.
Mott's leven is kalm verloopen; het zyn de
kleine gebeurtenissen in zyn leven, die hem
ten slotte gemaakt hebben tot den missio
naris, dien velen van de thans nog levende
■oudere generatie gekend hebben Mott's
leven is het uitdrukkingssymbool geweest
van datgene, wat er in zyn geest leefde.
Mott verplaatst ons in het jonge Amerika
van energieke en rusteloos zoekende men
schen. In dien tyd emancipeert zich Amerika
van het minderwaardigheidsgevoel tegenover
Europa. Het stelt zich met zyn frisschen
geest tegenover het oude en moegewordene
Europa. De verhouding wordt thans veeleer
omgekeerd: Europa ziet eerbiedig op naar
zijn buurman over den Oceaan en het „Ame
rikanisme" tiert welig. En Mott is de expo
nent van de cultureele factoren der geestes-
stroommgen van de negentiger jaren. Het
wijde van zyn kinderjaren en het gevoel van
den zakelyken ernst, zij beiden typeeren de
persoon van Mott volkomen. In de tijden van
agnosticisme en scepticisme klinkt het woord
van Mott en ieder beseft, dat het hier gaat
om het inzetten van alle kracht. Zakelyk wil
Mott zyn, als een zoon van Amerika; zyn
zaürelykheid is echter niet geworden tot een
star methodisme en tot pragmatisme, maar
is steeds gedragen gebleven door zijn groote
vitaliteit en zyn krachtige persoonlijkheid.
Mo'ttfs zakelijkheid sttaat echter (veraf van
de moderne efficiency. HU stelde zich niets
meer of minder tot taak dan het evangelie
uit te dragen onder de generatie van zyn tyd.
Telefoon 51 NIEUWBOUW 1 930 Modern comfort
SCHITTERENDE LIGGING - VERANDA, TUIN, TERRAS
Pensionprijs 4.50 en 5.vanaf 25 Aug. 3.75 Vraagt Prospectus
NED. BOND VAN JONGEL. VER,
OP GEREF. GRONDSLAG
DE EERSTE ZOMERCONFERENTIE
Op de laatste conferentiedag kon weer in
de oipen lucht worden vergaderd. Ds. G
Laarman, van Hilversum, refereerde
over: „Practisch Christendom van onze Ge
reformeerde jongelingschap".
Referaat Ds. Laarman.
Spr. sprak in het algemeen over de ver
werkelijking van de geloofs-gehoorzaam-
heid en de levenshouding in-het huidigJ
cultuurleven.
Bij de bepaling van onze houding in een
bepaalde omgeving moet zij een vaste lijn
vertoonen. Wij moeten, aldus Spr., hebben
een vaste verworven wijze van de gedra
gingen in ons leven. Spr. gaat dan na, wel
ke invloeden van den tijd daarop kunnen
inwerken.
Daar is de macht van de traditie en het
nieuw verworven bezit. De invloed van de
omgeving is veelal groot. Sprekende over
de cultuur zegt Spr., dat het Christendom
cultuur-critiseh is en de invloeden van de
omgeving tempert. Het karakter van de
huidige cultuur kan hetbeste geteekend
worden als humanistisch. Zij is decadent.
De gereformeerde jopgeling nu is een
Christen, die betrokken is in een ovenvtn-
nenden strijd. Hij is echter een jong Chris
ten die dien strijd eerst begint en vraagt,
hoe dien te voeren om tot cft overwinning
te komen.
Van het allergrootste gewicht is, dat de
jongeling Gods Woord, in zijy| allesomvat
tende beteekenis voor het leven leert ken
nen. En van Christus' Geest moet hij zijn
impuls en leiding ontvangen. Het ,3eig-
rede-Christendom" van dezen tijd dreigt den
Gereformeerden jongeling als een gevaar,
omdat het in zijn wezen humanistisch ls
Hetzelfde geldt ook van de eerbied voor het
leven van Albert Schweitzer.
Sommigen meenen dat het Christendom
vijandig staat tegenover de cultuur. Dit is
echter niet waar, maar wel, dat het som
mige cultuuru i t i n g e n onverbiddelijk af
wijst.
Voor de moderne kunst heeft ook deze
Spr. geen lof.
Het is moeilijk onzen tijd "te benaderen.
Hij is cynisch. Dat is ook niet te verwonde
ren na de desillusie van 1914 en wat daar-
mede direct of indirect verband houdt.
Onze levenshouding brengt strijd. Het wo-
ne (bij de grens moet gemeden worden. Wo
nende in het centrum, is er ook geen ge
vaar voor smokkelen en wie dicht bij den
Koning woont, ziet Zijn schoonheid. In het
algemeen is het waar, dat alle schepsel
Gods goed is, maar waar de zonde het be-
heerschende element geworden is, daar is
onthouding plicht. De beslissing ligt niet
bij het eigen gemoed, maar norm daarvoor
is Gods Woord, de bron van onze kennis.
De Christen hoort nog het „Gij zult" van
den Goddelijken wil. In Romeinen 12 geeft
Paulus de leefregel eens Christens aan. De
dienst van God is een offer en past niet in
het schema van deze wereld. Komen we zoo
en daardoor alleen te staan, dan is de
troost van den Christen, dat zoovélen als
er door God geleid worden, zij ook kinde
ren Gods zijn.
In den namiddag van den tweeden dag
volgde op dit referaat een uitvoerige bespre
king, waaraan mede door de aanwezige
bondsbestuursleden werd deelgenomen.
De avond werd onder leiding van D r. C.
N. I m p et a, van Kampen, op gezellige wij
ze doorgebracht
De morgen van den laatsten dag werd be
Voor hem was de Zending dus geen afgesloten
geheel. Heel de wereld moest bewerkt wor
den. ZUn zakelyke blik deed hem zien, dat
elk land een verschillende methode behoefde.
soo gaf Mott den stoot tot de oprichting
van de Wereldfederatie, de machtige bewe
ging, waarachter hy heel zyn leven gestaan
heeft met edndelooze toewijding en onuit
puttelijke energie.
Vooral op sociaal terrein is Mott's arbeid
ontzaglik geweest. WU denken dan aan zyn
werk onder de studenten, wier sociale positie
in zïjn tyd steeds hachelyker geworden was.
Ook tegen maatschappelyke misstanden in het
Oosten is Mott zeer beslist opgetreden. En
al dit werk heeft hij verricht met de hem
eigen Amerikaansche zakelykheid. Hy praatte
niet, maar handelde. En in deze actie, gedra
gen door zyn stuwende persoonlijkheid, ligt
Mott's groote kracht.
Het aspect der huidige Wereldfederatie is
anders dan vroeger. Sinds is een nieuw ge
slacht opgestaan, dat nieuwe vragen stelt
en nieuwe antwoorden zoekt. De tijd van
John Mott verschilt veel van dien van Fran
cis Miller en van Visser 't Hooft. Maar een
Wereldfederatie zou zonder de figulur (van
Mott ondenkbaar zUn. Het is Mott's groote
verdienste geweest, dat hy de wereld gewezen
heeft op haar taak.
De avond werd gesloten door den heer
Th. Sc harten, van Amsterdam.
steed aan huishoudelijke zaken. D r. K. D ij k
wierp een terugblik op de gehouden con
ferentie en kiwam tot de conclusie, dat ze
welgeslaagd mag heeten en het doel, dat
het EkmcLsbestuur zich daarmee had gesteld,
is bereikt. Een aantal onderwerpen, aan de
orde te stellen op een eventueel volgende
conferentie, werden aan bespreking onder
worpen.
Namens de conferentie-gangers bracht de
heer T. Hartsuiker, van Den Haag,
hulde aan D r. B. A. Knoppers voor zijn
leiding als Kampcommandant en den bonds-
administrgteur, den heer I. Stap, van
Amersfoort, voor de voorbereidende werk
zaamheden en bood deze beide heeren een
stoffelijk blijk van de waardeering der be
zoekers aan.
De redevoeringen en besprekingen werden
afgewisseld door voetbal-, tennis-, croquet-
en andere spelen of wandel- en fietstochten.
DE KOL. TENTOONSTELLING
HET NIEUWE PAVILJOEN
Naar aanleiding van het onderhoud- dat
een der medewerkers van het Persbureau
Vaz Dias onlangs had met den heer Krie-
ger, conservator van het Ethnografisch Mu
seum te Leiden, vernemen wij thans van
den heer Krieger nader, dat de bewaking
van het opnieuw te bouwen paviljoen der
Nederlandsche afdeeling op de Parijsche
Tentoonstelling is toevertrouwd aan den
heer Ruempol, oud-commissaris van po
litie te Semarang, die reeds te Parijs ver
toeft
De heer Ruempol heeft de meest-uitge-
breide volmachten gekregen om de maat
regelen te nemen, die hij voor de bewaking
en verzorging van gebouw en voorwerpen
noodiR acht
Voorts deelt de heer Krieger mede, dat
alle opnieuw in te zenden voorwerpen zul
len zijn verzekerd „all risks included".
Met deze maatregelen zijn, aldus de heer
Krieger, een belangrijk deel der gevaren
van deskundige zijde tegen het opnieuw in
zenden van belangrijke aesthetische voor
werpen weggenomen.
Daar eohter het nieuwe gebouw ander
maal zal moeten worden opgetrokken van
hout in een omgeving, die brandgevaarlijk
moet worden geacht, zou ik, aldus de heer
Krieger, het wenschelijk achten, dat het
Nederlandsche Comité, dat zich belast met
het verzamelen van inzendingen met dit
feit rekening houdt, teneinde te voorkomen,
dat unica, zooals thans verloren zijn gegaan
niet opnieuw aan eenig gevaar worden bloot
gesteld.
VERGRIJPEN TEGEN SOC.-DEM.
DISCIPLINE
De afd. Zwolle van de S.D.A.P. heeft met
240 stemmen tegen 36 stemmen en 10 in
blanco besloten den heer v. d. Vegte als lid
der partij te royeeren. daar hy met voor
keurstemmen (1100) als Raadslid gekozen
zijnde, niet aan den eisch van het bestuur
der S.D.A.P. om het Raadslidmaatschap
niet te aanvaarden, wilde voldoen. De heer
v. d. Vegte, een der voortrekkers van de
S.D.A.P., die 40 jaar geleden met Troelstra
de partij oprichtte, werd het vorig jaar als
onderwijzer gepensionneerd.
Te Dordrecht is de heer Kruyt, ook ge
pensionneerd onderwijzer, eveneens met
voorkeurstemmen tot raadslid gekozen. Ook
de afdeeling Dordrecht der S.D.A.P. heeft
met meerderheid van stemmen een scherpe
motie va,n afkeuring tegen den heer Kruyt
aangenomen en hem opgevorderd zijn man
daat als raadslid ter beschikking te stellen.
De heer Kruyt moet hier niet aan denken,
zood'at ook hij wel als lid der S.D.A.P. zal
worden geroyeerd.
GEMEENTERAADSVERKIEZING
TE ZOETERWOUDE
In de gisteren gehouden raadszitting van
Zoeterwoude adviseerde de commissie be
last met het onderzoek der geloofsbrieven
van de nieuwbenoemde raadsleden tot nifit-
toelating van deze personen. De RaacD nam
dit advies aan met 6 tegen 3 stemmen.
Do oorzaak van deze niet-toelating is ge
legen in het feit, dat er onregelmatigheden
zouden hebben plaatsgehad in het stembu
reau aa,n den Hoogen Rijndijk. Hier zou nl.
een zuster van het gesticht „De Goede Her
der" tot driemaal too een verpleegde van
dit gesticht, welke lichamelijk niet hulpbe
hoevend was, bijgestaan hebben zond'er toe
stemming van den voorzitter.
Elch^wat Wils
KLEEFSCHE LEGENDEN
Daoa
Een der meest bekende Kleefsche legen
den is die van den Zwanenridder.
Volgens de overlevering heette hij Helias
Graïl en was hij de eerste Graaf van Kleef.
Hij bezat een schoonen lichaamsbouw en
tooide zich bovendien steeds in kostbare
gewaden. In de hand hield hij een groot
gouden zwaard, aan rijn arm hing een
schild, om zijn lijf een jachthoorn en aan
een vinger droeg hij een sierlijken ring.
Zoo uitgedost, stond de ridder in een boot
op de rivier, die langs zijn beroemden Zwa
nenburg spoelde. Vóór de boot henen zwom
een prachtige witte zwaan, die door een gou
den halsketting met de boot was verbonden
Door een nauw merkbaren wenk van haar
gebieder voortgedreven, gleed ze kalm over
de baren, het bootje met zijn vracht achter
zich sleepend.
Langzaam zakte het vaartuig den Rijn af
tot voor de stad Nijmegen, in de onmiddei
lijke nabijheid van een oud slot.
Op een der zolders van dien burcht zat
een weenende vrouw, Beatrix. Zij weende
over den dood haars vaders, den dapperen
Diederik Ursinus, die onder de Frankische
koningin Dagöbert III. Lotharius IV en
Chilperik III, voogd was geweest over Nij
megen en Kleef.
Plotseling werd de schoone Beatrix in
haar droeve overpeinzingen gestoord. De
Zwanenridder had haar ontdekt, en was
haar genaderd. En nu stond hij daar voor
haar. Zijn ridderlijke gestalte en zijn kost
bare kleedij maakten indruk op de weenen
de vrouw
De Zwanenridder deed Beatrix nu de
plechtige verklaring, dat hij haar liefhad
en haar gaarne wilde verdedigen en tegen
haar vijanden beschermen.
Zijn liefde wekte wederliefde in Beatrix'
hart Weldra waren de beide gelieven h«'
eens geworden: zij zouden in het huwelijk
treden.
De Zwanenridder echter stelde vooraf één
voorwaarde, waaraan Beatrix zich stipt
moest houden. Die voorwaarde was, dat zij
nooit zou vragen naar zijn voorgeslacht.
„Van den dag af", zeide hij, „dat gij dit
doet, zult gij mij nooit weerzien".
Deze voorwaarde nam Beatrix aan, en nu
werd het huwelijk voltrokken, dat voor
Beatrix het begin van een zeer gelukkig
leven was.
In ongestoorde vrede leefde zij met haar
gemaal en kinderen voort; steeds was zij
op haar hoede, de eenmaal gestelde voor
waarde niet te verbreken.
Doch op zekeren dag vergat «ij de woor-
den, die de ridder gesproken had bij het
begin van den huwelijksweg.
„Mijn gemaal', zeide zij. ..aan uw kinde
ren zult gij uw afkomst toch wel bekend
maken?"
Op het hooren van die woorden werd de
ridder treurig. Hij stond op en ziet op het
zelfde oogenblik vertoonde zich reeds da
zwaan met de bóót. De ridder stapte in en
niemand heeft hem ooit weergezien.
Ter' herinnering aan den Zwanenridder
heet het slot te Kleef nog altijd de Zwanen
burg. Boven op de spits van den toren, de
Zwanentoren geheeten, staat een zwaan met
overeind staande vleugels.
De overlevering van de Witte Vrouw is
in Kleef even bekend als de geschiedenis
van den Zwanenridder. Beide legenden
staan dan ook met elkaar in nauw verband,
Het volksgeloof wil, dat er in den ouden
Zwanenburg van tijd tot tijd een Witte
Vrouw verschijnt
Haar komst wordt met ang9t en ontzet
ting vernomen. En dit is niet te verwondba
ren. De Witte Vrouw toch komt alleen dén,
wanneer er oorlogen of groote volksberoo-
t rincen op til zijn.
Voorheen kwam zij alleen in. de ridder-
I zaal. doch sedprt deze is weggebroken, maakt
t zij haar wandelingen door de andere zalen
i en vertrekken van het slot.
De legende is reeds vele eeuwen oud én
toch zijn er zelfs in onzpn tijd nog velen,
j die met groote stelligheid vertellen, dat zij
de Witte Vrouw hebben gezien.
Deze Witte Vrouw nu is niemand anders
i dan Beatrix, de ongelukkige gemalin van
j <1pii Zwanenridder, die eenmaal door onbe
dachtzame nieuwsgierigheid zichzelve zoo
WTeed van haar aardsch geluk beroofde,
j Nadat «ij haren man zoo plotseling en op
zoo geheimzinnige wijze had verloren, bracht
zij in groote droefheid het overige harer lo-
I vensdagen door.
Het naberouw en de droefheid verteerden
haar. Zij kwijnde weg en stierf niet vele ja
ren daarna.
Ja, wel kwam zij in het graf, doch daar-
mee brak voor haar de rust niet aan.
Maar schuld was zoo groot, dat zij door
een vroegtijdigen dood niet genoeg was ge
straft en daarom zou zij in 't graf nog moe
ten boeten, voor wat ze in haar leven mis-
deed. Als straf werd haar opgelegd, dat >4
elk onheil, dat voor vorst en volk aanstaan-
cle was, moest aankondigen, opdat de b#>
dreigden in de gelegenheid zouden zijn
maatregelen te nemen tot bestrijding van
j het kwaad.
Dit zijn de twee bekende Kleefsche legen
den van den Zwanenridder en de Witte
Vrouw.
ZONDAG 1» JULI
HUIZEN (298.8 M.) N.C.R.V. 9.30—9.50 Ultzen
ding van gewijde mualeto ter Inleiding op de
volgende kerkdienst
9.50 Kerkdienst vanuit de Geref. Kerk ,(H.V.)
Groote Houtstraat 28. te Leeuwarden. Voor
ganger: Dr. J. G. Geelkerken, Geref. Predikant
(H.V.) te Amsterdam-Zuid. Organists: Mej. M
Zondervan. Onderwerp: „De Melaatsohe Man"
(Markus 1 4042). 1 Orgelspel. 2 Votum en
Zegengnoet. 3 Zingen: Psalm 103 2. 4 Wet des
Heeren. 5 Schuldbelijdenis. 6 Schuldvergeving.
7 Gebed. 8 Lezen: Matth. 11:2730. 9 Zingen:
Lied 21 1, 2, 3 en 4 (Proeve van Uitbreiding).
10 Eerste gedeelte der prediking. 11 Zingen: Pa.
72 7a. 6b. 12 Tweede gedeelte der prediking.
13 Gebed. 14 Zingen: Lied 6 3 (Proeve van Uit
breiding). 15 Zegen. 16 Orgelspel. Na beëindi
ging van den dienst tot 12.16 uur nam. Gewijde
Mualek.
5.nam. Kerkdienst vanuit de Ned. Herv.
Kerk (Groote kerk) te Hilversum. Voorganger
Ds. N. P. E. G. van UcheJen, Ned. Herv. pred.
te Hilversum. 1 Orgelspel. 2 Votum en Zegen
bede. 3 Zingen: Psalm 138 1. 4 Belijdenis des
geloofs (12 Artikelen). 6 Lezen: Lueas 15:1
10. 6 Gebed. 7 Zingen: Psalm 86 3 en 6. 8 Pre
diking naar aanleiding van Lucas 19 10. 9 Zin
gen: Gezang 39 1 en 8. 10 Tweede gedeelte
der prediking. 11 Dankzegging. 12 Zingen: Ps.
89 7. 13 Zegen 14 Orge4spel. Daarna tot 7.45 u.
nam Dameszang, o.l.v mevr Bertha Jonckers
8—8.16 Schriftlozing 8,15—9.45
Tijdsein. 10.30—11 Korte Ziekendlenet. te lelden
door Ds. J. A Hoekzema, Ned. Herv. Pred. te
Hilversum 1111,30 Lezen van Chr. Lectuur
door mej. J. C. M. Doyen te Hilversum. Voor
gelezen wordt: „Tuesohen doornen en dlstelen"
Muylwljk 11.3012,30 'rrntnofoon-
L 12.30 Tijdsein. 12.30—1.45 Orgel
concert vanuit de Herat. Evang. Luth. Kerk
aan den Kloveniersburgwal te Amsterdam, te
Sven door den orgelist dier kerk, den heer
n Zwart. 1,458.15 Gramofoonmualek. 3.15
3.45 Cursus Knippen en Stofversleren, te geven
door het Instituut EN'SAID. Tolsteeg.-inKcl r.4
te Utrecht. 3.464 Verzorging zender. 4.Tijd
sein. 4—6 Ziekenuuntje. to lelden door Ds \V S
van Leeuwen, Ned. Herv. Pred. te Rotterdam.
Muzikale medewerking verleenen: mej. C. de
Jager, zang; de heer M. F. Jurjaanz, harmo
nium. 1 Zingen: Psalm 146. 3 en 4. 2 Schrift
lezing: Psalm 23 en Joh. 10 11—16, 3 Gebed.
4 Zingen: Houdt GIJ mijn handen belde (3 cou
pletten). 6 Eerste gedeelte der toespraak over
het onderwerp. „Uw stok en Uw staf die ver
troosten mij" (Psalm 23:4b). 6 Zingen: Gezang
201 2 sn 3. 7 Tweede gedeelte der toespraak.
8 Dankgebed. 9 Zingen: Psalm 79 7. 5.Tijd
sein. 56,30 Concert. Dirk Vos, viool; inevr.
E. v. d. BrinkPrakken, fluit: moj. Tot Vre-
denburg, plano. 6.307 Verteluurtje voor jon
geren Spreker: de heer S. Postmus, oud-lcoraar
Gymnasium te Soest. Onderwerp: „De Citadel
i' (van 30 Nov.—23 Deo. 1832).
ECHTE FRIESCHE
HEERENBAAI
20-50cL per ons
- *-1
S.Tijdsein. S10,15 Concert, te ge-
•9.30 Spreker
v. ae kijk, aovocaat en prrocureur te
Haarlem Onderweip „Volkenbond en Wereld
vrede". 9.30—10.15 Vervolg Concert. 10.16—10.25
Persberichten. 10,2611,30 Gramofoonpl&tcn*
HILVERSUM (1875 M). A.V.R.O. 8.— Tijd
sein. 8.01 Groroofoonmuziek. 10,— MorgcnwIJ-
dlgn. 10.15 Gramofoor,muziek. 10.30—12 Kwar
tet. 12.Tijdsein. 12,15 Orgelconcert. 1.Vlooi
1.80 Gramofoonmuzi.k 2.Muziek. 2.30 Rust
poos. 3 Lezing 330 Muziek. Kinderuurtje
5.— Orkest. 7—7.30 Boekenhalfuur. 7.45 Gr<>-
mofoonmuzick. 8.Tijdsein en Zangspel. 9.—
DE DESKUNDIGENCONFERENTIE
~1
Hugh Gibson, de Amerikaansche gezant te
Brussel zal namens de Ver. Staten aan de
deskundigen-Conferentie le Londen deel
nemen
FEUILLETON
DE STER VAN HALALAT
Een verhaal uit den tijd der Babylonische
ballingschap
(29
„Spreek geen ooitmit woord beval Zerub
babel, „maair schik u in het onvermijde
lijk6."
„Het hiuds behoort mij!" sohre-emvdie Abi-
inoëm, driftig geworden. „Ik heb den va-
der van dezen menedh betaald wat hij voor
mij deed. 't Is toch geen pflicOxt tweemaal
te beta/Len?"
„Ik zal u hootren," antwoordde de vorst,
„wanneer deze twee de zaad veriiaten heb
ben." En hij gaf dien getuigen een wenk,
Eioh te verwijderen.
„Abinoëm. gy waart een medelajdenid man
Sailed en zijn zoon zoo lang in uw hu ia te
laten wonen. Wat gaven zij u daarvoor?"
„Niets, heélamaal niets!"
,;Dat was een dom ding; het domste, wat
Abinoem, <Je voorziidhtige koopman, ooit
deed; iemand zonder betaling in zijn buis
te laten wonen, terwijl hij geld kon vor
deren! Abinoöm, dat pleit tegen uw ver
stand."
De koopman werd verlegen.
„Maar deze man beweert nog meer. Gij
hebt hem, enikeüe dagen geleden, het bezit
dier woning met tamelijk duicMijke woor
den toegezegd."
„Wanneer zou i'k dat gedaan hebben?"
riep Abinoëm verschrikt uit. „Deze man
bier, Jeseei, Saleds zoon, zaQ ons daarom
trent well beteir kunnen inMdhtoen."
„Heer, öpdaik Jesesi, „verschoon mij,
daarvan te moeten spreken; ik beloofde
heilliig, het stilzwijgen te zullen bewaren."
„Ziiie hij kan niets zeggen!" riep Abinoëm
zegevierend ilii-t.
Maar rnu verloor Jesesi zijn geduld en
eohreeuwide: „Ook niet, dat gij bij de laat
ste nieuwe maan te middiernadht met drre
man in mijn huis kwaamt enPlot
seling scheen hij zidh edhter te bezinnen.
Hij zei niets meer. Maar aille aanwezigen
hadden duidelijk waargenomen hoezeer
Aibiuoëm schrok.
„Abiinoëm, is het waar of niet," sprak
Zerubbabel op emetigen toon, „dat deze
man daar kort geleden zooals hij zegt
bij de laatste nieuwe maan uwentwille
iets moest volbrengen, waarvoor gij beloof-
det, erkentelijk te zullen zijn?"
De aangesprokene was min of meer ver
legen, doch herkreeg spoedig zijn kalmte:
„Geflooft gij werkelijk wat die man zegt?"
kwam het met moeite van zijn lippen.
„Laat hem spreken als hij kan!"
„Abinoëm, wij zijn thans omtrent een en
ander onderricht. Ge kunt zwijgen! Men
roepe den dienaar."
„Sellai, gij zyt een trouw dienstknecht
uws meestere; en dat is goed, maar dien
hem in gerechtigheidZie, de zoon Saleds
beweert, dat het huisje naast den koopman
Abinoëm niet meer toebehoort; want Sa-
led en hij zelf hadden hem daarvoor lan«e
jaren gediend. 16 dat waar?"
„Heer, allee wat die beiden gedaan heb
ben, is meer dan genoeg betaald!"
„Hoe weet gij dat?"
„Op zekeren dag, ik kan het mij nog
zeer goed herinneren 't is of het gisteren
gebeurd is riep mijn meester mij in de
kamer. Da air stond voor hem de vader van
dezen ellendige. En de heer sprak tot mij:
„Luister, Sellai, daar gU mijn getuige zijt!"
en toen handelde hij met dien man af."
„Gij -waart niet alleen een medelijdend,
maar ook een voorzichtig man," sprak Ze
rubbabel op ietwat spottenden toon tot Abi
noëm; en zich wederom tot Sellai wenden
de: „Eén zaak moet gij mij eohter nog be
antwoorden: Wat gaf uw heer Jesesi voor
den grooten dienst, hem bij de laatste nieu
we maan in het holle van den nacht oe-
weaen?"
Allen bemerkten, dat Sellai zeer ver
schrikt opzag, zooals te voren Abinoëm.
„Ik weet niet, waarvan gij spreekt, heer!"
„Zou Abinoëm, die anders zoo voorzich
tig handelde, door zijn dienaar bij belang
rijke zaken als getuige te doen optreden
dit juist voor u geheim gehouden hebben?"
Sellai bevestigde nogmaals, dat hij er
niets van wist.
„En juiist die nacht maakte hij den zoon
Saleds tot eigenaar zijner woning."
Verwonderd zag de dienaar zijn meester
aan, alsof hij hem wilde vragen, hoeveel
deze al vast van die aangelegenheid had
verraden.
„Beken maar!" drong de vorst aan; „wanl
ik weet alles. Het liep over een aanzien
lijne rest, en dat bedrag of verschil schonk
uw heer hem dien nacht."
Het gelaat van den oude drukte een ge
dwongen toestemming uit.
„Men brenge den anderen leugenaar voor
ons!" riep Zerubbabel opgewonden uit, ver
bitterd over zooveel leugen en bedrog
„Hoe kwaamt gij er toe, den koopman
als getuige bij deze zaak van dienst 'o
zijn?"
„Heen-, ik was er bij tegenwoordig, t en
Abinoëm, Sailed, den vader van dezen Je
sesi, uitbetaalde, wat hij hem sohuldig
was."
„Uw slimheid, Abinoëm, eisoht be wonde-
-ring; gij hebt- voor degelijke getuigen ge-
zoigd," sprak Zerubbabel.
De koopman zei niets. All'een een wraak
zuchtige blik was liet eenig antwoord.
„Hoe noemt ge u?" vroeg de vorst den
getuige weer.
„Joha," antwoordde deze brutaal.
„Ik will u niet vnagen, Joha, hoe gij toe
va-lllg bij den koopman kwaamt op het uur
toen Sailed bij hem was, want gij zult zeg
gen: „ik had iets te koopen." Ook zult gij
duidelijk gehoord hebben, welk bedrag Abi
noëm Seled betaalde, want een voorzichtig
koopman noemt in het bijzijn van getuigen
de som gekl6, welke hij overreikt; verder
moet gij nauwkeurig weten te zeggen; op
weflik uiur van don dag dit geschiedde, dal
ge u daaromtrent niet kunt vergissen. Dat
alles vraag ik u niet. Ik vensch slechts
een antwoord op het volgende: Wat zei de
koopman van het huis, dat Saled, de die
naar, bewoonde?"
De getuige wilde antwoorden, maar rond
geen woorden. Wat moest hij zeggen? Hij
wierp een blik naar Abinoëm. drie zwijgend
en kwaadaardig -voor zich uitziende, naast
hem stond.
Onbarmhartig vroeg Zerubbabel verder:
„In dit huis bewaarde Abinoem vroeger een
gedeelte der goederen. Toen hij echter de
bazar naar den anderen oever der rivier
verlegde, was die ruimte daar nutteloos.
Waarom het li-uis niet bij de eerste de beste
gelegenheid verkocht? liet is geen bewijs
van öliimiheriid voor zoo'n flink koopman,
geld weg te geven en daarvoor een onbruik
baar huisje te beöioudien. Ziet gij dat niet
in?"
Joha wist niet, wat te zeggen, ook miet,
toen Zerubbabel wederom vroeg: „Acht gij
Abinoëm zoo vrijgevig, dat hij iemand ja
ren achtereen voor niets in zij n hurie la it
women? Of kunt gij opgeven, wat Abinoem
daarvoor ontving?"
De vorst wachtte even en zag den ge
tuige 6treng aan
Nu wendde Zerubbabel zich tot den koop
man en sprak: „Gij ziet, Abinoëm, dat uw
getuigen u in den steek laten. Gij zijt als
-handelaar verstandiger dan als aanklager,
andere zoudt ge tot op den dag van noden
armer in plaats van rijker zijn gewoirivn.
Uw getuigen waren niet goed genoeg onder
richt. Laten zij u zeggen, wat gij hen
geten hebt te verteillen!"
En zridh koerende tot de Oudsten des
volks, zeide de vorst op ernstigen to>ui.
„Wat dunkt u thans, gij rechtere over het
Joodsohe voflk?"
Zij bewaarden een diep stilrwijgen.
„Heer," begon eindelijk een hunner, „wil
hebben naar den schijn geoordeeld. Gij
echter, hebt met een wijsheid, u door rietï
Heer© geschonken, gezocht en nasjevoredht.
Wij laten het oordeel aan uw wijsheid over"
Zerubbabel naderde tot op enkele schre
den den koopman en «prak langzaam, dui
delijk en met nadruk: „Blijft "gij nu ook
nog bij de vorige rechtspraak, Abinoëm?
Tk vermaan u bij den Almachtige, bewijs
der waarheid eere!"
De koopman zweeg en sloeg de oogen
neder.
.Luister dan! In naam dezer rechters
van Ju da'6 volk spreek rik het volgende oor
deel uit: Het huis, dat ge zooeven als het
uwe beschouwde, behoort van dezen dsg n
zonder eenig beding aan Saleds zoon Jesesi
De straf voor uw valsclie aanklacht, uls
mede voor de godslasterlijke eedon dezer
beide schurken zal uw vorst niet, maar
moge de H-eere in Zijn omc-imduge recht\aar
digheid over u uitspreken
Tot do Oudsten zeide hij echter: „Kunt
gij u met dit oordeed vereenigen, gli rech
tere van Juda?"
Zij waren tevreden met deze beslissing.
Abinoëm verwijderde zich en knarste op
de tanden.
Toen Zerubbabel roet zijn zoon het g»-
reohtshof verlaten had. bleef hij slaan en
sprak langzaan. „Mijn zoon, ik weet, dat .k
mjj vanduag den koopnun opnieuw tot
ijand, tot een verbittenhn vijand maakte.
)e«e rechtspraak zal den mond Abino.-ms
oor «.tijd sluiten, zoo lui iets weet om
trent Salomith. n.un vrouw
«cht
me
rechtighejd getu
zaj ronzeu. dat.
•toni mocht bl:
bericht bekomt
teer beminde."
-Met bewonder:
za tot zijn vadc
De voreten dw
zelf. noch hun k
t toch. hn
geus plicht
eid en ge-
De Iteere
Abmoërn
Jkk:g man
die hij zoo