SOS
n
LETTERKUNDIGE KRONIEK
1. Verhalen uit het Verre Oosten, door Annic
Salomons.
2. De Vlaamsche Letterkunde, na „Van Nu en
Straks", door Paul Kenis, met bibliografische
aantcokeningen van Dr. R. Roemans.
Uitg.: N.V. Mij. tot verspreiding van goede en
goodkoope lectuur te Aims te rd am.
Annie Salomons vertoefde eenige jaren met haar
man in O.-Indië. Begrijpelijk, dat zij, teruggekeerd,
haar herinneringen aan het Verre Oosten gestalte
iheeft gegeven in deze verhalen, waarin de schrijfster
prettig en vlot ons inkijkjes opent op de saamleving
daar ginds van Europeaan en inlander, van Neder-
landsche gezaghebbers en lastdragende koelies. To
loven valt de knappe factuur van deze verhalen,
uitgezonderd een nogal onbeduidend, nogal senti
menteel vertellinkje van een Kerstfeestviering in een
gevangenis, waarin een rijtje zondaren elkaar de
biecht afnemen, welke bekentenissen, althans van
enkele dier figuren, een kijkje gunnen in de moeilijk
beden en gevaren van het leven in de tropen.
Annie Salomons is van een heel andere kracht als
vertelster, dan Augusta de Wit Deze laatste brengt
ons veel dichter bij bet hart van Indië zelf, veel dichter
ook bij het geheim der ziel van den Oosterling. Augusta
de Wit is veel meer dichteres dan Annie Salomons,
deze laatste zal allicht veel meer lezers en lezeressen
Vinden. Zij stelt zich tevreden met „het geval",
en rondom die gevallen, boeiend verteld, bespeurt ge
de si eer van Indië in een stukje natuurbeschrijving
hoewel heel schaars gegeven, of in het stil, maar niet
temin koppig verzet van den inlander tegen 't gezag
dat geen rekening houdt met wat hem heilig is, den
„adat". Het concubinaat speelt in één der verhalen
oen tragische rol; een jaloersche „huishoudster"
vergiftigt een pasgetrouwde vrouw, die haar van haar
plaats had gedrongen. De schrijfster laat dit vertellen
door een oog- en oorgetuige van die tragedie en ont
komt daardoor aan de noodzakelijkheid het gegeven,
realistisch-rauw, episch-dramatisoh te moeten uitwer
ken, een gegeven voor een Indischen roman.
Annie Salomons weet de grenzen van haar kunnen
Zij schreef jarenlang over „Bijkomstigheden" in
„de Groene", elke week 'n stukje; en ze deed dit op
dezelfde wijze als ze nu de verhalen componeerde:
zakelijk, recht op 't doel af, precies wetend, wat de
gemiddelde lezer savoureeren kan.
Van psychologischen diepgang hebben deze verha
len dan ook geen last. Ze typceren, nu eens een
controleurtje, die, als nieuweling, bij 't beoordeelen
van een rechtskwestie al te gemakkelijk door de
listen van z'n cliënten dreigt te worden beetgenomen
en daarom „afgekoeld" wordt door de nuchtere kijk
©p 't geval van zijn assistent-resident; dan weer laat
de schrijfster een jong vrouwtje, wier man als civiel
gezaghebber voor dienstzaken op reis is, in perikel
verkeeren, door ongeregeldheden, waarbij het gezag
betrokken wordt. En in grooto spanning van angsi
laat ze haar man terugroepen van z'n tocht, terwijl
ze haar huis laat bewaken door eenige fuseliers.
Wel moeten we toegeven, dat deze short story's In
hun soort voortreffelijk zijn. Lees bv. hoe de schrijf
ster het dappere vrouwtje, dat haar man wacht,
teekent in den nacht voor zijn komst.
„Het was een zwoele nacht. Zelfs van de zeebries
bleef niet meer over dan een slap koeltje: en er was
geen ander geluid dan het naargeestige brullen van de
kikkers en soms de gillende spotlach van een aap,
die dan van alle kanten krijschcnd werd beantwooro
Dan viel de stilte weer, heet en benauwend; want
uit hot oerbosch achter 't huis kon van alles dreigen
wie Rod raden, wat daar in het fluweelig duister
weid op touw gezet en beraamd? Sloop daar een
schim langs het huis? Neon, de fuseliers waren be
trouwbaar; hun zou niets ontgaan. Waar zou Willem
nu zijn en hoe lang zou het duren, totdat de bode
hem bereikt zou hebben? Zoo heel ver kon hij nog
niet zijn gekomen; hoe ongelooflijk het ook scheen,
het was pas een uur of zestien geleden, dat hij slank
en energiek wegvoer in de fleurige prauw, en dat zij
zonder een rimpeltje van ongerustheid met de kin-
dferen teruggewandeld was door 't dorp."
In 't bijzonder wijzen we nog op een schets, die
'dieper gaat dan al de andere saam, een verhaal van
een Roomsch-Katholieke zuster-vcrpleegster in een
mclnatschcnasyl, die zelf door de ziekte blijkt te zijn
besmet en inplaats van verpleegster nu als-patiënt
naar de verpleegden-afdeeling wordt overgeplaatst.
Annie Salomons iheeft deze figuur als een middel-
eeuwsche heilige met heel veel liefde weergegeven,
ontrocrcnd-teer de overgave van dde jonge vrouw
doorvoeld, die repatriëeren mocht of moest afgezon
derd worden bij <le anderen, een melaatsdie tusschen
de melaatse hen. En die het laatste koos, louter ©ra
Christus' wille. En hoe reëel staat tegenover dat
èxtatisch-geloovige verpleegstertje de cynische, doch
goedhartige dokter, die er maar niets van begrijpt,
bij haar staat, geslagen om zooveel deemoed en
zelfverloochenende liefde.
Paul Kenis zegt in een inleiding tot z'n historische
schets der Vlaamsche letteren sinds de „Van Nu 011
Straks"-beweging:
„In zijn boekje „Van Gczelle tot Timmermans"
liccft Prof. Vermeylen een beeld van de Van Nu en
Straks-beweging, met de meeste daaraan verwante
Rehrijvers opgehangen. Het is vooral als een be
scheiden aansluiting bij dit werk, dat de volgende
bladzijden zijn bedoeld".
De heer Kenis deed een goed werk met dit histo
risch overzicht van de jongere en jongste Vlaamsche
letterkunde, welke, meenen we, tot nog toe niet in
zoo'n uitvoerige beschrijving werd samengevat. Daar
om mag dit werkje een welkome aanvulling hceten
op 't reeds genoemde van Prof. Vermeylen, dat „Van
Gezclle tot Timmermans" de Zuid-Ncdcrlandschu
letteren behandelde.
De heer Kenis is' derzake kundig; niet als één, die
professoraal-droog de namen catalogiseert, rubriceeri
en registreert, maar die de Vlaamsche letteren laat
zien als de reflex der geestelijke stroomingen, der
ideccn, die den tijdgeest bepalen.
Als ge de inhoudsopgave van dit werkje (rfc 363)
even inneust, valt u op, hoeveel namen hier worden
genoemd. Menigeen, die alleen iets af weet van een
Gczelle, een Streuvels en een Timmermans, aal, in
dien hem de Zuid-Nedcrlandsche kunst en cultuur
interesseeren, verbaasd staan over den veelzijdigcn
cn ook veelkleurigen bloei in den Vlaaineohen hof der
letteren.
Kenis schrijft over richtingen cn personen met een
objectieven kijk, die het subjectief oordeel niet onder
drukt terwille van een neutrale boedelbeschrijving.
Ilij houdt in velerlei beschouwing zijn persoonlijk
oordcel niet terug. Zijn stijl is pittig, levendig en
beeldend; en hij is meer dan historicus alleen, hij
heeft ook het warme temperament van den kunste
naar, zonder hetwelk een dergelijke literatuur-historie
droog is als verjaarde scheepsbeschuit, getuige b.v.
de werken van Prof. Dr. te Winkel. Vandaar dan
ook, dat hij oordeelen durft en mag, over wat acs-
thetisch-critisch, minderwaardig bleek of blijkt te zijn.
Bijzonder oricntccrcnd vond ik zijn uitvoerige be
schouwing over „De Modernistische Richting", welke
zich in België tijdens en ni den oorlog doorzette, en
waaraan allerlei „ismen" hun ontstaan dankten, zoo
als: futurisme, dynamisme, expressionisme, dadaïsme
etc. etc.; waaraan ook de namen verhonden zijn van
dichters als Paul vau Ostayen, Wies Mocns, Marntx
Gijsen, Karei van den Oever e.a.
Dit boekje zal zeker dankbaar worden gebruikt
als bron door hen, die in een „Handboek der Groot-
Nedcrlandsche letterkunde" dit nog maar al te veel
door ons, Noord-Nederlanders, verwaarloosde lite
raire Zuiden in kaart hebben te brengen.
Zoo bleek mij o.a. hoe weinig we hier in 't Noorden
kennis nemen van wat in België verschijnt, doordat
mij liet citisch proza van Paul v. Ostayen, den over
loden modernistischen dichter, onder de oogen kwarn
in de uitgave van zijn venzamclde wenken bij „De
Gemeenschap" te Utrecht. Ik wist alleen, dat hij een
dichter was die de gewaagtlste experimenten in de
poëzie aandurfde, maar dat hij zoo'n diepgaand, kra-
nig-critisch essay schrijven kon, was voor mij min
of meer een openbaring.
Ifet slothoofdstuk van dit handboekje gaat over
het Vlaamsch tooneel sedert den oorlog.
Nabetrachting. Het doet een letterkundig
ohroniqcur wel eens goed, als hij bemerkt, dat zijn
critiek niet al te subjectief blijkt te wezen; doch
ook door anderen gedeeld kan worden. Vooral als
die andere een bevoegd letterkundig criticus mag
genoemd worden.
Zoo trof me, dat mijn kijk op het fregat „Johanna
Maria" ten volle gedeeld wordt door Frans Coenen,
die in „Groot-Nederland" het bock bespreekt. Ilij
spreekt, evenals ik deed, over het „droog" consta-
teeren, in plaats van wat we venvacht hadden:
boeiend beelden. Hij zegt o.a.: „Het bestaan van liet
houten fregatschip „Johanna Maria" in zijn proef
tochten over vele zeeën, zijn verandering van eige
naar, bestemming en naam, wordt hier onverdroten
cn nauwgezet verhaald, als ware het een
scheepsjournaal (ik onderstreep). Zoo stem
mig cn tonig grijs, in den bekenden stijlval van den
schrijver dat het op den duur ccnigszi'ns één
tonig wordt en wij moeite krijgen met on*« -uindacht
die almaar zakken wil
Ten slotte is het altijd weer Tamalono1) op zoek
naar het geluk of den zin der wereld, maar de
vroegere Tam alone was gesteld in een verren, vreem
den tijd, toen zijn redeloos dwalen, zijn vnag-doelend
zwerven het karakter van Uien tij«l zelf scheen te
openbaren en de bekoring verkreeg van romantische
melancholie.
Doch deze nieuwste zwerver leeft in een to mo
derne, te reëele wereld, waar hij absurd lijkt en zijn
zoeken te onnoozel voor onze belangstelling. Het
maniacale2) is op zioh zelf wel, maar in zijn uitin
gen niet per sé belangrijk, en een zeilmaker, die
zonder eenige verdere dramatiek of verfijning een
hersenschim naloopt, doet ons enkel als zielig aan.
En gaat ons verder niet aan. Van Schendcl heeft
's menschen onbluschbaar, maar hopeloos vcrgeefsch
verlangen naar het niet-eindige, niet-vluchtige, niet
ijdele, datgene kortom, wat men het ideaal noemt,
te vaak in dichterlijk-gevariëerde, weemoedige klan
ken verzinlijkt, dan dat wij nu blij zouden zijn met
oen herhaling van het lied, op een simpele guitaar
of een dcunige doedelzak. Het zou wel mooi geweest
zijn, als hij dien verren, onaardschen toon had kun
nen vasthouden temidden van het tumult der heden-
daagsche wereld. Maar hij kon het niet en daarmiö
Vei valt zijn compositie tot iets hybridisch, maar
vooral tot iets vervelends."
Wij geven deze nabetrachting alleen met het oog
op wat in deze tijden van bodemloos subjectivisme
nog nl eens beweerd wordt: dat er geen objectieve
normen van schoonheid bestaan. Indien dit zoo
ware, zou het de moeite niet loonen, om beschouwin
gen te geven over boeken, schilderijen, muziek, enz.,
immers nergens ware houvast te krijgen voor wie
zich nog niet zeker gevoelt op do wegen der acstlie-
tische critiek cn ieder, die om de kunst wil vrijen,
kan gerustelijk zijn gang gaan: de critiek op wat zich
als kunst presenteert is immers maar zoo'n particu
lier mceninkje van die of gene. Natuurlijk blijft ten
aanzien van veel kunstproductie het oordeel van be
voegden nog al uiteenloopen: de persoonlijkheid van
wie keurt, heeft haar bijzondere anti- en sympathieën.
Maar: er is ten slotte werk dat blijven zal, cn werk,
dat een poosje in trek blijft om spoedig te verdwijncu.
Vondel blijft en Revius blijft; Vondel is veel malen
herdrukt, Revius begint nü weer voor ons te leven,
(er verschijnt bij „Holland" een herdruk van al zijn
dichtwerk). Of Marsman zal blijven? En Anthonie
Donker? Marnix Gijsen en Wies Mocns? De tijd is
de groote rechtvaardige rechter.
Van Schendcl zal gelezen worden om zijn „De
Zwerver Verliefd", maar niemand zal later nog ge
boeid worden door den verliefden zwerver uit „Het
fregat Johanna Maria". Hij boeit ons nu al niet meer.
Er zijn schoonheidswetten, die niemand, ook al
beet hij Van Schendel, straffeloos schendt.
A. WAPENAAR.
Tamalone de hoofdpersoon uit „Een zwerver,
verliefd".
2) Maniacaal ziekelijk aldoor op één ding in
gedachten geconcentreerd.
VERBETERINGEN:
In mijn Kroniek over Van Schcndel's „Johanna
Maria", in 't Zondagsblad van 4 October heeft do
zetter mij, ik allicht den zetter, te pakken gchau.
Wie 't wil nagaan leze in de le kolom inplnats
van: kooinagel: korvij nagel.
In de 2e kolom struikelt ge over: boventrnmsteng
in plaats van: bovenbramsteng grootbovcn-
mastspil, in plaats van g r o o t b o v e n-m a r s z e i 1,
fokkentramspil, inplaats van fokkcntramszeil.
A. W.
IK DACHT....
Ik dacht: in 't leven
zal zonneschijn
en loutre vreugde
mijn deel wel zijn.
Mijn luchtkasteelen
verdwenen ras.
En 'k zag, toen 't leed kv.
hoe dwaas ik was.
Nu vraag ik daaglijks:
„W.ijs mij het pad,
het pad dat opvoert
naar Salems stad.
„Wijs mij, o Heere,
Uw weg en wil.
Maak mij in smarte
geduldig stil.
„Leer m'U te volgen,
hoè donker 't zij",
Mijn toekomstdroom en,
zij zijn voorbij.
LYD1A.
311
iinniiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii.iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiuiiiiiiiiiiiiniiii^
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
DE WIJZENDE SPITS
De heer A. L. van Hulzen heeft uit zijn letter
kundige arbeid een bundel samengesteld en deze uit
gegeven onder de titel: De Wijzende Spits.1)
In het eerste hoofdstuk spreekt de Auteur over Het
Boek. Een schrijver aldus Constantijn Huygens, sterft
maar half omdat hij in zijn boeken leven blijft.
Het boek is genoemd een reuzenstap ten hemel en
ter hel. Er is lectuur ,die voor jongeren funest is,
er is ook lectuur, die voor ouderen schadelijk is:
„Niemand moet zoo hoog staan, dat hij meent, dat
bij immuun is voor het zondevergif".
Dat is al dadelijk een uitspraak, waarmee we het
hartelijk eens zijn. Nog al te vaak ontmoet men
menschen, die het uitspreken of althans denken: dat
boek, dat genre boeken deert mij niet, mij doet het
geen kwaad, voor de verkeerde invloed, die ervan
uitgaan kan, ben ik onvatbaar. In werkelijkheid
brengen, wie zoo spreken en handelen, zichzelf moed
willig in gevaar. Nóch rijpere leeftijd nóch scherper
intellect nóch uitgebreider literaire kennis biedt
waarborg, dat het godsdicnstig-zedelijk kwaad van
sommige boeken, zijn funeste uitwerking op de ziel
niet zou kunnen hebben.
Is er Christelijke kunst? Natuurlijk. Omdat er
Christen-kunstenaars zijn. Wat is een Christelijk
boek? Een boek, dat gedrenkt is met de Christelijke
gedachte, gegroeid is in de Christelijke sfeer.
Na alzoo over het bock cn 't Christelijk boek gespro
ken te hebben, handelt Van Hulzen over de literaire
kritiek. Kritiek is moeilijk. De beste kritikus kan
zich op 't voorwen van zijn kritiek verkijken. Im
mers, er zijn zooveel dingen, die aan een beoordee
ling karakter en inhoud geven: leeftijd, opvoeding,
ontwikkeling, voorkeur, godsdienstige en politieke
kleur van de kritikus. Welke flaters heeft dc offi-
cicele kritiek in dc loop der jaren al niet gemaakt!
We noemen maar drie namen: de Camera Obscura,
Braga, de Nieuwe Gids.
Ja, de kritiek, zelfs de goede kritiek bezit maar
betrekkelijke waarde. Daarbij ook gelden voor ons
meer en andere cischen dan voor de modernen:
„Wij openen ook in den tempel der kunst onzen
Bijbel e-i geven hem het eerste en het laatste woord".
Na deze inleidende beschouwingen doet de Schrij
ver eenige grepen uit de literatuur van voorheen en
thans: Cats, Op den rand van de bedstee (Vondel),
De Génestct, Couperus, Hélène Swarth, Jacqueline
van dor Waals, De Nieuwe Gids, Verzonken Grenzen,
Dc Litanie der Zonderlinge Zielen.
Een kleine verzameling zorgvuldig gekozen op
stellen. Geen veelheid, geen overstelpende massa,
maar een wel overwogen keus. Dat typeert de heele
bundel.
Van Elinc Vere zegt Van Hulzen: „Het vele be
koort en vermoeit en verwart; het eene ziet ze niet,
kent ze niet. Daardoor is dit leven nooit in even
wicht, Aldoor schommelt de naald en nooit wijst ze
naar een vast punt".
Niet alzoo De Wijzende Spits. Daarin hecrsclit orde,
rust, cjnheid, het trekt vaste lijnen.
De Schrijver streeft niet naar volledigheid, hij put
zijn onderwerp niet uit, hij laat niet de eene beschou
wing door de andere verdringen. Maar hij haalt be
paalde kardinale punten van de zaak naar voren en
belicht die scherp en raak. Hij verrijkt minder uw
geheugen met een dosis feiten, dan wel uw g
met inzicht in aard, ooi-sprong en gevolgen dier
feiten. Hij teekont niet heel de weg, hij plaatst weg
wijzers. „De toren wijst den Weg", heet het in de
inleiding. Daar hèbt ge het Dit boek leidt de gedachte
zijner lezers, helpt hem op dreef, zet hen aan 't den
ken, prikkelt hun onderzockingslust.
Deze opstellen wensch 'k in handen van zéér vele
jonge menschen én van ouderen, belangstellende lee-
ken op literair gebied. Want zij bezitten voorname
literalr-paedagogische waarde. Van Hulzen is op
voeder ,is leeraar; dat is aan zijn werk te bespeuren.
Hij is gewoon zijn materiaal èn zijn gedachten erover,
logisch en ordelijk te organiseeren, en onder de aan
dacht zijner hoorders te brengen. En niet alleen in
geregelde orde, maar ook bevattelijk. Hij schermt niet
met groote woorden en geleerde citaten. Liever dan
zijn lezer (geestelijk) dc nek te laten breken ovc
elkaar gedraaide, zwaar-op-de-liandsche volzinnen
k denk b.v. aan Van Eyck, Marsman e.a.
telt hij kalm en rustig, wat hij te zeggen heeft, direct,
op de man af, verklarend en omschrijvend wat ve
klaring of omschrijving behoeft.
Dat nu de intellectueel, de lcttcrkundig-georiëntee
de niet meene: mij heeft do Schrijver dus niets te
zeggen. Want ook als siert Van Hulzen zijn opstellen
niet op niet machtige woordpracht, al opent hij
geen wijdsche perspectieven, al oreert hij niet ge
leerd over psychologische en filosofische problemen,
bij heeft wel degelijk tot ieder een woord van hart
tot hart. En ook waar hij heel gewone en bekende
llinnitlllRIDIIIIIII!lllllllllllllllllll!llllllllllllllllllUllinillllllllllllllUUIIlllllUUIIIIIIIUI!lllllllllll(rF
dingen zegt, tusschen zeggen èn zeggen is een
groot verschil. Dat is kort gezegd: 't accent. De toon,
dc stem, dc stijl ,de sfeer, de ondergrond, de ziel der
dingen, daarop komt het aan, zij gezamenlijk be
palen de krocht, dc spanning, de waarde van wat
een auteur zegt.
Laten we door een enkel voorbeeld de werkwijze
ïs Schrijvers illustreeren: Cats. Eerst worden ver-
'hillcnde meeningen'over deze zeventiende eeuwsche
dichter tegenover elkaar geplaatst: Verwey, Busken
Huct-Postmus, Dr. Kuypcr, Joha. BreevoorL
Na deze kritieken kortelijk te hebben weergegeven
en eenigermate haar waarde te hebben bepaald, gaat
de Schrijver over tot een typeering van de mens'cli
Cats: we moeten hem zien tegen de achtergrond der
eenvoud van 't stille huiselijk verkeer onzer krach
tige vaderen. Daarna wordt ons Cats geschetst als
dichter: hij was een begaafde volksprediker, maar een,
die te veel preekte; meest zeer breedsprakig, maar
ook bondig; behandelend meest huis-, tuin- en
keukenonde-werpen, een enkele maal echter krach
tig nationaal; vaak ruw cn plat in zijn beste werk
als het gebed der bruid, zuiver en innig.
Als niemand heeft Cats de volkstaal beïnvloed. Tal
van zijn rijmspreuken leven nog voort.
Zijn verschillende werken passeeren de revue: Cats
is de dichter der vrouw. Maar geen minnedichten
hebben wij van hem hij vertelt en redeneert over de
liefde: „het was hem te doen om de eerbaarheid aan
te prijzen als eon sieraad des levens en een voor
waarde voor het levensgeluk. Cats heeft dit gedaan in
zijn taal. Naar de zeden van zijn tijd".
Inderdaad geschiedt in Van Hulzen's magnifieke
schets aan Cats recht, recht zoowel aan de dichter
de mensch. Zijn figuur, zijn werk, zijn betee-
kenis staan in hoofdtrekken duidelijk en zuiver voor
ïze aandacht.
En zoo is het ook met de overige stukken.
Fijn van stijl, frisch en teer, is dit boek, dat boeit
ui begin tot eind. 2) Hier en daar behandelt de
Auteur zijn onderwerp op een origineel e, 'k zou haast
zeggen bcllctristische wijze. Zoo geeft hij een overzicht
van Vondel's leven en werk, door de oude dichter te
schetsen, zooals hij zit op de rand van de bedstee in
Keulen, zijn lange leven overpeinzende". Daar ontrolt
zich de filmprent des levens aan zijn oog. Daar trekt
dc stoet der ervaringen langs hem heen. Daar telt
de mensch dc levenssom op. En daar blijkt het uit-
nemendste moeite en verdriet" Ja, dat is een wer
kelijk voortreffelijke levensschets in kort bestek.
Zou dc kunst, de literatuur, als ze zóó dicht bij
haar gebracht wordt, niets voor dc massa zijn?
Neen, dan heeft Van Hulzen gelijk als hij zegt:
„Het is gebleken, dat heel wat menschen kunnen
genieten van kunstwerken; dat de volkssmaak kan
veredeld worden".
De Wijzende Spits is een opvoedend boek, is een
schoon bock, hot is ook een eerlijk boek. Ge behoelt
niet in 't onzekere tc zijn, hoe Van Hulzen over de
aangesneden kwesties ooi-deelt. Hij zegt ronduit zijn
mcening, wel- overwogen en waardig. Dat wil niet
zeggen, dat hij een enkele maal, als 't noodïg is, niet
scherp kan zijn.
Als hij herinnert aan een kritiek op De Wrok van
Diederik Spijkerboer, die dit werk niet genoeg Chris
telijk vond, toornt hij tegen „dat klein gedoe" van
„Holland-ofï-zijn-smalst".
En als hij Cats' opvattingen over huwelijk en
liefde uiteengezet en er op gewezen heeft, dat voor
deze Calvinistisoho pocct 't huwelijk de grondslag is
van 't maatschappelijk leven cn dat hij er op wijst,
dat het weinige, dat God schenkt een vroolijk leven
geeft en het vertrouwen op Hem geduldig en gelukkig
maakt, vervolgt dc Schrijver: „Als we deze altijd
weerkeorendc grondgedachten lezen, dan ergeren wc
ons aan de felle critiek op Cats, omdat hij de dingen
bij den naam noemt, terwijl die zelfde critiek zich
niet ontzTct .allerlei vunzige romans, waarin de kat
in 't donker geknepen wordt, aan te prijzen, omdat
de visie zoo good is, en het alles zoo psychologisch
juist is".
Tenslotte: Dc Wijzende Spits is ook een positief
Christelijk boek. Trouwens, hoe zou het ook anders
kunnen? Een werkelijk Christelijk schrijver schrijft
alüjd een Christelijk bock.
Het behoeft niet overdreven tendenzieus tc zijn. De
vroomheid behoeft er niet dik op te liggen. Maar waar
het gaat over de idéc die tot poëzie is verwerkt, de
grondgedachten, waarop dc roman werd gebouwd, de
levensuitgangen der kunstenaars, daar treedt aan
stonds aan 't licht welke levensbeschouwing de kri
tikus aanhangt. De kunst om de kunst?
Verre daar vandaan, zegt Van Hulzen: „De kunst
om het doel dat God haai- stelde. Om Hem te eeren als
haar Schepper, om den mensch te zegenen, te ver
rijken. Is dit een bijbedoeling? Goed, maar dan is
het een haai- verhoogende bijbedoeling".
Eén .er oorzaken, waardoor het lezen vaq
De Wijzende Spits mij een bizonder genot is geweest, is
meen 'k gelegen in het feit, dat ook de zakelijke in»
houd der opstellen, de zienswijze van de Auteur ge»
heel aansluit bij de meening welke ik over de ver»
schillende onderwerpen die hij bespreekt gevormd
heb. Het is altijd prettig, eigen opvattingen bevestigd
te zien door die van een ander auteur, vooral wan»
neer men die ander om zijn groote belezenheid, hel»
der oordeel en fijne intuïtie zeer waardeert
Op een tweetal uitspraken uit de bundel echter
mag een kritische aanteekening niet achterwege
blijven.
In de eerste plaats lijkt me de taxatie van De Nieuwg
Gids in deze tijd te hoog. „En als dan die leiding be
rust bij een man als Willem Kloos, zal er nog niet
aan aftakeling kunnen gedacht worden".
Over die leiding van Willem Kloos (zijn medewer
king laten we maar geheel buiten beschouwing) zijn
vorig jaar eenige dingen aan 't licht gekomen, die zéér
beslist wijzen op „aftakeling". Herinnerd zij
slechts aan het art. van Jeanne Reyneke van Stuwe
en de invectieven van Mr. Bakker tegen Van Eeden.
Wat de historische aflevering en het herdenkingsart.
van Mr. Bakker, door Van Hulzen „een deskundige"
genoemd aangaat, zijn we het beter eens met Smalle-
gangc („Opw. Wegen IV bl. 144): Een artikel, als
waarmee Mr. Bakker het gedenknummer opende,
in de jeugd van deze periodiek zeker niet zija
opgenomen, omdat er geen geest in zit; een eenzijdig,
duf zemelachtig loftuitinkje, dat het uerual volkomen
karakteriseert. Het interview met Willem Kloos is
er geheel mede in harmonie; hoe zou hij vroeger zelf
niet den inhoud er van den spot hebben gedreven. Voor
waar! er is iets veranderd sedert '80 en er zit tragiek
in deze historische aflevering!" (cursief van ons.)
Een kanttcekening moeten wc vervolgens maken
bij Van Hulzen's uiteenzetting inzake de „allerindivi
dueelste".
,Een auteur moet geen woorden kiezen. Het woord
moet hem zijn de onmiddellijke openbaring van zijn
diepste denken, van zijn eigenste voelen. Het is de
genhoid van den auteur zelf. Het is het ziele-
woord dat hij zeggen kan en waardoor hij onbewust
zijn werk karakter geeft".
Een auteur moet geen woorden zoeken, kiezen
i, maar er zijn slechts enkele dichters, die direct,
spontaan, zonder weifelen altijd het meest-juiste
woord kunnen vinden en het zonder aarzelen onmid
dellijk op dc conig-juiste plaats kunnen zetten. De
meeste dichters .n prozatcurs moeten zeer vaak wel
ter dege zoeken naar, een keuze maken uit woorden.
Dat bewijzen de handschriften, waarin keer op keer
soms een woord is veranderd, weer veranderd, weer
doorgehaald enz. Dat bewijzen ook de tallooze streep
jes in wordende gedichten, streepjes waar later
woorden moeten ingevuld worden.
August Horneffer verhaalt b.v. hoc in Nietzsche's
eigenhandige copie sommige woorden tot zes of acht
maal toe veranderd zijn „in een voortdurende wor
steling om het zuivere woord te grijpen; het fijne
étui waarin de gedachte paste'*. 3) Zoeken dus, kiezen,
de verschillende woorden zorgvuldig toetsen op hun
klank en gevoelswaarde, hun effect in een be
paald woordencomplex. En Hugo Verriest verhaalt
een merkwaardig voorbeeld van dat zoeken en kiezen
bij Gezellc:
„Guido Gezelle was ten mijnent, te Heule, 's avonds.
Het was een van die wondere dagen waar de daimoon
hem meester was. Hij was bleek en zinderde; en dat
wondere vers had hij gedicht:
Want graf en wieg zijn een en 't zelf voorwaar,
De pclder4), 't is alsof 't een wicgkleed waar'...
Hij stapte over end' weder door mijne kamer al
zwijgen, daar ik hem inwendig jubelend nakeek; en
al met eens:
Kent ge een woord voor „wiegklced", dat met eene
p begint?
Voor wicgkleed?
't Zou moeten piogklced zijn:
Dc pelder, 't is alsof 't een plegkleed waar'
Den waarom en wist ik dan nog niet. Ik pcisde
„ïüiegkleed toaar" heeft ook stafrijme. Jamaar in dat
vers staan eerste en vierde voet op sterken tijd en
hoogslag en Gezellc bleef onvoldaan en „tourmenté"
om dien letter".
Hier zoekt dus niet de diohter alleen, maar laat
hij een ander méé-zoeken.
Ergens komt in De Wijzende Spits de uitspraak
voor: „het leven (spat) uit do woorden als het watee
uit een fontein."
Deze woorden zijn ook van toepassing op 't boek zelf.
Dc Wijzende Spits is de rijpe, overheerlijke vrucht
van jarenlange ernstige cn toegewijde literatuur
studie.
La Riviere en Voorhoeve, Zwolle (1930).
2) Minder juist lijkt het me van kinderen te zeg
gen dat ze „met verlangende open mondjes opeten
willen, wat hii zc heel gezellig vertellen zal" (bl. 42).
Evenzoo: „zoo a Is Weber zijn laatste gedachte door het
klavier vertaalde" (bl. 99.)
:l) A. G. Wolf Christelijk Lettcrk. Studiën II bl. 252»
4) lijkkleed.