KERSTMIS. ZONDAGSBLAD KERSTNUMMER 1930 slikte een j>aar maai, aruktc zijn hoed vaster op het hoofd cn keek zijn broer aan. Toen „'t Is me 't zelfde hoor. Als jij graag wilt...." „Afgesproken dan. Tot straks, hoor". „Ja, tot straks, bonjour". Albert, volgde hei linkerpad. Met stevigen stap. vooi zoover de. weg dit tenminste toeliet, liep hij door. In de bocht, keek hij nog eens naai rechts, maai zijn broer was reeds in het duister verdwenen. Zie zou, dat was gelukt. De Heidedorpers zoudcui hem niet te pakken krijgen. Hij was ae te slim af geweest en hij mocht zichzelf ge- lukwenschcn. Hij voelde er niets voor om in de handen van een troepje halfdronken kerels te vallen, om morgen misschien half dood te worden opgenomen. Hij had het gevaar toch maar handig afgewend. Tevre.den liep hp door het besneeuwde land schap, met de handen in de zakken, de schou ders opgetrokken, de kraag van zijn ulster hoog op. Maar terwijl hij zoo voortliep, kwam langzamerhand een onrustige geduchte die te vredenheid verstoren. Hij was veilig, ja, maar er was toch iemand anders, die nu op die ge vaarlijke weg liep en die er zich niet van be wust was dat lieui iets bedreigde. Dat was Henk, zijn broer, die hij ongewaarscbuwd en alleen had laten gaan. Hij trachtte zich ge rust te stellen met de gedachte, dal ze niet Henk, maai- hèm zochten, en dat er dus geen reden voor bezorgdheid was. Maar de stem van zijn geweren maakte het hem steeds ban ger. Had hij zich niet als een lafaard godra gen en was het wel zoo zeker dar ze z'n broer geen kwaad zouden doen? Het was donker, de aanvallers waren wellicht beschonken en op gewonden, hoe licht kon er een vergissing plaats hebben? langzaam maar zeker nam de angst en hel berouw foe en in zijn verbeelding zag hij de vreesdijkste gevolgen van zijn laf hartige daad. Zou hij misschien de oorzaak zijn van zijns broeders dood? Toen, met een ruk, keerde' hij om. Misschien was het nog niet te laat. Gejaagd liep hij voort, zoo hard hij kon. Terug naar den twee sprong. Zijn broer achterna, om ongedaan te maken zijnmisdaad. Hal dat was het juiste woord. Een misdadiger was hij, mis schien zelfs wel de oorzaak van zijns broeders Hij had nu de tweesprong bereikt en sloeg linksaf den weg naar het bosch in. Geen aarzeling was er meer in hem. Zijn hart klop te bijna hoorbaar en het zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij staarde voor zich uit in het donker, maar hij zag niets. Dan stond hij stil en luisterde aandachtige maar geen geluid drong tot hem door. Voort ging het. weer, te gen de fijne sneeuwjacht in, met haastigen tred. Hij hoopte dat er iets gebeuren zou. Dat er onverwachts gedaanten te voorschijn zou den springen, dat ze hem zouden aanvallen, want dit immers zou de zekerheid meebren gen, dat Henk veilig was? Plotseling struikelde hij ?n viel voorover in de sneeuw. Hij sprong op en zag nu wat de oorzaak van zijn val was. 't Was een klein pakje, dat midden op den weg lag. Met een bang voorgevoel raapte hij het op! 't Was het bruine koffertje dat moeder voor grootvader had meegegeven en dat Henk gedragen had! Albert voelde hoe de gloed hem in het ge laat steeg en weer wegtrok. Hij liet het voor werp vallen en snelde verder. „Henk!" riep hij nu luid, „Henk!" Nog enkele stappen en toen zag hij hem Een donkere gestalte, scherp afstekend tegen de witte sneeuw, lag uitgestrekt op den grond. Albert viel op zijn knieën bij hem neer, be tastte het gelaat van zijn broer, greep hem bij de handen, en herhaalde maar steeds zijn naam. Donker en stil was het om hem heen en de gestalte in zijn armen scheen levenloos. Uit verre oneindigheên is Hij tot ons gekomen, De Eeuw'gc zelf; het Kindeken, gewonden in de doeken, Vervult der vrome Moeder zoetste droomen. De engelen hoeden, als dc herders, schroomvol, 't Lam gaan zoeken. Een gouden jubel schalt, van wervelende scharen, Die in eer golf van licht en klanken nodervaren. Hier komt de hemel mee, om 't heilig Kind te groeten, Dat straks, o mcnsch, om ons, om u, aan 't kruis zal moeten. Schoon zingt het legioen, in wond re melodieën Den dank der schepping uit; in fcemelklare klanken. Eens juicht de hemel weer; ligt alles op de knieën, En baiot het Hallel los, dat eeuwig Hem zal danken. R. P. CRIELAARD. E® Toen werd Albert wonderlijk kalm. Hij stond op en wischte zich het zweet, van het voorhoofd. Hij hukte zich en nam don kost baren last op zijn sterke schouders. Zoo d-roeg bij hem voort, 'n dien droeven Kerstnacht-zon der rusten, tot de eerste boerderij van Heidorp. Vandaar werd hij nog dienzelfden nacht met het gerij van den boer naar buis vervoerd. Het bleek dat Henk er vrij erg aan toe was. Hij had een hersenschudding, verscheidene wonden over het lichaam, terwijl de pees van zijn rechtervoet gescheurd was, waardoor hij later mank gebleven is. Ook behield hij een litteeken op het voorhoofd. Zijn moeder, hevig geschrokken, verpleegde hem met al de liefde, die in haar was. Albert vond niet den moed haar alles te zeggen. Ze wist niet anders dan dat hij om onbekende reden was aangevallen. Maar een week na het gebeurde, toen de toe stand van Henk iets vooruit ging, zat Albert alleen in t°-t vertrek, bij het bed van zijn broer. „Hènk", zei hij zacht, „ik moet J« een be kentenis doen. De aanval die jij te verduren hebt gehad, was op mij bedoeld. Ik wist, hoor je, ik wist „Stil, jongen", antwoordde Henk, terwijl hij de hand van zijn broer greep, „ik wist het ook „Wat? Jij wist? „Ja Albert, ik wist dat zc jou in het Heb dórpsche bosch zouden opwachten, 't Was mij verteld. Ik ben in jou plaats gegaan. Ik heb 't zelf zoo gewild Albert was bleek geworden als een doode. „Dus daarom wou je den weg door het •bosch gaan! Om mij te redden. Terwijl ik ie opzettelijko neen, 't is vreesclijk wat ik gedaan heb". ,,'t Is goed zoo, Albert, 't Is immers m'n eigen schuld. Ik wou het zoo". „Maarstotterde de ander ontroofd, „inaar waarom heb je dót voor mij gedaan? Waarom sprak je niet, zoodat we samen had den kunnen gaan, of samen hadden kunnen terugkeeren?" „Luister Albert", zei de zieke met wat ver moeide stem, „lk ken het volkje in Heidorp beter als je denkt. Als het hun nü niet gelukt was, zouden ze een andere gelegenheid heb ben afgewacht. Je zou altijd gevaar loopen. Nu is dat voorbij. Ze hebben wel den verkeerde voorgehad, maai- hun lust om wraak te ne men is bekoeld. Zie je, daarom heb ik toen niet gesproken". Albert schudde het hoofd. „Maar waarom heb je je voor mij opgeof- „Ik was bereid, Albert, ook om te sterven. Maar jij Dat ik mijn leven voor je wilde geven, beteekent niet zoo veel. Maar er is Eén, dat is Jezus, Wiens komst in deze wereld we pas hebben gevierd, en Die is m den dood gegaan, ook voor jou, Albert". De groote, stoere man bij het bed liet het hoofd in de hand zakken en snikte. Dc zieke vouwde de magere handen en bad een stil ge bod. De soldaat bad zijn verhaal geëindigd. Uit het nevenvertrekje kwain de korporaal om de manschappen te wekken voor de aflossing. Ook Barger moest op post. Hij stond op, om zich gereed te maken, en door een onhandige beweging gooide hij zijn portefeuille, die vóór hem op tafel lag, op den grond. Hij merkte liet niet. Ik bukte mij, raapte haar op en legde haar weer op tafel. Maar toen ik mij weer neerzette, zag ik, dat er nog iets op den grond lag. Ook dit raapte ik op. Het was het portret van een nog jonge, maar zwak uitziende man, met een breed litteeken op het voorhoofd. Er stond met inkt onder geschreven: Henk Bar ger, geboren 1890, overleden 1915. En aan de achterzijdeNiemand heeft meerdere liefde dan deze, dat hij zijn le'v en zette voor zijn vrienden. Stil schoof ik het portret tusschen de andere papieren. Ik weet nu dat Koos Barger mij een blad zijde uit zijn eigen levensgeschiedenis had ver teld De mannen waren klaar. De korporaal open de de deur. Een koude luchtstroom drong naar binnen, en deed me huiveren. Eén voor één traden ze naar buiten terwijl de laatste de deur achter zich" sloot. Toen bleef ik, tus- 6Chen mijn slapende kameraden, alleen met mijn gedachten l' ZONDAGSBLAD KERSTNUMMER 1930

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 18