1 LETTERKUNDIGE
„ZOEKT HET VERLORENE!"
Door K. DE BLOOIS
(Slot)
Hier is dus ons tehuis voor onze voogdij- en
Swgecringsjongcns, kinderen, voor wie de school
alleen niet voldoende bleek. Zij moesten worden be
schermd tegen zichzelf of tiegen hun omgeving en
vinden nu hier een nieuw, vriendelijk, liefdevol
thuis.
„Was dat nu noodig", heeft al zoo menigeen ons
gezegd, „om hier een tehuis in te richten voor der
gelijke jongens?"
Misschien zegt U het ook wel, nu U voor liet ge
bouw staat.
Waar te Rotterdam is in een volksbuurt een ge
bouw te vinden, groot genoeg om een veertigtal
jongens te herbergen? leder kind) moet toch zijn
bij de. wet bepaalde ruimte hebben aan slaapgele
genheid. Er moet toch ook een flinke tuin zijn, waar
in de. vrije uren gezellig kunnen worden doorge
bracht.
Dat alles bood het heerenhuis, waar U nu voor
staat, voor betrekkelijk weinig geld. Vandaar dat het
Bestuur het in 1922 aankocht en inrichtte tot inter
naat.
Maar kom, gaat U binnen.
Kijk, hier is de conversatie-eetzaal. De boterham
men staan al klaar. Zoo straks zullen dc jongens uit
school komen. Ik beloof U, dat ze wat aan kunnen.
Gezonde magen hebben ze.
Die deur geeft toegang tot de badkamer. Natuur
lijk, reinheid moet er zijn. Vooral voor onze jongens.
Uit welk een omgeving komen zij dikwijls!
We bobben er wel in de inrichting gekregen, die
we van top tot teen in nieuw goed moesten steken.
En de oude klccding maar liefst verbranden.
Heerlijk, dat alles hier zoo rein en frisch is.
Een trap naar boven brengt ons bij een der slaap
zalen. Door flinke vensters vallen gulden zonne
stralen en maken liet wit van lakens en kussens
haast verblindend. De bedden staan, gescheiden door
een stoel, rij aan rij.
U moet 's avonds eens komen kijken, als onze
vrinden zich ter ruste begeven. Dan voelt U pas
duidelijk de groote tegenstelling tuschcn vroeger
en nu.
Vroeger!
Als hij moe gesjouwd en moe geslenterd
kroop hij vuil en modderig in den hoek op zijn stroo-
bed. Sahuohter en stil deed hij, om vader niet te
storen, die verdofd van drank, zijn moede hoofd liet
hangen.
Een avondboterham? Is er niet. Is ook niet noodig.
Bij vond zijn kostje wel.
A. H. Franckehuis
Zoo dreigde zijn leven te verglijden in onverschil
ligheid en doffe berusting. Hij wist niet beter.
Totdat de Vnreeniging „Zoekt liet Verlorene!" zich
over luem ontfermde?
En nu?
Daar staat hij: Hij won den wedstrijd, wie het
eerst uitgekleed, in z'n hansop \oor het bed zou
staan. Uit zijn glunder gezicht lichten een paar
heldere kijkers U tegen.
Op een wenk van de juffrouw, buigen alle jongens
hun knieën, 't Wordt stil op de zaal. Terwijl een
late avondzon haar gouden stralen weeft om de eer
biedig geknielde jongens, zegt een hunner het
avondgebed op. Daarna schuiven allen onder dc
dekens. „Wel te rusten. Juffrouw!"
„Wel te rusten, jongens!" en dc vrinden vlijen be
haaglijk hun kortgeknipte bolletjes op liet zachte
kussen.
Zacht fluisteren wij: „Wel te rusten jongens, God
behoede U!"
Een moeilijke, maar schoon** taak, aan het hoofd
te staan van zulk een internaat. Bovenal verant
woordelijk. God moet ons kracht schenken voor
onzen arbeid. Zonder Hem kunnen wij niets. Wij
zouden ons geduld verliezen, tactloos optreden.
Het is zulk teer werk, de arbeid aan onze kinde
ren. Ken ondoordacht, ongeduldig woord kan zoo
veel bederven. Het kan het goede zaad, dat ont
kiemde in een jongensziel, doodeai.
Laat ons steeds bedenken, wat een geduld God
met ons zondaars heeft. Dan zullen wij bidden om
kracht van Boven in de opvoeding van onze kinde-
A. H. Franckehuis II.
opdat wij Gods' bedoelingen met hen niet in
den weg staan.
De tijd dringt, en we moeten U nog meer laten
zien. Om tijd uit te sparen, nemen we nu de tram
aar A. H. Franckc-huis II.
Het is het huis, dat naast de A. H. Francke-
sohool staat. Dit tehuis is speciaal ingericht voor
de niet meer leerplichtige voogdij- en regeerings-
jongens, die al bij een patroojn zijn geplaatst.
Een 25-tal onzer vrinden heeft werk gevonden in
Rotterdam. Dat is van niet geringe bcteekenis. Zij
hebben zich leoren wennen en leeren hun vak in
de stad, waar ook hun familie is. Dit is dc 6chakel
tusschcn de Verecniging „Zoekt het Verlorene!" en
hun oude omgeving. Komen namelijk nu geen on
regelmatigheden voor, dan staat, als tenminste de
oudte omgeving geschikt i6, terugkeer niets meer in
den weg.
Toch zijn ook hier de moeilijkheden vele.
Maar laten we het A. H. Francke-huis II binnen
gaan. De slaapzalen zijn hier ingericht, zooals in
het andere internaat.
Hier is dc conversatie-eetzaal. Gezellige groepjes
zijn hier gevormd, waar na werktijd, de jongens
zich kunnen bezighouden met spel en knutselwerk.
In ons eerste artikel namen we hiervan een paar
foto's op.
Van moeilijkheden zouden wij u vertellen?
Ja, denk u eens in. Onze moeilijke jongens, en
dan op een leeftijd van 14 tot 20 jaar; dus in deai
puherteits-leeftijd. De tijd van onberedeneerd den
ken en handelen. De leeftijd, waarop de jongen
zichzelf een weg wil kiezen en niet langer wil
loopen langs wegen, hem door ouderen aangewezen.
Om liet dan zoo te maken, dat hij de teugels niet
voelt en toch geleid wordt! 't Is ook de leeftijd van
wild verzet; van groote vreugde en donkere droef
heid.
Wat <een wijsheid is er noodig, öm hier alle klip
pen te ontzeilen. Dikwijls ook is ontzeilen, niet de
juiste weg tot behoud van den jongen en moet hij
gedwongen worden den weg te gaan, die anderen
hem wijzen.
Moeilijkheden met de jongens.
Moeilijkheden met de ouders onzer vrinden, 3Td
vinden, dat de tijd nu toch wel gekomen is, om'
Piet of Klaas weer thuis te nemen. Merkwaardig,
dat die tijd nijpt, naarmate de jongen, meei; ver
dient!
Moeilijkheden met de patroon, die soms onze
jongens exploiteert die niet altijd! op do meest
tactvolle wijze met hen omspringt Soms controleert
hij te veel, waardoor de jongen het gevoel krijgt:
ik wordt niet meer vertrouwd. Dan weer is er te
weinig toezicht, waardoor onze vrind bezwijkt voor
de verleiding en opnieuw duisternis en somberheid
zijn ziel ven-uit. Hoe moet de strijd aangebonden
tegen het moordend gif, dat ontucht h"eet? In het
geheim woedt het, en vreet zich diep in dc jongens»-
ziel.
In dit labyrinth van moeilijkheden slaan wij hef
oog omhoog, om van Hem, die alles wieet, en allen
leidt, wijsheid! te bekomen.
Daarnaast leven wij onze jongens voor, een nauw
gezet, plichtsgetrouw, doelbewust leven.
Met Argus' oogen bespieden zij ons doen en laten;
Hun critiek is meedoogenloos. Eenmaal in hun oog
gevallen, is het moeilijk nog vruchtbaar onder hen
te arbeiden. Zij toetsen hun daden aan de onze:
wee ons, als dc vergelijking in ons nadoel uitvalt.
De arbeid in het A. H. Francke-huis II vraagt vol
komen overgave van den persoon, die dezen arbeid!
verricht. Een geheel zich geven. Met minder kan en
mag niet worden volstaan.
En zijn onze vrinden zulk een zich geven niet
waard? Het gaat er toch om, een kinderziel te red
den voor de eeuwigheid. Daarvoor is geen prijs te
hoog.
Tenslotte willen wij u „Vredestcin" laten zien,
ons meisjes-internaat te Hillegersberg.
We zullen maar weer gebruik maken van de tram
Een mooi dorp, llillegersberg. Tenminste, wat we
er van zien, als de tram ons voert langs don hoofd
weg. Aan weerszijden liggen de villa's gescheiden;
door mooie bloeiende tuinen. Even krijgen we een
glimp te zien van de plas, de breede watervlakte,
waaraan Hillegfersbcrg zijn bekendheid dankt. Straks
zult u daar meer van kunnen genieten.
De tram brengt ons tot dicht bij „Vredestcin".
Gemakkelijk, al onze inrichtingen liggen aan een
tramlijn.
Is dat „Vredestcin?"
Een flink hoofdgebouw, waaraan verbonden een
bijgebouw. Het geheel staat in een flinkcn tuin.
Het doet eigenaardig aan, de wat overdadige lij
nen van het eigenlijke „Vredestcin", een villa, 50
jaar geleden gebouwd. Toen gold dat voor moöi,
waren zulke omlijste ramen het kenmerk van toen-
mal igen bouw. Daarnaast staat het verbouwde
koetshuis in soberder lijnen; alles vlak af, zonder
onnoodige versiering. (Zie bijgaande foto.) De ligus
terheg doet het wel voor den nieuwbouw; brengt
het geheel meer achteruit.
Waarom nu juist hier ons meisjes-internaat wend
ingericht?
Allereerst om de prachtige ruimte, die het ge
bouwencomplex biedt, een ruimte, die in Rotterdam
niet is te vinden, of ze moet met goud worden be
taald.
Dan, om den prachtigen achtertuin, waarvan nu
een deel als speeltuin en iee,n deel als moestuin is
ingericht Voor eventueele uitbreiding later, ligt
hier nog grond genoeg.
Bovendien geeft „Vredesteïn" nog een belangrijk
voordeel. Hoewel het ook met de meisjes regel zal
zijn, hen straks weer met het volle leven In contact
te brengen, hen een dienst of betrekking tc bezor
gen in dc stad, zullen we toch dezen maatregel hier
voorzichtiger moeten toepassen, dan we het gewoon
zijn met dc jongens. Voor sommige meisjes zal het
noodig zijn, het overgroote deel harer opleiding te
ontvangen op „Vredestcin". Een flink huis voor de
noodige expansie, is voor hen hoogst noodzakelijk.
Binnengetreden, treffen we eerst aan. dc groote
keuken en bijkeuken, en vervolgens de drie in elkaar
loopende conversatie-eetzalen.
Wat een onderhoud, zult u zeggen.
Vergeet u echter niet, dat deze inrichting 30 mei»-
Het tl^enwoordigc gebouw der A. H. Franckeschool, Hofdijk II. Rotterdam
231
..ALMA"
Een Roomsche roman
Vele uitvoerige verhandelingen heeft men geschre
den over de verhouding van kunst en religie en de
slotsom, waartoe men kwam, was altijd weer, dat er
zoo weinig kunst is, dat er zoo weinig romans zijn
vooral, waarin het religieuze in bepaald uitgesproken
geest, zich geheel èn zuiver èn sterk geeft. In de
(meeste gevallen is er de breuk, de disharmonie:
kunst, welke werkelijk op die naam aanspraak ma
ken mag, is meestal arm of vijandig aan ware religie:
en datgene, wat zich aanbiedt als specif iek-Christe-
lijke lectuur bezit vaak geringe of geen enkele kunst
waarde.
Het verschijnen van Stijn Streuvels' Alma met de
vlassen haren1 is daarom een buitengewoon be
langrijke, gebeurtenis. Hier nu is een rotman, welke
als proeve van literatuur volkomen gelijkwaardig is
aan het vroegere werk van deze Vlaamsche schrijver,
kan wedijveren in zuiver- en welluidendheid van
taal, in compositie, in psychologische diepte en echt
heid van gevoel, in plastiek met het 'beste van onze
hedondaagsche letterkunde, doch daarbij een zóó zui
ver en orthodox roomsoh-katholieke inslag heeft, als
men maar een hoogst enkele (maal in dc literatuur
aantreft.
In Alma is metterdaad de synthese bereikt tusschen
kunst en geloof, tusschen kunst en religie. Hier is
nóch aam de eerste nóch aan het laatste op ecnigerlei
wijize te kort gedaan. Hier leeft de katholieke menta
liteit zich ten volle uit, hier is de katholieke leer van
God, Christus, hemel, hel, goede werken, vensterving,
natuurlijke en bovennatuurlijke genade, boete- en
kloostergeloften enz. enz. in haar essentie gegeven en
uitgewerkt met de nauwkeurigheid van een catechis
mus, maar dat alles belichaamd in een werkelijke
persoon, een volkomen aanvaardbaar schepsel en
milieu.
Dat is een wonder, een prachtig wonder, gelijk alle
ware kunst een verrassing en heerlijkheid is.
Ook voor de schrijver zelf:
„Alma zoo roept hij uit de zegenbrengende
hoe zijt ge zoo opeens uit het rijk der verbeelding, in
de werkelijkheid vóór mij komen staan als een vol
maakt levend wezen, met de deining van uwen adem
haal, de vluwe uwer huid als het dons eener pas
ontloken bloem, en de goedheid uwer rijke ziel stra
lend uit de spiegels uwer zuivere oogen".
Het verblijdende feit, dat Alma zulk een gave,
prachtige roman is geworden, krijgt nog meer bctee
kenis, wanneer wij letten op de buitengemeene uit
zonderlijke opgave, welke de hoofdfiguur aan de
Auteur stelde. Immers, hier is maar niet een alle-
daagsch meisje, dat in haar kring haar geloof weet
te beleven, te behouden en tot volmaking schier weet
op te voeren, doch een naar Roomsche opvatting
en zienswijze heilige, een met bovennatuurlijke
genade bedeelde. Hoe gemakkelijk kan een dergelijke
figuur onnatuurlijk, hoe licht de heilige tot een
kwezel worden, voor wier exaltaties en overspannen
mystieke verbeelding wij alleen een schouderophalen
over hebben. Doch dat is juist de grootheid, de
schoonheid van Streuvels' schepping, dat deze heilige,
zelfs in haar buitengewoonheid, in haar uitzonder
lijkheid, zoo gewoon is, zoo natuurlijk. Men kan on-
geloovig staan tegenover de mirakelen, de stemmen
Gods, dc mystieke aandoeningen van Alma en deze
verklaren als pathologische verschijnselen, maar
toch zal men moeten erkennen, dat zij met haar per
soonlijkheid, haar eenvoudige, onzelfzuchtige, vrome
wezen geen moment in strijd komen. Het geestelijke
en het wercldsohe staan in Alma's leven in de ver
houding, die past bij haar geheele zijn. De wetten
der noodzakelijkheid, de wetten van het psychische
leven, zijn door dc auteur streng in acht genomen
en waar de stuwkracht van het goddelijke de nor
men en regelen der tijdelijkheid forceert, doet hij de
hoogere, boventijdelijke, geestelijke krachten naar de
opvatting van zijn religie en kerk met het verheven-
ste in Alma's ziel tot een gave, glanzende eenheid
samensmelten.
Alma, het kind van arme Vlaamsche ouders, had
weinig lichamelijke aantrekkelijkheid. Het meeest op
vallende aan haar, de vlassen haren, ontlokte menig
een een sjxitwoord. Harer echter was de innerlijke
schoonheid: een rein hart, van jongs af vervuld van
liefde tot God en Zijn dienst. Haar leven werd een
strijd om de prijs der roeping haars Heercn, oen jacht
naar dc volmaaktheid. Langs al schooner glanspunten
van Goddelijke gemeenschap steeg haar levensbaan,
ook door diepten van twijfel en aanvechting doch
waaruit zij gesterkt en getroost omhoog rees.
Alma voelde zich tot iets hoogers bestemd, zij ont
ving een geheimzinnige openbaring, die de be
nauwdheid voor de daver van 't leven uit haar hart
brandde: lieer had zij doe met mij wat Gij wilt,
ik ben geheel aan U. Zeg mij, wat ik doen moet om U
te behagen.
Niets hegeerlijks, niets voornaams was er aan dit
eenvoudig boerenmeisje: „schahbig in de kleercn, on
bemiddeld, onbegaafd, dutske-van-niemendal, de vlas
kop waar geen mensch naar omkijkt, weerlods en
schuchter in hare armoede, dochter van krotbewoners,
met niets dan libt dagelijksche loon oan van te leven".
Het rijke, inwendige leven, de stemmen uit. de
andere wereld, die dit kind hoorde, de visioenen, die
zij ontving, de strijd tegen de daemonen, welke zij
voeren moest, dat alles bleef voor haar ouders, haar
huisgenooten verhorgen.
Wanneer de nijverheid haar intrede doet in het
'dorp, zenden Alma's ouders hun oudste dochter naai
de fabriek. Een lichte vrees doorhuiverde hen, als
zij dachten aan de moreele gevaren, die haar daar
dreigden. Wat Alma evenwel aanging, voor haar be
hoefden zij niet bezorgd te zijn. Terwijl de andere
fabrieksmeisjes dachten en praatten over kleeren on
Paul Brand. Hilversum, 1931.
AANTEEKENINGEN
wereldsche genoegens en vooruitzichten, peinsde
Alma zelfs bij 't weefgetouw meest over de ver
houding tusschen mcnsch en leven in verband met
't tijdelijk bestaan, de begrippen van dood en leven.
Hoe jong nog, was Alma zéér begenadigd. Doch de
genade doodt dc natuur niet. En ook voor dit meisje
kwam de tijd, dat zij doormaken moest ,,'t geen aan
alle schepselen beschoren is: de natuur, die haar
werk verricht eigen aan het bloeigetijde van al wat
leeft." Maar zij verwierf de kracht, aan de opdrin
gende begeerten weerstand te bieden cn wees zelfs
een prachtig huwelijksvoorstel af, tot groote woede
van moeder, broers en zusters. In gebed en meditatie
zocht zij steun om staande te blijven, en zij hoorde
weder, op haar aanhoudend bidden de bekende stem:
„Ik heb u verkozen op de plaats waar gij zijt, cn
op deze plaats, waar gij zijt kunt gij tot dc vol
maaktheid komen. Vervolg uwen weg haastiglijk,
want uwe tijd om den bloei uwer ziel te voltooien
op de wereld zal kort van duur zijn gij hebt u
immers aangeboden als eene bloem, als mijne bloem
heb ik u uitverkoren en u mijn kind genoemd."
Kloosternon te worden, zich geheel aan Gods dienst
te geven, hoe lokte het Alma aan! Hoe gaarne be
zocht zij haar vriendinnen, die de geestelijke staat
hadden aangenomen! Doch bijtijds gingen er haar
oogen voor open, dat „de kloostermuren niet lucht
dicht de buitenwereld afgesloten hielden", en dat
„de heiligheid niet bestaat in uitwendige vormen."
De heiligheid bestaat in offer-bereidheid. Haar uur
sloeg, toen er na de kermis, die de algemeene braaf
heid verkeerde in brooddronkenheid en ondeugd, in
de parochie een besmettelijke ziekte uitbrak. Zij haal
de hulp in het klooster, zij haalde een eremijt, om
de aangetaste pastoor te vervangen, zij verpleegde en
vertroostte dc ten doodc gegrepenen. „Zij, voor wie
spreken altijd de lagere vorm van zwijgen was ge
weest, die met een stillen glimlach over dc wereld
ging, werd nu op wondere wijze bespraakt bij de
stervenden."
Heiligheid echter is méér dan arbeid, is bereidheid
tot het offer van eigen zijn. Tot die heiligheid geraak
te Alma toen zij de last van de schuld der paro
chianen bij God op zich nam. En zie, nadat zij neder-
lag, stierf geen enkele der pestlijders meer: „tgeen
zij voor dc medemenschen gedaan heeft zcide de
eremijt en nog doorworstelen moet, is verschrik
kelijk en boven lichaamlijke krachten."
En toen zij begraven werd, sprak hij:
Gijlieden weet niet wien ge in 't voorbijgaan
op uwe wegen gekruist hebt en er minachtend op
neergezien, wie door zijn heilig leven cn echte
godsvrucht, de genade voor u heeft bekomen cn uwe
grondige bekeering heeft bewerkt. Denkt er aan: op
uwe parochie heeft God een lichtje laten schijnen,
dat honderd omliggende parochiën zal verlichten; nu
heeft Hij het naar den hemel opgenomen; binnen
honderd jaar misschien, wie weet, het kan honderd
uren van hier zijn zal Hij er weer een laten
schijnen. Zoo doet Ons-IIeer het nu cn dan eens, op
de plaats en den tijd waar Hij het goed vindt, anders
zouden wij allen in 't donker verdolen en vergaan."
Slechts een zwakke en onvolkomen indruk van zijn
beteekenis geeft dit korte excerpt uit Streuvels' laatste
hoek. De geschiedenis van het geestelijk leven draagt
en kleurt deze roman. Alles is even werkelijk en
suggestief, welk moment, welke fase van Alma's
ontwikkeling we ook bezien: haar gloeiende mystieke
verrukkingen, de schalmeiende jubel om Gods ge
meenschap of de diepe ontnuchteringen en beproeving
van verlatenheid, de vrees cn twijfel, die wantrouwig
maakt als voor de verzoeking van een boozc geest.
Ook de bijfiguren, als van de oude pastoor (type
Merijntje Gijzen I), de seminarie-hulppriester. Al-
ma's huisgenooten zijn goed geteekend, al blij
ven ze bij dc felle belichting van leven en persoon
lijkheid der heilige zelf, wat in de schaduw.
Dc veranderingen, welke zich in 't dorp voltrekken
op sociaal en moreel gebied, tengevolge van de in
trede van 't fabrieksleven, zijn aanschouwelijk ge
schetst. Met niets-ontziende en nimmer falende greep
tast Streuvels telkens weer diep naar de geest, naar
de achtergrond, naar het eigenlijke. Aan stoffelijke
welvaart, aan voorspoed en genot, ook aan „grheden
en godsvrucht in het gemeen" wordt door hem geen
waarde toegekend. Slechts waarheid en oprechtheid,
verkregen door onbarmhartige zelfkritiek, kent hij in
't geestelijke beteekenis toe en het zijn juist deze,
welke Alma's leven als heilige tot een steeds weer
van voren af aan beginnen, doch ook tot steeds rijker
zelfvolmaking leiden. Dit leven is een opgaan naar
al transparanter klaarte van geestelijk doorschouwen,
een onthechting en versterving van aardschc geneug
ten, een intensifieering der hemelsche gezindheid. Zoo
lezen we ergens:
„Rond dezen tijd werd Alma zoo overvloedig vervuld
door de goddelijke genade dat de wereld en de wer
kelijkheid rond haar wegzonk en verdween, /.ij op
gevoerd werd boven het aardsche en in gestadige ge
meenschap bleef met het goddelijke."
„Zij onderscheidde den dag niet meer uit den nacht,
de lucht was voortdurend vol kl eiste rend licht, met
glanzende kleuren, vol welluidend gezang van zweven
de geesten, zij zelf genaakte nauwelijks grond, alsof
haar lichaam heelemaal ziel geworden, lichter was
dan de lucht, ongevoelig voor alle stoffelijke nood
wendigheden, onverschillig voor alles wat haar van
buiten overkwam."
In dit alles openbaart zich dc specifiok-roomsche
geest en zienswijze. Zij doortrekken heel hot werk, in
al zijn onderdeden, als een zuurdeeg. Er is eenvou
dig geen denken aan, dat men de religie en liet reli
gieuze uit deze roman zou kunnen abstrahceren en
elimineeren, zij vormen er het essen tieele en de
karakteristieke eigendommelijkheid van.
Het is verbazingwekkend, schier verbijsterend, de
leerstukken der Roomsche Kerk, gelijk men die bij
kerkvaders en mystieke auteurs, als Thomas a Kern-
pis e.a. vindt, met dezelfde diepte en zuiverheid in
een roman simpelweg te hooren weergeven en dat
door een eenvoudig, ongeletterd meisje. Beter dan
door afgetrokken omschrijvingen, is het ter kenschet
sing, een enkel citaat plaats te geven. Het betreft het
gesprek van de jonge priester, die het zijn plicht acht,
zich op dc hoogte te stellen vi.n Alma's zielsgcstelte-
nis, en haar aldus ondervraagt:
Kom, Alma, zeg mij nu eens heel ernstig en
rechtzinnig: hoe is dit gebeurd, eil wanneer is dit
spreken met Jezus begonnen?
Van toen ik nog kleii! was; op mijne eerste
communie verwachtte ik dat God met mij spreken
zou, en het is niet gebeurd, den volgenden keer wel.
Gij spreekt met Jezus in de communie cn Jezus
spreekt met u, dat doen alle godvruchtige men-
schcn, maar zeg mij: wat heeft Jezus u gezegd,
woordelijk?
Eerst heeft Hij gezegd, dat ik Zijne bloem was
en Hij mij plukken zou, dat ik altijd Zijn kind
moest blijven.
Ja, maar laterZeg mij eerst: hoe ver
scheen Hij u toen Hij dit zegde, onder welke ge
daante? Als een jongeling?
Er was geenc gedaante, 't was een lioht, waar
in ik niet kijken kon, dat mij verblindde, te sterk
voor mijn oogen, zelfs als ik ze dicht kneep. En
van toen voort is het blijven branden hier binnen
mij, en ik hen een ander mensch geworden ik
zie de wereld niet meer gelijk voortijds, God mag
met mij aanvangen wat Hij wil ik laat alles
aan Hem over.
Heeft Jezus u nog meer dingen gezegd?
Alles wat ik weet van Zijn leven en Zijne
leering.
En hoe is Zijne stem, welke woorden gebruikt
Hij?
Het is geene stem, het zijn gccnc woorden, het
is alles hevig licht en stralen vuur.
Maar komaan, hoe weet ge dan wat Jezus
zegt ge moet het toch hooren? Spreekt Hij niet
gelijk ik tot u spreek?
Neen, uwe stem is van een mensch, gelijk alle
menschen; Gods stem i6 van God. Als God tot mij
spreek!, versta ik het duidelijker dan tgeen gij zegt
en toch is het zonder woorden.
Gij hoort het toch als eene stein, met uwe
ooren?
Neen, ik voel het hier binnen in mijne ziel.
Dan kan het ook verbeelding zijn, misschien
zelfs een valstrik, bedrog van den duivel?
Neen, er is te groot verschil tusschen dc stem
van God en «lie van den duivel! Hij kan de stem
van God nabootsen cn iemand verleiden, hij heeft
't met mij ook gedaan, getracht mij te vangen,
maar God heeft mij het onderscheid geleerd
Van God geleerd! Deze woorden had Stijn Streu
vels als ondertitel aan zijn roman kunnen geven.
Welk een genialiteit, welk een meesterlijk beheor-
schen van techniek en psyohologie moet een auteur
bezitten, om een zóó door en door dogmatisch, recht
zinnig boek tc schrijven, dat tegelijkertijd zuivere,
edele taalkunst is!
Terecht schrijft Jos. Panhuijsen er in Boelczaul
over: „Vele der gedachten, overwegingen en inzichten
van Alma zijn van zehteame diepte cn schoonheid,
maar nergens is er de minste tegenstrijdigheid tc
ontdekken tusschen haar eenvoudige persoonlijkheid
en dit doordringende zien der waarheid. Stijn Streu
vels vermijdt elke gemakkelijke oplossing, nergens
welhaast is hij tevreden met de formule voor het
beeld en nergens verbreekt hij het geheel om moei
lijkheden te ontwijken, hij waagt zich verder cn hij
slaagt. Hij slaagt in het bijna onmogelijke."
Panhuijsen zegt hier niet tc veel. En daarom is
dit boek zulk een vreugde, zoo'm verrukking voor
de sohoonheid-gevoeligc. Het gegeven is uitgewerkt
op een gansch ongedachte, wonderbaarlijke wijze. Dit
hoek heeft opnieuw bewezen, dat kunst en religie wel
degelijk een harmonisch geheel kunnen vormen, dat
bij het werkelijk talent en de reëele inspiratie geloof,
zelfs het strengst-leerstellig geloof geen de minste
belemmering beteekent tot het vormen van literatuur
met hoogc kunstwaarde.
Ook als zoodanig heeft Alma met de vlassen haren,
waarin de Schrijver tegelijk vereenigd heeft al dc
deugden van het Vlaamsche meisje, beteekenis.
De stijl van Streuvels in dit zijn laatste werk
we duidden het reeds aan is in schoone samen-
stemming met het gewijde karakter zijner stof. Bij
wijlen, op dc momenten van de hoogste ernst, krijgt
zijn proza een bijbclsolic klank.
„God-onzc-Heer, die de menseher nooit hoven
hunne krachten beproeft, vond dat het nu voor dc
loutering van Alma's ziel voldoendte was en gebood
den duivel het meisje met rust te laten. Van stonden
aan was de angst uit haar hart verdwenen."
Doch dc ernst is niet al te zcér gespannen, er breekt
ook een enkele maal het licht doorheen van die fijn
zinnige, kostelijke humor, die humor van hooger
orde, die in haar wezen in eerste graad aan de
schoonheid verwant is.
Wij geven daan an tenslotte nog een paar voor
beelden.
Streuvels schetst ons de Zondagnoen op 't dorp en
dan zegt hij zoo fijn en begrijpend:
„Op dit uur van don dag was 't kwaad er van 't
goed gescheiden: de jonkheid langs de vier wind
streken uitgevlogen, op drift naar lust en verzet; «Ie
ouderen ingekeerd, hun levensloop aan 't herkauwen,
vol spijt om 't geen voorbij is, en met de vrees om
't geen hun tc wachten staat, ingedut naast de kat
cn den hond, samen met den thuiswacht bestoken."
Het andere voorbeeld vinden wij op hl. 109. Alma's
moeder heeft zich boos gemaakt, omdat haar kind
zoo'n prachtige liuwelijkskans versmaadde*. Haar
man, de boomsnoeier, zweeg. Fn zij:
't Is alsof het u niet aanging!
Maar dc kalme hovenier trok zich uit den slag
met dc spreuk:
Die zijn zin doet is weeldig. We kunnen haar
toch niet dwingen.
Daarmede niiek hij zich uit de voeten. Op het werk
dacht hij hij zichzelve: „Met hoornen en planten komt
men dat iliet letten."