w
m
k
k
k
m
m
k
m
m
m
SCHAAKRUBRIEK.
s
m
'WÊ
t 1,
m
t
9
m
m
Mê
m
fa
m
mm
EER DE HAAN ZAL GEKRAAID HEBBEN
[NÏEÜWE LEIDSCHE COURANT
Redacteur: W J H. CARON Haarlemmermeerstraat 168. Amsterdam-W
gininninniiiiiiiniiniiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiii
Men word' verzoent correspondentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten.
Probleem No. 246
van: S. S. LEWMANN
f
Wit, begint en geeft in twee zetten mat.
Wit (9): Kbl. DeÖ. Ta7, Td3, Lb5, Lf8, Pa6, Pc7, pi. b3
Zwart (8): Ka3, DdO, Td7, Tfi, Lc6, Le3. pi. b7. f3.
Probleem No. 247
van: W. MASZMANN
iSl
11
a
li
Hf
p
a
B
m
fell
B
la!
j§§
si
Wit bogint en geeft in drie zetten mat.
Wit (3): Kf2. Db8, pi. Ii2.
Zwart (3): Khl, Lc4, Ph4.
Men wordt verzocht do oplossingen binnen acht
Üagen in te zenden.
Oplossing van probleem No. 2-44
Van: M. KtiRSCHNER
Wit (7): Ka2. Dg4, Ld2, Pc3. pi.a3, b5, g2.
Zwart (4): Kc5, Te7, Pd6, pi. c4.
Mat in twee zetten
Sleutwlzöt; 1. Dg4d7.
Oplossing van probleem No. 245
Van: H. WEENINK
Wit (3): KbO, Lg2. pi. d7.
Zwart 2): Kb8, Lc8.
Mat in drie zetten
Sleutelzot: 1. d7—d8 L.
Alleen door een Looper te vragen kan hot gevruag-
niat op den derden zot volgen: 1La6 2. Lc7|
Kc8 3. Lh3$: 1Lh7 2. Lc7t Ka8; 3. Lb7:*; 1
L anders 2. Lb7 cn 3. Lc7*.
CORRESFONDENTIE
J. v. M. te Z. In de opmerking staat de Looper niet
op f8. In plaats van 18Lc7f8 word dc zot
18d6d5 beschouwd.
Ph. J. v. d. L te L. Na 1TXcGt 2. PXcGJ- kan
zwart in Uw probleem Kf3 spelen.
TSJECHISCH
Gespeeld te Frankfort 1930
Wit: E. Colle. Zwart: J. Kasdan
1. d2d4
2. Pgl—f3
3. e2e3
4. c2—c4
Pg8—f6
d7—(15
Lc8—f5
c7c6
Nu is er een variant der Tsjechische verdediging
van het Dame-gambiet ontstaan, die eerder voordoe
lig voor wit is dan voor zwart.
5. PblcS e7eG
C. Lfld3?
Deze zet deugt niet, omdat wit zijn beweeglijken
Looj>cr aanbiedt in ruil voor zwart's z.g. slechten
Looper, die weinig beweeglijk is.
Een veel betere voortzetting stond wit ter beschik
king, waardoor de zwarte opbouw waarschijnlijk ad
absurdum gevoerd werd. n.l. G. Pf3e5, waarna een
heftige aanval dreigt door g2gi. Men vergelijke
hiervoor de partij BogoljubowGotthilf, Moskou 1925:
1. d4d5 2. c4cG; ~3. Pf3— PfG; 4. e3—Lf5; 5. cXd
cXd; G. Pc3 er dreigt nu Db3 met aanval op b7 en
d5; daarom dekt zwart op den volgenden zet d5;
zie ook do partij hierboven) Ge6 7. Pe5!
Pb8—<17, 8. g4!LgG, 9. h4 en wit wint,
65Xd3
7. DdlX'd3 b,S—d7
8. 0—0 Lf8o7
9. e3—c4 d5Xe4
Natuurlijk liet beste; anders volgt ©4c5.
10. Pc3Xc4
11. Dd3Xe4
12. De4e2
PfGXel
Pd7fG
Hot resultaat van de opening is, dat wit een zwak
ken pion op d4 bezit; noch steun van andere pion
nen kan verwacht worden, noch een doorspclon naar
d5, daar dit veld volkomen in honden van zwart is.
12. O-o
13. Lel—d2 1
Wit wil dezen Looper do taak opdragen pion d4 te
helpen beschermen. Boter was onmiddellijk aan te
vallen en in zeker initiatief vergoeding te vindon
voor den zwakken pionnenstand b.v. door Tfd8.
13Dd8bG
Stand na 13Dd8b6
Goede oplossingen ontvangen van: II. van Barac-
yeld (244. 245), 's-Capellc; J. L Braber (244, 245) en
A. v. d. Meeberg ,244, 245). Stad a. h. Ilarinvl.; Adr
Cappon 244. 245), Cadzand; Jac. van Homert (244).
Maasland; G. G. den Hollander (244. 245), Harder
wijk; Ph. J. v. d. Linden (244, 245), Leiden; Jac. v.
Meggelen 244) en I. N. van Rij Pzn. 1244 245).
Zuldland; L. Mol (244, 245). Loosdnincn; II. T. Nieuw-
huls '244. 245). Amersfoort; M. Opbroek '244 245).
H. C. J. Spier (244. 245), G. Chr. v. d. Ven '244. 245).
Den Ilarig; C. D Poortman 244. 245), Mnnsshiis; A.
.Verduvp ?U 245), Honselcrsdijk.
i
rm
4w//Ü
i
i
1'
i
i
i
i
II
i
a
SI
S
«I
8
Hf
tas
O
a b c d
f g h
14. Ld2c3 Lo7b4
Nu is zwart de aanvallende partij.
15. Tal—bl
16. a2a3
17. b2Xc3
Tf8d8
Lb4Xc3
DbG—a6
Thans kan wit niet c4c5 spelen wegens Damever-
lies, zoodat zwart ten allen tijde cG—c5 kan' laten
volgen.
De versterking van het pionnen-centrum door 17.
b2Xc3 blijkt slechts schijn te wezen.
19. d4Xc5
Op 19. Tfdl volgt DXa3 cn wanneer wit verder
doorslaat met '20. Txb7. trekt zwart aan hot langste
eind en speelt DXc3 dreigt TXd4).
Na don tek-dzet heeft wit een pion meer, maar do
drie c-pionnen zijn zeer zwak.
19
20. Tblb5
21. Pe5Xd7
22. Tfl—dl
23. TdlXd7
24. Tb5—bl
Ta 8c8
Pf6d7
Td8Xd7
Tc8d8
Td8Xd7
Wit hoopt op 24DX-aS, waarna hij nog moet
winnen door c5cG!.
24.
25. h2li3
h7—hG
DaGXaS
Nu het m^.t op de onderste lijn niet meer dreig'l,
behoeft c5c6 ook niet meer gevreesd te worden.
26. De2e5 Da3—a6
27. c5cG
Hiermee weet wit een van zijn zwakkelingen te
verkoopen in ruil voor pion o7; het'is ;c-hter reeds
te laat; hij raakt een pion achter.
27
28. De5b8f
29. Dh8Xa7
DaGXcG
Ivg8h7
DcGXc4
i
I
i
i
i
ia
H
f
H
s
25
H
s
7" Da7a5
>a5b4
Dbib5?
Dc4—ei
Deif5
Thans staat de Dame alleen door den Toren ge
dekt, waarvan zwart onmiddellijk profiteert.
32. Td7—dit
Wit geeft op. Er kan nog volgen: 33. Kh2f Df4f
34. g3 DI2*.
SPROKKELINGEN
EEN ATHEIST BEKEERD.
Georgo St was een atheïst In zijn jeugd, in het
ouderlijk huis. had hij getwijfeld aan wat zijn oudera
hen) loerden, en toen hij ouder werd. nam de twijfel
toe. totdat hij ten slotte er zich op beroemde, een
godloochenaar te zijn.
Elke gelegenheid greep hij aan, om het Christelijk
geloof aan to vallen en te bespotten. Georgo waa
soldaat geweest, had meegestreden in den oorlog en
was tweemaal gewond geworden. Beide keeren had
God hem genadig bewaard, maar dat had goen
Indruk gemaakt op het hart van den godloochenaar.
Na zijn diensttijd vestigde hij zich als kleermaker
en zocht het gezelschap van andere atheïsten. Hij
zocht echter ook hot gezelschap van drinkers en
bracht daardoor groote ellende over zijn gezin.
Ten slotte werd hij ziek en werd naar het zieken
huis gebracht Daar zocht een kennis van hem een
gcloovige. den ongelukkigen man op.
Toen George dezen zag. riep hij uit: „Hoor eens,
ik heb als een atheïst geleefd, en ik wil als een
atheïst sterven."
Het wua echter aan zijn bevende stem te hooren,
dat hij niet zoo rustig was als hij wilde schijnen.
„En gcoft uw ongeloof u nu troost?" vroeg zijn
vriend.
„Neen", was hot antwoord, „ik sterf als een hond.
Ik heb geen troost voor het tegenwoordige, on geen
hoop voor de toekomst."
Een poos zweeg hij. Toen zei hij schuchter: „Ik
weet thans dat or een God is en dat ik weldra voor
Hem verschijnen moet Kan God zulk een verschrik
kelijk zondaar als ik ben, nog wel vergiffenis
schenken?"
Welk een blijdschap voor den vriend, dat hij hier
spreken mocht van do volkomen genade, die io
Christus is!
Toen beleed de kranke: „Ik bon eon vloeker, een
drinker, een godloochenaar geweest Ik heb Gods
naam veracht en gelasterd. Ik heb getracht anderen
op dwaalwegen toe leiden en hun het geloof te ont
nemen. O kon ik het verloden uitwisschcn en een
nieuw leven beginnen! Maar voor mij is geen hoop
meer; ik ben te slecht, te slecht!"
Het duurde lang. eer deze berouwhebbende atheïst
de volkomen genade leerde verstaan, die voor ieder
geloovigo in Christus te vinden is. Doch eindelijk
valte hij het wonder van het kruis van Golgotha,
en zijn mond vloeide over van lof en dank.
Tegen de verwachting van den dokter leefde hij
nog verscheiden weken. Zijn vriend bezocht hem
nog meermalen cn was ook getuige van zijn sterven.
„O", riep de kranke menigmaal uit. „hoe won
derlijk is het. dut God mij hevft liefgehad, dat Jezus
mij niet uitgeworpen heeft, en dat ik weldra voor.
eeuwig bij Hem zal zijn."
En do Hecre zich omlteorentle zag
Petrus aan; en Petrus werd indachtig
hot woord des Hoeren hoe hij hem
gezegd had: Eer de haan zaJ gekraald
hebben zult gij mij driemaal vertoo-
chenen.
Lucas 22 6L.
Ook dal oogenblik, waarop de tegenspraak tegen
Jezus' lijden Simon Petrus tot zoo diepen val zou
brengen; was door God vastgesteld.
Zooals in do orde dor natuur alles zijn vasten regel
heeft en zijn vasten tijd, zooals do haan met zijn
gekraai do laatste nachtwake op oen vast uur in den
nacht aankondigt, zoo stond ook do tijd voor Petrus'
vorloochcrting vast.
Niet willekeurig als het vertrekuur van een trein,
maar naar don aai<d der zaak. Die verloochening was
de uitkomst van een zielsproces bij den discipel, die
zijn Heero zoo oprecht liefhad, maar mcendo het
beter te weten dan hij en eich zelf beter te kennen
dan hij.
Het lijdensverhaal laat het ons zien, dat het met
Petrus verkeerd moest gaan. Maar dat zag hijzelf ln
dien nacht niot Ook de andere discipelen niet. Alleen
Jezus zag liet.
Petrus' diepe val kon niet uitblijven. Hij wiklo
het lijdon van Christus niet Hij zag de noodzake
lijkheid er niot van in. Het leek hem een overtollig
heid, een ongerijmdheid. Met en voor Jezus te strij
den, dat zou hem heerlijk toegeschenen hebben, ook
al had hij naast Jezus moeten sterven door het zwaard
des vijands.
En toen Jezus nu toch aan het lijden toekwam, en
over hem do vijand Juichte, toen hij daar was waar
de zijnen hem niet konden volgen, toon was
Petrus van zijn Heere gescheiden.
En nu ziet hij daar ginds een Jezus, dien hij nog
niot kende, dio niet meer beantwoordt aan zijn ver
wachting. Die lijdende Christus haalt oen streep door
Petrus' gcloofsoverwogingen. Er is daarom zoo bit
tere, wrange waarheid ln zijn betuiging: dien mensch
kon ik niet Die Jezus is mijn Zaligmaker niet, in
wicn ik geloof heb.
Dat Is het tragische, liet onafwendbare van elke
groeiende zonde: als-do zondaar er zich niet van
bekeert, moot Jiij voort van kwaad tot erger.
En deze ontwikkeling der zonde heeft ook haar
tijd. Dat grooiproces is van allerlei factoren afhan
kelijk. Wio al die factoren in hun kracht en werking
kende, zou ook vooraf met juistheid don duur van
zulk eon groeiproces kunnen bepalen. Zooals do ken
ner van hot menscholijk lichaam den ontwikkel ings-
duur van een ziekte weet
En nu werkt op dat grooiproces van een zonde ook
onze eigen wilsbepaling in; en daarom gaat hot niot
buiten onze eigen schuld om. Maar ook dio inworking
van onzen eigen wil op de ontwikkeling van oen
zondo hangt weer met allerlei omstandigheden samen.
Dio velerlei bij zonde rhodon kunnen wij echter niot
nagaan. En daarom weten wij ook niet do uitkomst
van wat or in een monschcnziel omgaat, en oven-
min weten we den tijd wanneer dat innerlijk ziels
proces tot een daad zal leiden.
Maar God die ons hart cn onze nieren proeft woot
bet wel. En Jezus die wist ul wat in den mcnsch
■was, wist hot ook.
Zooals Jezus hot gezegd had, is het ook uitgekomen.
Potrus wilde Jezus toch volgen, hoewol Jezus gezegd
had dat het niet kon. Hij wilde, zegt een ander
evangelist, hot einde zien.
Zoo kwam hij toen in aanraking met het dienst
personeel in hot hoogepriesterlijk palcis. Een voor
hem ongewoon gezelschap: hoe onhandig stond «ij
daar de Galileescho visscherman in die omgeving van
Kajafns' groóte huis.
Dan begint het loochenen van de dingen die niet
te loochenen zijn, maar waarvan hij in deze omgeving
voor zichzelven gevaar ducht. Eu dat loochenen cn
liegen wordt, volgehouden tot in meineed en zelfver-
vlooking.
En torwijl hij daar nog mee bezig is, kraait de
liaan.
Maar op hetzelfde oogenblik Is ook daarbinnen
het verhoor van Jezus tot een keerpunt gekomen.
Jezus wordt naar buiten gebracht. En het oogenblik
waarop hij zich omkeert valt juist samen met het
kraaien van den haan. Zoo kan Jezus' oog Petrus
zoeken en hem aanzien.
En toen, ja, te laat werd Fctrus Jezus' woord
indachtig.
Zoo heeft Jezus gelijk gekregen en Petrus ongelijk.
De Heere had het juist gezien, en niet Petrus.
Had het nu maar iets anders of een ander gegoldon!
Maar het betrof Petrus' eigen daad. In de krachtigste
bewoordingen had hij verzekerd, dat hij Jezus geens
zins zou verloochenen, al moest hij ook mot zijn
Meester sterven.
En nu was het nog lang niet aan het sterven toe.
Niemand die een vinger naar hem uitstak. En zelfs
de opmorkingen door de menschen in den hof van
Kajafas' huis in zijn richting gemaakt, dat hij toch
ook vast oen van Jezus' volgelingen was, waren geen
uiting van vijandige gezindheid. Neen de discipelen
liepen geen gevaar, nu mén den Meester maar ge
vangen had; om dien eenen was hot tc doen en om
goen ander.
Wat er op dat oogenblik, toen do Heere Petrus
aanzag, door de ziel van dezen discipel moet gegaan
zijn laat zich wel gevoelen, maar niet beschrijven.
Het Evangelie-verhaal zegt er alleen dit van: En
Petrus, nuar buiten gaande, weende bitterlijk.
Voor Jezus was hot geen troost in zijn lijden, zijn
voorzegging aan dezen discipel in vervulling te zien
gaan.
Als gij een vriend door zijn handelingen zijn eigen
ongeluk hebt zien bewerken, en ge hem herhaalde
lijk gewaarschuwd hebt, zult go dan, als de slag valt,
erin genieten dat ge toch gelijk hebt gekregen? Zoo
ge hot hart op de rechto plaats draagt, neen. En
tochons hart is zoo arglistig.
Maar hij Jezus is dat buitengesloten. Althans nu,
in zijn lijdensweg. Hij, die wcen-dc over Jeruzalem,
dat haar eigen ondergang bereidde door zijn opzoe-
kendo liefde te weerstaan, hoe zou hij zich over
den nederlaag van den discipel kunnen verblijden?
Eens komt hij ton gerichte. En dan zal hij lachen
in liet verderf dergenen die Hem hebben weerstaan
(Spr. 1 26). Maar nu is hij nog do lijdende Christus.
En zoo diep kan het berouw in Petrus' ziel niet gaan,
of de smart die Jezus door zijn verloochening ge
leden heeft is oneindig veel dieper!
Dat heeft Jezus zien aankomen. En liij heeft het
niet kunnen afwendon. Maar nu liet een feit is go-
worden, nu proeft hij al hiat biltere ervan.
Zoo is Jezus voor oen verloren wereld gestorven,
en in die verloren wereld voor oen volk van zon
daren, voor een kring dien hij had vergadert!, maaf
die hem ontrouw is geworden.
Uit (tien kring is de verrader voortgekomen.
En do krachtigste belijder uit- dien kring heeft op
het beslissende oogenblik, toon hij zich crver zijn
werk had to verantwoorden voor Israels oversten,
hem verloochend tegenover do geringsten uit het volk.
Dat heeft Jezus zien aankomen. En toch heeft hij
zijn voet van don lijdensweg niet weerhouden. Dat
was zijn gehoorzaamheid aan den Vader. Ja, maar
die gehoorzaamheid aan den Vader sloot ook in zijn
liefde zonder weerga tot zondaren. Want alzoo lief
heeft Hij do wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboron
Zoon gegeven heeft. En in dien Zoon was de liefd©
des Vaders.
DAt deden zelfs de beston hem aan. En wat
deed hij? Hij verloochende hen niet, maar beleed
hun zonden voor Gods gericht om ze te verzoenen.
Ook die zonden waarmee wij zijn hart hebben door
wond van uur tot uur.
r wwffMwi wiii rauw;, si'ii ,ii w i* mM
LEVENSGANG
Ik zat als knaap in don zonneschijn.
En genoot, n>ot mijn gouwe tor.
Die kroop tot zijn slaatjen, een maaltijd fijn
En gaf een dankend gesnor.
Hoe lieflijk blij was 't zonnelicht,
Dut hem verguldde an mijn gezicht!
Als jongllng zat 'k in den zonneschijn,
En. do oogjes stralend, zat
Naast mii oen lieflijk maagdcliin.
Do tijd ging al te rad.
En al te sterk werd zonnegloed
Ons tweeën, warm van levensmoed.
Ik zat als man in den zonneschijn
Drie klnderkens om mij heen.
Met moeder. Wat mocht wol schooner zijn.
Do zonno of die vier bijeen!
Wat deerde ons zomer-zonnogloed:
't Was buiten als daarbinnen goed!
'k Werd grijs; ik zr.t ln don zonneschijn,
Zooals ik er eertijds zat,
Maar weg voorgoed is het maagdclijn,
En al. die 'k hot liefgehad.
Nu laat do zonn 3chijn mij koud:
Mijn hart werd als mijn loden oud.
O, Christus, Hoop dor Heerlijkheid!
Zijt Gij niot 't leven van ons loven,
Wio zal het moed cn licht hergeven,
Als de avond vale schaduw spreidt,
Do hand verzwakt, de knieën beven?
't Geheim van eeuwig jong to zijn,
Woont bij door U verloste menschen;
Ijiat alle 's levens bloemen flensen.
Hun straalt Uw couw'gt zonneschijn!
A. J. HOOGENBIRK.
li?
K K je x
ZATERDAG 28 FEBRUARI
No. 9 JAARGANG 193Ï
r i