SOS n LETTERKUNDIGE KRONIEK 1. Verhalen uit het Verre Oosten, door Annic Salomons. 2. De Vlaamsche Letterkunde, na „Van Nu en Straks", door Paul Kenis, met bibliografische aantcokeningen van Dr. R. Roemans. Uitg.: N.V. Mij. tot verspreiding van goede en goodkoope lectuur te Aims te rd am. Annie Salomons vertoefde eenige jaren met haar man in O.-Indië. Begrijpelijk, dat zij, teruggekeerd, haar herinneringen aan het Verre Oosten gestalte iheeft gegeven in deze verhalen, waarin de schrijfster prettig en vlot ons inkijkjes opent op de saamleving daar ginds van Europeaan en inlander, van Neder- landsche gezaghebbers en lastdragende koelies. To loven valt de knappe factuur van deze verhalen, uitgezonderd een nogal onbeduidend, nogal senti menteel vertellinkje van een Kerstfeestviering in een gevangenis, waarin een rijtje zondaren elkaar de biecht afnemen, welke bekentenissen, althans van enkele dier figuren, een kijkje gunnen in de moeilijk beden en gevaren van het leven in de tropen. Annie Salomons is van een heel andere kracht als vertelster, dan Augusta de Wit Deze laatste brengt ons veel dichter bij bet hart van Indië zelf, veel dichter ook bij het geheim der ziel van den Oosterling. Augusta de Wit is veel meer dichteres dan Annie Salomons, deze laatste zal allicht veel meer lezers en lezeressen Vinden. Zij stelt zich tevreden met „het geval", en rondom die gevallen, boeiend verteld, bespeurt ge de si eer van Indië in een stukje natuurbeschrijving hoewel heel schaars gegeven, of in het stil, maar niet temin koppig verzet van den inlander tegen 't gezag dat geen rekening houdt met wat hem heilig is, den „adat". Het concubinaat speelt in één der verhalen oen tragische rol; een jaloersche „huishoudster" vergiftigt een pasgetrouwde vrouw, die haar van haar plaats had gedrongen. De schrijfster laat dit vertellen door een oog- en oorgetuige van die tragedie en ont komt daardoor aan de noodzakelijkheid het gegeven, realistisch-rauw, episch-dramatisoh te moeten uitwer ken, een gegeven voor een Indischen roman. Annie Salomons weet de grenzen van haar kunnen Zij schreef jarenlang over „Bijkomstigheden" in „de Groene", elke week 'n stukje; en ze deed dit op dezelfde wijze als ze nu de verhalen componeerde: zakelijk, recht op 't doel af, precies wetend, wat de gemiddelde lezer savoureeren kan. Van psychologischen diepgang hebben deze verha len dan ook geen last. Ze typceren, nu eens een controleurtje, die, als nieuweling, bij 't beoordeelen van een rechtskwestie al te gemakkelijk door de listen van z'n cliënten dreigt te worden beetgenomen en daarom „afgekoeld" wordt door de nuchtere kijk ©p 't geval van zijn assistent-resident; dan weer laat de schrijfster een jong vrouwtje, wier man als civiel gezaghebber voor dienstzaken op reis is, in perikel verkeeren, door ongeregeldheden, waarbij het gezag betrokken wordt. En in grooto spanning van angsi laat ze haar man terugroepen van z'n tocht, terwijl ze haar huis laat bewaken door eenige fuseliers. Wel moeten we toegeven, dat deze short story's In hun soort voortreffelijk zijn. Lees bv. hoe de schrijf ster het dappere vrouwtje, dat haar man wacht, teekent in den nacht voor zijn komst. „Het was een zwoele nacht. Zelfs van de zeebries bleef niet meer over dan een slap koeltje: en er was geen ander geluid dan het naargeestige brullen van de kikkers en soms de gillende spotlach van een aap, die dan van alle kanten krijschcnd werd beantwooro Dan viel de stilte weer, heet en benauwend; want uit hot oerbosch achter 't huis kon van alles dreigen wie Rod raden, wat daar in het fluweelig duister weid op touw gezet en beraamd? Sloop daar een schim langs het huis? Neon, de fuseliers waren be trouwbaar; hun zou niets ontgaan. Waar zou Willem nu zijn en hoe lang zou het duren, totdat de bode hem bereikt zou hebben? Zoo heel ver kon hij nog niet zijn gekomen; hoe ongelooflijk het ook scheen, het was pas een uur of zestien geleden, dat hij slank en energiek wegvoer in de fleurige prauw, en dat zij zonder een rimpeltje van ongerustheid met de kin- dferen teruggewandeld was door 't dorp." In 't bijzonder wijzen we nog op een schets, die 'dieper gaat dan al de andere saam, een verhaal van een Roomsch-Katholieke zuster-vcrpleegster in een mclnatschcnasyl, die zelf door de ziekte blijkt te zijn besmet en inplaats van verpleegster nu als-patiënt naar de verpleegden-afdeeling wordt overgeplaatst. Annie Salomons iheeft deze figuur als een middel- eeuwsche heilige met heel veel liefde weergegeven, ontrocrcnd-teer de overgave van dde jonge vrouw doorvoeld, die repatriëeren mocht of moest afgezon derd worden bij <le anderen, een melaatsdie tusschen de melaatse hen. En die het laatste koos, louter ©ra Christus' wille. En hoe reëel staat tegenover dat èxtatisch-geloovige verpleegstertje de cynische, doch goedhartige dokter, die er maar niets van begrijpt, bij haar staat, geslagen om zooveel deemoed en zelfverloochenende liefde. Paul Kenis zegt in een inleiding tot z'n historische schets der Vlaamsche letteren sinds de „Van Nu 011 Straks"-beweging: „In zijn boekje „Van Gczelle tot Timmermans" liccft Prof. Vermeylen een beeld van de Van Nu en Straks-beweging, met de meeste daaraan verwante Rehrijvers opgehangen. Het is vooral als een be scheiden aansluiting bij dit werk, dat de volgende bladzijden zijn bedoeld". De heer Kenis deed een goed werk met dit histo risch overzicht van de jongere en jongste Vlaamsche letterkunde, welke, meenen we, tot nog toe niet in zoo'n uitvoerige beschrijving werd samengevat. Daar om mag dit werkje een welkome aanvulling hceten op 't reeds genoemde van Prof. Vermeylen, dat „Van Gezclle tot Timmermans" de Zuid-Ncdcrlandschu letteren behandelde. De heer Kenis is' derzake kundig; niet als één, die professoraal-droog de namen catalogiseert, rubriceeri en registreert, maar die de Vlaamsche letteren laat zien als de reflex der geestelijke stroomingen, der ideccn, die den tijdgeest bepalen. Als ge de inhoudsopgave van dit werkje (rfc 363) even inneust, valt u op, hoeveel namen hier worden genoemd. Menigeen, die alleen iets af weet van een Gczelle, een Streuvels en een Timmermans, aal, in dien hem de Zuid-Nedcrlandsche kunst en cultuur interesseeren, verbaasd staan over den veelzijdigcn cn ook veelkleurigen bloei in den Vlaaineohen hof der letteren. Kenis schrijft over richtingen cn personen met een objectieven kijk, die het subjectief oordeel niet onder drukt terwille van een neutrale boedelbeschrijving. Ilij houdt in velerlei beschouwing zijn persoonlijk oordcel niet terug. Zijn stijl is pittig, levendig en beeldend; en hij is meer dan historicus alleen, hij heeft ook het warme temperament van den kunste naar, zonder hetwelk een dergelijke literatuur-historie droog is als verjaarde scheepsbeschuit, getuige b.v. de werken van Prof. Dr. te Winkel. Vandaar dan ook, dat hij oordeelen durft en mag, over wat acs- thetisch-critisch, minderwaardig bleek of blijkt te zijn. Bijzonder oricntccrcnd vond ik zijn uitvoerige be schouwing over „De Modernistische Richting", welke zich in België tijdens en ni den oorlog doorzette, en waaraan allerlei „ismen" hun ontstaan dankten, zoo als: futurisme, dynamisme, expressionisme, dadaïsme etc. etc.; waaraan ook de namen verhonden zijn van dichters als Paul vau Ostayen, Wies Mocns, Marntx Gijsen, Karei van den Oever e.a. Dit boekje zal zeker dankbaar worden gebruikt als bron door hen, die in een „Handboek der Groot- Nedcrlandsche letterkunde" dit nog maar al te veel door ons, Noord-Nederlanders, verwaarloosde lite raire Zuiden in kaart hebben te brengen. Zoo bleek mij o.a. hoe weinig we hier in 't Noorden kennis nemen van wat in België verschijnt, doordat mij liet citisch proza van Paul v. Ostayen, den over loden modernistischen dichter, onder de oogen kwarn in de uitgave van zijn venzamclde wenken bij „De Gemeenschap" te Utrecht. Ik wist alleen, dat hij een dichter was die de gewaagtlste experimenten in de poëzie aandurfde, maar dat hij zoo'n diepgaand, kra- nig-critisch essay schrijven kon, was voor mij min of meer een openbaring. Ifet slothoofdstuk van dit handboekje gaat over het Vlaamsch tooneel sedert den oorlog. Nabetrachting. Het doet een letterkundig ohroniqcur wel eens goed, als hij bemerkt, dat zijn critiek niet al te subjectief blijkt te wezen; doch ook door anderen gedeeld kan worden. Vooral als die andere een bevoegd letterkundig criticus mag genoemd worden. Zoo trof me, dat mijn kijk op het fregat „Johanna Maria" ten volle gedeeld wordt door Frans Coenen, die in „Groot-Nederland" het bock bespreekt. Ilij spreekt, evenals ik deed, over het „droog" consta- teeren, in plaats van wat we venvacht hadden: boeiend beelden. Hij zegt o.a.: „Het bestaan van liet houten fregatschip „Johanna Maria" in zijn proef tochten over vele zeeën, zijn verandering van eige naar, bestemming en naam, wordt hier onverdroten cn nauwgezet verhaald, als ware het een scheepsjournaal (ik onderstreep). Zoo stem mig cn tonig grijs, in den bekenden stijlval van den schrijver dat het op den duur ccnigszi'ns één tonig wordt en wij moeite krijgen met on*« -uindacht die almaar zakken wil Ten slotte is het altijd weer Tamalono1) op zoek naar het geluk of den zin der wereld, maar de vroegere Tam alone was gesteld in een verren, vreem den tijd, toen zijn redeloos dwalen, zijn vnag-doelend zwerven het karakter van Uien tij«l zelf scheen te openbaren en de bekoring verkreeg van romantische melancholie. Doch deze nieuwste zwerver leeft in een to mo derne, te reëele wereld, waar hij absurd lijkt en zijn zoeken te onnoozel voor onze belangstelling. Het maniacale2) is op zioh zelf wel, maar in zijn uitin gen niet per sé belangrijk, en een zeilmaker, die zonder eenige verdere dramatiek of verfijning een hersenschim naloopt, doet ons enkel als zielig aan. En gaat ons verder niet aan. Van Schendcl heeft 's menschen onbluschbaar, maar hopeloos vcrgeefsch verlangen naar het niet-eindige, niet-vluchtige, niet ijdele, datgene kortom, wat men het ideaal noemt, te vaak in dichterlijk-gevariëerde, weemoedige klan ken verzinlijkt, dan dat wij nu blij zouden zijn met oen herhaling van het lied, op een simpele guitaar of een dcunige doedelzak. Het zou wel mooi geweest zijn, als hij dien verren, onaardschen toon had kun nen vasthouden temidden van het tumult der heden- daagsche wereld. Maar hij kon het niet en daarmiö Vei valt zijn compositie tot iets hybridisch, maar vooral tot iets vervelends." Wij geven deze nabetrachting alleen met het oog op wat in deze tijden van bodemloos subjectivisme nog nl eens beweerd wordt: dat er geen objectieve normen van schoonheid bestaan. Indien dit zoo ware, zou het de moeite niet loonen, om beschouwin gen te geven over boeken, schilderijen, muziek, enz., immers nergens ware houvast te krijgen voor wie zich nog niet zeker gevoelt op do wegen der acstlie- tische critiek cn ieder, die om de kunst wil vrijen, kan gerustelijk zijn gang gaan: de critiek op wat zich als kunst presenteert is immers maar zoo'n particu lier mceninkje van die of gene. Natuurlijk blijft ten aanzien van veel kunstproductie het oordeel van be voegden nog al uiteenloopen: de persoonlijkheid van wie keurt, heeft haar bijzondere anti- en sympathieën. Maar: er is ten slotte werk dat blijven zal, cn werk, dat een poosje in trek blijft om spoedig te verdwijncu. Vondel blijft en Revius blijft; Vondel is veel malen herdrukt, Revius begint nü weer voor ons te leven, (er verschijnt bij „Holland" een herdruk van al zijn dichtwerk). Of Marsman zal blijven? En Anthonie Donker? Marnix Gijsen en Wies Mocns? De tijd is de groote rechtvaardige rechter. Van Schendcl zal gelezen worden om zijn „De Zwerver Verliefd", maar niemand zal later nog ge boeid worden door den verliefden zwerver uit „Het fregat Johanna Maria". Hij boeit ons nu al niet meer. Er zijn schoonheidswetten, die niemand, ook al beet hij Van Schendel, straffeloos schendt. A. WAPENAAR. Tamalone de hoofdpersoon uit „Een zwerver, verliefd". 2) Maniacaal ziekelijk aldoor op één ding in gedachten geconcentreerd. VERBETERINGEN: In mijn Kroniek over Van Schcndel's „Johanna Maria", in 't Zondagsblad van 4 October heeft do zetter mij, ik allicht den zetter, te pakken gchau. Wie 't wil nagaan leze in de le kolom inplnats van: kooinagel: korvij nagel. In de 2e kolom struikelt ge over: boventrnmsteng in plaats van: bovenbramsteng grootbovcn- mastspil, in plaats van g r o o t b o v e n-m a r s z e i 1, fokkentramspil, inplaats van fokkcntramszeil. A. W. IK DACHT.... Ik dacht: in 't leven zal zonneschijn en loutre vreugde mijn deel wel zijn. Mijn luchtkasteelen verdwenen ras. En 'k zag, toen 't leed kv. hoe dwaas ik was. Nu vraag ik daaglijks: „W.ijs mij het pad, het pad dat opvoert naar Salems stad. „Wijs mij, o Heere, Uw weg en wil. Maak mij in smarte geduldig stil. „Leer m'U te volgen, hoè donker 't zij", Mijn toekomstdroom en, zij zijn voorbij. LYD1A. 311 iinniiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii.iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiuiiiiiiiiiiiiniiii^ LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN DE WIJZENDE SPITS De heer A. L. van Hulzen heeft uit zijn letter kundige arbeid een bundel samengesteld en deze uit gegeven onder de titel: De Wijzende Spits.1) In het eerste hoofdstuk spreekt de Auteur over Het Boek. Een schrijver aldus Constantijn Huygens, sterft maar half omdat hij in zijn boeken leven blijft. Het boek is genoemd een reuzenstap ten hemel en ter hel. Er is lectuur ,die voor jongeren funest is, er is ook lectuur, die voor ouderen schadelijk is: „Niemand moet zoo hoog staan, dat hij meent, dat bij immuun is voor het zondevergif". Dat is al dadelijk een uitspraak, waarmee we het hartelijk eens zijn. Nog al te vaak ontmoet men menschen, die het uitspreken of althans denken: dat boek, dat genre boeken deert mij niet, mij doet het geen kwaad, voor de verkeerde invloed, die ervan uitgaan kan, ben ik onvatbaar. In werkelijkheid brengen, wie zoo spreken en handelen, zichzelf moed willig in gevaar. Nóch rijpere leeftijd nóch scherper intellect nóch uitgebreider literaire kennis biedt waarborg, dat het godsdicnstig-zedelijk kwaad van sommige boeken, zijn funeste uitwerking op de ziel niet zou kunnen hebben. Is er Christelijke kunst? Natuurlijk. Omdat er Christen-kunstenaars zijn. Wat is een Christelijk boek? Een boek, dat gedrenkt is met de Christelijke gedachte, gegroeid is in de Christelijke sfeer. Na alzoo over het bock cn 't Christelijk boek gespro ken te hebben, handelt Van Hulzen over de literaire kritiek. Kritiek is moeilijk. De beste kritikus kan zich op 't voorwen van zijn kritiek verkijken. Im mers, er zijn zooveel dingen, die aan een beoordee ling karakter en inhoud geven: leeftijd, opvoeding, ontwikkeling, voorkeur, godsdienstige en politieke kleur van de kritikus. Welke flaters heeft dc offi- cicele kritiek in dc loop der jaren al niet gemaakt! We noemen maar drie namen: de Camera Obscura, Braga, de Nieuwe Gids. Ja, de kritiek, zelfs de goede kritiek bezit maar betrekkelijke waarde. Daarbij ook gelden voor ons meer en andere cischen dan voor de modernen: „Wij openen ook in den tempel der kunst onzen Bijbel e-i geven hem het eerste en het laatste woord". Na deze inleidende beschouwingen doet de Schrij ver eenige grepen uit de literatuur van voorheen en thans: Cats, Op den rand van de bedstee (Vondel), De Génestct, Couperus, Hélène Swarth, Jacqueline van dor Waals, De Nieuwe Gids, Verzonken Grenzen, Dc Litanie der Zonderlinge Zielen. Een kleine verzameling zorgvuldig gekozen op stellen. Geen veelheid, geen overstelpende massa, maar een wel overwogen keus. Dat typeert de heele bundel. Van Elinc Vere zegt Van Hulzen: „Het vele be koort en vermoeit en verwart; het eene ziet ze niet, kent ze niet. Daardoor is dit leven nooit in even wicht, Aldoor schommelt de naald en nooit wijst ze naar een vast punt". Niet alzoo De Wijzende Spits. Daarin hecrsclit orde, rust, cjnheid, het trekt vaste lijnen. De Schrijver streeft niet naar volledigheid, hij put zijn onderwerp niet uit, hij laat niet de eene beschou wing door de andere verdringen. Maar hij haalt be paalde kardinale punten van de zaak naar voren en belicht die scherp en raak. Hij verrijkt minder uw geheugen met een dosis feiten, dan wel uw g met inzicht in aard, ooi-sprong en gevolgen dier feiten. Hij teekont niet heel de weg, hij plaatst weg wijzers. „De toren wijst den Weg", heet het in de inleiding. Daar hèbt ge het Dit boek leidt de gedachte zijner lezers, helpt hem op dreef, zet hen aan 't den ken, prikkelt hun onderzockingslust. Deze opstellen wensch 'k in handen van zéér vele jonge menschen én van ouderen, belangstellende lee- ken op literair gebied. Want zij bezitten voorname literalr-paedagogische waarde. Van Hulzen is op voeder ,is leeraar; dat is aan zijn werk te bespeuren. Hij is gewoon zijn materiaal èn zijn gedachten erover, logisch en ordelijk te organiseeren, en onder de aan dacht zijner hoorders te brengen. En niet alleen in geregelde orde, maar ook bevattelijk. Hij schermt niet met groote woorden en geleerde citaten. Liever dan zijn lezer (geestelijk) dc nek te laten breken ovc elkaar gedraaide, zwaar-op-de-liandsche volzinnen k denk b.v. aan Van Eyck, Marsman e.a. telt hij kalm en rustig, wat hij te zeggen heeft, direct, op de man af, verklarend en omschrijvend wat ve klaring of omschrijving behoeft. Dat nu de intellectueel, de lcttcrkundig-georiëntee de niet meene: mij heeft do Schrijver dus niets te zeggen. Want ook als siert Van Hulzen zijn opstellen niet op niet machtige woordpracht, al opent hij geen wijdsche perspectieven, al oreert hij niet ge leerd over psychologische en filosofische problemen, bij heeft wel degelijk tot ieder een woord van hart tot hart. En ook waar hij heel gewone en bekende llinnitlllRIDIIIIIII!lllllllllllllllllll!llllllllllllllllllUllinillllllllllllllUUIIlllllUUIIIIIIIUI!lllllllllll(rF dingen zegt, tusschen zeggen èn zeggen is een groot verschil. Dat is kort gezegd: 't accent. De toon, dc stem, dc stijl ,de sfeer, de ondergrond, de ziel der dingen, daarop komt het aan, zij gezamenlijk be palen de krocht, dc spanning, de waarde van wat een auteur zegt. Laten we door een enkel voorbeeld de werkwijze ïs Schrijvers illustreeren: Cats. Eerst worden ver- 'hillcnde meeningen'over deze zeventiende eeuwsche dichter tegenover elkaar geplaatst: Verwey, Busken Huct-Postmus, Dr. Kuypcr, Joha. BreevoorL Na deze kritieken kortelijk te hebben weergegeven en eenigermate haar waarde te hebben bepaald, gaat de Schrijver over tot een typeering van de mens'cli Cats: we moeten hem zien tegen de achtergrond der eenvoud van 't stille huiselijk verkeer onzer krach tige vaderen. Daarna wordt ons Cats geschetst als dichter: hij was een begaafde volksprediker, maar een, die te veel preekte; meest zeer breedsprakig, maar ook bondig; behandelend meest huis-, tuin- en keukenonde-werpen, een enkele maal echter krach tig nationaal; vaak ruw cn plat in zijn beste werk als het gebed der bruid, zuiver en innig. Als niemand heeft Cats de volkstaal beïnvloed. Tal van zijn rijmspreuken leven nog voort. Zijn verschillende werken passeeren de revue: Cats is de dichter der vrouw. Maar geen minnedichten hebben wij van hem hij vertelt en redeneert over de liefde: „het was hem te doen om de eerbaarheid aan te prijzen als eon sieraad des levens en een voor waarde voor het levensgeluk. Cats heeft dit gedaan in zijn taal. Naar de zeden van zijn tijd". Inderdaad geschiedt in Van Hulzen's magnifieke schets aan Cats recht, recht zoowel aan de dichter de mensch. Zijn figuur, zijn werk, zijn betee- kenis staan in hoofdtrekken duidelijk en zuiver voor ïze aandacht. En zoo is het ook met de overige stukken. Fijn van stijl, frisch en teer, is dit boek, dat boeit ui begin tot eind. 2) Hier en daar behandelt de Auteur zijn onderwerp op een origineel e, 'k zou haast zeggen bcllctristische wijze. Zoo geeft hij een overzicht van Vondel's leven en werk, door de oude dichter te schetsen, zooals hij zit op de rand van de bedstee in Keulen, zijn lange leven overpeinzende". Daar ontrolt zich de filmprent des levens aan zijn oog. Daar trekt dc stoet der ervaringen langs hem heen. Daar telt de mensch dc levenssom op. En daar blijkt het uit- nemendste moeite en verdriet" Ja, dat is een wer kelijk voortreffelijke levensschets in kort bestek. Zou dc kunst, de literatuur, als ze zóó dicht bij haar gebracht wordt, niets voor dc massa zijn? Neen, dan heeft Van Hulzen gelijk als hij zegt: „Het is gebleken, dat heel wat menschen kunnen genieten van kunstwerken; dat de volkssmaak kan veredeld worden". De Wijzende Spits is een opvoedend boek, is een schoon bock, hot is ook een eerlijk boek. Ge behoelt niet in 't onzekere tc zijn, hoe Van Hulzen over de aangesneden kwesties ooi-deelt. Hij zegt ronduit zijn mcening, wel- overwogen en waardig. Dat wil niet zeggen, dat hij een enkele maal, als 't noodïg is, niet scherp kan zijn. Als hij herinnert aan een kritiek op De Wrok van Diederik Spijkerboer, die dit werk niet genoeg Chris telijk vond, toornt hij tegen „dat klein gedoe" van „Holland-ofï-zijn-smalst". En als hij Cats' opvattingen over huwelijk en liefde uiteengezet en er op gewezen heeft, dat voor deze Calvinistisoho pocct 't huwelijk de grondslag is van 't maatschappelijk leven cn dat hij er op wijst, dat het weinige, dat God schenkt een vroolijk leven geeft en het vertrouwen op Hem geduldig en gelukkig maakt, vervolgt dc Schrijver: „Als we deze altijd weerkeorendc grondgedachten lezen, dan ergeren wc ons aan de felle critiek op Cats, omdat hij de dingen bij den naam noemt, terwijl die zelfde critiek zich niet ontzTct .allerlei vunzige romans, waarin de kat in 't donker geknepen wordt, aan te prijzen, omdat de visie zoo good is, en het alles zoo psychologisch juist is". Tenslotte: Dc Wijzende Spits is ook een positief Christelijk boek. Trouwens, hoe zou het ook anders kunnen? Een werkelijk Christelijk schrijver schrijft alüjd een Christelijk bock. Het behoeft niet overdreven tendenzieus tc zijn. De vroomheid behoeft er niet dik op te liggen. Maar waar het gaat over de idéc die tot poëzie is verwerkt, de grondgedachten, waarop dc roman werd gebouwd, de levensuitgangen der kunstenaars, daar treedt aan stonds aan 't licht welke levensbeschouwing de kri tikus aanhangt. De kunst om de kunst? Verre daar vandaan, zegt Van Hulzen: „De kunst om het doel dat God haai- stelde. Om Hem te eeren als haar Schepper, om den mensch te zegenen, te ver rijken. Is dit een bijbedoeling? Goed, maar dan is het een haai- verhoogende bijbedoeling". Eén .er oorzaken, waardoor het lezen vaq De Wijzende Spits mij een bizonder genot is geweest, is meen 'k gelegen in het feit, dat ook de zakelijke in» houd der opstellen, de zienswijze van de Auteur ge» heel aansluit bij de meening welke ik over de ver» schillende onderwerpen die hij bespreekt gevormd heb. Het is altijd prettig, eigen opvattingen bevestigd te zien door die van een ander auteur, vooral wan» neer men die ander om zijn groote belezenheid, hel» der oordeel en fijne intuïtie zeer waardeert Op een tweetal uitspraken uit de bundel echter mag een kritische aanteekening niet achterwege blijven. In de eerste plaats lijkt me de taxatie van De Nieuwg Gids in deze tijd te hoog. „En als dan die leiding be rust bij een man als Willem Kloos, zal er nog niet aan aftakeling kunnen gedacht worden". Over die leiding van Willem Kloos (zijn medewer king laten we maar geheel buiten beschouwing) zijn vorig jaar eenige dingen aan 't licht gekomen, die zéér beslist wijzen op „aftakeling". Herinnerd zij slechts aan het art. van Jeanne Reyneke van Stuwe en de invectieven van Mr. Bakker tegen Van Eeden. Wat de historische aflevering en het herdenkingsart. van Mr. Bakker, door Van Hulzen „een deskundige" genoemd aangaat, zijn we het beter eens met Smalle- gangc („Opw. Wegen IV bl. 144): Een artikel, als waarmee Mr. Bakker het gedenknummer opende, in de jeugd van deze periodiek zeker niet zija opgenomen, omdat er geen geest in zit; een eenzijdig, duf zemelachtig loftuitinkje, dat het uerual volkomen karakteriseert. Het interview met Willem Kloos is er geheel mede in harmonie; hoe zou hij vroeger zelf niet den inhoud er van den spot hebben gedreven. Voor waar! er is iets veranderd sedert '80 en er zit tragiek in deze historische aflevering!" (cursief van ons.) Een kanttcekening moeten wc vervolgens maken bij Van Hulzen's uiteenzetting inzake de „allerindivi dueelste". ,Een auteur moet geen woorden kiezen. Het woord moet hem zijn de onmiddellijke openbaring van zijn diepste denken, van zijn eigenste voelen. Het is de genhoid van den auteur zelf. Het is het ziele- woord dat hij zeggen kan en waardoor hij onbewust zijn werk karakter geeft". Een auteur moet geen woorden zoeken, kiezen i, maar er zijn slechts enkele dichters, die direct, spontaan, zonder weifelen altijd het meest-juiste woord kunnen vinden en het zonder aarzelen onmid dellijk op dc conig-juiste plaats kunnen zetten. De meeste dichters .n prozatcurs moeten zeer vaak wel ter dege zoeken naar, een keuze maken uit woorden. Dat bewijzen de handschriften, waarin keer op keer soms een woord is veranderd, weer veranderd, weer doorgehaald enz. Dat bewijzen ook de tallooze streep jes in wordende gedichten, streepjes waar later woorden moeten ingevuld worden. August Horneffer verhaalt b.v. hoc in Nietzsche's eigenhandige copie sommige woorden tot zes of acht maal toe veranderd zijn „in een voortdurende wor steling om het zuivere woord te grijpen; het fijne étui waarin de gedachte paste'*. 3) Zoeken dus, kiezen, de verschillende woorden zorgvuldig toetsen op hun klank en gevoelswaarde, hun effect in een be paald woordencomplex. En Hugo Verriest verhaalt een merkwaardig voorbeeld van dat zoeken en kiezen bij Gezellc: „Guido Gezelle was ten mijnent, te Heule, 's avonds. Het was een van die wondere dagen waar de daimoon hem meester was. Hij was bleek en zinderde; en dat wondere vers had hij gedicht: Want graf en wieg zijn een en 't zelf voorwaar, De pclder4), 't is alsof 't een wicgkleed waar'... Hij stapte over end' weder door mijne kamer al zwijgen, daar ik hem inwendig jubelend nakeek; en al met eens: Kent ge een woord voor „wiegklced", dat met eene p begint? Voor wicgkleed? 't Zou moeten piogklced zijn: Dc pelder, 't is alsof 't een plegkleed waar' Den waarom en wist ik dan nog niet. Ik pcisde „ïüiegkleed toaar" heeft ook stafrijme. Jamaar in dat vers staan eerste en vierde voet op sterken tijd en hoogslag en Gezellc bleef onvoldaan en „tourmenté" om dien letter". Hier zoekt dus niet de diohter alleen, maar laat hij een ander méé-zoeken. Ergens komt in De Wijzende Spits de uitspraak voor: „het leven (spat) uit do woorden als het watee uit een fontein." Deze woorden zijn ook van toepassing op 't boek zelf. Dc Wijzende Spits is de rijpe, overheerlijke vrucht van jarenlange ernstige cn toegewijde literatuur studie. La Riviere en Voorhoeve, Zwolle (1930). 2) Minder juist lijkt het me van kinderen te zeg gen dat ze „met verlangende open mondjes opeten willen, wat hii zc heel gezellig vertellen zal" (bl. 42). Evenzoo: „zoo a Is Weber zijn laatste gedachte door het klavier vertaalde" (bl. 99.) :l) A. G. Wolf Christelijk Lettcrk. Studiën II bl. 252» 4) lijkkleed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 12