uu
©®<©@(h)@©
7&
MET OPA NIJLPAARD 'N DAGJE NAAR OOSTVOORNE.
Do halve Rottenlnmsche Diergaarde mocht een
dagje uit met Opa Nijlpaard. Pret dat ze maakten!
Clieffie Olifant had een boek uit de bibliotheek
meegenomen en moest voor Meester Leeuw hardop
lezen r...o...o...s-roosf a...a... p-aap. Ze speelden
schooltje, 't Ging prachtigl
Juffrouw Giraffe zong een solo! Ze haalde met
gemak de hooge Q.
Allemaal droegen ze een nummertje voor, tot al-
gemecne vroolijkheld. Toch werd het 'n echt reisje
van Bontekoe!
Allerlei ongelukken troffen het dartele gezel
schap!
ONS TEEKENHOEKJE
Deze weck een jager, gcteckend door Gosen van
Leeuwen, te Leusden, oud. 12 jaar.
DE BEIDE ZWERVERS
EEN VERHAAL UIT DEN TIJD DER
KRUISTOCHTEN
Midden in het dorp stond de kerk en bij die kerk
jwns een groot plein.
Mijndcrt zag, dat het plein vol menschen was; ook
zag hij er groote drommen opgeschoten jongens en
meisjes.
liet plein werd spookachtig verlicht door fakkels
en kaarsen; er werden vaandels gezwaaid en liede
ren gezongen.
Mijndcrt kon niet verstaan wat er gezongen werd.
2'n nieuwsgierigheid wérd niet weinig gaande ge
maakt en voor 't oogenblik vergat hij z'n tijd en
E'n vrienden en begaf zich tusschen de menschen,
.want hij wilde te weten zien te komen, wat er
eigenlijk gaande was.
Toen hij wat meer naar voren gedrongen was, zag
hij midden in den drom een jongen staan boven op
een omgekeerde ton. De jongen sprak tot de menig-
Zoo verloor oome Neushoorn z'n beide becnen, ja
bijna ieder trof 'n ramp.
Gelukkig liep ik later langs het strand cn gauw
raapten ik. staarten, armen en becnen op en
nu vraag ik jullie, om die arme dieren verder te
helpen. Zóó worden ze niet in den Dierentuin toe
gelaten. Knappen jullie ze dus weer op en knip die
kleine vierkantjes onderaan de plaat uit, cn plak
ze op de juiste plaats op.
Doen?
Namens heel den Dierentuin dan vast dank!
te en telkens als hij weer eenige woorden gespro
ken had hieven de menschen juichkreten aan. Daar
bij werd duchtig met de vaandels gezwaaid en bij
het schemerig licht der fakkels ontwaarde Mijndert
kruisen op de vaandels. Nu ging hem een licht op.
Zou al deze drukte misschien ook in verband
staan met den kinderkruistocht? Wulfert had hem
verteld, wat Leunis de laken-bereider, daarvan aan
z'n vader had verteld.
Wel zeker, het leed geen twijfel meer; de jongen
op de ton droeg een kruis op zijn schouder en ach
ter hem stond een andere jongen, die 'n banier om
hoog hield, waarop een groot kruis was geschil
derd.
Het duurde niet lang of er kwam een van de jon
gens naar Mijndert toe en vroeg hem iets.
Maar Mijndert kon hem niet verstaan en haalde
de schouders maar eens op.
De jongen herhaalde z'n vraag en toen antwoord
de hij in 't Hollandsch, dat hij hem niet verstaan
kon.
Nu begreep de jongen blijkbaar hoe de vork aan
den steel zat en hij trok Mijndert mot zich moe.
Na ecnig zoeken had hij een jongen gevonden, wicn
hij iets in 't oor fluisterde cn deze begon nu met
Mijndert te praten.
„Wel verdraaid", dacht Mijndert, die jongen lean
ik verstaan, 't Wa% een Vlaming, en hij deed nu
aan Mijndert de vraag, die de Fransors hem zoo
even had gedaan.
't Kwam hierop neer, dat Mijndert werd uitgenoo-
digd mee te doen met den kinderkruistocht. Ze
waren vanavond hier om jongens te werven voor
dien tocht; de aanvoerder zelf, de bekende Steven,
uit Vendöme aan de Loire, was mee gekomen. Hij
was de jongen, die daar op de ton stond en de
menigte toesprak.
„Nou", eindigde de Vlaming, „hoe denk jij er
over, zou jij ie maar niet gouw aanmelden bij 'on
zen aanvoerder, je bent welkom hoor!"
Mijndert aei nog maar niets, hij stond maar na
te denken. Met geheel andere plannen was hij naar
liet dorp gekomen; hij moest immers een vijl heb
ben en nu kwam hem de kinderkruistocht in eens
dwars voor den boeg.
„Hoe kom jij eigenlijk hier verzeild, Hollander?"
vroeg de Vlaming nu op eens. „Of ben jij soms al
naar Frankrijk gekomen om mee te doeii? Heb jij
je al aangemeld?"
„Weln'een, ik", zei Mijndert, „hoe ik hier gekomen
ben? Nou dat is 'n lang verhaal en midden in dit
i tumult kan ik je dat toch niet vertellen, kom maar
even met me mee, dan zoeken we een rustig plekje
op.
„Hoe heet je eigenlijk?" vroeg Mijndert, toen ze
buiten het gedrang gekomen waren, aan den Vla
ming.
„Staas Verhoeve!"
„Zoo, nu Staas ik heet Mijndert, Mijndert van
Stackum, cn ik zal je nou eens vlug vertellen, hoe
ik hier gekomen ben."
Mijndcrt deed nu zijn verhaal.
Toen Staas hooide, dat daar ginds in dat eenzame
gebouw zooveel flinke jongens opgesloten zaten, die
verkocht moesten worden, werd hij een en al leven
digheid.
„Ha", riep hij opgewonden uit, „die Reingout is
natuurlijk de handlanger van de groote kinderdie
ven, ken jij ze niet?"
„Ik niet", zei Mijndcrt.
„Nou maar, ik zooveel te beter; het zijn Hugo
Ferreus cn Willem Poreus. Handelaars in blanke
jongens zijn ze; ze verkoopen de jongens aan de
Saracesscn op de Noord-kust van Afrika, die ze als
hun slaven gebruiken".
„Dus zou jij denken, dat wij daar ook heen moe
ten?" vroeg Mijndert.
„Wis en drie, daaraan behoef je geen oogenblik
tc twijfelen, maar ze hebben jullie nog niet, wacht
maar, Steven is er ook nog. Kom, wc gaan dadelijk
naar hem toe, hij moet het weten!"
Mijndert begreep den opgewonden Vlaming nog
maar half.
„Wacht nou es even", zei hij, „ik zou jc net ver
tellen, wat ik van plan ben; je begrijpt nou toch
wel, dat ik met jullie kruistocht niet mee kan doen,
cn ondertusschcn m'n makkers, maar in de macht
van Reingout laten?"
„Neen maar, dat begrijp ik opperbest. Maar dat is
het nu net. Jij met je vijl krijgt die jongens nooit
vrij man, begrijp jc dat niet. Maar Steven zal er
wel raad op weten. Wij, wij zullen die arme jon
gens verlossen!"
Nu schoot Mijndert toch hardop in den lach. Wat
dacht die Vlaming toch wel? Hij wist niet eens lioè
secuur z'n vrienden wel opgesloten zaten en nu
verzekerde hij alvast maar, dat de vrienden verlost
zouden worden, 't Zou Mijndert toch eens benieu
wen wat daarvan terecht zou komen. Veel zou 't
niet zijn, maar in elk geval kon hij wel mot Staas
meegaan.
Weldra waren nu de beide jongens weer op het
plein aangeland cn Staas liep regelrecht naar de
ton met z'n ellebogen ruimte makende tusschen al
dc snamgcschoolde menschen.
Hij werd op den voet gevolgd door Mijndert.
HOOFDSTUK X
Jurriën doorleeft moeilijke uren.
Jurriën zou het er dien avond eens van nemen.
Hij was best te spreken de laatste dagen, omdat
Reingout naar het Zuiden van Frankrijk was ver
trokken cn hem liet toezicht over de kolonie had
opgedragen.
Dat streelde z'n eergevoel niet weinig en, wat V002;
Jurriën nog van veel meer belang was, hij was tot
z'n groote vreugde eens enkele dagen verlost van
den strengen blik van Reingout. Zelden kon hij het
dien kerel naar den zin maken cn r.ls he.'-, met ge
weest was om het rijke loon, dat. Reingout betaal
de, zou hij stellig niet lang bij den Vlaming in
dienst gebleven zijn.
Maar het geld verzoent den arbeid en nergens tor
wereld kon Jurriën zooveel verdienen als bij Rein
gout, zij het dan ook, dat dit loon vergezeld ging
van een voortdurende reeks van berispingen, te-
rechtwijzigingcn en soms klappen. Dat had Jurriën
er echter allemaal graag voor over, want per slot
van rekening behoefde hij bij Reingout niet hard te
werken.
Nu de baas weg was, was het hek van den dam
cn had Jurriën bepaald een goed leven.
Dezen avond was hij vroeger dan gewoonlijk zn
ronde wezen doen; want 't zou feest zijn. Er kwa
men een paar vrienden op bezoek, 't Waren kerels
zooals Jurriën er zelt óén was, jongens van de vlak
te, die zelf niet wisten hoe ze precies aan den kost
kwamen, maar er wel voor zorgden, dat ze zoo min
mogelijk werkten.
Bij z'n geregelde bezoeken aan het dorp, had Jur
riën ze leeren kennen cn vriendschap met hen aan
geknoopt en in een allerwonderlijkst taaltje, dat
wc maar „kreter woulast" zullen noemen onder
hielden dc vrienden zich met elkaar. Vanavond
zouden ze Jurriën gezelschap komen houden in z'n
eenzaamheid cn de knecht had zich verplicht ge
rekend er voor te zorgen, dat er een flinke voor
raad hier was, waarmee ze don avond gezellig kon-
den doorbrengen.
't Werd heel gezellig.
De vrienden drinken, babbelden en lachten en het
was al vrij laat toen ze eindelijk vertrokken.
Jurriën sloot de deur achter hen.
Z'n hoofd bonsde van al het bier, dat hij had ge
dronken en hij kon maar ternauwernood z'n leger
bereiken, waar hij als een zak zand neer viel en
dadelijk sliep als een os.
Een uur later klonk er gezang in de buurt van
de gevangenis, maar Jurriën hoorde het niet, hij
sliep maar en snorkte maar en wist van niets.
Pas als het te laat was zou hij er achterkomen,
wat er gaande was. (Wordt vervolgd)
f WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN
No. 125
Verborgen insecten
Dag oom Jan, kwam u gisteren uit Assen terug?
11c zoek mijn gesp in alle hoeken, doch vind ze
niet.
Heeft kleine Wimmie raadsels opgegeven?
Ja, we speelden zoo leuk met hem.
No. 126
'k Heb twee oogen, maar helaas
Kan ik toch niet zien!
Noem nu eens heel vlug mijn naam,
Is 't een misschien?
No. 127
Mijn eerste betcekent: bijna, mijn tweede on
derde vormen samen een geestelijke en mijn vierde
is een deel van je gezicht, terwijl mijn geheel de
naam van een eiland is.
No. 128
Als 1, 2, 3, 4 een lichaamsdeel is; 5, G, 7, 8 iets,
wat wij soms 's avonds kunnen zien en 9, 10 een
voegwoord, welk feest wordt dan aangeduid door
1, 2, 3, 4, 5, G, 7, 8, 9, 10?
Oplossingen Nos. 121—124
No. 121: Roodroos.
No. 122: Tijd is geld: gist, distel, Gijs, geit, gids,
list.
No. 123: Schimmel.
No. 124: Adelaar.
HOE KAN DAT?
Oplossing:
I: Het raam was ruitvormig en de timmerman
maakte er een vierkant van.
II: 1892 begon op Vrijdag en eindigde 's Zaterdags.
III: Ze zette voor het Romeinsche cijfer V ecu
„één", 't werd dus IV.
IV: 8V4-
V: 'k Duwde de kurk in dc flescli.
Nieuwe opgaven:
VI: Ik ken 'n getal hoven dc achthonderd, trek
ik er de helft af, dan blijft er niets over! Hoe kan
dat?
VII: Een herbergier had in z'n kelder negen oor
drank. Eiken dag daalde hij het trapje af cn bracht
drie ooren mee naar hoven. Toch deed hij er negen
dagen over. Hoe kan dat?
VIII: 't Liep tegen Paschcn. ,,'k Lust wel tien
eieren bij m'n ontbijt", zei m'n buurman! „Och
kom", zei ik, „op je nuchtere maag eet je er vast
niet meer dan één!", beweerde ik en ik heb gelijk!
Hoe kan dat?
IX: 'k Weet 'n breuk, waarvan de noemer grooter
Ls dan de teller, cn die omgekeerd, dezelfde waarde
blijft behouden! IIoc kan dat?
AVONTUREN VAN BOB SNOEK
Geïllustreerd door W. Wassink.
2)
Bob houdt z'n adem in.
Nu moet hij er onder wezen. Hij heeft moeite, om
z'n lachen in te houden, als 'hij denkt aan de schrik
,van dien kikker, wanneer het dier ineens de haak
yoclt. Wat zal je 'n sprong maken.
Maar dat valt niet mee, om nu de haak op tc
beuren.
Bob spant al z'n krachten in, z'n oogen al maar
ptrak gericht op den kikvorsch.
Toen ineensDe kikker „springt"springt
frecht op |Bob toe en duikt in het water, dat Bob
jeoo fijn vond,- maar Bob duikt ook! Of het van de
schrik is, of dat er iets anders gebeurde, Bob weet
het niet, maar hij laat den tak los en nog vóór den
Jrikker duikt hij onder.
Gelukkig is het niet voor 't eerst, dat hij kopje
onder gaat enin het natte element weet bij
zich best te redden.
Geen twee minuten en hij staat op den kant te
blazen en to proesten, liet water stroomt uit z'n
kleeren. Dat is wat!
's Morgens om zeven uur al 'n nat pak.
Wel wat beteuterd kijkt hij naar de plas, welke
zich onder hem vormt.
't Duurt echter niet lang, dat sip kijken.
Daar schijnt het zonnetje te mooi voor; daar is
alles rondom hem tc vroolijk, te blij.
Er komt ook 'n gelukje bij het ongeluk.
Hij heeft z'n Zaterdagsche pak aan, dat kon hij
nog verwisselen voor z'n schoolpak en er kraait
geen haan naar. Ondergoed is wel aan te komen.
De waschmand staat nog op zolder met z'n goed
van de vorige week. Dat maar zoolang aantrekken,
denkt Bob. 't Is toch vanavond weer verschoonen.
Hij weet zich. te redden!
Met 'n kwartiertje is er geen spoor van z'n on
vrijwillig bad te bekennen.
Z'n natlo goed heeft Hij uitgewrongen en hot
hangt te drogen in 'n hoekje op den zolder.
Of er niets gebeurd is, gaat Bob harken en z'n
vader vond hem ijverig bezig, toen hij even later
in den tuin kwam.
„Dag vader!" groet Bob.
„Zoo vent, al aan 't werk?"
„Ja, vader, 'k Ben maar vast begonnen, dan ben
ik klaar als de jongens komen."
„Moeten jullie er weer op uit?"
„Nou, vader, fijn! We gaan heel ver!"
„En dan met 'n nat pak thuiskomen hé?"
,,'n Nat pak?Als 't niet anders kan, ja
lacht Bob.
„Jongen wees toch voorzichtig!"
'k Kan zwemmen, vader!"
,,'k Geloof niet, dat je moeder er ook zoo over
denkt!Zou 't wel?"
„Neen vader, maar 'k zal goed oppassen."
,,'k Zou toch mijn Zaterdagsche-pak maar aantrek
ken, want al loopt het niet op 'n bad uit, je goed
wordt er, op jullie zwerftochten niet beter op."
„M'n Zaterdagsche pak?"
Daar zat BobHij keek naar den grond, of
hij dc grintjes tellen wouZou hij 't vader
vertellen van vanmorgen? Als hij dan vanmiddag
niet mee mocht?
„Wat scheelt er aan? Is dat ouwe pakje niet goed
genoeg?"
„Jawel, vader, maar
„Wat „maar"?"
,,'t Is nat, vader!"
„Nat? Hoe kan dit nu?"
,,'k Had het vanmorgen eerst aangetrokken cn
toen ben ik in de sloot, achter 't schuurtje geval
len!"
„Wat...... Nu al 'n bad genomen? En loop jc al
dien tijd in je natte ondergoed rond? Jongen
„Neen, vader, 'k heb mijn goed van verleden
week aangetrokken. Dat lag nog in de waschmand".
„Zóóoooo
Vluchtig keek Bob z'n vader even aan. Hij hoop
te op 'n goeden afloop. Dat zóóo" klonk nogal niet
zoo erg boos! 't Was net of hij er een lach door
hoorde.
„Hoe kon je nou in de sloot vallen?"
Bob keek z'n vader aan met 'm echt zondaars ge
zicht.
„Ü'r zat 'n kikker", verklaarde hij en dat klonk
zóó komisch, dat de rimpels van vaders voorhoofd
wegtrokken.
„Zoo, zat er 'n kikkeren ging jij daar toen
naast zittenErg verstandig!"
„Neen, vader, 'k wou 'm laten duiken, nou en toen
liet ik den tak los en
„Jullie doken allebei!", voltooit zijn vader den
zin. ,,'t Is wat moois!Nog geen acht uur
Enfin, nu hebben we al „snoek" aan het ontbijt
Denk er om, dat jullie vanmiddag voorzichtiper
zijn, want, als het je vandaag nog eens overkom!
zal het cr spannenbegrepen?"
„Ja, valer!" zegt Bob. zachtjes.
Ziezoo, dat liep beter af, dan hij gedacht had.
Geen huisarrest! Toch maar goed, dat hij het ver
teld had. Er om liegen, als er iets gebeurd was, deed
hij niet! Af en toe probeerde hij het wel eens, om
iets voor vader of moeder verborgen te houaen,
maar dat lukte nooit
Hij verried zich dadelijk. Daar was hij te open
voor. Hij kón niets stiekem doen!
„Waar heb je je natte kleercn gelaten?"
,,'k Heb ze uitgewrongen en te drogen gehangen
op zolder!"
„Dan mag je 't wel aan moeder vertellen, dan
kan zij eens gaan kijken, want, als is 't nu je goeie
pak niet, als jij *t zoo maar uitgewrongen hebt, zal
het er wel mooi uitzien."
Dat viel Bob niet mee. Aan moeder vertellen?
Dat was thuisblijven vanmiddag. Kon je nagaan!
„Hè, vader, vertelt U 't maar", smeekte Bob.
„Neen, jongen, daar kom ik niet in. Zelf vertel
lenen, wat er dan van komt moet je af
wachten."
Bob had er 'n zwaar hoofd in. Nu kreeg jc na
tuurlijk allerlei bezwaren, was hij weer 'n waag
hals geweest, onvoorzichtig, had ie weer gespot met
't gevaar
O, Hij wist het op 'n prikje, wat er allemaal ko
men ging.
En 't eind van 't liedjethuisblijven cn schoe
nen poetsen. Dat was zoo de gewone gang van za
ken, als je 's Zaterdags wat uithaalde.
Bob zag ze al staan op 'n rijtje, al de Zondagsche
schoenen, zeven paar. D'r kwam geen eind aan en
moeder telkens inspccteercn: „Dacht je, dat er van
achteren geen menschen woonden? Kijk me zou'n
hak eens! Niet eens goed ingesmeerd!"
Brr! 'n Rilling liep Bob langs den rug.
Met hangende pootjes liep hij achter z'n vader
aan de huiskamer binnen, om tc gaan ontbijten.
Moeder merkte dadelijk, dat er wat aan haperde.
„Wat 'n gezicht van ouwe lappenIs er iets
gc-beurd?", vroeg ze en keek van vader naar Bob
en van Bob naar vader.
„Zet de koekepan maar klaart We eton visch van
daag!" zei Bobs vader. „Bob zal je wel vertellen,
hoe we cr aan komen."
Mevrouw keek verwonderd naar Bob. Ze begreep
dadelijk, dat vader geen gewone visch bedoelde.
Bob had in 't water gelegen, dat noemde men alge
meen „snoek worden".
Maar Bob was droog! Blouse droog, broek droog,
kousen droog! Wel had hij 'n kleur als 'n roode
kool, maar dat was in den regel geen gevolg van
het „snoek" worden, dan zag je wit van schrik of
koude.
Bob moest aan 't vertellen! Eerst ging 't wat Ha
perend, maar al gauw kwam hij op dreef. En toen
hij zoo grappig vertelde van dien kikker, die met
zoo'n groote boog op hem toesprong, zoodat hij van
schrik den tak losliet cn in de sloot tuimelde, toen
moest z'n moeder ook lachen.
't Was immers al weer zco lang gclcdqji en Bob
zat daar gelukkig zonder dat hem iets deerde.
Van dat pak kwam wel in orde. Dat was het erg
ste niet (Wordt vervolgd)
LACHPLAATJE
Matroos, na een poosje gescharrel, tot het slacht
offer van een ongeval: „I-Iou vast, jongen, we zelle
je nou gauw effentjes ophalen."
Het wijsgecrige slachtoffer: „Haast jc maar niet,
ik begin der al an te wennc. (Humorist)
EEN PIRATEN GESCHIEDENIS.
Nu komt de bemanning, zoo moedig als sterk. Dit is de rest van de dappere Piraten.
Van links af eerst Louw, dan van Piegem en Dcrk. Links vind je Gait Jan, die beter kon vechten dan
Die dikkerd is de bootsman, zijn naam is oom Piet, praten,
Ten slotte kok Toko, zoo slank als 'n riet. In 't midden staat luitenant Dorus, een schuttet
uit honderd,
Naast hem Li Kiotske, wiens moed 'n ieder bo»
wonde rd.
(Wordt Torrolgd)