1 LETTERKUNDIGE „ZOEKT HET VERLORENE!" Door K. DE BLOOIS (Slot) Hier is dus ons tehuis voor onze voogdij- en Swgecringsjongcns, kinderen, voor wie de school alleen niet voldoende bleek. Zij moesten worden be schermd tegen zichzelf of tiegen hun omgeving en vinden nu hier een nieuw, vriendelijk, liefdevol thuis. „Was dat nu noodig", heeft al zoo menigeen ons gezegd, „om hier een tehuis in te richten voor der gelijke jongens?" Misschien zegt U het ook wel, nu U voor liet ge bouw staat. Waar te Rotterdam is in een volksbuurt een ge bouw te vinden, groot genoeg om een veertigtal jongens te herbergen? leder kind) moet toch zijn bij de. wet bepaalde ruimte hebben aan slaapgele genheid. Er moet toch ook een flinke tuin zijn, waar in de. vrije uren gezellig kunnen worden doorge bracht. Dat alles bood het heerenhuis, waar U nu voor staat, voor betrekkelijk weinig geld. Vandaar dat het Bestuur het in 1922 aankocht en inrichtte tot inter naat. Maar kom, gaat U binnen. Kijk, hier is de conversatie-eetzaal. De boterham men staan al klaar. Zoo straks zullen dc jongens uit school komen. Ik beloof U, dat ze wat aan kunnen. Gezonde magen hebben ze. Die deur geeft toegang tot de badkamer. Natuur lijk, reinheid moet er zijn. Vooral voor onze jongens. Uit welk een omgeving komen zij dikwijls! We bobben er wel in de inrichting gekregen, die we van top tot teen in nieuw goed moesten steken. En de oude klccding maar liefst verbranden. Heerlijk, dat alles hier zoo rein en frisch is. Een trap naar boven brengt ons bij een der slaap zalen. Door flinke vensters vallen gulden zonne stralen en maken liet wit van lakens en kussens haast verblindend. De bedden staan, gescheiden door een stoel, rij aan rij. U moet 's avonds eens komen kijken, als onze vrinden zich ter ruste begeven. Dan voelt U pas duidelijk de groote tegenstelling tuschcn vroeger en nu. Vroeger! Als hij moe gesjouwd en moe geslenterd kroop hij vuil en modderig in den hoek op zijn stroo- bed. Sahuohter en stil deed hij, om vader niet te storen, die verdofd van drank, zijn moede hoofd liet hangen. Een avondboterham? Is er niet. Is ook niet noodig. Bij vond zijn kostje wel. A. H. Franckehuis Zoo dreigde zijn leven te verglijden in onverschil ligheid en doffe berusting. Hij wist niet beter. Totdat de Vnreeniging „Zoekt liet Verlorene!" zich over luem ontfermde? En nu? Daar staat hij: Hij won den wedstrijd, wie het eerst uitgekleed, in z'n hansop \oor het bed zou staan. Uit zijn glunder gezicht lichten een paar heldere kijkers U tegen. Op een wenk van de juffrouw, buigen alle jongens hun knieën, 't Wordt stil op de zaal. Terwijl een late avondzon haar gouden stralen weeft om de eer biedig geknielde jongens, zegt een hunner het avondgebed op. Daarna schuiven allen onder dc dekens. „Wel te rusten. Juffrouw!" „Wel te rusten, jongens!" en dc vrinden vlijen be haaglijk hun kortgeknipte bolletjes op liet zachte kussen. Zacht fluisteren wij: „Wel te rusten jongens, God behoede U!" Een moeilijke, maar schoon** taak, aan het hoofd te staan van zulk een internaat. Bovenal verant woordelijk. God moet ons kracht schenken voor onzen arbeid. Zonder Hem kunnen wij niets. Wij zouden ons geduld verliezen, tactloos optreden. Het is zulk teer werk, de arbeid aan onze kinde ren. Ken ondoordacht, ongeduldig woord kan zoo veel bederven. Het kan het goede zaad, dat ont kiemde in een jongensziel, doodeai. Laat ons steeds bedenken, wat een geduld God met ons zondaars heeft. Dan zullen wij bidden om kracht van Boven in de opvoeding van onze kinde- A. H. Franckehuis II. opdat wij Gods' bedoelingen met hen niet in den weg staan. De tijd dringt, en we moeten U nog meer laten zien. Om tijd uit te sparen, nemen we nu de tram aar A. H. Franckc-huis II. Het is het huis, dat naast de A. H. Francke- sohool staat. Dit tehuis is speciaal ingericht voor de niet meer leerplichtige voogdij- en regeerings- jongens, die al bij een patroojn zijn geplaatst. Een 25-tal onzer vrinden heeft werk gevonden in Rotterdam. Dat is van niet geringe bcteekenis. Zij hebben zich leoren wennen en leeren hun vak in de stad, waar ook hun familie is. Dit is dc 6chakel tusschcn de Verecniging „Zoekt het Verlorene!" en hun oude omgeving. Komen namelijk nu geen on regelmatigheden voor, dan staat, als tenminste de oudte omgeving geschikt i6, terugkeer niets meer in den weg. Toch zijn ook hier de moeilijkheden vele. Maar laten we het A. H. Francke-huis II binnen gaan. De slaapzalen zijn hier ingericht, zooals in het andere internaat. Hier is dc conversatie-eetzaal. Gezellige groepjes zijn hier gevormd, waar na werktijd, de jongens zich kunnen bezighouden met spel en knutselwerk. In ons eerste artikel namen we hiervan een paar foto's op. Van moeilijkheden zouden wij u vertellen? Ja, denk u eens in. Onze moeilijke jongens, en dan op een leeftijd van 14 tot 20 jaar; dus in deai puherteits-leeftijd. De tijd van onberedeneerd den ken en handelen. De leeftijd, waarop de jongen zichzelf een weg wil kiezen en niet langer wil loopen langs wegen, hem door ouderen aangewezen. Om liet dan zoo te maken, dat hij de teugels niet voelt en toch geleid wordt! 't Is ook de leeftijd van wild verzet; van groote vreugde en donkere droef heid. Wat <een wijsheid is er noodig, öm hier alle klip pen te ontzeilen. Dikwijls ook is ontzeilen, niet de juiste weg tot behoud van den jongen en moet hij gedwongen worden den weg te gaan, die anderen hem wijzen. Moeilijkheden met de jongens. Moeilijkheden met de ouders onzer vrinden, 3Td vinden, dat de tijd nu toch wel gekomen is, om' Piet of Klaas weer thuis te nemen. Merkwaardig, dat die tijd nijpt, naarmate de jongen, meei; ver dient! Moeilijkheden met de patroon, die soms onze jongens exploiteert die niet altijd! op do meest tactvolle wijze met hen omspringt Soms controleert hij te veel, waardoor de jongen het gevoel krijgt: ik wordt niet meer vertrouwd. Dan weer is er te weinig toezicht, waardoor onze vrind bezwijkt voor de verleiding en opnieuw duisternis en somberheid zijn ziel ven-uit. Hoe moet de strijd aangebonden tegen het moordend gif, dat ontucht h"eet? In het geheim woedt het, en vreet zich diep in dc jongens»- ziel. In dit labyrinth van moeilijkheden slaan wij hef oog omhoog, om van Hem, die alles wieet, en allen leidt, wijsheid! te bekomen. Daarnaast leven wij onze jongens voor, een nauw gezet, plichtsgetrouw, doelbewust leven. Met Argus' oogen bespieden zij ons doen en laten; Hun critiek is meedoogenloos. Eenmaal in hun oog gevallen, is het moeilijk nog vruchtbaar onder hen te arbeiden. Zij toetsen hun daden aan de onze: wee ons, als dc vergelijking in ons nadoel uitvalt. De arbeid in het A. H. Francke-huis II vraagt vol komen overgave van den persoon, die dezen arbeid! verricht. Een geheel zich geven. Met minder kan en mag niet worden volstaan. En zijn onze vrinden zulk een zich geven niet waard? Het gaat er toch om, een kinderziel te red den voor de eeuwigheid. Daarvoor is geen prijs te hoog. Tenslotte willen wij u „Vredestcin" laten zien, ons meisjes-internaat te Hillegersberg. We zullen maar weer gebruik maken van de tram Een mooi dorp, llillegersberg. Tenminste, wat we er van zien, als de tram ons voert langs don hoofd weg. Aan weerszijden liggen de villa's gescheiden; door mooie bloeiende tuinen. Even krijgen we een glimp te zien van de plas, de breede watervlakte, waaraan Hillegfersbcrg zijn bekendheid dankt. Straks zult u daar meer van kunnen genieten. De tram brengt ons tot dicht bij „Vredestcin". Gemakkelijk, al onze inrichtingen liggen aan een tramlijn. Is dat „Vredestcin?" Een flink hoofdgebouw, waaraan verbonden een bijgebouw. Het geheel staat in een flinkcn tuin. Het doet eigenaardig aan, de wat overdadige lij nen van het eigenlijke „Vredestcin", een villa, 50 jaar geleden gebouwd. Toen gold dat voor moöi, waren zulke omlijste ramen het kenmerk van toen- mal igen bouw. Daarnaast staat het verbouwde koetshuis in soberder lijnen; alles vlak af, zonder onnoodige versiering. (Zie bijgaande foto.) De ligus terheg doet het wel voor den nieuwbouw; brengt het geheel meer achteruit. Waarom nu juist hier ons meisjes-internaat wend ingericht? Allereerst om de prachtige ruimte, die het ge bouwencomplex biedt, een ruimte, die in Rotterdam niet is te vinden, of ze moet met goud worden be taald. Dan, om den prachtigen achtertuin, waarvan nu een deel als speeltuin en iee,n deel als moestuin is ingericht Voor eventueele uitbreiding later, ligt hier nog grond genoeg. Bovendien geeft „Vredesteïn" nog een belangrijk voordeel. Hoewel het ook met de meisjes regel zal zijn, hen straks weer met het volle leven In contact te brengen, hen een dienst of betrekking tc bezor gen in dc stad, zullen we toch dezen maatregel hier voorzichtiger moeten toepassen, dan we het gewoon zijn met dc jongens. Voor sommige meisjes zal het noodig zijn, het overgroote deel harer opleiding te ontvangen op „Vredestcin". Een flink huis voor de noodige expansie, is voor hen hoogst noodzakelijk. Binnengetreden, treffen we eerst aan. dc groote keuken en bijkeuken, en vervolgens de drie in elkaar loopende conversatie-eetzalen. Wat een onderhoud, zult u zeggen. Vergeet u echter niet, dat deze inrichting 30 mei»- Het tl^enwoordigc gebouw der A. H. Franckeschool, Hofdijk II. Rotterdam 231 ..ALMA" Een Roomsche roman Vele uitvoerige verhandelingen heeft men geschre den over de verhouding van kunst en religie en de slotsom, waartoe men kwam, was altijd weer, dat er zoo weinig kunst is, dat er zoo weinig romans zijn vooral, waarin het religieuze in bepaald uitgesproken geest, zich geheel èn zuiver èn sterk geeft. In de (meeste gevallen is er de breuk, de disharmonie: kunst, welke werkelijk op die naam aanspraak ma ken mag, is meestal arm of vijandig aan ware religie: en datgene, wat zich aanbiedt als specif iek-Christe- lijke lectuur bezit vaak geringe of geen enkele kunst waarde. Het verschijnen van Stijn Streuvels' Alma met de vlassen haren1 is daarom een buitengewoon be langrijke, gebeurtenis. Hier nu is een rotman, welke als proeve van literatuur volkomen gelijkwaardig is aan het vroegere werk van deze Vlaamsche schrijver, kan wedijveren in zuiver- en welluidendheid van taal, in compositie, in psychologische diepte en echt heid van gevoel, in plastiek met het 'beste van onze hedondaagsche letterkunde, doch daarbij een zóó zui ver en orthodox roomsoh-katholieke inslag heeft, als men maar een hoogst enkele (maal in dc literatuur aantreft. In Alma is metterdaad de synthese bereikt tusschen kunst en geloof, tusschen kunst en religie. Hier is nóch aam de eerste nóch aan het laatste op ecnigerlei wijize te kort gedaan. Hier leeft de katholieke menta liteit zich ten volle uit, hier is de katholieke leer van God, Christus, hemel, hel, goede werken, vensterving, natuurlijke en bovennatuurlijke genade, boete- en kloostergeloften enz. enz. in haar essentie gegeven en uitgewerkt met de nauwkeurigheid van een catechis mus, maar dat alles belichaamd in een werkelijke persoon, een volkomen aanvaardbaar schepsel en milieu. Dat is een wonder, een prachtig wonder, gelijk alle ware kunst een verrassing en heerlijkheid is. Ook voor de schrijver zelf: „Alma zoo roept hij uit de zegenbrengende hoe zijt ge zoo opeens uit het rijk der verbeelding, in de werkelijkheid vóór mij komen staan als een vol maakt levend wezen, met de deining van uwen adem haal, de vluwe uwer huid als het dons eener pas ontloken bloem, en de goedheid uwer rijke ziel stra lend uit de spiegels uwer zuivere oogen". Het verblijdende feit, dat Alma zulk een gave, prachtige roman is geworden, krijgt nog meer bctee kenis, wanneer wij letten op de buitengemeene uit zonderlijke opgave, welke de hoofdfiguur aan de Auteur stelde. Immers, hier is maar niet een alle- daagsch meisje, dat in haar kring haar geloof weet te beleven, te behouden en tot volmaking schier weet op te voeren, doch een naar Roomsche opvatting en zienswijze heilige, een met bovennatuurlijke genade bedeelde. Hoe gemakkelijk kan een dergelijke figuur onnatuurlijk, hoe licht de heilige tot een kwezel worden, voor wier exaltaties en overspannen mystieke verbeelding wij alleen een schouderophalen over hebben. Doch dat is juist de grootheid, de schoonheid van Streuvels' schepping, dat deze heilige, zelfs in haar buitengewoonheid, in haar uitzonder lijkheid, zoo gewoon is, zoo natuurlijk. Men kan on- geloovig staan tegenover de mirakelen, de stemmen Gods, dc mystieke aandoeningen van Alma en deze verklaren als pathologische verschijnselen, maar toch zal men moeten erkennen, dat zij met haar per soonlijkheid, haar eenvoudige, onzelfzuchtige, vrome wezen geen moment in strijd komen. Het geestelijke en het wercldsohe staan in Alma's leven in de ver houding, die past bij haar geheele zijn. De wetten der noodzakelijkheid, de wetten van het psychische leven, zijn door dc auteur streng in acht genomen en waar de stuwkracht van het goddelijke de nor men en regelen der tijdelijkheid forceert, doet hij de hoogere, boventijdelijke, geestelijke krachten naar de opvatting van zijn religie en kerk met het verheven- ste in Alma's ziel tot een gave, glanzende eenheid samensmelten. Alma, het kind van arme Vlaamsche ouders, had weinig lichamelijke aantrekkelijkheid. Het meeest op vallende aan haar, de vlassen haren, ontlokte menig een een sjxitwoord. Harer echter was de innerlijke schoonheid: een rein hart, van jongs af vervuld van liefde tot God en Zijn dienst. Haar leven werd een strijd om de prijs der roeping haars Heercn, oen jacht naar dc volmaaktheid. Langs al schooner glanspunten van Goddelijke gemeenschap steeg haar levensbaan, ook door diepten van twijfel en aanvechting doch waaruit zij gesterkt en getroost omhoog rees. Alma voelde zich tot iets hoogers bestemd, zij ont ving een geheimzinnige openbaring, die de be nauwdheid voor de daver van 't leven uit haar hart brandde: lieer had zij doe met mij wat Gij wilt, ik ben geheel aan U. Zeg mij, wat ik doen moet om U te behagen. Niets hegeerlijks, niets voornaams was er aan dit eenvoudig boerenmeisje: „schahbig in de kleercn, on bemiddeld, onbegaafd, dutske-van-niemendal, de vlas kop waar geen mensch naar omkijkt, weerlods en schuchter in hare armoede, dochter van krotbewoners, met niets dan libt dagelijksche loon oan van te leven". Het rijke, inwendige leven, de stemmen uit. de andere wereld, die dit kind hoorde, de visioenen, die zij ontving, de strijd tegen de daemonen, welke zij voeren moest, dat alles bleef voor haar ouders, haar huisgenooten verhorgen. Wanneer de nijverheid haar intrede doet in het 'dorp, zenden Alma's ouders hun oudste dochter naai de fabriek. Een lichte vrees doorhuiverde hen, als zij dachten aan de moreele gevaren, die haar daar dreigden. Wat Alma evenwel aanging, voor haar be hoefden zij niet bezorgd te zijn. Terwijl de andere fabrieksmeisjes dachten en praatten over kleeren on Paul Brand. Hilversum, 1931. AANTEEKENINGEN wereldsche genoegens en vooruitzichten, peinsde Alma zelfs bij 't weefgetouw meest over de ver houding tusschen mcnsch en leven in verband met 't tijdelijk bestaan, de begrippen van dood en leven. Hoe jong nog, was Alma zéér begenadigd. Doch de genade doodt dc natuur niet. En ook voor dit meisje kwam de tijd, dat zij doormaken moest ,,'t geen aan alle schepselen beschoren is: de natuur, die haar werk verricht eigen aan het bloeigetijde van al wat leeft." Maar zij verwierf de kracht, aan de opdrin gende begeerten weerstand te bieden cn wees zelfs een prachtig huwelijksvoorstel af, tot groote woede van moeder, broers en zusters. In gebed en meditatie zocht zij steun om staande te blijven, en zij hoorde weder, op haar aanhoudend bidden de bekende stem: „Ik heb u verkozen op de plaats waar gij zijt, cn op deze plaats, waar gij zijt kunt gij tot dc vol maaktheid komen. Vervolg uwen weg haastiglijk, want uwe tijd om den bloei uwer ziel te voltooien op de wereld zal kort van duur zijn gij hebt u immers aangeboden als eene bloem, als mijne bloem heb ik u uitverkoren en u mijn kind genoemd." Kloosternon te worden, zich geheel aan Gods dienst te geven, hoe lokte het Alma aan! Hoe gaarne be zocht zij haar vriendinnen, die de geestelijke staat hadden aangenomen! Doch bijtijds gingen er haar oogen voor open, dat „de kloostermuren niet lucht dicht de buitenwereld afgesloten hielden", en dat „de heiligheid niet bestaat in uitwendige vormen." De heiligheid bestaat in offer-bereidheid. Haar uur sloeg, toen er na de kermis, die de algemeene braaf heid verkeerde in brooddronkenheid en ondeugd, in de parochie een besmettelijke ziekte uitbrak. Zij haal de hulp in het klooster, zij haalde een eremijt, om de aangetaste pastoor te vervangen, zij verpleegde en vertroostte dc ten doodc gegrepenen. „Zij, voor wie spreken altijd de lagere vorm van zwijgen was ge weest, die met een stillen glimlach over dc wereld ging, werd nu op wondere wijze bespraakt bij de stervenden." Heiligheid echter is méér dan arbeid, is bereidheid tot het offer van eigen zijn. Tot die heiligheid geraak te Alma toen zij de last van de schuld der paro chianen bij God op zich nam. En zie, nadat zij neder- lag, stierf geen enkele der pestlijders meer: „tgeen zij voor dc medemenschen gedaan heeft zcide de eremijt en nog doorworstelen moet, is verschrik kelijk en boven lichaamlijke krachten." En toen zij begraven werd, sprak hij: Gijlieden weet niet wien ge in 't voorbijgaan op uwe wegen gekruist hebt en er minachtend op neergezien, wie door zijn heilig leven cn echte godsvrucht, de genade voor u heeft bekomen cn uwe grondige bekeering heeft bewerkt. Denkt er aan: op uwe parochie heeft God een lichtje laten schijnen, dat honderd omliggende parochiën zal verlichten; nu heeft Hij het naar den hemel opgenomen; binnen honderd jaar misschien, wie weet, het kan honderd uren van hier zijn zal Hij er weer een laten schijnen. Zoo doet Ons-IIeer het nu cn dan eens, op de plaats en den tijd waar Hij het goed vindt, anders zouden wij allen in 't donker verdolen en vergaan." Slechts een zwakke en onvolkomen indruk van zijn beteekenis geeft dit korte excerpt uit Streuvels' laatste hoek. De geschiedenis van het geestelijk leven draagt en kleurt deze roman. Alles is even werkelijk en suggestief, welk moment, welke fase van Alma's ontwikkeling we ook bezien: haar gloeiende mystieke verrukkingen, de schalmeiende jubel om Gods ge meenschap of de diepe ontnuchteringen en beproeving van verlatenheid, de vrees cn twijfel, die wantrouwig maakt als voor de verzoeking van een boozc geest. Ook de bijfiguren, als van de oude pastoor (type Merijntje Gijzen I), de seminarie-hulppriester. Al- ma's huisgenooten zijn goed geteekend, al blij ven ze bij dc felle belichting van leven en persoon lijkheid der heilige zelf, wat in de schaduw. Dc veranderingen, welke zich in 't dorp voltrekken op sociaal en moreel gebied, tengevolge van de in trede van 't fabrieksleven, zijn aanschouwelijk ge schetst. Met niets-ontziende en nimmer falende greep tast Streuvels telkens weer diep naar de geest, naar de achtergrond, naar het eigenlijke. Aan stoffelijke welvaart, aan voorspoed en genot, ook aan „grheden en godsvrucht in het gemeen" wordt door hem geen waarde toegekend. Slechts waarheid en oprechtheid, verkregen door onbarmhartige zelfkritiek, kent hij in 't geestelijke beteekenis toe en het zijn juist deze, welke Alma's leven als heilige tot een steeds weer van voren af aan beginnen, doch ook tot steeds rijker zelfvolmaking leiden. Dit leven is een opgaan naar al transparanter klaarte van geestelijk doorschouwen, een onthechting en versterving van aardschc geneug ten, een intensifieering der hemelsche gezindheid. Zoo lezen we ergens: „Rond dezen tijd werd Alma zoo overvloedig vervuld door de goddelijke genade dat de wereld en de wer kelijkheid rond haar wegzonk en verdween, /.ij op gevoerd werd boven het aardsche en in gestadige ge meenschap bleef met het goddelijke." „Zij onderscheidde den dag niet meer uit den nacht, de lucht was voortdurend vol kl eiste rend licht, met glanzende kleuren, vol welluidend gezang van zweven de geesten, zij zelf genaakte nauwelijks grond, alsof haar lichaam heelemaal ziel geworden, lichter was dan de lucht, ongevoelig voor alle stoffelijke nood wendigheden, onverschillig voor alles wat haar van buiten overkwam." In dit alles openbaart zich dc specifiok-roomsche geest en zienswijze. Zij doortrekken heel hot werk, in al zijn onderdeden, als een zuurdeeg. Er is eenvou dig geen denken aan, dat men de religie en liet reli gieuze uit deze roman zou kunnen abstrahceren en elimineeren, zij vormen er het essen tieele en de karakteristieke eigendommelijkheid van. Het is verbazingwekkend, schier verbijsterend, de leerstukken der Roomsche Kerk, gelijk men die bij kerkvaders en mystieke auteurs, als Thomas a Kern- pis e.a. vindt, met dezelfde diepte en zuiverheid in een roman simpelweg te hooren weergeven en dat door een eenvoudig, ongeletterd meisje. Beter dan door afgetrokken omschrijvingen, is het ter kenschet sing, een enkel citaat plaats te geven. Het betreft het gesprek van de jonge priester, die het zijn plicht acht, zich op dc hoogte te stellen vi.n Alma's zielsgcstelte- nis, en haar aldus ondervraagt: Kom, Alma, zeg mij nu eens heel ernstig en rechtzinnig: hoe is dit gebeurd, eil wanneer is dit spreken met Jezus begonnen? Van toen ik nog kleii! was; op mijne eerste communie verwachtte ik dat God met mij spreken zou, en het is niet gebeurd, den volgenden keer wel. Gij spreekt met Jezus in de communie cn Jezus spreekt met u, dat doen alle godvruchtige men- schcn, maar zeg mij: wat heeft Jezus u gezegd, woordelijk? Eerst heeft Hij gezegd, dat ik Zijne bloem was en Hij mij plukken zou, dat ik altijd Zijn kind moest blijven. Ja, maar laterZeg mij eerst: hoe ver scheen Hij u toen Hij dit zegde, onder welke ge daante? Als een jongeling? Er was geenc gedaante, 't was een lioht, waar in ik niet kijken kon, dat mij verblindde, te sterk voor mijn oogen, zelfs als ik ze dicht kneep. En van toen voort is het blijven branden hier binnen mij, en ik hen een ander mensch geworden ik zie de wereld niet meer gelijk voortijds, God mag met mij aanvangen wat Hij wil ik laat alles aan Hem over. Heeft Jezus u nog meer dingen gezegd? Alles wat ik weet van Zijn leven en Zijne leering. En hoe is Zijne stem, welke woorden gebruikt Hij? Het is geene stem, het zijn gccnc woorden, het is alles hevig licht en stralen vuur. Maar komaan, hoe weet ge dan wat Jezus zegt ge moet het toch hooren? Spreekt Hij niet gelijk ik tot u spreek? Neen, uwe stem is van een mensch, gelijk alle menschen; Gods stem i6 van God. Als God tot mij spreek!, versta ik het duidelijker dan tgeen gij zegt en toch is het zonder woorden. Gij hoort het toch als eene stein, met uwe ooren? Neen, ik voel het hier binnen in mijne ziel. Dan kan het ook verbeelding zijn, misschien zelfs een valstrik, bedrog van den duivel? Neen, er is te groot verschil tusschen dc stem van God en «lie van den duivel! Hij kan de stem van God nabootsen cn iemand verleiden, hij heeft 't met mij ook gedaan, getracht mij te vangen, maar God heeft mij het onderscheid geleerd Van God geleerd! Deze woorden had Stijn Streu vels als ondertitel aan zijn roman kunnen geven. Welk een genialiteit, welk een meesterlijk beheor- schen van techniek en psyohologie moet een auteur bezitten, om een zóó door en door dogmatisch, recht zinnig boek tc schrijven, dat tegelijkertijd zuivere, edele taalkunst is! Terecht schrijft Jos. Panhuijsen er in Boelczaul over: „Vele der gedachten, overwegingen en inzichten van Alma zijn van zehteame diepte cn schoonheid, maar nergens is er de minste tegenstrijdigheid tc ontdekken tusschen haar eenvoudige persoonlijkheid en dit doordringende zien der waarheid. Stijn Streu vels vermijdt elke gemakkelijke oplossing, nergens welhaast is hij tevreden met de formule voor het beeld en nergens verbreekt hij het geheel om moei lijkheden te ontwijken, hij waagt zich verder cn hij slaagt. Hij slaagt in het bijna onmogelijke." Panhuijsen zegt hier niet tc veel. En daarom is dit boek zulk een vreugde, zoo'm verrukking voor de sohoonheid-gevoeligc. Het gegeven is uitgewerkt op een gansch ongedachte, wonderbaarlijke wijze. Dit hoek heeft opnieuw bewezen, dat kunst en religie wel degelijk een harmonisch geheel kunnen vormen, dat bij het werkelijk talent en de reëele inspiratie geloof, zelfs het strengst-leerstellig geloof geen de minste belemmering beteekent tot het vormen van literatuur met hoogc kunstwaarde. Ook als zoodanig heeft Alma met de vlassen haren, waarin de Schrijver tegelijk vereenigd heeft al dc deugden van het Vlaamsche meisje, beteekenis. De stijl van Streuvels in dit zijn laatste werk we duidden het reeds aan is in schoone samen- stemming met het gewijde karakter zijner stof. Bij wijlen, op dc momenten van de hoogste ernst, krijgt zijn proza een bijbclsolic klank. „God-onzc-Heer, die de menseher nooit hoven hunne krachten beproeft, vond dat het nu voor dc loutering van Alma's ziel voldoendte was en gebood den duivel het meisje met rust te laten. Van stonden aan was de angst uit haar hart verdwenen." Doch dc ernst is niet al te zcér gespannen, er breekt ook een enkele maal het licht doorheen van die fijn zinnige, kostelijke humor, die humor van hooger orde, die in haar wezen in eerste graad aan de schoonheid verwant is. Wij geven daan an tenslotte nog een paar voor beelden. Streuvels schetst ons de Zondagnoen op 't dorp en dan zegt hij zoo fijn en begrijpend: „Op dit uur van don dag was 't kwaad er van 't goed gescheiden: de jonkheid langs de vier wind streken uitgevlogen, op drift naar lust en verzet; «Ie ouderen ingekeerd, hun levensloop aan 't herkauwen, vol spijt om 't geen voorbij is, en met de vrees om 't geen hun tc wachten staat, ingedut naast de kat cn den hond, samen met den thuiswacht bestoken." Het andere voorbeeld vinden wij op hl. 109. Alma's moeder heeft zich boos gemaakt, omdat haar kind zoo'n prachtige liuwelijkskans versmaadde*. Haar man, de boomsnoeier, zweeg. Fn zij: 't Is alsof het u niet aanging! Maar dc kalme hovenier trok zich uit den slag met dc spreuk: Die zijn zin doet is weeldig. We kunnen haar toch niet dwingen. Daarmede niiek hij zich uit de voeten. Op het werk dacht hij hij zichzelve: „Met hoornen en planten komt men dat iliet letten."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 10