DE VLISCO-FABRIEKEN TE HELMOND DINSDAG 2 JUNI 1931 TWEEDE BLAD PAG. 5 EEN BEDRIJF WAAR KLEUR IN ZIT EEN OUDE FIRMA MET MODERNE METHODEN Ondanks anti-revolutionair verzet tegen de reclames op de strandmuur bij het parkeer terrein te Scheveningen, heb ik maar nooit kunnen inzien, dat men hier zondigde te gen alle eischen van schoonheid en kunst gevoel. Al geef ik gaarne toe, dat de nieuwe en dure oplossing van thans veel mooier is. Echter, mogelijk was ik ook vroeger met de bestrijders van „adverteeren op de bou levard-muur" accoord gegaan, wanneer mijn oog niet meermalen bekoord ware geworden dooor de heldere, sprekende prent' van de Vlisco-fabrieken, die dames en meis jes in fleurige kleeding liet flaneeren langs de schuine reclamekant Want dat was een levendigheid van kleu ren en tinten, welke aller aandacht trok; en al ben ik het natuurlijk met de dagblad directies eens, dat een dagblad-advertentie het summum van publiciteit geeft; ik ben voldoende ruim van hart om te erken nen, dat zoo'n sprekende reclameprent, te midden van een modeshow in de open lucht, Itet ook wel doet De firma Fentener van Vlissin- g e n moge thans reeds bijna 90 jaar te Helmond bestaan, de ouderdom bracht geen verstarring; integendeel, iedere jongere ge neratie greep de mogelijkhedien van elke nieuwe tijd en elke nieuwe vinding; en met behoud van het goede in het oude, werd het betere, het meer moderne in het nieuwe niet De heeren van de Vlisco-fabrieken te Helmond, de poort van de vroeger zoo beruchte Brabantsche Peel zijn katoen- drukkers van origine; en dit was waar schijnlijk de oorzaak, dat het twaalftal journalisten, genoodögd om de fabriek te beziohtigen. zich zoo wonderwel op zijn ge mak bevond en in het ratelen der rotatie persen vaak het gedreun van het eigen bedrijf meende te hooren. Waarmee ik natuurlijk in geenen deele wil zeggen, dat een excursie onder leiding van deze heeren anders dan gezellig zou kunnen zijn. Maar de ontvangst in Brabant, welke provincie dit jaar in het teeken der belangstelling staat, is immers zoo gul en vriendelijk, dat hierbij van goed en beter geen sprake kan zijn, het is alles best. In de Vliscofabriek wordt katoen en thans ook kunstzijde be drukt; ziedaar het thema voor deze ont leedkundige les; welk thema wel niet naar bekend model in drie deelen behandeld wordt, doch waarbij toch onmiddellijk drie essentieele zaken ter sprake komen. In de eerste plaats deze, dat. het hier een drukkerij zonder meer, geldt; d.w.z., de firma spint en weeft zelf de stoffen ntet, doch koopt de ruwe stof bij de fabrieken, b.v. in Twente, (bijna 60 en bewerkt ze dan verder, doch weer geheel voor eigen rekening. In oorlogstijd is men noodgedwongen een poosje loondrukkerij geweest, doch dat was crisis-uitzondering. Twentsch'i en andere fabrieken hebben dus vaak breeder arbeidsveld dan de Vlisco- fabrieken: daar spint en weeft en verft men. In Helmond echter doet men niets anders dan drukken. Waarom? Het antwoord der firma luidt: Zonder u te vervelen met een aantal tech nische beschouwingen mogen wij u hier wel verklappen, dat wij alle mogelijke doek soorten bedrukken. Nu kan elke spinnerij slechts een beperkte serie garens maken, b.v. van de nummers S—20 of 20—36 of 40—100, terwijl met eenig verschil ook elke weverij slechts een beperkt aantal soorten doek kan weven. Wij zouden daarom niet meer dan een klein gedeelte van onze behoefte uit een eventueele eigen spinnerij en weverij kun nen betrekken en geven er daarom de voor keur aan tot de grootafnemers der weverij te mogen behooren, die ons als medefabri kant zoodanig bedient, dat wij dikwijls in voordeeliger positie verkeeren dan drukke rijen, die zelf gedeelten van hun doeksoorten fabriceeren. Dat is een openhartig, maar ook een dui delijk antwoord. Een tweede belangrijk ding is, dat de firma met het verloopen van het getij ook de bakens verzet heeft. Bijna heel het be drijf is gemechaniseerd en het vroegere handwerk is bijna geheel door machinale bewerking vervangen. Dit wil echter niet zeggen, dat het mooie handbedrijf geheel is weggewerkt. Wel staan er gansche zalen leeg en op de zalen, waar nog gewerkt wordt zijn vele toestellen voor de handdrukkerij niet in gebruik; maar handwerkers zoekt men toch niet tevergeefs. En het zijn niet allemaal bejaarden, hoewul de firma rijk is in oud-gedienden. Trouwens, het is geen kwaad teeken, wanneer op één dag twee broei's een 60- en een 50-jarig jubileum kunnen vieren en een zoon er 25 jaren geweest is; of als een voorman u zegt: over een paar jaar krijg ik, bij ltóven en welzijn, een pensioen van f 30 per week. Doch hierover straks nog iets meer. Eerst wil ik nog wijzen op een derdie be langrijke zaak. Toen we vroeger nog kwaliteitskleeding droegen, eenige lustrums achter elkaar, werd jas of broek wel eens kaal, glad en groen en dan gingen we wel eens verven. Of ook, we brachten onze eigengebreide kousen wel eens bij een vakgenoot van Joost en lieten ze blauw verven. Maar, o wee, de goeden niet te na gespro ken, tot onze spijt wilde het water de kousen niet blauw-blauw laten en bij ge verfde rouwkleederen kregen we soms vaalzwarte handen. Het verven was geen kwaliteitswerk ge weest. En dat is nu onze trots, zeggen die Vlisco-heeren: wij willen voor alles k w a 1 i t e it. Daarvoor is noodig, dat de vezel van het weefsel zich absoluut en onop losbaar verbindt met de verfstof, zoodat scheiding in de toekomst onmogelijk wordt. Het beslissende moment van heel het samengestelde proces ligt dan ook bij de machine, welke door stoom de onoplosbare verfstof oplosbaar maakt, zoodat ze zich met de vezel kan verbinden; terwijl even later door oxydatie de verf weer onoplosbaar wrordt en de aan de oppervlakte niet in de vezel doorgedrongen verfstof, met alles wat er niet bij hoort, verwijderd wordt; waar door b.v. de prent, die chocoladekleurig leek, nu mooi geel wordt als de gebezigde verf. Hiermee zijn we echter op die veelomvat tende behandeling vooruitgeloopen en daar om geven we nu een kort overzicht Van het verfproces. De in principe zeer eenvoudige, doch in de uitwerking zeer samengestelde en vooral chemische verfprocedure is in enkele woor den samen te vatten: ruw doek, machines, verf, water en stoom. Groote voorraad ruw doek is er niet; het kan met wieinig moeite aangevoerd worden, en elke overbodige stapel geeft renteverlies. Evenwel, men leidt de ruwe grondstof niet regelrecht naar de drukmachines; ze moet eerst „verfrijp" gemaakt worden. Want drukfouten worden ook hier gemaakt, doch ze zijn voor een stuk doek noodlottiger dan voor een krant, waar de geoefende lezer ze onmiddellijk verbetert, terwijl een baan stof waardeloos wordt d'oor drukfouten, welke er zoo gemakkelijk op kunnen komen als de stof niet „persklaar" gemaakt wordt. Een haartje, een vezeltje, een korreltje zand; ze stichten heel veel kwaad. Deze ontharing geschiedt door de banen met groote snelheid door een flinke gasvlam te trekken. Vervolgens gaat men de stof bleek en, waarbij men echter meer moet denken aan bet vetvrij maken dan aan bleeken. Het eerste is verreweg het voornaamste en kost de meeste moeite. Een zwakke chlooroplos- sing maakt de katoenen en kunstzijden weefsels heel gemakkelijk wit als sneeuw. Echter, na bleeken en vetvrij maken is het doek nog niet verfklaar. Behalve in gevallen, dat men nopjesachtig goed ver langt, wordt nu de stof geschoren. Scherpe spiraalvormige messen vliegen er over heen en maken het doek mooi glad. Nu begint het drukken of verven. Een kleur, die op het weefsel gedrukt moet worden, bevat behalve de eigenlijke verfstof nog een massa andere ingrediënten, zooate b.v. diverse zuren, water, verdikkingsmidde len (stijfsel, gommen e.a om de „druk- kleur" een zekere consistentie te verteenen teneinde uitvloeien te voorkomen) en ook wel alkaliën, sommige zouten, oxiden, oliën, koolwaterstoffen enz. enz.een geheele apotheek bij elkaar. Aangezien de verhouding dor hoeveelheden dezer verschillende stoffen aan bepaalde chemische wetten gebonden is, moet zeer veel aandacht besteed worden aan het sa- menmengen tot een bruikbare drukpap. Ook hier worden weer vernuftige controle- methodes toegepast om straks een zoo goed mogelijk uitvallen te verzekeren. Het labo ratorium ls niet het onbelangrijkste deel der Vliscofabriek. Bij het verven worden zware koperen wal sen gebruikt, welke volgens prent en ingeëtst figuur de verfmotieven in de stof persen en vier tot tien walsen doen tegelijk him werk (voor elke kleur van elk dessin is een wals noodig), zoodat alles precies in elkaar moet sluiten. Daaï in de koperen walsen heel veel kapi taal steekt, kan 'machinedruk eerst Dij groote kwantiteiten loonend zijn. Maar het merkwaardige, waarop we reeds wezen, komt nu nog. De Indanthrenverven. Bij een deel der in gebruik zijnde machines zult ge op het bedrukte dioek, dat uit de machine komt, even weinig zien als op het doek dat er in gaat Bij een ander deel ziet gij wel het patroon er op drukken, maar in totaal andere kleuren dan op het monster van hetgeen gedrukt wordt voorkomen. En gij vraagt u af hoe het mogelijk is nog de goede kleuren te krijgen. Nu moet gij weten, dat de laatste decennia een sterke toename toonen van z.g.n. echte verven (waartoe als de meest echte de In danthrenverven behooren, die o.a. voor Vlisco worden gebruikt). Deze verfstoffen hebben de eigenschap dat zij niet maar zoo zonder meer op katoen, linnen enz. kunnen worden aangebracht, maar ze moeten eerst met de een of andere scheikundige stof samen worden gebracht, die er later weder uit verwijderd moet wor den. Daardoor nemen de verfstoffen dikwijls totaal versohillendie kleuren van het origi neel aan. We spraken er zoo straks reeds over. Hier ligt de kern van heel het bedrijf. De verf zoodanig verbinden met de vezel, dat schei ding later niet meer mogelijk is. Wanneer nu alles op de droogzolders ge weest is, dan is het product feitelijk af. De mode vraagt eohter in de regel behalve een mooie prent en een heldere verf ook nog een beetje verlakkerij. Dat is hier de finish van de ververij. De stof gaat door een bak met appret- middel (stijfsel, dextrine en d.g.l.) en zoo komt er, wat de huisvrouw zegt, de pap in. Dat wil men nu eenmaal. En na „geman geld" te zijn (op bijzondere wijze) is de stof nu klaar voor verzending, wat ook weer een afdeeling op zich zelf is. Over de handdrukkerij moeten we, wegens plaatsgebrek, bijna ge heel zwijgen. Op groote blokken worden koperfiguren gemaakt en met de hand legt de drukker de op een inktkussen natge maakte spiegelbeeldvorm nu op het doek. Hier werkt men vooral voor Indië. Ook over het teekenen, graveeren en etsen moeten we zwijgen; al dient vermeld, dat de afdeeling kunst niet de minst belangrijke '3, waarom dan ook mannen van naam als d. Plas, Giddink en Posthuma geregeld ontwerpen maken voor de Vliscofabrieken. De prentograaf is een kunstig instrument bij het uitvoeren van prenten (van neger staten komen vaak de wonderlijkste motie ven) en ook die fotografie staat ter beschik king van de ontwerpers. Maar we moeten eindigen en kunnen slechts aanstippen, dat gelijk wij achter de rug der directie om bij informatie vernamen, de sociale verhoudin gen goed en de loonen behoorlijk en betrekkelijk zelfs vaak hoog zijn. Zoodat ook hierom de heer P. Fentener van Vlissingen, de hoofddirecteur in zijn korte tafelrede zeggen kon: Want ik heb u alleen willen zeggen, dat ondanks alle koopmanschap in onze fabriek de ideëete zijden niet verwaarloosd worden. Die be schouwen wij nog immer als de blijvende basis van elke menschengemeenschap, waar van wij toch deel uitmaken. En dat blijft ook ons richtsnoer in deze moeilijke tijden. En wanneer onze Hollandlsche pers ook daaraan haar medewerking wil verleenen, evenals zij tot heden altijd haar taak m.n. juist opgevat heeft, dan geloof ik, dat zij daarmede een goed werk zou doen. Een grijs journalist heeft namens het dozijn collega's de heeren van de firma bij de afscheidsthee dank gezegd voor de vrien delijke ontvangst en de interessante excur sie. En hij heeft, voor zoover een leek dat kan. de verfprocedure door en niet over zijn hoofd laten gaan, omdat hij vreest, dat zelfs Lndanthren-verf niet bij machte zal zijn om tot de wrortelvezels van grijze haren door te dringen. Hij hoopt echter van harte, dat de export- moeilijkheden, welke het aantal arbeiders tot beneden die 900 deed dalen, geen grijze haren zal bezorgen aan hen. die in en voor de Vliscofabrieken arbeiden. Laat Nederland dan vergoeden, wat het buitenland aan de Nederlandsche industrie onthoudt. DE BEELDTELEGRAAFDIENST MET NED.-INDIE GEOPEND Ter gelegenheid van de opening van 'den beeldtelegraafdienst tusschen Nederland en Nederlandsch Indië welke gisteren plaats vond is een eigenhandig door den direc teur-generaal der P. T. T. geschreven tele gram, gericht tot zijn collega van den In- dischen Dienst, overgebracht, waarin de heer Damme zijn waardeering uitspreekt voor de in zoo goede samenwerking tus schen beide diensten tot stand gebrachte verbinding en waardoor, naar hij hoopt, de banden tusschen beide deelen des Rijks nog nauwer zullen worden aangehaald. ROFFEL-RIJMEN RUSTIGE REVOLUTIE trouwbare berichten reeds 200 gebouwen, kerken en kloosters e. d.. geplunderd of verbrand. Spanje heeft z'n zin gekregen: Koning Alfons is er uit, De re-actie is gebróken En de roode vlag hangt uit. Nederlandsche roode kranten Prijzen zich gelukkig, dat Alles in de nieuwe „orde" Zoo gesmeerd loopt en zoo glad. Zoo is onze revolutie, Zoo is ónze republiek, Zoo is ónze symphonie van Sociale politiek. Alles zonder bloedvergieten; leder blijft volkomen vrij Als ie dat is de conditie Doet in alles zooals wij. Godsdienst en gewetensvrijheid Wordt aan ieder toegestaan; Dat ivat kloosters zijn geplunderd Hebben anderen gedaan. Heusch, de jeugdige regeering Van de jonge republiek Vindt de kerk- en kloosterbrandjes Werkelijk niet sympathiek. Ook de kerk krijgt een klein spatje Van de revolutiedoop Alles komt vanzelf in orde, Zoo is eenmaal 's werelds loop. (Nadruk verboden) LEO LENS NIEUW VAANDEL Het nieuwe vaandel van 'den Ned. Bond van Meisjes-v er eenigingen op Geref. grondslag, dat op den vorige week gehouden Bondsdag het Bestuur werd aangeboden. Dit vaandel werd vervaardigd door de firma Gebr. van Oven te Den Haag. Het is geheel tn hand werk geborduurd op donkerbeige fluweel, de wapens der elf provinciën zijn op de zij panden geborduurd als eenheidssymbool der natie. De kernspreuk „Bouwen en Bewaren" is in groot karakter op het vaandel aange bracht. Een in beeldhouvnverk uitgevoerde fries, bekroond door een staande leeuw voltooit het geheel. NAAR DE ONSTERFELIJKE STAD" XI*). Met het menu ben Ik 't nog steeds niet eens. Wat is dus nu weer? 't Lijken wel ge kookte augurken. Mijn overbuurman raadt mij nadere kennismaking aan. Dank u; liever droog brood. En dan die Arabische koffie: een brouwsel van Mokka en ge brande suiker, zonder melk. In het begin kon ik me maar niet begrijpen, hoe men- schen die voor hun pleizier opslorpen, 'k Ben nu al zoover, dat ik de helft van het kopje naar binnen werk. Wie weet1 Wij gaan in snelle vaart den Olijfberg op Al weer een kerk. Nu staan we gebukt over een historische plek; men wijst ons een meer blanke plaats op een stuk rots: dat is de laatste voetafdruk van den Heiland, toen Hij ten Hemel voer. Al weer die behoefte van localiseeren! Die kennen wij niet. Onze nuchtere, critische zin vraagt voor alles naar waarheid en zekerheid. Wij worden het niet eens hier. En treden dus maar gauw achteruit Nu komen wij in Bethlehem; daar zijn wij over twee dagen terug; dan vertel ik Het gezelschap was weg. Nu zaten we samen, en samen zouden we nog eens stil letjes rondloopen en rijden en kijken hiei en daar. Eerst zouden we naar Bethanië gaan, onder andere gaan den weg, dien de Heere ging, toen hij rijdende op het veulen eener jukdragende ezelin kwam naar Zijn Stad als de Koning der eere, maar der eere die ging langs Kajafas' rechtszaal en Gab- batha, naar Golgotha en het graf van Jozef, tot het leven uit den dood. Dien weg wou ik zien. Zou ik hem zien? Wij kwamen door de Jaffa-Poort en gin gen de Davidstraat in, zoo bereikten wij de Via Dolorosa, den weg der smarten, die leidt van de plaats genaamd Lithostrotos naar de Hoofdschedelplaats, waar Hij zou gekruisigd worden. Ik heb nu dien weg gezien, zooals hij. toen was, althans ongeveer zoo was. Geen straat zooals wij die kennen. Eer een steeg van een Meter of 3 breed, met kleine winkeltjes en werkplaatsjes ter weerszij, zonder onder breking, laag en smal en ondiep; de klan ten gaan er niet in, ze staan er voor, de waren liggen uitgestald op de straat of op een laag toonbankje: groente, schapen- vleesch, kruidenierswaren, brood in bollen .en daartusschenin spiederijtjes, blikslage rij tj es, schoenlapperijen was Ahasveros de wandelende Jood niet een schoenmaker? Hoe komt zoo'n man er uit, uit zijn win keltje. Ah, die vrind zal 't ons toonen. Zijn toonbank is 'n 70 c.M. boven den grond en een 70 c.M. breed; zij is 2 k 3 M. lang en X stond in ons blad van 30 Mei 1931, ligt vol met koopwaar. Van da bovenpost hangt een stalen ketting, zoo iets als onze vroegere SeddekwasL Daar pakt de dikzak in eens den ketting vast, hij neemt 'n kloe ken sprong, trekt zijn beenen hoog op en slingert, zich naar buiten; daar staat hij al vóór ons en bukt zich kalm om wat op te rapen, 'k Zou 't hem niet graag nadoen. Op vele plaatsen is het straatje over- bouwd; dat geeft aan 't geheel iets nog somberdere. Plotseling word ik aangesproken door een paar nonnetjes. Ik versta ze niet, toch be grijp ik ze. Hun laatste woord is: Italiano. 'k Had juist tegen mijn reisgenoot gezegd: dit is de via dolorosa. Die twee laatste woorden hadden den beiden meisjes ge klonken als muziek; 't was haar moeder taal. En nu hadden ze, blij-verheugd, blijk baar gevraagd of wij ook Italianen waren. Helaas, ik kon niet anders dan neen knik ken. Ik zag: de teleurstelling was weder- keerig. Nu sloegen wij een straatje in, nog smal ler dan het vorige, nog meer overdekt, nog donkerder. Oploopend en met nog erbarme lijker plaveisel, vol putten en hobbels. Geen wonder, dat er volgens zeggen van dokters, in geen stad ter wereld naar verhouding meer menschen de beenen breken dan in Jeruzalem. Ook hier weer winkeltje aan winkeltje. Wij kunnen niet verder: drie ezels versperren den doortocht Van ezels heb ik verstand, ik duw den eenen langoor wat opzij, wij passeeren. Wij dwalen nog wat en zijn nu de poort van Damaskus doorgegaan en loopen buiten het oude Jeruzalem, evenwijdig aan den JERUZALEM. Via dolorosa, d.i. de lijdensweg, dien de Heer Jezus zou ge gaan zijn toen Hij naar Golgotha uitgeleid werd. ouden, hoogen stadsmuur. Een herder komt ons tegen; in zijn apnen draagt hij een lammetje. En zachtjes weidt hij zijn scha pen; 't lijkt me een goede herder. Een uit hangbord informeert ons, dat die donkere opening in den hoogen stadsmuur de ingang is van Salomo's stallen. Zullen we er eens ingaan? 'n Minuut later zitten wij in een victoria-tje; wij rijden De twee magere paardjes trekken ons vlug voort; het lee- lijke, vieze koetsiertje op den bok remt, 5 Mark had hij gevraagd; 4 Mark hadden we gezegd. Stap maar in. Ziezoo, denkt het ventje, ik heb je, straks zal ik wel nader met u praten. De weg voert over de nu droge Kldron langs Gethsemané en stijgt dan sterk langs de helling van den Olijfberg. Als we boven zijn, slaan we links om en we hébben nu het gezicht over de dalen rechts en op de bergen van Moab in de verte. Ons mannetje spreekt een taal, die we met den besten wil van de wereld niet be grijpen. Hij schijnt maar een 10 of 12 woor den in zijn vocabularium te hebben en dat is blijkbaar niet voldoende voor een vrucht bare conversatie. Wij vragen maar niets; wij rijden en kijken. Nu zijn we er. Onmiddellijk gaat onze kleine voerman over tot den aanval op die vijfde Mark. Vier mark, koeterwaalt hij. En nu zal ik u voor nog 1 Mark weer in Jeruzalem brengen. Tusschen mijn reisgezel en den man ontstaat een zwaar debat. Maar ik trek mijn medegenoot mee en zeg tegen het koetsiertje: wachten. Ik zeg het in drie talen, in de hoop, dat een der zaden bij hem moge wortelschieten. Wij zijn niet meer alleen; vijf jongens hebben hun prooi bemerkt en zijn op ons afgeschoten. Ze bieden ons hun onmisbare diensten aan en dringen zich tegen ons op en springen om ons heen. Het zijn echte polyglotten: zijn veel rijker geoutilleerd dan ons koetsiertje, hebben, vermoed ik, wel dertig woorden van elke taal tot hun beschikking. Naar Lazarus' graf zullen ze ons brengen. In plaats, dat ons mannetje ons helpt en in licht, laat hij het terrein geheel vrij aan de lieve jeugd. Zeker naar het principe: leven en laten leven, dat wil hier zeggen: afzetten en laten afzetten. De jongens zijn ongeveer 12, 10, 8, 7, 6 jaar oud. Ze springen en kraaien even hard behalve die van 6, die, als nog zijnde in zijn opleidingstijd, wat achteraf blijft. De heeren lachen en duwen; zij krijgen schik in 't geval en laat ik maar eerlijk wezen - ik nog meer. Ik pak er twee uit, dien van 10 en dien van 8 een schoon kind; alleen de tanden van die heeren zijn geel, onfrisch; maar die oogenIk beloof ieder 'n piaster (12 cent), maar beding, dat ze die anderen zullen wegjagen. Ze beloven alles, maliën een paar schijnbewegingen, maai* die zijn totaal zonder gevolg. Met ons zevenen, straks nog vermeerderd^ sukkelen wij het steenige paadje op. Die van S praat maar door. „Is u Duitscher? Ja, hè?" En hij aait mil mouw. „Alle Duitschers zijn goed". 1 Ik aanvaard voor mijn Duitsche neven, uit. onnoozelen kindermond, het compliment. Nieuwe emoties: uit een donkere opening van den berg schiet een dwerg op ons af. Hij raast en kraait en zwaait vervaarlijk met een knotsje. Onze hofstoet laat ons onmiddellijk in den steek en vlucht. Op een na; die krijgt een mep met den dikken stok Dan komen ze allen terug; de wederzijdsche verklaringen in schreeuwerig, to?h vloeiend Arabisch, doen den betrokken hemel vlug opklaren. Wij zijn nu met ons twaalven ongeveer, ik struikel bijna over de snaken; er is ook nog een man bij gekomen. Het dwergje blijkt de wettige eigenaar te zijn van Lazarus' graf. Met hem hebben wij te maken. Ieder krijgt een kaarsje; ons ge volg blijft wachten. Wij gaan een donkere trap af, in de rots uitgehouwen; de 25 treden zijn glad en hob belig. Voorzichtig, stapje voor stapje, komen wij beneden. Wij zijn in een stikdonkere gang, spaarzaam verlicht door onze kaarsjes. Maar het ergste moet nog komen. Dat gat daar moeten wij in. Mijn reisgenoot is er al in verdwenen. Nu ik. Men zegt altijd, dat het toch zoo gemakkelijk is, als men lang is. Ditmaal is 't lastig. Ik buk me, maar dat is niet voldoende. In ben er toch doorgeko men, namelijk door het lage gangetje, dat een paar Meter lang was. Nu staan we weei in een ruimte. Hier is Lazarus' graf, hoor ik zeggen. Verbaasd; daar staat in eens in het drie kwart donker ons koetsiertje voor me. Hij is het Ik zie het, ik hoor zijn kwaak-kwaak- stemmetje. Waar kom jij nu toch vandaan? vraag ik hem in duidelijk Hollandsoh? On middellijk zet hij de oonversaitie voort, maar met zijn talenkennis is het in deze onder wereld al even treurig gesteld als boven; ik versta geen woord. Toch kakelt hij maar door. Had ik nu mijn tolken maar! Maar die zijn boven. Wij komen weer in 't daglicht. Daar staat ons dwergje. En daar hangt rijn knots, een stevig stuk bamboe met een knobbel aan 't eind. Nu beginnen de onderhandelingen over het entree. 5 piaster (60 cent) is de billijke eisch. Wij zullen 3 betalen. Mei een bezwaard gezicht en schuddend hoofd stemt hij toe en pakt hij aan. Wij willen nog een „Ansicht" bij hem koopen van La zarus' graf. Het gaat ook al weer niet zon der strijd, 't Stelt den ingang voor van de trap; er amiheen een man en vrouw en wat kinderen. „En waar staat u nu?" vraag ik hem. De tolken moeten er aan te pas ko men. „Moeder" zegt hij wel verstaanbaar, terwijl hij op de zittende vrouwen figuur wijst En hij kijkt mij aan, zijn oogen, zijn gezicht veranderen. Hij ls nog zoo kwaad niet. Nu .gaan we. 't Mannetje is in eens overvriendelijk, hij trekt, zijn aangezicht in een aanminnigen grijns. En buigt nog eens en nog eens. De leelijke vent heeft ons nog bij den neus gehad; wij hebben te veel be taald. O, land, land! 't Volgend nummer van het programma, dat ik nu ook wil afwerken, is, "volgens zeggen van een onzer gidsen het huls van Maria Magdnlena en Lazarus. Met het ,doel, het we ter scheme] üke peil van 'smans informatiën te verhoogen, maak ik hean at tent op zajn vergissing, maar mijn correctie dringt niet tot hem door, het blijft Magda- lena. Al weer een kerel met grooten sleutel. In een afgesloten ruimte staan wat verval len muurtjes. Dat is alles. Twee piasters! Terug naar de koets. Volgens contract geel ik dien van 8 jaar een piaster. Nu de twee de! Vijf, zes handen zie ik voor me. 't Lijkt wel een troep kwetterende mosschen om een korstje brood. Ik kijk goed, geef den twee den piaster aan den rechthebbende. Maar die kraait en schreeuwt., dat een ander hem pakte, dat hij nog niets heeft. Alles dringt op mij aan. Heerlijk. Maar 't moet niet te lang duren. Ik zal even toonen dat ik 50 jaar paedagoog ben geweest. Ziezoo, ik ben er door. Ik zit in 't koetsje. Wij rijden. Het gevolg doet ons onder gejuich en protest uitgeleide. Eindelijk rust; wij zien het diepe dal links en Siloah schuin voor ons; de avondzon zet alles in het goud*, rotsen en akkers en hul zen. Nu komen wij op de kam van den Olijf berg; de rest zullen wij loopen. Nieuw dispuut. Wat eal het zijn: 4 Mark of 5. Laten wre oppassen. Mijn reisgenoot: „Hier is 4 Mark voor de reis en een Mark toe". En hij: „4 Mark voor heen en 1 Mark voor terug. Baksjiesj!" en hij steekt zijn arm en hand ons toe. Het antwoord is kort, zeer kort 't Ventje schijnt overtuigd van den ernst onzer nij dige woorden; hij springt op den bok. Enfin seuls! Eindelijk alleen. Als wij ons omdraaien, staan twee jongens voor ons in de houding, dat wil zeggen: rechterarm vooruit, hand open, hoofd scheef, oogen smeekend. Maar dat zijn twee van onze lijfgardes. De twee onbezoldigde. De kleinste, die van de opleiding, is er niet bij. Maar waar ko- men zij vandaan? Hebben die een half uur draven er voor over gehad, voor een laat ste kans? Wij staan verbaasd. Maar onze verontwaardiging overwint on ze verbazing. Een barsche"uitdrukking doet ze den aftocht blazen. Wij vervolgen nu onzen weg. Voor ons uit rijdt ons victoria-tje. Daar gaat me een licht op. Die twee heeren rijn komen mee- toeren achter op de veeren van ons kar retje. Ik tracht mijn gedachten weer zooveel mogelijk bijeen te grabbelen. Dezen weg wou ik loopen. Den afgang van den Olijf berg. Zacht daalt de weg noordwaarts langs de helling. Links beneden ligt de nu droge Kidron; aan de overzij loopt het terrein weer op; het is bedekt met grafsteenen, een Mohammedaansch kerkhof. En clan verrij zen daar trosch en hoog de muren van Je ruzalem met hun kanteelen. De gedachten vermenigivuldigen rich. Hier reed de Koning der Eere op het veulen, het jong eener juk. dragende ezelin. Hier hieuw de schare de meien van de hoornen, daar aan den hoogen, daar aan den lagen kant ■van den weg, hlet jubelden en zongen de discipelen en de kinderen. Juichend in de komende zege. ten in het midden van hen de Heere. Ernstig en zwijgend, wetend, dat de ure nabij was Wij loopen stilletjes naast elkander; wij zeggen niets, wij hebben genoeg tc denken, H. J. VAN WIJLEN. JERUZALEM, Poort van Damascus,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1931 | | pagina 5