522
LETTERKUNDIGE KRONIEK
II.
Verhalen, door J. K. v. EERBEEK.
Uitgave: J. H. Kok N.V., Kampen.
Van humor zijn deze verhalen vol, en 't is de hu
mor die dezen auteur heeft verzoend met het leven;
humor, die geboren ia uit den levensernst, maar
met een fijne glimlach op dat leven neer kan zien,
verzoend met de tragiek, waardoor dat leven de
moeite waard is, waarom de kunstenaar dat leven
liefheeft met een diepe, een grondelooze liefde.
Die humor zit zelfs in de plastiek van dezen
auteur-, b.v. als hij den pas aangekochten gasmotor
van den bakker Gerard Ambtman beschrijft:
„Hier is nu een droom werkelijkheid geworden. En
ee is wonder gebleven. Daar staat de motor in de
slordig opgetrokken keet: als men naar boven kijkt
ziet men tegen den onderkant van de pannen, span
ten en daklatten op alsof men een mensch
van den verkeerden kant tegen de rib
ben opkeek. (Spatiocring van mij, W.)
De muren zijn van de slechtste specie zoo noncha
lant opgemetseld, dat ze nu al scheuren, nu ze er nog
nauwelijks staan. Mnar dat komt mee van de kracht
van de motor, hoewel die gegoten staat in de grond,
vastgeklonken met moeren en specie. De heele ma
chinekamer is niet veel meer dan een schuur, een
in der haast opgetrokken keet, waar geen ide
aal had kunnen huizeeren, als de
mensch, de arbeider, die er werkte, niet
ieder en keer z'n plan, z'n droom in zich
zelf ronddroeg. En wel zeker droeg Gerard
Ambtman zijn ideaal in zich."
Fijntjes gezien en gezegd: Ambtman in z'n keet,
fijk met z'n gasmotor, een verwezenlijkt ideaal.
Maar er is teederder humor in dit boek.
Lees „Het wonder in het gasthuis", het geval van
drie mud eierkolen, die bezorgd werden puur uit
vergissing bij Bartjen, en waarop haar buurvrouw
Hermanns wachtte. Bartjen had er den Heer om ge
beden en het wonder gebeurt En ze gaat het Her-
manna vertellen, en deze laat het wonder een won
der blijven, hoewel met innerlijke strijd om het als
een vergissing te qualificeeren; want ze houdt eigen
lijk niet van Bartjen, die zich nog al voelt met haai
„Hoogliaarlemmcrduitsch". 't Is maar een simpel ver
telsel over simpele besjes, maar de zachte humor
lacht achter eiken regel en alleen de laatste regel is
bier te veel; de auteur speelt nog te gruag de mora
list Hij laat aan 't slot zetten:
Dc grooten moeten alle lasten van de kleinen mee
dragen: ook hun domheid.
Bij een herdruk dit weglaten, van EerbeekI
Ik moest vooral onder 't lezen van dc schets:
rWate Landecldenken aan „Koningskinderen", en
in 't bizonder aan Siem 't Hoen's „tot ruimte" komen,
gooals het heet in de taal der mysticisten.
Thomas Elzenkamp heeft zijn stervenden vriend be
zocht en deze zeide hem:
„Het komt er voor mij niet meer op aan. En ik heb
je ook niet veel te vertellen. Ik ben bij een schoen
maker in Frannker In de leer geweest die maakte
me wakker, zooals ik jou. Als ik ernst wilde maken
met mijn leven, ernst met mijzelf en met anderen,
moest ik andcis gaan leven. Ik had altijd baas
willen zijn ik moest knecht worden; hij heeft me
de Evangeliën leeren lezen. Een mensch heeft de
genade noodig, elk uur; die is alleen te koop met
het beste dat een mensch heeft De zwaarste vracht,
die een mensch ziet dat is de jouwe, Thomas. Christus
heeft den zwaarstcn last vun ons allen op zich
genomen. Wat ik je nu zeg, is je niet allemuul dui
delijk, maar nu een poos zul je me begrijpen. Ook
ronder dat ik je alles uitleg...."
Misschien, lezer, merkt ge op, dat Wate wel wat
paradoxaal spreekt: „de genade is alleen te koop
met het beste dat oen mensch heeft". En allicht denkt
ge: het beste moet dat niet het slechtste, n.l. die
.vracht beduiden? We vcrgëven den armen schoen
maker zijn paradox, die hij ons in den volgenden
zin heel duidelijk mankt Thomas heeft het goed
verstaan: het gaat hom als Siem 't Hoen; hij bezit
meer dan hij weet; hij vertrouwt het niet, 'l is nog
dagen lang donker in zijn gemoed.
„Maar op een morgen was de inzinking voorbij:
ronder twijfel vond het nieuwe, jonge vertrouwen
mefi zijn ooi-sprong ln het lichaam".... Deze morgen
«*ist hij echter weer zoo zeker, alsof hij er een boon-
schap over gekregen had. dat de erfenis van zijn
Vriend veilig bij hem was. Hij wist dat het zijn eer
lijke begeerte was zijn leven te besteden in dienst
.Van zijn Zaligmaker.
Psalmen en teksten schoten hom in
Öen zin, waarvan hy niet geweten had,
dathijzekende. (Spat van mij, W.) En één tekst
liet hem niet los, den geheelcn dag niet, dat hij daar
voor het laatst bij zijn patroon werkte: „Alzoo lief
heeft God de wereld gehad, «lat Hij Zijn eeniggeboren
Zoon gaf, opdat een iegelijk die in 1-Iem gelooft niet
verderve maar het eeuwige leven hebbe".
Op een Zaterdagavond zocht Thomas de stilte,
buiten. En de genade breekt in hem door met
kracht...
Rijnsdorp heeft in z'n boek deze doorbraak weten
weer te geven in een bewogen, suggcsticf-beeldende
taal, die een toppunt in <lien roman beduidt van
plastische psychologie.
Van Eerbeek is soberder, hij duidt slechts aan met
een enkele lijn. toch wel de sfeer ons suggereerend
van die machtige momenten van ziels-gebeuren
„Donker is het land. de hemel ook, maar het licht
is van den hemel in de vlakke slooten gedaald, die
a-lanzen nog zoo'n heetje en gloriën hel naar boven
De hoornen zijn het zwartst; een zwakke schim groen
of grijs Hgt nog op het land; de lucht is grijs met
hier en daar een pareltje. In het Westen is de rook
nchtige vuiligheid van den hemel weggetrokken er
daar glimt de koepel als blik.
En opeens is het, of de kracht uit Thomas weg
vloeit, een rilling vaart hem door de leden, en het
is hem te moede alsof God tot hem sprak, die hem
te kiezen geeft".
Een opmerkelijk verdiepte visie geeft dit brokje
beschrijving:
„De wereld ligt zoo stil, alsof ze zich verwondert
over de worsteling van dezen mensch. Wat gebeurt
er nu met hem? De wereld krimpt; die wordt zoo
klein, zoo klein. De hoornen zijn niet meer dan
speelgoed van een kind, dat op een tafel staat
De zee, die achter de horizon ligt, is die nog te
zien? Het land, dat daar nog achter ligt, is dat nog
te zien? Worden de dingen zoo klein, de wereld zoo
eng, dat de kleine mensch zo omvatten kan?"
Voelt ge, wat de schrijver ons hier tracht te sug-
gerceren? De belangrijkheid van «en mensch, aan
wien God zich belieft te openbaren, tegenover de
kleine als wegkrimpende wereld, die wegvalt in zul
ke momenten als God en de ziel zich samen weten.
Twee jongere Christen-schrijvers, die ongeveer
terzelfder tijd ons een bekeeringsgeschiedenis ver
halen, waarvan de dramatische spanning het toppunt
vormt in de vertelling, zegt dit niet dat zij hPt tot
op de draad versleten motief van veel Zondags-
schoolboekjes niet kunnen loslaten omdat het altoos
weer boeit om het geheim dat ook hot eigen leven
van die auteurs niet vreemd is; het geheim van
het Christendom, de wedergeboorte en bekeering.
Maar dit ls het opmerkelijke, dat onze jongeren
dit bckeeringsmotief nog niet hebben belicht van uit
het zieleleven van onze jongeren zelf, m.a.w. de be
keering waarvan ze verhalen, geldt den man-uit-
het-volk, niet den intellectueel van onze dagen, die
vol zit met zijn vragen naar het hóe en het wót
der geheimenis die het Christendom predikt Im
mers, de zekerheid van het geloof wordt nog wel ge
vonden bij de eenvoudigen, die den Bijbel critipkloos
aanvaarden, maar onder onze jongeren vinden wé
veel meer een wankelen, een tobben, soms een zich
neigen naar een soort Christelijk humanisme, dat
vreemd is aan het geheim van «lcn Christus der
Schriften
J. K. v. Eerbeek geeft in z'n laatste schets „Ge
kozen" het geval van een jongen, die zjjn opvoeding
ontrouw wordt, zich met een meisje afgeeft, dat hem
de boeken van Lindsey te lezen gaf, totdat hij zelfs
een nacht met haar buitenshuis doorbrengt. Eigen
aardig is de compositie van die korte schets. We
krijgen het meisje niet te zien. 't Is de bedoeling
van den schrijver te laten voelen, hoe moeilijk het
kan vallen te breken met het ouderlijk hui9, te bre
ken met de liefde van een vader en een moeder. De
schrijver laat die jongen meditcercn, in de kamer
waar hij zijn meisje ontmoet. Geen dialoog, alleen
maar een vlijmend zich zelf ontleden in z'n verhou
ding tot 't ouderlijk tehuis.
't Is een verheerlijking vnn het vaderhuis, dat door
een bijna verloren zoon in al z'n intieme schoonheden
wondt geanalyseerd.
In dit schetsje vooral komt uit, dat v. Eerbeek zich
laat gaan op don stroom van zijn sterke impulsen;
hij bekommert zich niet om de entourage, alleen
muar om dat ééne; de zoetheid van het ouderlijk
tehuis voor wie er de smaak eenmaal van te pakken
hecfL
Van Eerbeek moet zich wel geweld aandoen, om
zijn inspiratie's vorm te geven binnen het kader van
een schematischen opzet; deze laatste houdt hij er
Hl,!"ht nooit op na Toch zal hij er aan moeten ge-
loovcn, als hij in het grootere, brecxlere kader van
den roman iets bereiken zal.
Op één schets wilde ik nog wijzen, die een hizon-
dere kant van .zijn talent bepaalt: één der best ge
slaagde uit den bundel Tiemen. Het is het tragisch
verhaal van een arbeider, die op z'n ouden dag afge
dankt, zonder eenig pensioen op de keien wordt ge
zet De oude Tiemen heeft het zoo lang volgehouden
als hij kan; hij is knecht bij den mulder, dien we
ook in andere schetsen leeren kennen: Beltman, den
„Baard" en deze Beltman is wreed tegenover den
arbeider, die versleten is, met een wreedheid, die nog
altoos in 't zakenleven opgeld doet: wat versleten is,
zet je aan kant
Tiemen wordt als een vod weggesmeten en zoo
groeit in hem dc wraak, die hem een duivelsche vol
doening geeft als hij op een kwaden avond de fa
briek in brand steekt, de olde mcule, waar hij zijn
leven lang heeft gezwoegd voor de beurs van „den
Baard".
Tiemen is geen normaal mensch meer, als de
wraakzucht hein te pakken heeft En de schrijver
toont hier wat hij kan door den abnormalen als be
zeten Tiemen ons uit te beelden, wellustig genietend
van zijn wraakvisiocnen, die hij tot afschuwelijke
werkelijkheid realiseert.
Wat een rake plastiek geeft een passage als deze:
Toen hij naar de Passiebloem liep, was zijn rug
krom, en zijn knieën kon hij niet meer recht krijgen.
Ouderdom en tegenspoed hadden hem den klem uit
de spieren geroofd. De schachten van z'n schoenen
gaapten aan den enkel, omdat zijn beencn niet meer
stram en rechtop stonden. De verschoten jas ver
keerd toegeknoopt om zijn gedoken rug, verborg zijn
onmoed niet meer. Vergeefs trachtte hij zijn stem de
oude zekerheid te geven, wanneer hij iemand ont
moette. Hoe opgewekter hij sprak, hoe meer zijn wan
hoop bloot kwam. En dan gaat Tiemen zijn luguber
plan volvoeren. Wat een meesterlijke uitbeelding van
het uitbrekende vuur geeft 't volgende: „Rookwolken
breken door de ruiten van de „Passiebloem". De witte
rook, waar donkerder banen tusschen zijn gewc\eu,
komt met vlossigo rollen de open ramen uit Een
gordijn van damp nevelt om den gevel; de wind
sleurt er een baan van weg, die wild, vertwijfeld op
veert ze verijlt Soms wordt de rookzuil dunner;
niet meer dan een doorzichtige sluier wuift voor den
tympaan; de daklijst is te zien, men ziet dat zij
door het rookfloers heenbreektDaar 'rollen nieu
we, zwarte golven uit den muil, die het opengeslagen
r&aim is; ze tuimelen in heftige vlugge wenteling
elkander na; krullen om de daklijst, liggen als een
tweede dek uit over het dak......
En de vlam dringt op de lucht aan. Het vuur wor
stelt met den smook, die het leven verstikt Het is
bijna zelf nog rook. Wie het ziet, denkt: was daar
een vlam? Was daar een oogenblik een vlam, een
gele, wreode hecte vlek tu»9chen den rook? Een
vurige spitse tong die den weg naar de vrijheid
zoekt? Dikker en zwarter komt dc rook uitbreken,
verdringt de sulfertong, stroomt uit, een zwarte haan,
stijgt, en stAat als een zuil boven het verdoemde
huisMaar het vuur wint het. Het slaat den dik
ken watten mantel af. Het barst de hel uit, die de
korenschuur is."
Tiemen geniet; het rattennest heeft hy weggebrand.
De ratten wuren voor zijn ontstelde verbeelding de
symbolen van de demonen, die heerschten in de fa
briek van Beltman, „den Baard", den man die God
niet vreesde en geen mensch ontzag.
Wc felicitceren den jongen auteur met dezen eer
sten bundel „Verhalen". Wc hoorden dat binnenkort
van hem een nieuwe verschünt, verhalen uit het gc-
vangenlsleven. Hij geve ons ook eens een roman; z'n
„short-story's" bewijzen, hoe voortreffelijk psycholo-
gisoh-bceldend talent hij bezit. Hij is een auteur, die,
zooals het gewoonlijk heet, veel belooft. Van die be
lofte lieten wc ln deze boekbespreking een en ander
naar voren komen. En omdat wij niet rijk zijn nan
prozaïsten van origineele visie, vestigden we hier op
hem de bizonderc aandacht. Vinde zijn werk onder
ons de wnardeering, die vooral een beginnend auteur
noodig heeft als een warme impuls tot steeds diepere
cn breedere ontplooiing van zijn creatief talent; tot
meerderen bloei van onze opkomende Christelijke
literatuur.
A. WAPENAAR.
GOEDE GEDACHTEN.
Het eeiBte bestanddeel van een goed gesprek is
waarheid; het tweede gezond verstand; bot derde op
geruimdheid; het vierde vernuft.
Men 9pieckt gewoonlijk meer van dengene die men
haat, don van dengene, dien men liefheeft.
Kit zoekt ge u zeiven geen verdriet.
Mensch cn zoekt u zelve niet!
O
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
NEDERLANDSCHE TAALGIDS
EEN VLAAMSCHE VAN DALE
Met bizondere nadruk wilden wij Const. Peetcrs'
Nederlaruische Taalgids1) onder de aandacht van alle
liefhebbers der Vlaamsche literatuur brengen. Wie
dit lijvige boekdeel van 6G2 bladzijden doorbladert
en hier en daar eens ecnige pagina's leest en aan
dachtig bestudeert, voelt zonder de minste twijfel het
gevoel van bewondering in zich stijgen tot enthou
siasme. En dan te bedenken, dat het eerste manuscript
door oorlogsomstandigheden werd vernield.
Aan het cigoniyke Woordenboek doet Peetcrs vooraf
gaan een zéér belangrijke, instructieve studie: Naar
taaleenheid in Noord- en Zuid-Ne der land.
Allereerst sclietst de Schrijver ons de invloeden,
onder welke in de loop der eeuwen ons Algemeen
Beschaafd Ne«lerlandsch zich heeft ontwikkeld. Deze
evolutie is nog niet ten einde. Speciaal is er een
voortdurende wisselwerking tusschen A. B. en
dialecten.
Er bestaat echter - dit zet Peetcrs vervolgens ln
den brocde.uiteen t.o.z. van de vorming ecner al-
gemoen beschaafde spreek- en schrijftaal in Noord
en Zuid. een groot verschil. Immers, die van het
Noorden is zeer regelmatig tot stand gekomen, onder
de sterke invloed van het machtigste gewest: Holland.
Het Zuiden daarentegen heeft oen paar eeuwen door
gemaakt van cultureel verval en taalontaarding. En
na de periode der Vereeniging met Holland, begon
iriet de stichting van het Koninkrijk België dc ver-
luistering van taai en beschaving in Vlaanderen over
de hoclc linie, beoogende zoo mogelijk de vernietiging
van het Gcrnniansch idioom uit dc nieuw gevormde
staat:
„Na 1880 is «Ie uitroeiing van de eigen taal en den
eigen aard van het Vlaamsche volk overigens pas
voorgoed begonnen. Vóór dien tijd was Brussel zoo
Vlaarnsch als Gent en Brugge, lepe ren en Kortiïjk,
Mcehelcn en Leuven, ja als Antwerpen. IIoc Vlaainsoh
de Brusselsclte burgerij zich nog voelde na den af
tocht der Franschcn en hoe gehecht zij was aan haar
taal, bleek in 1814, toen 145 dekens van de plaatselijke
„ambachten" aan den Gouverneur-Generaul Baron de
Vincent een vertoog zonden, waarin zij aandrongen
op „de herstelling van het Nederduitsch in zijn vroe
gere rechten."
„Van 1830 tot 1900 (schrijft Pol dc Munt) zeventig
jaar, niet langer heeft het geduurd, om van Brussel
te maken wat het nu tot grootcr beschaming en
wreedere teleuretelling van alle Vlamingen in feite
is: een stad, waar zich Waal en Franschman onein
dig beter thuis voelen dan dc Vlamingen, een
Btad, waar de samenleving van zelf uiteenvalt in
twee onverzoenbare en in alle opzichten ongelijke
helften: een oligarchie van totaal ontaarde dekaden-
ten «Ier Fransche civilizatie en oen „demos" van
koelies, die van alle hoogere ontwikkeling verstoken
blijven en niet eens meer een taal spreken, alleen
nog een ellendig plat brabbelen, waar zy zich zelf
over schamen."
Levendig en indringend is de schets, welke Peetere
geeft van «le Vlaamsche Beweging, als reactie tegen
de Waalsch-franskiljonsche aanslag. Vervolgens toont
bij aan hoe belommerend voor de Vlaamsche zaak
de oimcnigheid is geweest over het spellingstelsel en
hot taalgebruik. De groote moeilijkheid was, dat er
in het Zuiden geen enkel van de vele dialecten de
hegemonie heeft weten te verkrijgen (als in het
Noonten het geval was).
In de schrijftaal der Vlamingen treft men aan vele
woorden en woordvormen, welke in 't Noorden ver
ouderd zijn of nog in een of ander dialect voortleven;
Bpecifiok Vlaamsche woorden; woorden die in 't Zui
den een begripswijziging hebben ondergaan; woorden
welke aan het Fransch (en Duitsch) werden ontleend.
Alle eigenaardigheden, waarin hot Zuidnedcr
landsch zich van het algemeen beschaafd onder
scheidt, wordt aangeduid als belgicismen.
De strijd tegen „indringers" uit andere talen, is
jai Vlaanderen door vele geleerden met kracht ge-
vocixl. Sommige Vlaamsche kunstenaars uit het
laatste der 19e eeuw voerden hot pleit voor een spe
cifiek Vlnnmschc cultuur en taal: L de Foeze, later
L. «Ie Ro en Guido Gezelle. Zij stonden zeer vijandig
tegenover het Noorden en wilden het Westvlaamsch
tot schrijftaal verheffen. Hot is bekend, dat voorul
de beide Ion (sten <x>k vele „schoone woorden" opge
diept hebben uit oude oorkonden, geschriften en
boeken.
„Welhoe! aldus Gezelle een woord of een
Zegswijze is Grieksch, Latijn, Hoogduilsch, Engelsrh,
Dcenseh, Zweedsch, Fransch zelvcn, en 't zou geen
Vlaarnsch hiogen zijn, enkel omdat 't in zulk of zulken
woordonJKx-k niet meer staat. Is dan eene schilderij
Mcurling's of Rubens' niet, omdat ze A of B in zijn
eatAloge vergeten heeft?"
G«!zelle met zijn taalparticularisme is een pracht-
figuur, maar «lat wil niet zeggen, dat hij het hoele-
maal goed had. Tegenwoordig zijn er niet veel intel
lectucele Vlamingen meer, die zijn zienswijze toege
daan zijn. Heden is men in Vlaanderen gewonnen
voor taaleenheid in spellen, schrijven en spreken. E«;n
taal«3enheid, door te aanvaarden de algemeene Neder-
landsche omgangstaal, ook in de Vlaamsche gouwen:
„Mijn standpunt aldus J. Salsmans S.J. -
vooral practisch: het onontbeerlijke beoogen, name
lijk dat alle gestudeerde Vlamingen overal en altijd
één taal spreken en schrijven, waarin niets we
lijk onaangenaams klinke, zoowel benoorden den
Moerdijk als bij ons. M.a.w. streven wij naar de be
schaafde algemeen-NoderlarNlschc schrijf- cn omgangs
taal, zonder voor het oogenblik althans, al te angst
vallig daaruit alle eigenaardigheden te willen weren
die inderdaad nergens in de beschaafde kringen aan-
stootelijk zouden voorkomen."
Voornamelijk op twee wijzen kunnen de Vlamingen
zich tot d«aze taaleenheid opvoeden: door vergaderin
gen van spreekgezelschapp«m, oefeningsavonden van
tooneelvereenigingen, voordrachten enz., anderzijds
door de lectuur van Noordnoderlancteche boeken en
tijdschriften.
Wanneer heeft men te doen met een zuiver Nedcr-
landsch woord:
„Wanneer in beschaafde kringen dergelijke uit
drukkingen zonder oenige terughouding en zonder
opzettelijk deftig-doen gebruikt en verstaan worden,
mag men niet langer die woorden buiten het Neder-
lamlsch sluiten. Het gebruik stempelt ze tot echt"
Wie e«^it van onecht wil onderscheiden, dient taal
gevoel te bezitten. Dat taalgevoel ontbreekt in Vlaan
deren nog maar ill te zeer! Zelfs bij de beste sprekers
en verdienstelijkste schrijvers treft men uitvloeisels
aan van de historische verbastering.
Na de kloeke, gedocumenteerde Inleiding volgt dan
het Woordenboek, waarin met alfabetische volgoixle
de voornaamste Zuidnederlandsche afwijkingen van
het Algemeen Beschaafd worden vermeld cn toege
licht, de overeenkomstige woorden en uitdrukkingen
in het algemeen Nedcrlaixteoh er tegenover gesteld,
met verwijzing naar hulpbronnen en bijvoeging van
wetenswaardige bizonderheden. Tot slot een naslag-
register.
Zooal9 Prof. Grootaere opmerkt is dit Woordenboek
voor de taalkundige een onuitputtelijke bron van
kostbare gegevens over dc sociologische taalstructuur
van het moderne Zuid-Ncdcrlandsch tweeslachtig
karakter.
In 't bizomler echter is dit Woordenboek van groote
beteekenis" voor de Noordnederlandsche lozer der
Vlaamsche literatuur. In do laatste komen talloo2e
woorden voor, wier beteekenis by oppervlakkige
lezing ons duister biyven: moor (waterketel), schap
raai (etenskast), stiel (ambacht), overhand (beurte
lings) enz. enz. Soms is het mogelijk uit het zinsver
band op te maken wat bedoeld wordt, vaak echter
niet Voor wie opmerkzaam leest reeds, voor wie
aandachtig studoert nog meer, is dat onaangenaam,
het doet afbreuk aan het echte genot der lectuur.
-Welnu, in Peetere' Woordenboek zal men niet licht
vergeefs zoeken. Daarom vooral noemden we het een
werk van buitengewone beteekenis voor ieder, die of
uit studienoodzuak of uit genoegen dc Vlaamsche
auteurs leest.
Om te beginnen aldus, mag het in geen enkele
publieke bibliotheek ontbreken.
EEN EGYPTISCHE FANTASIE
L. H. van Lennop heeft reeds eerder een oud-Egyp
tisch verhaal geschreven, waarin hij met veel kennis
van zaken, fijn aanbrengen de noodigc sfoer ven het
oude Nijlland, het Egyptische leven en bewegen heeft
gcteckcnd.
Zijn tweede boek De Sycomure van den Vijvers) staat
op dezelfde hoogte als lectuur, als vertelkunst, als
waardevol <k>cuinent voor historie-inzicht. Het is
eigenlijk een beknopte historische roman, waarin het
romantische alleen is verwerkt, om de geschiedkun
dige gebeurtenissen cn tocstamlen «les te levendiger
en uitdrukkingsvoller te maken.
Ptahmes, zoon van de schrijver Hainu, wordt door
zijn vader bij Antef, de schatbewaarder van de gouw
vorst gebracht, om de dagelijksche arbeid van een
beambte te leeren. Ptahmes wonlt door Antef onder
wezen gelijk met Mentuhotep, welke echter het ambt
van schrijver niet beminde, doch haakte naar vechten
en krijgshaftige doden.
Ptahmes cn Mentuhotep waren twoe karakters, die
in vele opzichten tegenover elkaar stonden en die
ook tegenover elkaar kwamen te staan, waar het gold
Ncfrit, dc dochter van een priesterweduwe.
Als Antef op dienstreis is, komt hij tot de ontdek
king, dat er onder de slaven v«sel murmurecring be
staat over hun rware lot. De echatbewaarefer ontvangt
een deputatie hunner, onder leiding van een oud-
Egyptenaar, die thans in de woestijn leeft. Als ze
vertrokken zijn, worden ze door verspieders achter
volgd. Ptahmes laat zich, om de slaven te waarschu
wen, van de muur vallen. Daarbij bezeert hij zich
ernstig en wordt door Antef ter verzorging achter
gelaten in een aan het meer gelegen landhuis. In
die woning treft de jonge schrijverszoon aan Ncfrit,
die hem goed verzorgt Haar moeder is de weduwe
van een priester en verkeert in zware zorgen, wijl
het gerechtshof haar goederen aan anderen heeft
geschonken. Ptahmes schrijft in de offerschaal voor
dc overleden priester het verhaal der onderdrukkin
gen. Daard«ior en door de voortdurende omgang ont
staat tusschen Ptahmes en Nefrit liefde.
Wanneer Antef straks terugkeert, leidt zijn weg
toevallig langs des priesters tombe, waar «le beschre
ven offerschaal was geplaatst De schatbewaarder
trekt zich de zaak der weduwe aan en weet revisie
te verkrijgen van de gouwrechtspraak.
Voor Ptahmes breekt nu een tijd van hoopvolle ver
wachtingen aan, welke echter plotseling wreed wor
den verstoord. Ncfrit wordt hem ontrouw en laat zich
door Mentuhotep, Ptahmes' oude tegenstander, mee-
trooncn naar het hof des konings om voor hem te
zingen.
Dit is in het kort de romantische draad, welke Van
Leitnep door zijn interessant boek heeft geweven.
Niet om deze strijd tussohen de beide jonge mannen
is het een belangrijk bock, maar om de zorgvuldige
en indringende teekening van oud-Egypte cn zijn
bewoners en zijn karakteristieke, pregnante stijl.
We hooren de wijze woorden van Duauf de zoon
van Chete over de verschillende maatschappelijke
beroepen, we wonen bij het onderwijs aan jonge lie
den, we vernemen het vroolijk gezang van de landlui
in de zaaitijd:
„De lieden legden de jukken op de nekken der run
deren, spanden ze voor dc ploeg en leidden ze naar
de akkers. Anderen waren reeds aan den arbeid en
riepen hun toe:
„Schoon is de dag; het is koel en de koeien trek
ken flink; de hemel is zooals wij hem wenschen."
En de toegesprokenen antwoordden: „Ja, gaarne
gaan wij aan den arbeid; het zal een voorspoedig
jaar wonien, zonder gebrek, rijk aan kruiden; een
jaar waarin de kalveren voorspoedig zullen gedijen."
Wij maken mee het oogsten van de landen lungs
de Nijl, het brengen van de offers na de oogst, liet
dorschen. Wc wonen csen vergadering bij van het oud-
Egyptische gerechtshof en de opstand der slaven.
Het is de Auteur inderdaad gelukt, een stuk ver
gane historie voor ons te doen herleven, de bevolking
van het merkwaardige land aan Afrika's Noordoost
kust in haar milieu, denken, handelen en spreken
uit te beelden met overtuigende kracht als levende
mcnschen.
Een bizondere bekoring gaat van De Sycomore bij
den Vijver bovendien nog uit om zijn merkwaardige,
zéér verzorgde, beeldrijke stijl.
Wonderschoon heet het sterven:
„Hongersnood heeft geheorscht en velen zijn naar
het land gegaan, imnwaar niemand terugkeert."
Talloos zijn de vergelijkingen, van welke sommige
treffen en welgekozen inderdaad de bedoeling van
de Schrijver ons nabij brengen:
„Zooals dc zon hij haar ondergang de wolken kleurt,
overtoog de schaamte zijn wangen met een rooden
glood."
„Zooals het znad, aan de aarde toevertrouwd, lang
verborgen blijft, zoodat de voorbijganger uitroept:
„Ziet, hier is niet gezaaid," maar eindelijk een klein
blaadje oprijst, zoo waren mijne gedachten langen tijd
schijnbaar onbevrucht"
.Gelijk de visschere het net in de rivier werpen en
de vangst hen verheugt zoo zond Ptahmes zijn teerc
godachtenspinscls uit die Nefrit gevangen namen."
„De medicijnmeester droomde, dat hij in aanzien
zou toenemen, even snel als de zon aan den hemel,
rijst"
Zonder oenige restrictie mag deze Egyptische fan
tasie tot de aanbevelenswaardige lectuur worden
gerekend.
Dc Sikkel, Antwerpen.
3) P. N. v. Kampen en Zn., Amsteitkun.
'T RESTAURANT BIJ DEN WAHTBURG.
Bi) den Warthurg. het kasteel, waar Luther als rid-
ler Oorpe geleefd heeft, is ook een restaurunt. Op de
warnier van dit lokaal staan naar Duitsche gewoonte
lige versj(*s geschilderd. Hier volgen er ecnige: