138
O
Letterkundige Kroniek*0
STRAATJE IN MONT MAR TRE.
Koningskinderen, door C. R ij n s d o r p,
2de druk. Rolling's Uitgeverij, Baam.
P. H. Muller heeft in „Opwaartsdhe Wegen" een
artikel gevrijd aan dit boek, dat hij prees als een
staal van goede Christelijke lectuur. (Cursiveering
van mij. W.)
Mevr. Kuypcr-v. Oordt sloot zich in „De Heraut"
bij Muller's oordeel aan, de nadruk leggende op:
lectuur.
Nu is 't mij altcos een verborgenheid gebleven, waar
zoo ongeveer de grenzen liggen tussohen wat som
mige recensenten, o.a. Dr. Tazelaar in „De Reforma
tie", lectuur en wat ze literatuur achten te zijn.
Willen mevr. Kuyper-v. Oordt en Muller vaststel
len: „Rijnsdorp gaf een heel goed bock, maar 't
ibleof lectuur; tot de literatuur behoort het niet," dan
zou ik willen zeggen: Nou breekt me de klomp. Is dit
boek slechts „lectuur?"
Want Rijnsdorp gaf in „Koningskinderen" een
roman, die zich best meten kan met heel wat boeken
en boekje^, die in de z.g.n. officieele literatuurwereld
op het répertoire voorkomen. Deze eersteling is een
rijke belofte.
Waar voor mij de grens ligt tusscl.cn lectuur en
literatuur?
Een voorbeeld moge ik hier noemen van goede
lectuur:
G. C. Hoogewerff, die, nu hij als leeraar (bij 't
M.O. zijn emeritaat geniet, lustig aan 't schrijven is
getogen van heel goede historische lectuur in roman
vorm a) geeft geen literatuur in de engere zin van
*t woord. Hij vertelt slechts en zijn figuren beleven
de gebeurtenissen, maar psychologisch gesproken,
blijven zijn mensohen vlak: we zien er geen bepaalde
karakters in, ze reagecren niet naar eigen psycholo
gische norm. De historische feiten dominecrcn. Ove
rigens: heel prettige lectuur.
„Koningskinderen" is psychologisch knap werk, de
schrijver vertelt boeiend en beschaafd, maar hij doet
meer dan dat: hij tracht ons in 't milieu, dat hij
beschrijft, de karakters te leeren onderscheiden.
Daarin bewijst hij zich niet alleen een knap verteller,
maar wat veel meer zegt: kunstenaar, d.i. een ver
teller, die z'n figuren elk een eigen leven toebedeelt,
scherp onderscheiden van elke anderCj die ei* naast
verschijnt.
„Koningskinderen" is een staal van zuiver-Hol-
Jandsch realisme. „Klein-malcrei", of zooals Potgie
ter daarvan smalend zei: „copiëerlust des dagclijk-
schcn levens", Rijnsdorp blijft dus in dij historische
lijn en zooals voor honderd jaar Hildbrand de
harten van zijn lezers en lezeressen stormenderhand
veroverde, zoo schijnt de nog jeugdige auteur, de
schepper van deze „Koningskinderen", ook zeer in
de smaak te vallen van 't publiek: de vierde druk
is al in de maak en dat binnen eenige maanden.
Van Hildobrand gesproken: hij rekende indertijd af
met 't braaf-burgerlijk milieu, waarvoor hij, de breed-
ontwikkelde 6tudent, zich begon te geneeren. Hij deed
het met een kinderlijk zelfbehagen, spelende heel
vaak „Ie beau róle". De realist van vandaag geeft
objectieve kunst, d.w.z. hij geeft het leven weer,
zooals hij het ziet reilen en zeilen, wel met ecu
sterk-subjcctief accent, maar niet als een braaf pre
dikheer er tusschen staand zooals wijlen Hildobrand.
Rijnsdorp rekent af met het milieu, waarin hij werd
groot gebracht. Er komt een aardig jongetje, dami-
necszoontje, in dit boek voor; die, nahr ik vemioed,
aan 's auteurs eigen jeugdleven niet vreemd is: 't
ventje maakte kennis met een type van mysticisten,
die door hun dierbaar geklets de kunst van klap-
loopen ten koste van de broederen en zusteren uit
stekend beoefenden.
't Gereformeerde volkje, hier de „Havcnaars" gc-
heetcn, „lag" nogal lijdelijk en gemoedelijk, hoewel
zo blijkens hun gesprekken over „kinderdoop, genade
verbond, ambten en de kerk als instituut", de doop
van Dr. Kuypcr's geest hadden ontvangen, maar:
wat het hart niet wil, laat 't hoofd niet binnen. En
't hart 't gemoed, de mystiek in één woord, heeft
bij de Havcnaars 't eerste en 't hoogste gezag. Ze
meditecrcn graag „boven een geopende Bijbel".
Eén vreemde eend zwemt er binnen in de bijt van
die mysticisten, een zekere Seliippérus, ,ydic zijn
Heiland had gevonden tijdens de revivals in Wales;
hij loefde geestelijk sterk naar een bepaalde Engel-
sche vroomheid gericht." Een staal van Rijnsdorp's
fijn geestige psychologische karaktoriscering geeft
dit beeld van deze blijmoedige christen:
„Hij leefde bij 't gebaar, de gesticulatie, de toe
spraak. Voor hem naderde de hemel 't dichtst de
aarde onder 't dakzeil van een zendingstent, bij de
spanning van een ingezet lied na een dringende toe
spraak tot de zielen de spanning, dat 't nü ging
cn moest gebeuren. Wanneer dan een piston de bid
dende melodie gedragen uitschetterde, of oen stem
Willem Evers gaf op deze plaats reeds een
bespreking van 't veelbesproken bock, waarover het
den lezer hopelijk niet verveelt nog eens een ander
soortig geluid te hooren. W. I
a) De Heksenkamer. De Bijbelscliipper etc.
uit de tent, vooruitloopend op 't koor, 't refrein dwee-
pend-gebroken weer inzette, don was Jezus, de
Vriend der zielen, de vergadering zeer nabij. Weelde
bleef het op zulk een oogenblik zich aan den Heiland
over te geven en 't immers gereed liggend heil aan
te grijpen. Dan standen de tranen hem in de oogen;
in een groote allen-omvattcnde liefde zou hij dan
de heele vergadering wel willen omvaêmcn en bren
gen in het Vaderhuis. O, op zulk een oogenblik
's Hoeren terugkomst te beleven
Deze Schippérus werd de compagnon van de hoofd
persoon in deze roman, Siem 't Hoen, met wien de
Halleluja-christen voornoemd de meest krasse tegen
stelling vormt.
Siem 't Hoen is een zeer gecompliceerde figuur: op
hem heeft de Schrijver al zijn psychologisch uitbeel
dt ngs vermogen aangewend.
Een ras-kerel, recht en slecht, uit één stuk: een
kerel van alles of niets.
Wat zijn afkomst betreft, laat de Schrijver ons
vrijwel in 't duister, zooals we ook al te lang in 't
onzekere blijven omtrent de verhouding van Siem
't Hoen tot de gemeente, die hem als een verloren
schaap beschouwde, omdat hij de band mot de kerk
moedwillig verbroken had.
In de aanvang van den roman brengt dit de span
ning in 't gebeuren, dat de uitzonderlijk-langj figuur
van don afvalligen broeder zich na jaren weer voor
't eerst in de kerk vertoonde. Dat brengt in 't gezel
schap vain de Havenaars, ten huize van een der
broeders, een zekere Seidler, de gesprekken tot rumoc
rende levendagheid.
Wo hooren ook al gauw, dat er tussohen dien 't
Hoen en de dochter van een der vromen van 't ge
zelschap vroeger wat gebeurd is, dat de verloving
heeft verbroken. Wét dat was en hoe érg 't was, ko
men wij eerst recht te weten op blz. 93 Van 't l>oek:
Siem had zich aan haar vergrepen. Op bedoelde pagi
na belijdt hij z'n zonde aan haar vader, den ouden
Goote, oen der meest sympathieke „koningskinderen".
't Is een fout in de compositie, dat eerst dan het
gordijn wordt weggeschoven van de dramatische
achtergrond, die de verwikkeling van 't gebeuren be
lichten moet.
Neeltje, z'n vroegere meisje, heeft blijkbaar nd die
scène-van-verkrachting de verloving verbroken (op
blz. 73 biecht zij in vage bewoordingen aan de domi
neesvrouw 't geval), bleef voortaan van 't Avond
maal weg, terwijl Siem haar in de steek liet. Blijk
baar heeft „de zaak" geen verdere gevolgen gehad
voor Neeltje, dan dat ze, hoewel in haar hart veel
voor Siem gevoelend, hem geheel opgegewm had. Tot
hij, na tien jaar, weer ter kerk komend, Neeltje, hem
lang niet onversohillig, via de kerk weer te bereiken
tracht. Zijn koppigheid had hem al die jaren stug
doen terugblijven én van Neeltje èn van de kerk, di)3
ja, wat de kerkeraad1 met hem heeft te doen ge
had, daar komen we ook niet achter.
Neeltje vertelt ervan in haar biecht: „Kort daarop
begon die geschiedenis, dat heb een heele nasleep ge
geven... met ouwe Sohuijt en Vader, afijn, dat weet
U allemaal net zoo goed als ik..."
Ja maar, de lezer komt daar niet achter. Want wat
er tusschen die twee was gebeurd, bleef een geheim
waarin Neeltje alleen haai- moeder betrekken had.
De realist Rijnsdorp is in gebreke gebleven ons het
gebeuren en de dramatische verwikkeling doorzich
tig te maken, er blijven alleen vermoedens onzerzijds.
Ds. Versluys bezoekt Siem, voelende zijn herder
lijke plicht, om verdoolde schapen naar de kooi
terug te moeten lokken. Gespannen-levendig, is de
dialoog tusschen dien ietwat sohutterigen dominé en
den gladden, robustcn koopman, die 'tHoen was.
Dominé komt hem wijzen op zijn zondige, onker
kelijke weg. Siem begint die zondige weg te verbin
den met het feit, dat Neeltje hem afgewezen heeft*
En dominé zegt: „De weg naar God loopt niet spe
ciaal over Neeltje".
Dominé heeft Siem niet dóór, voelt dat ook en is
erg geïrriteerd als Siem hem zoo welbewust van
antwoord dient. Dominé weet niet, dat Siem schuld
belijden wil inzake zijn „val" en dat Neeltje voor zijn
besef zijn vrouw moét worden. En daarom houdt hij
vol: „dat is voor mijn één wegt". Prachtig is 'tHoen's
rjigc koppigheid in de dialoog volgehouden. Alleen
maar: zijn geestigheden lijken me soms erg gezocht,
zooals die opmerking over de portretten van Luther
en Calvijn, die hem beurtelings leclijk aankijken. En
wat beduidt z'n zeggen: „twee dingo benn' d'r, die
ken ik nog nie' overeenbrengen. Dat is hier de Bijbel
op 't rokkie" hij wees naar de boekenhanger achter
zich „cn dat is het sterfbed van me moeder?" We
lezen namelijk later, dat die moeder zingend was
heengegaan.Wat bedoelt Siem dus met ddc tirade?,
Voor mij nog al duistert
A. WAPENAAR.
[Wordt vervolgd).
O
DE ZAAK DREYFUS
De Martelaar van Duivelseiland
Het is al heel wat jaren geleden, dat kapitein
Dreyfus onrechtvaardig veroordeeld werd, (189b)
anaar nog altijd is er voor deze juridische blunder
van fenomcnaJe afmetingen belangstelling. En dat
Is goed. Het ingeschapen rechtsgevoel der massa is
door de zonde verzwakt, ja soms geheel verdwenen;
des te meer te woardeeren, wanneer het in bepaalde
gevallen tegen rechtskrenking intuïtief en spontaan
reageert. Zulk een geval is dat van Dreyfus, de mar
telaar van Duivelseiland, omtrent wie langzamer
hand alle gegevens bekend zijn geworden1) en van
wiens leven, lijden en eerherstel Dr. Bruno Weil een
levendig en instructief verhaal heeft gegeven2), een
verhaal dat opgedragen werd „aan allen, die in
irech tv aardige toorn ontvlammen tegen alle onrecht,
die hun hart vol medelijden openstellen voor de
onschuldigen, dio herstel van gedaan onreoht als
hoogste zedelijke plicht beschouwen en die wenschen,
dat de wereld meer en meer vervuld ®al zijn van
liefde en menschclijkheid, van gerechtigheid en
goedheid."
Gelijk men weet, bestonden lar in Frankrijk na de
oorlog van '70 sterke vijandschap en wraakzucht
KAl'iTKIN ALfc'KlüO LUCWYi-Lö
Als rechter van instructie tegen de verdachte fun-
geerde Du Paty do Clam.
„Hij beschouwde aldus Dr. Weil het geheel
als zijn taaie den beschuldigdo tc overtuigen en tot
een bekentenis te brengen. Hierin gelijkt hij veel op
de meeste rechtere van instructie van het Europeesche
vaste land, die in tegenstelling met de Angelsaksi
sche opvattingen van het recht van iederen beschul
digde, zijn mond te houden onder alle omstandig
heden, door verivoor en uitvragen via den beschul
digde zelf Ce wapens tegen hem in handen wenschen
te krijgen. De bekentenis is de kroon van het streven
aller rechters van instructie en uit halve en driekwart
bekentenissen wordt een gebouw opgetrokken, dat
zelfs bij zijn instorting dikwijls nog voldoende is, den
beklaagde in het verderf te helpen."
Wat in 't bizonder meegeholpen heeft aan het tot
standkomen van Dreyfus' veroordeeling, is geweest
de hetze der pers, geopend door de nationalistische,
anti-semietisohe oourant Libre Parole. En waar de
pers, vooral in een land als Frankrijk, een buiten
gewoon sterke invloed heeft op de massa, keerde aach
ook het volk tegen do verdachte. En die ontketende
openbare meening eischte bevrediging zoo moge
lijk bloed.
De krijgsraad was samengesteld uit zeven officieren
die nóch juridisch nöoh militair-technisch voor hun
taaie berekend waren. Dreyfus' houding zelf wekte
weinig sympathie: „Hij bestreed alles zegt Lépine
met eentonige, langzame, kleurlooze stem. Zoo nu
en dan in den loop der debatten trek zijn gezicht
krampachtig samen. Maar niet één enkele beweging
van verontwaardiging, niet één uit het hart opgewel
de kreet, niet één blijk van aandoening, dat anderen
ontroeren kon."
Een zeer ernstige misdaad tegen het reoht werd
door de Minister van Oorlog begaan, toen hij een
geheime brief zond aan de Voorzitter van de krijgs
raad met de aanteekendng: „Te openen in de raad
kamer." Met algemeene stemmen werd Dreyfus
veroordeeld tot levenslange deportatie.
Ofschoon in strijd met de wut, werd het aan mevr.
Dreyfus geweigerd, haar man in de verbanning te
volgen. Een leven van physiek en geestelijk lijden
heeft de venbannene doorworsteld in het onverdra-
gelijk klimaat van Duivelseiland, dichtbij de Zuid-
amerikaansche kust
De gedachte, van zijn post te deserteeren, verwierp
hij denkende aan zijn lieve vrouw en kinderen: „Welk
ook het lijden moge zijn, dat men je aandoet, je
moet, totdat men je in Je graf werpt, voorwaarts
gaan, je moet je ophouden voor je beulen, zoolang
je ook maar een schaduw van kracht bezit" Aldus
schreef Dreyfus in zijn dagboek.
krijgsraad te staan. Heel de wereld volgt deze actie
met levendige interesse. De publieke opinie is op
Dreyfus' hand. Ieder buiten Frankrijk acht zijn vrij
spraak zoo goed als zeker.
Geen wonder, dat de ontstemming over de uit
spraak van de krijgsraad te Rennes: tien jaar hochr
tenis en degradeering, luide tot uiting komt Zelfs
telegrafeert de Koningin van Engeland aan de Lord-
Opperrechter „dat zij met ontstelling het slechte von
nis heeft vernomen en dat zij wenscht, dat de arme
martelaar daartegen een beroep zal doen op betere
rechtere."
Dit is niet geschied. Dreyfus wordt begenadigd en
verlaat de gevangenis, doch publiceert onmiddellijk
de verklaring, dat hij voortgaan zal met te streven
naar herstel van de verschrikkelijke gerechtelijke
dwaling, wier slachtoffer hij is.
Dat henstel heeft reeds plaats in 1900. Dreyfus wordt
majoor en tot ridder van het Legioen van Eer ge
slagen op dezelfde plaats, waar hij twaalf jaar ge-.
leden, onder de hoon van het plebs, was gedegradeerd
geworden. Spoedig daarop verlaat hij de dienst,
treedt in 1914 opnieuw in 't leger, onderscheidt zich
in de oorlog en woont thans gepensionncord te Parijs.
De geniale bedriegei, die zijn ongeluk werd, nl,
Esterha/zy, wordt ontmaskerd, moet naar Engeland
vluchten en sterft onder vreemde naam na jaren var»
ontbering en ellende.
De beteekenis van het geval-Dreyfus is niet beperkt
tot zijn persoon en 't onreoht, hem aangedaan; zij
heeft ook jarenlang de verhouding van zijn land tot
Duitsohland beïnvloed. Eens zelfs schijnt ze geleid
te hebben tot zéér dreigend oorlogsgevaar.
Menigmaal hebben èn de Duitsche regeering èai da
ambassadeur verklaringen afgelegd, dat het Duitsche
gezantschap direct nóch indirect met kapitein Dreyfus
de minste relatie heeft gehad. De publicatie van de
mémoires van Von Schwartzkoppen, de Duitsche
militaire attaché te Parijs hebben aangetoond was
het nog noodig? dat deze verklaring juist was,
echter is het mede de sohuld van deze Von Schwartz
koppen geweest, dat Dreyfus onschuldig veroordeeld
werd. Hij verzweeg nl. welke relaties hij onderhield
met de aartsverrader Esterhazy. De openbaarmaking
daarvan zou oogenblikkelijk „de waarheid omtrent
Dreyfus" aan 't licht hebben gebracht.
Dr. Weil spaart Von Schwartzkoppen niet, wanneer
hij oonstateert dai deze zijn mensoheliikheid hoeft
versmoord ter wille van militairistisohc kastegeest en
-discipline, ter wille van zijn taak die in hoofdzaak
bestond in liegen en bedriegen dntrigceren en spioa-
neeren. Uit deze tragiek der internationale „verhou
dingen", uit deze „ongelukzalige gebondenheid van
mens alien aan een systeem, dat hen belemmert op
recht en waar te zijn," is ten slotte ook de oorlog
voortgekomen en zal straks opnieuw de oorlog voort
komen. Want de volkoren hebben niets geleerd eit
niets vergeven.
De beteekenis van het gcvol-Dreyfus is nog ruimer,
ze is algemecn-mcnsohelijk, ze is mondiaal. Deze
zaak is, gelijk Weil oogt do „proefsteen van het
rechtsgevoel van een geheel tijd perk geworden." Het
was niet de eerste, en het zou ook niet de laatste
maal zijn, dat macht en recht rond een beklaagde om
de overwinning kampten en dat het laatste werd ver
trapt En helaas vindt niet altijd herstel plaats, niet
immer worden alle raadselen opgelost alle verval-
sohingen en leugenachtige verklaringen gelogenstraft!
Een gerechtelijke dwaling merkt de Auteur te
recht op is de vertwijfeling van alle eerlijke
menschcn. Wat, als recht geen recht meer is?
Iedere juridische misslag vernietigt een stuk rechts
besef in de massa. Maar opent ook het oog voor het
relatieve van alle menschelijkc kennis en inzicht, en
kan aldus een aansporing zijn tot meerder voorzich
tigheid bij het bcoordeelen van gebeurtenissen en
beschuldigingen, welke aan het rechtskundig oordeel
worden onderworpen.
GOEDE GEDACHTEN.
Het is gemakkelijker een wijsheid te debiteeren,
dan haar in toepassing te brengen.
Vele menschcn, die in hun gejaagdheid zich geen
tijd gunnen om te bidden of naar de kerk te gaan,
doen als die man, die in 't zweet zijns aanschijns
aan een blok zaagde met een botte zaag, en toen men
hem toeriep: „vriend, scherp toch eerst uw zaag, dan
gaat 't veel vluggert" antwoordde: „daar heb ik geen
tijd voort"
legen Duitechland. Aan beide zijden was elk goed
■vertrouwen in elkanders bedoelingen en strevingen
afwezig. Door een wijd-vertaktc, militaire spionnage-
en contra-spionnage-dienst trachtten de Fransche cn
Duitsche Generale Staven achter eikaars geheimen
te komen. De geschiedenis van Dreyfus vooral heeft
dit goede, dat de schunnige prak tijken der militaire
machthebbers vóór de wereldoorlog er door aan het
licht zijn gekomen en aan de kaalt gesteld. Men ver
wondert er zich over, hoe bij dergelijke wantoestan
den, bedrog en kuiperijen het nog tot 1914 heeft kun
nen duren, eer de Wereldoorlog uitbarstte.
„Het is de beteekenis von den inlichtingendienst
sloten met valschc sleutels te openen, dienstboden en
prostituée's om te koopen brieven te stelen en te
vervalschen. Zoo gaat het in alle landenen het
is een natuurlijk gevolg, dat men geen middel be
denkelijk vindt." Aldus Majoor Esterhazy.
We naderen tihans tot hot geval-Dreyfus. Midden
1894 krijgt 't Fransche inlichtingenbureau een uit de
ambassade ontvreemd document in handen, gericht
aan Overste Von Schwarzkoppcn. Het stuk was sa
mengevoegd na in vieren te zijn gescheurd. In de
brief werden vier begeleidende stukken genoemd,
welke echter tot de dag van heden nimmer terecht
lijn gekomen.
Het was duidelijk, dat men hier te doen had met
een poging tot verraad. Maar verder bleek uit het
betreffende materiaal dat de verrader gezocht moest
worden onder de vaste stafofficieren. Him schrift
werd met dat van 't document vergeleken en men
meende de oplossing van 't raadsel gevonden te heb
ben: Kapitein Dreyfus, die bovendien bij de overste
Fabre slecht aangeschreven stond, werd door deze
als de dader aangewezen.
Alfred Dreyfus was geboortig uit Mühlhouse in de
Elzas, was van Joodsohe origine en de eerste Jood,
welke in de Fransche Generale Staf opgenomen werd.
Dreyfus was vrij bemiddeld, gelukkig gehuwd, bezat
groote begaafdheden en werd gedreven door het sterk
verlangen naar ren snelle officierscarrière. Hij bezat
weinig vrienden en zocht zijn gezelligheid in de enge
kring van zijn gezin.
Belangrijk waren de mémoires van Von
Schwartzkoppen uitgegeven door diens weduwe cn
het boek van Overste Dr Schwcrtfeger: De Waarheid
over Dreyfus. Briand heeft op de vraag van afge
vaardigde Guermit geantwoord, dat er niets meer
over deze zaak te publiceercn valt
a) „De zaak Dreyfus", vert, door P. Roosenburg.
W.B. 1931.
Inmiddels was nog niet alles verloren. Neen, angst
vallig werd er voor gezorgd, dat er tot Dreyfus, ginds
ver weg, niets doordrong van wat er om zijnentwille
in 't vaderland gebeurde. Hoe zou het hem hebben
gesterkt in zijn zwaarste oogenblikkenl
De actie tot Dreyfus' eerherstel ging uit van Je
naaste familie: zijn broeder Mathieu, zijn vrouw
Lucie. De advocaat Demangc, Bernard Lazare, overste
Picquart, de grijze Elzasser Soheurer-Kerstmer, heb
ben allen er het hunne toe bijgedragen.
De eerste anval, de beschuldiging van Esterhazy
van landverraad: het opstelion van het borderau, dat
aan Dreyfus toegeschreven was, liep op een misluk
king uit Slechts drie mdnuten had de krijgsraad voor
zijn beraadslagingen noodig. Gelijk Dreyfus éénstem
mig schuldig was verklaard, werd Esterhazy één
stemmig vrijgesproken.
Doch eind 1897 ontvangt de partij van het recht
een geweldige versterking: Emilc Zola voegt zich bij
hen en richt aan de President der Republiek in
Aurore een open brief, het beroemde document der
histoire humaine: J'accuse 11c beschuldig.
De slotwoorden van deze aanklacht, welke als
donder en bliksem in de zwoele atmosfeer der Fran
sche militaire en civiele diplomatie neervielen,
luidden:
„Ik heb slechts het hartstochtelijk verlangen, dat
licht ontstoken zal worden in naam der menschheid,
die zoo zeer heeft geleden en recht heeft op geluk.
Mijn heftig protest is slechts de kreet van mijn ziel.
Men brenge mij dus voor do jury en de instructie
hebbc in volle openbaarheid plaatst Ik wacht af.'"
Het is de machthebbende handliavers van het von
nis echter gelukt nog eenige tijd de stem van het ge
weten te smoren. Zola vlucht naar Engeland, nadat
de jury hem wegens laster heeft veroordeeld en heel
't land door komt het tot gevaarlijke anti-Joodenbe-
toogingen en uitbarstingen: „Het schijnt aan nationa
lisme, clericalisme en anti-semietisme gegeven te
zijn nog éénmaal te zegevieren.
Het materiaal, dat vóór Dreyfus' onschuld pleit
wordt intussohen al omvangrijker: de brief van Henry,
waarin Dreyfus' naam voluit werd genoemd, een
zéér bezwarend document, blijkt vervalscht. De fal
saris pleegt in de gevangenis zelfmoord. Nu is de
actie niet meer te stuiten. Hot verzoek van Mevrouw
Dreyfus /xn de zaak opnieuw in behandeling te
brengen, wordt door de strafrechter van het Hof van
Cassatie nigewilligd en na vijf jaar van martelende
onzeker- en moordende eenzaamheid keert de onschul
dige naar Frankrijk terug, om opnieuw voor de