HET KROONJAAR ONZER KONINGIN HET RAADSEL j LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN 258 Toen onze Koningin in 1923 een kwarteeuw aan de Regeering was, hebben tal van predikanten dat zil veren jubileum tot onderwerp hunner predikaties gemaakt; mei stal om, terugziende in onze vadcr- ïandsohe geschiedenis, waarin Gods hand zoo duide lijk is te bespeuren, ook in de geboorte onzer Konin gin, toen-liet Oranjehuis dreigde uit te sterven, ons volk op te wokken tot verlegen dankbaarheid. Enkele echter meenden die gelegenheid te moeten aangrijpen om minder de aandacht onzes volks te moeten vestigen op de noodzakelijkheid dor dank baarheid jegens God, als wel om den tijdgeest te striemen, en, zooals de titel een dier leerredenen aan gaf: „het feestvierend Nederland in zijn blijdschap te veroordeelen". 1) Onder meer in deze bewoordingen, welke ik letterlijk aanhaal: „Eén der betooverende machten, waardoor de wereld en ons volk verdorven is, is wel de fccstziektc. Schier geen gelegenheid laat men voorbijgaan of men heeft voormannen, die het uitzoeken om een feest te organisceren. Geen wonder, dat zoo een feestzieke natie, blind voor den druk dei- tijden in eigen land en onder dreigende conflicten van buiten, zich ïveds lang van te voren voorbereid de op een Volksfeest, nu het haast 25 jaar geleden is. dat onze geerbiedigde Koningin haar kroon ontving". Even verder in de preek zelf diensoverecr.komstig. uit Amos 5 21—24 genomen, waar staat: „Ik haat, Ik versmaad uwe feesten", enz., lees ik: „Waar is de G o d d e 1 ij k e instelling (spatieering van den prediker) van zulk een feest? Wilt ge ze zoeken; gij zult ze vinden bij Ileidensclic koningen in het Perzi sche rijk bij Hei-odes op den dag zijner geboorte. Laat ons toch IsrnÓls feesten, die de Heei-e hun gaf. niet verwarren met hetgeen menschen soms gedaan bobben". Als men dit leest wrijft men zijn oogen even goed uit om eens nauwlettend te zien, of het e>r wel zoo gedrukt staat,, en of dit dus een uitgegeven „verhan deling" is, gelijk op het titelblad is aangegeven, die openlijk in een kerk is uitgesproken? Want de nuchtere lezer vraagt met stijgende ver wondering, of in diezelfde kringen, waar „het feest- vierend Nederland in zijne blijdschap veroordeeld" is, geen dag- en weekbladen worden uitgegeven, waarin van te voren aankondigingen geschieden van op ban den zijnde koperen-, zilveren-, gouden- en diamanten bruiloften, en waarin ook wel kolommen vol worden afgedrukt van Herdenkingen van ambtsjubileums van predikanten? En of in diezelfde kringen niet aller hande huiselijke en kerkelijke feesten worden ge vierd? En men vraagt met de eigen woorden van den prediker, over het zilveren Rcgeeringsjubileum: „Waar is de Goddelijke instelling van zulk een feest"? Kan men een enkelen tekst ook maar aan wijzen, waaruit blijkt, dat de profeten en de aposte len hun ambtsjubileum hebben gevierd, en dat in openbare samenkomsten der Gemeente, waarin an dei-e ambtsdragers optraden om den jubilaris geluk te wenschen, indien niet meer, waai-bij naar den zon digen aard, ook zelfs van den wedergeboren mensch, Onoprechtheid, naijver en hoogmoed, als ook andere zonden dikwerf duidelijk voor den dag komen? Men kan toeli, als het onze Konigin geldt, niet den Bijbel op tafel leggen, en vragen: „waar slaat het nu, dat men een zilveren Rcgeeringsjubileum en den vijftig- sten verjaardag mag herdenken"; en als een predi kant een kwurtecuw in dc bediening is, den Bijbel in dc kast wegbergen? In Israël hadden sommige 'aren in het leven van den mensch groote beteekenis. Zoo lezen we in Psalm 90 10, haast als een klacht over den korten tijdsduur van het leven des men schen: „Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaar, of, zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar' wat zeggen wil, dat de volle maat, den mensch toe gemeten, tachtig jaar is, gelijk ook de Talmud over dit woord zegt: „tot den lioogsten ouderdom geraken". Van onzen Heiland lezen wc: „En Hij, Jezus begon omtrent „omtrent" is naar de Joodsche spreekwijze iets minder, moest meer, vgl. Joz. 4 13 met 1 Kron. 5 IS dertig jaren oud te wezen". Luk. 4 23, de leeftijd, waarop men in Israël als leeraar moclvt op treden. Onvermeld mag ook niet blijven, dat het achtste jaar, het sabbathsjaar, alsmede het v ij f't i g s t e jaar, liet jubeljaar in Israël van groote beteekenis waren. We weten echter uit de oudste Joodsche geschrif ten, dat in het leven van den mensch nog andere jaren van beteekenis waren, als het v ij f d c, wan neer het kind gespeend werd, waarop men aanving het te loeren lezen men begon steeds met het boek Leviticus in de Schrift; het tiende, waarop met de lezing van de Mischna werd begonnen; het der tiende, waarop do knaap verplicht werd alle ge boden to onderhouden, dus ook mede op te trekken naar de heilige feesten Jezus is flus oen jaar eer der gegaan, dan-noodzakelijk was. Luk. 2 42 het vijftiende, waarop hij onderwezen werd in den Talmud; het a chtti c nd e, waarin hij mocht huwen; en het twintigste, waarin hij alle burgerlijke ïechtcn verkreeg, dus mondig werd. Dat was van ouds dc ongeschreven wet in Israël. En al is er, wat met het oog op de vele oorlogen, welke gevoerd zijn, verklaarbaar is, niets bekend van het vieren van een jubileum, b.v. van een koning, toch zou het niet onmogelijk zijn, dat ook onder Is raël de gewoonte is geweest, het eerste koninklijk ambtsjubileum te vieren, wanneer de Vorst, zeg dertig jaren aan het bewind was, gelijk het in Egypte de gewoonte was. In Egypte toch werd zelfs elk jaar het feit van de koninklijke troonsbestijging feestelijk herdacht, doch vooral, wanneer de Vorst dertig jaren aan de Itegec- ring was geweest. Dat dertig-jarig jubileum, Hebsed, d.i Sed-feest genoemd, werd zcor luisterrijk herdacht. Men ziet op net tusschen den tekst geplaatste plaatje Phiops li, den Karao van Egypte, den vijfden koning der zesde dynastie tusschen 2G25 en 2475 v. C.) tweemalen afgebeeld, telkens in de antieke lijfrok, van het fijnste Egyptische byssus geweven, waar zijne handen slechts even uitsteken. Bij de viei-ing immers van zijn dertig-jarig ambts jubileum besteeg de Koning eerst met dc witte kroon gesierd, en dan met de roode kroon, den troon van Boven- en Beneden-Egypte. Zittend op zijn hoogen troon onder een baldakijn werd Farao op dat festijn omringd door zijn voornaamste hovelingen, terwijl standaarddragers hem kwamen begroeten, en zijne kinderen de bekende koning Ramses II bad min stens 111 zonen en 59 dochters, van wie hij de meeste heeft overleefd op buitengewoon fraaie en zeldzame Koning I'hiops II op het Sed-Iicsl op zijne belde tioncn. draagstoelen gezeten, het schouwspel der troonsbestij ging aanzagen. Phiops II is een eeuw oud geworden, en daar hij op zesjarigen leeftijd den troon reeds be klommen was, heeft hij 94 jaar geregeerd, wat verre weg de langste regeering is geweest, ons uit de \ve- rohlgeschiedenis bekend. Hij heeft dus drie Sod-fees- ten beleefd. Opmerkelijk is, dat, waar de Egyptenarcn meenden, dat hunne koningen zonen der goden en zeiven goden waren, zij van hen vermeldden, dat ze in dc eeuwigheid duizenden en millioenen „jubileums" zouden leven, dus zoovele malen dertig jaren. Ik deel nog mede, dat dc vertaling der luëroglyphen die wc op het plaatje zien aldus is: „Dc koning van Boven- en Beneden-Egypte, geliefde van (den god; Re, de goede god (bedoeld is de'koning zelf), heer van de (beide) landen, Phiops, geliefde der goden". Onderaan staat: „De eerste dag van Ilebsed" (Sed- feest). Op zulk een Sed-feest wei'den groote offers aan de goden gebracht, daar het geheele Egyptische leven, ook dus van Farao, samenhing met den godsdienst. Waarom in Egypte het getal 30 een heilig getal was, vermag ik niet op te lossen; alleen wijs ik er op, dat in Gen. 41 46 gezegd wordt: „Jozef nu was dertig jaar oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte" (eigenlijk: der "beide landen), zoodat men waarschijnlijk in Egypte er iets bijzonders in gezien heeft, dat Jozef juist dat merkwaardige, heilige aantal jaren bereikt had, toen hij tot zoo hoo- ge wuardigheid is aangesteld, terwijl ook zijn ouder dom van 110 jaren in Egypte als buitengewoon be nijdbaar werd geacht. 2) Het is zeker niet uitgesloten, dat ook bij dc koningen van Israël het de gewoonte is geweest om ambtsjubi lea te vieren, al was het alleen maar, niettegen staande het verbod in Lev. 19 3, dat de invloed van Egypte op Israël, vroeger zeker, doch ook later, vgl. 1 Kon. 3 1; 10 28, 29, zeer groot is geweest. In ieder geval blijkt uit de oudste Joodsche geschrif ten, dat onder Israël zoo vele jaartallen in liet leven van den mensch van bijzondere beteekenis waren, al zijn ze in den Bijbel niet veimeld. Hillegersbcrg. M. H. A. VAN DER VALK. Ik bedoel o.a.: „Het feestvierend Nederland in zijne blijdschap veroordeeld, zijnde eene verhandeling over Amos 5 21-24, uitgegeven, ter gelegenheid van het zilveren Rogceringsjubileum onzer Vorstin, door M. Ilofman, pred. bij de Geref. Gemeente te Rijsscn". 2) Uitvoerig handel ik daarover in mijn weldra ver schijnend werk: „Mozes' boeken in Egyptisch licht". J. II. Kok te Kampen, p. 241 en 275. Ik wijs daar op p. 2S4 op het in den grondtekst ver zwegen zelfstandig naamwoord in Ps. 90 12, waar dc zin deze is: „Leer (ons) alzóó onze dagen tellen, opdat wij (als opbrengst van den akker des levens; een hart van wijsheid brengen" (oogsten voor den dag des oogstes, vgl. het beeld in vers 5 v.). Door D. MENKES—VAN DER SPIEGEL 't Was een mooie herfstdag geweest; zoo'n dag, waarop wie goed luistert nog niets hoort van zomers afscheidszang. Nu sloop dc schemering door dc smalle straatjes van het stadje. ,,'tWordt 's avonds al wat killig", mompelde juf frouw Akkers, terwijl ze haar gehaakt wollen doekje omsloeg. „Ja, ja, een lekker zonnetje overdag, maar die ochtenden en avonden doen een mensch aan den winter denken. Ach, lieve tijd, over een maand bran den we alweer volop de kachel. Juffrouw Akkers zuchtte. Die winter duurde altijd zoo lang. 't Kon dan zoo erg stil in bun huisje zijn, vooral als h ij telkens dóór moest liggen. II ij dat was Akkers Dóór dat was het kleine slaapvertrekje achter de woonkamer. Hij begon dit jaar wel héél vroeg. 't Vorige jaar was hij goed gowecst tot November, nu wns het nog geen October. Goed, ja, wat je dai^ goed noemde. Heelemaal goed was hij nooit. Ze had hem maar zoo kort „goed" ge kend. Ze waren niet zoo heel jong meer, toen ze trouw den. Toen was hij nog gezond, was hij de sterke, tegen wien zij, de altijd wat wankelmoedige kon op zien, doch na enkel# jaroa was het begonnen, dat hoesten en die benauwdheden, zoodra het gure jaar getijde kwam. Toen was zij de sterke, de zorgende, geworden. Ach, T was wel eens niet meegevallen, maar God had geholpen en zij was moedig voortge gaan, had getracht hem op te vroolijken, als zijn kwaal hem buien van pessimisme bezorgde. Steeds had ze hem vooigohoudcn, hoeveel reden tot dank baarheid ze hadden. Financieele zorgen kenden ze niet. O ja, ze moesten wel zuinig zijn en zc moest wel eens een beetje rekenen om rond te komen, als er extra uitgaven waren, maar \yas het geen voorrecht dat ze hier aan den buitenkant van de stad bun lief huisje met aardig tuintje geheel vi*ij hadden en nog wat kapitaal boven dien? Als ze dat nu eens niet bezaten, als ze eens moesten werken, of van dc armen trekken! Neen, ze waren gezegend boven duizenden. Hij mocht dan niet sterk wezen, in den zomer was hij toch altijd gezond en 's winters had hij ook nog genoeg goodc weken. Bovendien ze hadden etkóór. Den laatsten tijd evenwel ging haar dat mocd- inspi-eken niet meer zoo van harte. Was hot, omdat ze zelf den ouden dag voelde komen? Was het, omdat ze merkte, hoe hij minder wexxl? Dezen avond had zc al héél wat last van zwaar moedigheid. O, ze wou zoo graag opgewekt zijn en dankbaar, maar 't viel soms zoo moeilijk. Ja, ze had den veel zegeningen ontvangen, dat was zoo, maar als ze haar leven vergelcok met dat van anderen Als kind al had ze het niet zoo heel zonnig gehad. Moeder vroeg gestorven, vader niet makkelijk, zij z'n huishoudstertje toon ze pas veertien was, zij zóó jong nog „moede*' over een zusje en broertje, och, dat was wel eens zwaar gevallen. Na vaders dood was ze in betrekking gekomen bij een hulpbehoevende dame Niemand had het daar nog lang kunnen uithouden, maar zij hield vol en zag zich later in liet testament aardig bedacht. Toen een gaan van de eene betrekking naar do andere, tot Akkers haar vroeg. Ze had nooit kunnen denken op haar leeftijd, veer tig was ze al, nog zóó tc kunnen liefhebben en zóó geliefd te worden. Wat waren die eerste jaren vol zonnig geluk geweest. Toen kreeg hij een zware ziekte en werd daarna nooit meer de oude. Niemand had eigenlijk gedacht, dat hij nog zoo oud zou geworden zijn en dokter zei telkens, dat hij nog jaren leven kon, als er zich niets bizonders voor deed. Best mogelijk, maar zij zag toch wel, dat hij min der werd. En zij voelde liaar eigen veerkracht ver slappen. Nu had je nog dc betrekkelijk lange dagen, maar als straks dc klokken verzet waren, als de stoimcn gingen loeien en dc regens striemen Als ze dan maar altijd alleen moest zitten in het kleine kamertje en geen ander uitzicht had dan op den verlaten tuin in troostcloozcn wintei"triesthckï, o, dan zou het wel eens héél moeilijk zijn. Vooral wanneer ze dan maar denken moest aan den tijd, dat hij óók niet meer in 't slaapkamertje zou liggen! Ja, dat kan nog wel lang duren, maar ééns zou hij toch heengaan. Zc geloofde niet, dat hij liaar overleven zou, wenschte dat ook niet. Wat zou zoo'n oude stakker moeten beginnen, als hij alleen achter bleef? Neen, dat vrcesclijke zou God niet laten ge beuren, daarop vertrouwde zc vast Hij zou hém het eeret thuishalen, zij zou hem mogen verzorgen, tot het einde toe. Tranen gleden over haar rimpelwangen. Ze veegde ze weg. Nu niet kinderachtig zijn. 't Kon immers nog jaren met hem duren? Gevaar was er absoluut niet, had dokter vanmorgen nog gezegd. En ze zou hem wel gauw volgen. Zoo jong was zc ook niet meer. Neen, maar 't zou toch wel erg eenzaam zijn. Als ze nu eens niét samen gebleven waren. Als ze eens kinderen ontvangen hadden, lieve vroolijkc kindei'cn! Ze hadden nu wel een dochter van twin tig kunnen hebben. Vroeger had ze daar nooit zoo over gedacht Ze was gelukkig geweest, zonder méér te vragen. Maar nu ze oud werd en eenzaamheid haar aan grijnsde Ja, als daar nu eens een dochter tegenover haar zat. Als ze met die alles bespreken kon, als die het leven en de vroolijkheid in hun huisje hield. En als er dan ook eens een jongen was, een kra nige, krachtige jongen! Wat zou zijn vader trotsch op hem wezen. Wat zou het een gezelligheid geven in huis. Ze waren nu soms zoo gauw uitgepraat. Griet, haar zuster bad er vijf. Twee jongens en drie meisjes. Ja, die Griet Haastige voetstappuen klonken opzij van het huis. Dc poort klapte dicht Daar wós Griet. Nog eer juffrouw Akkers dc kamer uit was, stond Griet al in de keuken, kwam verder, lawaaierig als altijd. „Zoo, zit jij nog in 't donker? Ja, zoo gaat het, als je niks tc doen hebt. Dan kun je het er van nemen. Ik werk me dood. Moest je zien, hoeveel stopkousen ik nog heb liggen. En een berg verstelwerk om dc kippenkoorts van te krijgen, 'k Heb den heelen dag gewerkt als een paard en nou zat ik eens weer heele maal alleen. Nou, ik dacht 'k loop even naar Ant en 'k schiet meteen maar achterom, want ze zal nog wel zitten schemeren. Ja, dat kón. als je rentenierstcr bent en niemand je den boel stuk en vuil maakt Hoe is het met hem? Mensch, wat een geluk toch,, dat hij daar zoo fijn ligt. Moest je bij óns eens zoo'n zieke hebbeoi. Kon je den hcclcn dag de trap op- sjouwen". „Maar bij jou zijn nooit zieken". „Nee, gelukkig niet. 'k Ilob het zonder dat ook al taai genoeg, 'k Zeg wel eens: waar leeft een mensch voor. Als je kinderen klein zijn, ben je d'r slaaf en als ze groot zijn is 't niet veel beter. M'n goeie man is altijd op stap. Dón kerkeraad, dón huisbezoek, dón vergadering van dit, dón van dat. Piet zit avond aan avond bij z'n meisje. Kees hangt al net zoo van vergaderingen aan mekaar als z'n vader. Gré dito en Annie leert d'r eigen suf. Die zit altijd bij d'r vriendin, dan werken ze samen. Nou, als die een maal schooljuffrouw is. trekt ze natuurlijk de stad uit, want ze moeten tegenwoordig tóch op een kleine negerij beginnen, oni aan den gang te komen, 't Spijt me nog altijd, dat ik Lien de deur uit heb laten gaan. Daar had ik nog de meeste gezelligheid aan, 265 LIEFSTE MOEDER „Ik zal mijn moeder nooit ver f/eten; want zij plantte en voedde de eerste kiem van t goede in mij; zij opende mijn hart voor de indrukken der natuur; zij wekte en verruimde mijn begrippenen haar omlerrichl heeft een altijddurende invloed op mijn leven gehad." Kant. De waardeering van gezin en gezinsopvoeding neemt in oin/.e tijd zienderoogen af. Het huwelijks leven wordt al meer ontwi'icht, de familiebanden tel kens losser gemaakt, ouderen en jongeren zoeken hoe langer hoe minder in de kring der hunnen gezellig heid, oplicui-ing, vreugdebeleving, het leven buitens- Ihuis trekt talioozcn veel sterker dan de intimiteit MOEDER VAN GOETHE. van de eigen huiskamer. Wat in Rusland in volle konisekwentio doorgewerkt is: de ontbinding van de familiekring, de gezinseenheid is een verschijnsel dat ook in andere landen in toenemende mate kan worden geconstateerd. In theorie of practijk wordt afmeer ont kend, dat dc huisgezinnen de grond zijn van den Staat om met onze Calvinistische poëet Jeremias de Decker te spreken. Daarom ook vervalt, naar 't woord van dezelfde dichter, de staat van binnen. Alles wat gedaan wordt, om dat verval te stuiten, verdient tóe* juic.hing en steun. Daartoe behoort ook 't beroep op de historie. Wie do levensloop der beroemde mannen nagaat (en van hen niet alleen), komt tot de ervaring, dot velen hunner enorm veel te danken hebben gehad, aan de invloed en zorgen en liefde van het gezin waaruit ze voortkwamen, in 't bizonder aan hun moe der. Alle eeuwen door is de moeder de bescheiden figuur op dc achtergrond van 't leven, dc stille maar sterke kracht geweest, die dc toekomst harer kinderen heeft helpen vormen. „Aan wie aldus Novalis danken bijna alle mannen, die iets groots voor de menschheid waagden, hunne krachten? Aan niemand anders dan aan hun mooders!" In dc ouderliefde, in de moedertrouw met name bezit de maatschappij één der hechtste waarborgen voor haar geregelde opbouw en ontwikkeling. Het is in 't bizondcr in de briefwisseling, dat dc diepste en innigste gevoelens tussahen ouders en kin deren ziah 't zuiverst en onmiddellijkst uitspreken. Daarin spreekt dc ziele argeloos en oprecht uit, in het gesprek van hart tot hart, wat er leeft en be weegt aan gedachten en gevoelens in betrekking tot de persoonlijke verhouding, maar ook tot duizend din- geen meer. Een goede gedachte was het dan ook van Paul EIbogen een serie brieven van beroemde Duitsohers, aan hun moeder gericht, te verzamelen en uit te geven. Wat in een verzameling als deze allereerst opvalt, is een zekere eenzijdigheid. Hier hoort men allecii de stem der kinderen. Hoe gaarne zou men nu en dan wenschon, ook die der moeder te hooren, de brieven te lezen, waarop in die der zoons wordt gezinspeeld of geantwoord, Een twoede eenzijdigheid is dat men in de inhouds opgave narnen van zooveel beroemde mannen mist, vooral ook van hen, die in bet godsdienstig leven van Duilschland een invloed- en zegenrijke plaats hebben ingenomen. De verzamelaar verklaart, het pantheon der Duit- sche taal tot in dc verborgenste schuilhoeken door- vorscht en gegeven te hebben, al wat hij vond. Som mige ontbreken, omdat er van hen geen moeder- brieven hewaard zijn, andere, omdat de hunne on bereikbaar zijn. Het karakter van de brieven uit de voor ons lig gende bundel is onderling geheel verschillend, immers afhankelijk zoowel van het karakter van hem die schroef als van haar, aan wie geschreven werd. Men treft in vele allerlei mededeelingcn aan van dc soort, gelijk men ze ook aan zijn broer, zuster of vriend kan doen: over de lichamelijke toestand, weersgesteldheid, behartiging van oaken, omgang, reiservaringen c.d. Daarnaast leest men van dingen, welke voor dc be trokkenen een (soms tijdelijke) waarde hadden: Liebste Mutter". Briefe beriihmter Deutscher an ihre Mutter. Mit 10 Kupfertief drucken. Herausgc- goben von Paul EIbogen, 1930. Ernst Rowolt Verlag. Berlin W 50. w Jean Paul's epistels zijn één klaagzang over geldge brek, die van Keiler evenzoo. Hülderlin vertrouwt zijn inoeder toe zijn moeilijk beden bij 't stichten van een krant. Von Pückler-Muskau klaagt over ziekte en zorgen. Gcllert verblijdt zijn moeder met de mededeeling, dat Baron Grausen liaaj- een jaarwedde van vijftig gulden heeft toegekend. Maria Antoinette stort (haar hart uit ('t Is 1770) over de zwakheid van Lodcwijk XV voor Madame du Barry, „het allerdomste en onbeschaamdste schepsel, dat men zich denken kan". Mendelssohn Barthoiuy roemt over muzikale triomfen. Daarnaast echter treffen we in Liebste Mutter ook fragmenten aan voor de kennis van leven en streven der schrijvens hun werk en dc omstandigheden waarin zij verkeerden van veel belang. Klinger, evenals Leruz een satelliet van Goethe laat zich van zijn belachelijk kleine kant zien in zijn pocherij op de vriendschap der dichters van Weimar: „Hier zijn de goden der aarde samen en is bet een waar godenleven". Nietzsche bericht aan *zijn moeder „één der moedig ste, vei'hevenste en bczonnenste lxoekcn" voortgebracht te hebben, „die ooit uit menschelijkc hersenen en harten geboren zijn". Niet altijd ook wordt de harmonie en liefde, die er in de jeugd tusschen ouders en kinderen heeft bestaan, in -het latere leven teruggevonden. Joseph II vroeg, toen hij koning werd, zijn moeder, bom te blijven behandelen up dezelfde wijze als vroe ger „want ik bob uw leiding noodig, en het beetje goede, dat er misschien in mij is, komt slechts door uw zorgvuldigheid en de cere komt u toeMaar jaren later was zijn verhouding tot Maria Theresia alles behalve goed. Zij was conservatief, hij vooruit strevend, tegenstander van censuur en tortuur, tegen stander ook van de onbeperkte macht en redhtcn van adel en geestelijkheid. In één zijner brieven verdedigt hij de gewetensvrijheid voor alle burgers op uitsteken de wijze (dit brieffragment zij aan alle voorstanders van politieke en geestelijke tyrannic in onze tijd nederig opgedragen!): „Zoolang de staatsdienst verricht wordt, 't gebod dor natuur en der maatschappij gehoorzaamd wordt, zoolang Uwe Hoogheid niet gelasterd maar geacht en geëerd wordtwat wilt gij anders? De Heilige Geest moet de harten verliohtcn, uw wetten zullen niet daar aan toe doen, dan zijn inwerking schaden". Bismarck's moeder was een prikkelbare en strenge vrouw, die in haar scherpe brieven aan haar kinde ren vaak onrechtvaardig was. Otto wendde zich dan ook van jaar tot jaar moer van baar af en hun be trekking verkilde zoo zeer, dat hij baar later heele maal niet meer geschreven moet hebben. Eén van de ingrijpendste oorzaken, waardoor er verwijdering tusschen ouders en kinderen, tusschen moeder en zoon ontstaan kan is hot godsdienstige. Hoeveel verdriet Jieeft het 't ouderhart menigmaal niet gedaan, wanneer het oude pad door 't kind ver- SCIULLEKS MOEDER. ten versloten zijn. Zij bezitten de macht niet, de subtiliteit hunner ontroeringen onder woorden to brengen. Hoor Schumann: „Geliebte Mutter, ich kann Dir meine durihgedachten Gedankcn nur schwach und fliichtig skiizzieren; ich wollte. Du stündest jetzt vor mir und künntest in mcin Herz schcn". Laat ons, ter kenschetsing, nog een tweetal frag menten plaats mogen geven. Eerst een uit dc brief van Friedrich von Schiller aan zijn moedor, een bekoorlijke, diep-religicuse FAMILIE MOZART. vrouw, bij gelegenheid van 't overlijden zijns vaders: „Van harte bedroefd grijp ik de i<ea, om met U en de lieve zustors het zware verlies te bcwoencn, dat wij samen geleden hebben. Daaraan tc denken, dat iets, dat ons zoo dierbaar was, en waaraan wij niet de gevoelens der vrocgo kindsheid gehangen hebben en ook op latere leeftijd met liefde verknocht waren, dat zoo iets uit de wereld is, dat wij niet al onze bemoeiingen liet niet meer kunnen terugbrengen, daaraan tc denken, is mij iets verschrikkelijks. Èn als men eerst, gelijk Gij dier baarste, liefste Moeder, vreugde en smart met de verloren Vriend en Echtgenoot zoo lange, zoo vele jaren gedeeld heeft, zoo is de scheiding des te smartelijker lk wil U en de lieve zusters niet troosten. Gij voelt alle met mij, hoe veel wij verloren hebben, maar gij voelt ook, dat de dood alleen dit lange lijden eindigen kon. Onze dierbare Vader is het goed, en wij alle moeten en zullen hem volgen. Nooit zal zijn beeld uit ons hart verdwijnen en de smart orn hem zal ons slechts nog enger aan elkaar verbinden." Hülderlin schreef over zijn religieuse toestand o.a. aan zijn moeder: „O kon ik zoo op eens mijn innerlijk voor II ont sluiten! Slechts zóó veel! Er is geen levendige klank in Uw ziel, waarmee de mijne niet ook instemde. Treed mij met geloof tegemoet. Twijfel niet aan dat, wat heilig in mij is, zoo wil ik meer mij aan U openbaren". Van dc moederliefde (dat is nog wat anders dan moederliefdoen, deze kan louter zelfbevrediging zijn) geldt het woord der Schrift, dat vele wateren haar niet kunnen uitblussahen. Victor de la Montagnc heeft deze gedachte eens in een kort verhaal, getiteld Oudt Liedeken meesterlijk belichaamd: Tsagh eens een cnape stervensgeern een valschc, vrcede, boose deenx Sei totten cnape: ,yhael mi terstont din moeders herte voor minen hont." Hi ging en sloech sin moeder doot en vluchtte mettet herte root. Mer tvvyl hi loopt, stuict oppen steen en valt, dat ermc hert meteen. laten en de breede weg van zonde en dwaling gekozen wexxl. Lessing's moeder was als vertwijfeld toen zij (hoorde van het losbandig leven dat haar zoon als student leidde. En wanneer Nietzsche's moeder trachtte haar Friedrich van de waardij van 't Ghristelijk geloof te overtuigen, valt hij bot en ruw tegen haar uit: „Wer kelijk deze uiteenzetting en van Christendom en wat die en die daarover denkt, hoe ik daarover denken moet, behoeven niet meer aan mijn adres gericht te worden: ik verlies 't geduld". De filosoof (die zich .n een brief van Dec. 1S88 „een afschuwelijk beroemd dier" noemt) ziet geheel juist in, dat „menschen van dit soort" goede Christe nen" nl.) zelfs zijn moeder en zuster, als zij zijn doel vei-moedden, zijn natuurlijke vijanden zouden moeten zijn". Hoeveel aangenamer dan naar deze, is het tc luistcxxm naar de uitingen van teedere genegenheid en warme gevoelens van groote mannen voor haar, die hun 't leven schonk, hun eerste schreden richtte en op wier 6choot ze zich eenmaal veilig voelden en gerust, te beluistex-en ,het verlangen, dat altijd mur melde in diepe hartengronden, het verlangen weer als kind bij moeder thuis te zijn" ((Henr. Roland Holst). „Er zijn In dit bock aldus EIbogen vele brie ven, waarin de enkeling zich tot zijn moeder uit spreekt met een reinheid, die men slechts in zijn gelukkigste werken vindt". Sommige menschen bezitten de gave, de vrijmoe digheid en de lust, wat er in hen leeft, uit te spreken voor elk hoorend oor en opmerkzaam luiste rend hart. Anderen daarentegen hebben 't gevoel, dat de toegangen van hun zieleleven als door zeven poor Al botsen op de harde baen, vingh plots dat hert te spreken aen; Al weencn vinghet te spreken aen: ,Ooh jonghe hebs di seer gedacn?" „O gij goede ouders, roept Ernst Arndt, de dichter van de vrijheidsstrijd uit, heilig zijn uw zorgen en tranen, liet zijn gloeiende kolen op de hoofden der kinderen, maar zij zijn het ook in hun harten, uw gedachtenis rust bij de goede, wanneer gij lang niet meer zijt en God de vlekken van 't aardsche van u heeft afgewischt". In 't bizonder echter zijn de gezinsopvoeding en de invloed van de moederlijke geest en liefde van on schatbare beteekenis, indien zij zich niet bepalen tot bet natuurlijke alleen. Het geloof en gebed van Augustinus' moeder zijn het klassieke voorbeeld van wat moederliefde voor de eeuwigheid vermag. Toen op een congres in Engeland werd gevraagd, hoe de deelnemers er toe waren gekomen, om zende ling te worden, antwoordde negentiende deel: „door mijn moeder". Te allen tijde, in alle landen hebben de Hanna's en de Naomi's geleefd, welke hun kinderen voorgingen en onderwezen in de weg ter zaligheid. Gelukkig hij, in wiens hart reeds vroeg door liefste hand 't zaad van de waarachtige godsvrucht werd gestrooid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 12