ZATERDAG 30 AUGUSTUS 1930 De Inhuldiging. voor ons land oen tijdperk van rijken zegen. In 't laatst van September 1890 keerde de krankheid echter opnieuw terug, en nu zou zij zich niet meer laten afwijzen dit ziek bed van den grijzen Koning zou zijn ster venssponde worden Roerend was de liefde waarmede Koningin Emma den ouden Koning in zijn laatste da gen bijstond. De Koning leefde nog drie dagen nadut Koningin Emma als regentes was opgetre den. 23 November ontsliep hij, na een regeering van ruim een-en-vccrtig jaar. Zijn volk noemde hem Willem de Goede, en 't bedreef rouw om zijn Koning, onder wiens regeering het rust, vrede en welvaart genoten had. De roemrijke driekleur was overal half stok geheschen; en de kanonnen bulderden een laatsten groet. En weer opende zich de poort van den Pelftschen grafkelder om een doode te ont vangen 8 September 1881 was de 84-jarige Prins Frederik naar zijn laatste rustplaats uitge dragenFn 21 Juni 1884 daalde 's Ro llings laatste zoon, Prins Alexander, ten grave En nu luidde de doodsklok opnieuw. Haar sombere klaagzang klonk over de steden en dorpen en gehuchten van Nederland voor den laatsten Vorst uit 't-Oranjehuis Nu bombamt en beiert en klingelt, Gij klokken omhoog in de lu ht, En jubelt en kleppert en tjingelt In alles meesleepende vlucht! Nu luidt met uw weemlende tonen De lente van 't Vaderland in, Die Nederlands jonkvrouw zag kronen Tot Nederlands hooge Vorstin. Nu schettert, gij zilv'ren bazuinen In noten vol juichenden klank, Verkondigt langs dalen en duinen, De boodschap van hulde en van dank Haalt in, haalt in De Koningin! Nu dondert ver over de waatren, Gij wachters van brons en van staal, De boodschap van vrede mag schaatren In d'oorlog beheerschendc taal: Wijdt in, wijdt in De Koningin Dr. h. j. a. m. schaepman. i Maar, heerlijk bemoedigd, ging dc vader- landsche zanger verder: Daar trad weer 't kind mij voor den geest, Dat gistrenavond, bij mijn spreken, Zoo stil aandachtig was geweest, Zon ernstig mij had aangekeken; Met englen-kopjen in den glans Van 't levend goud der blonde lokken Neen, riep ik. Hoop des Vaderlandsl Ons noodlot is nog niet voltrokken. Toen de rouwtijd voorbij was, maakte Ko ningin Emma zich op het Noderlandsche volk zijn toekomstige Koningin voor tc stel len. Onvergetelijk is de tijd, die toen aanbrak. Dat is al weer vele, vele jaren geleden, maar dc mannen en vrouwen, die van die eerste ontmoeting tusschen Koningin en volk getui gen waren, zijn 't nóg niet vergeten Ja, 't. Nederlandsche volk wist zich met sterke banden verbonden aan de laatste spruite uit het oude Oranjehuis; 't had zijn Koningin vurig lief. Amsterdam kwam 't eerst aan de beurt, daarna Rotterdam en met kortere of langera tusschenpoozen vele andere steden. 't Werd een zegetocht door 't gansche va derland, en de Koningin-Moeder was diep bewogen. O, zij wist 't wel: haar dochtertje De inhuldiging in de Nieuwe Kerk (e Amsterdam Onder ademlooze stilte liet het orgel het oude Wilhelmus hnoren. Met een kleinen bloemruiker op de kist „Aan Vader van zijn lieve Kind" werd Koning Willem III bijgezet bij de drie en dertig Vorsten en Vorstenkinderen uit het Huis vnn Oranje. En bij zijn graf sprak dc grijze hofpredi ker Van Koetsveld de aangrijpende woor den: „Nog eens, o God! nog eens staan wij hier en is weder de deur geopend van den grafkelder, waarin do geschiedenis van ons Land en Vorstenhuis als met doodsbeende ren is geschreven. Nog eens, en nu, belaas! voor den laatsten uit de mannelijke lijn van Oranje!" Nederland had zijn Koning verloren. Prinses Wiljielmina haar Vadeb. Koningin Emma haar Gemaal. En Nicolaas Beets, die op Het Loo een korten rouwdienst leidde, gaf aan zijn grootu droefheid en machtigo ontroering in deze woorden lucht: 'k Zag drie Oranjes óp den troon, En zeven, van zijn glans beschenen; Nu slaapt het tiental hij de doön. En 'k leef, om ze allen te beweenen, was 't dierbaarste bezit van 't Nederland sche volk maar toch overstelpte haar de geestdrift, waarmee dat anders zoo koele volk zijn jonge Vorstin ontving. „Het Nederlandsche volk ziet in zijn Jeug dige Koningin het beeld eener schoone toe komst: omdat het overtuigd is, dat hare vor ming en opvoeding bij Uwe Majesteit als Regentes en Voogdes volkomen veilig en in dc beste handen zijn." Deze woorden. 8 De cember 1890 de Koningin-Moeder toegespro ken. bleken steeds moer heerlijke waarheid te zijn. Zóó spruk een man, die een hoog ambt be kleedde. Zóó welsprekend kon een oud Friesch moe dertje 't natuurlijk niet. Maar ze hield van d'r Koninginnetje, dat daar stond in natio nale Friesche kleederdracht, toch minstens evenveel, 't. Weer was guur, en bezorgd zag 't vrouwtje naar de jonge Vorstin. Vastbe sloten stapte ze eindelijk op de Koningin- Moeder toe. „Mem", zei zo, „je mei hja wel goed bistopje, oars wirdt hja nog verkoa- don." 't Was bier een ontmoeting van twee moe ders. die elkander volkomen begrepen! Ook 't leger en de vloot werden bezocht. En de oude driekleur wapperde haar roem rijke hanen vroolijk uit, cn de kanonnen donderden vreugdeschoten, toen zij boidc Koninginnen mochten begroeten. Een aangrijpend, onvergetelijk oogenblik was 't op 12 September 1893, toen op het Malieveld tc Den Haag aan verschillende regimenten door de jonge Koningin nieuwe vaandels werden uitgereikt. Zij was toen nog te jong om een redevoering te houden; daarom njim haar Moeder die taak van haar over. En de oogen van stoere, in den dienst van bet Vaderland vergrijsde mannen zijn vochtig geworden, toen de Koningin-Regen tes deze fiere woorden sprak: „Officieren, onderofficieren, korporaals cn soldaten! Do plechtigheid, waarvoor wij hier tezamen zijn gekomen, geeft mij ecne wel kome aanleiding om u de verzekering te ge ven der oprechte gehechtheid van de Ko ningin en van mij aan 't leger. God geve, dat de nieuwe vaandels en stan daards, zooeven door de Koningin uitgereikt, slechts in tijden van vrede en voorspoed mogen gedragen worden als het zinnebeeld „Moedertje, je mag haar wel goed In stoppen, anders wordt ze nog verkoutten." van datgene, wat ons allen heilig is: de eer van het legoi4, dat is de eer van het Vader land! Maar indien ooit wat God verhoede oen zwaardere taak van u mocht worden ge vraagd, dan, ik ben er van overtuigd, zal geen offer u te groot zijn voor de hand having van ons onafhankelijk volksbestaan Niemand onzer zal voorzeker dit plechtig oogenblik ooit vergeten, toen Neerlands jon ge Koningin, omringd door een getrouw le ger en ten aanschouwe van een getrouw volk, de nieuwe vaandels uitreikte. Die vaandels, gij zult ze hoog houden, on der alle omstandigheden, tot eer van om Volk, tot heil onzer Koningin en van hel ons allen zoo dierbaar Vaderland!" Ook Nijmegen wérd bezocht. Een duizend koppige menigte verdrong zich voor 't hotel, waar beide Koninginnen den nacht zouden vertoeven. Aan 't gezang en gejuich wilde geen einde komen. En toch: de jonge Koningin was vermoeid; de Volgende dag zou weer volle inspanning vragen zij móést rust hebben. Dach van slapen kon niets komen, want 't feestrumoer daar buiten wilde niet verminderen. Doch de Koningin-Moeder wist raad. Zij zond haar secretaris naar buiten met op dracht het volk vriendelijk te danken voor de grootsche huldebetooging. Van de stoep van 't hotel volbracht de secretaris deze opdracht, maarhij voeg de er bij, dat hij overtuigd was, dat zij al len zouden wenschen, dat Koningin Wilhel- mina een goede nachtrust zou genieten, zoo dat zij ip staat zou zijn de vermoeienissen van den dag van morgen goed te doorstaan, en eindigde niet hen In alle vriendelijkheid te vragen thans op te houden met zingen en stilletjes naar huis te gaan. De uitwerking van dit verzoek was tref fend. Iedereen scheen zijn buurman te wil len overtreffen in het geven van het ge vraagde bewijs van liefde en toewijding. En mannen, vrouwen en kinderen, die zoocven nog zich bijna schor schreeuwden, zwegen allen, hoofd voor hoofd. In de plotselinge sitilte van het late uur hoorde men een fluisteren door de menigte gaan: „Stil! De Koningin is moe en moet gaan slapen laten wij naar liuis toe gaan". En terwijl deze teedere gedachte yrior hun jonge Koningin allen anderen wen schen \oor eigen plezier het zwijgen opleg de, ging de grootc menigte schier geluidló.o& uiteen. 3) In September 1897 verdrong zich in de Haagsche straten een menigte van vele dui zenden. „De Kamera zouden worden ge opend." Op deze gebeurtenis, die nóg elk jaar een hoogtepunt is in ons volksleven, was vooral in dat jaar de aandacht van 't lieelo land gevestigd. 't Was de laatste maal, dat de Koningin- Regentes de plechtige zitting opende, en zij zou daarbij vergezeld zijn van haar dochter: Koningin Wilhelmina, die binnen een jaar de regeering zou aanvaarden. Toen de beide Vorstinnen naar de Ridder zaal reden, barstte de volksjubel los in ein deloos gejuich. En terwijl de muziek 't historische Wil helmus speelde, betraden zij de vergaderzaal der Volksvertegenwoordiging. Op de koninklijke tribune stonden twee stoelen, waarvan er één was versienj met een W en 't koninklijk wapen. En naar dien zetel leidde Koningin Emma met rechtmati- gen trotsch haar dochter. De jonge Vorstin blikte schuchter op tot haar moeder moest z ij hier de eereplaats innemen? maar toen deze haar beduidde, dat zóó de bedoeling was, nam Koningin Wilhelmina plaats. Onder plechtige stilte sprak de Koningin- Regentes de troonrede uit. Maar nauwelijks was 't laatste woord verklonken, of een krachtige stem riep: „Leve de Koningin!" Dat mocht niet, dat was in strijd met 't gebruik van deze plechtigheid, maar de oude dominee Donncr kon zich niet langer he- heerschen. En hij riep wat leefde in Aller hart, want weldra daverde de oude Ridder zaal van den geestdriftigen kreet: „Leve do Koningin!" Die kreet werd door de duizenden daar buiten overgenomen, en dc terugtochtdei- Vorstinnen naar het paleis aan het Nociid- einde werd een triomftocht. De tijd vliegt maar wat duurde 't velen lang eer de met spanning verbeide dag aan brak, waarop Koningin Wilhelmina de re geering zou aanvaarden. Maar eindelijk was 31' Augustus 1898 de dag, waarop de beminde Vorstin den 18- jarigen leeftijd had bereikt dan toch T zicht, en heel Nederland was gereed ht luisterrijk te vieren. Heerlijke, onvergetelijke dagen braken Gelukkige Moeder (1909) Wees begroet met jubeltonen, Wees gezegend, groote dag! Komt ons heerlijk feest nu kronen, Geurend loover, zonnelach! Grooten, kleinen, grijsheid, jeugd. Allen gloeit de borst van vreugd; Juichend strekken wij de handen: Heil U, ruischt door Hollands tuin, Heil U, jub'len strand en duin, Koningin der Nederlanden! De kerkgebouwen warm te klein om de scharen te bevatten; overal klonk de in drukwekkende melodie van ons oude Wil helmus, en 't kleinste dorp plantte zijn Wil- helmina-linde, als blijvende herinnering aan dezen heugelijken dag. De inhuldiging der jonge Koningin op Dinsdag 6 September 1898 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam is een der schoonste bladzijden uit de roemrijke geschiedenis van ons Nederlandsche volk. Tc elf uur zou de plechtigheid aanvangen; vijf minuten vóór dat tijdstip betrad Ko ningin Emma onder zacht orgelspel het kerkgebouw. Eerbiedig rees dc groote schare óp cn groette dc afgetreden Regentes, aan wie Vorstin en Vaderland zooveel verplicht waren. En terwijl de Oranjezon met kracht door de wolken brak en een geheel volk werd be wogen door de hooggaande golven eener machtige, bruisende geestdrift, werd Ko ningin Wilhelmina de Nieuwe Kerk binnen geleid. Statig en langzaam naderde zij den troon. Toen maakte zij een diepe buiging: haar eerste gnoet gold haar moeder; daarna groet te zij de schare, die tot in de verste hoeken het groote kerkgebouw vulde. En toen hield do jonge Vorstin haar eer ste toespraak, terwijl dio machtige schare luisterde met ingespannen aandacht. Maar vooral ook luisterde de Koningin- Moeder. En zij was diep bewogen, toen de volle, klankrijke Stom van haar dochtër da woorden sjprak: „Door het afstervèn van Mijn onvergetelijken Nader tot den Troon' geroepen, dien ik onder het zoo wijze en zegenrijke Regentschap van Mijn innig ge liefde Moeder beklom, heb Ik na voleindi ging van Mijn achttiende levensjaar de Ke- geering aanvaard." Toen de plechtige inhuldiging was ge schied, werd teruggereden naar het paleis op den Dam. Weldra verscheen de Koningin op het bal kon; het volk geraakte schier buiten zich zelf van bewondering, liefjje en eerbied, en een onstuimig, donderend gejuich steeg op Hartelijk wuifde Wilhelmina haar volk toe Maar plots keerde zij zich om. Haar moeder was tusschen de balkondeuren blij ven staan: als wilde zij in dit plechtig oogen blik het Nederlandsche volk alleen laten met zijn Koningin. Maar die Koningin trad op baar moeder toe en voerde haar met zach- ten drang met zich tot aan de balustrade in deze grootsche huldiging moest haar moe der déelen. En het volk begreep de bedoeling van zijn Vorstin cn was 't er volkomen mee eens: 't gejuich daverde als een aanhoudend en aangroeiend stormgediuisch over den Dam. Het Nederlandsche volk begroette zijn in gehuldigde Koningin. Als Geicovige Vrouw De goede belijdenis heeft onze. Koningin, haar opvoeding ge trouw, zich nimmer geschaamd en niet in vormelijke traditie, maar met woorden, ge weld uit het hart, de waarheid beleden en Christus gepredikt. Zij deed dat, toen ze op 23 October 1S9G openbare belijdenis des geloofs aflegde: doch vooral, toen zij later telkens weer blijk gaf, dat dit meer dan een voorgeschreven vorm was. Met volkomen instemming zei ze hot cp haar verjaardag den hofprediker Dr. van der Flier na, die tot tekst van zijn predi king op 31 Augustus had gekozen: „En nu, wat verwacht ik, o I-Ieer? Mijn hope, die is van U". Hoezeer dit de Koningin uit het hart ge grepen was, daarvan getuigde de proelama tie bij de aanvaarding der regeering op dien gedenkwaardigen dag; waaruit we deze pas sage's overnemesn: „Ik stel mij tot levensdoel, te regeeren, zooals van een Vorstin uit liet Huis van Oranje wordt verwacht". „Op God vertrouwende, en met dc bede, dat Hij mij sterke, aanvaard ik de regee- ring". Fn dan, bij de inhuldiging in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, deze ontroerende woor den: „Thans is de ure gekomen, waarin Ik mij, te midden van mijn trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van Gods heiligen Naam, zal verbinden aan het Nederlandsche volk, tot instandhouding van zijn dierbaarste rechten en vrijheden". Het bezoek aan Parijs brachten we redn in herinnering. Welk een heerlijk getuigaiij heeft dc Koningin daar, ja dóór, afgelat Bij het graf van dc Coligny staande, kliikt de kloeke belijdeili „Welk een verheffende gedachte, dat allen, hier aanwezig, één zijn in het Ln geloof in Christus. Dat geloof geeft ons recht, ons de geestelijke kinderen te moge noemen van de voorouders, die wij met dé ,pcn eerbied eeren, en vormt den hechta band, die ons met onze geloofsgenooten i dit land verbindt". En 'verder: ..Het is mijn oprechte wensch, dat een ieder, die Christus als zijn Zaligmaker kent, in dat geloof moge worden gesterkt, en dat wij allen steeds meer waarachtige getuigen des Heeren mogen zijn". Is dat niet om de tranen in de oogen krijgen? Geen vroomheidstintje, geen algo; ineenheden over liet Opperwezen, zooals in hreeden kring nog wel gebruikelijk is; neen, steeds: Christus in alles! Dat persoonlijk geloof, waarvan altijd weer getuigd werd, belette echter de Ko ningin nimmer om waarlijk nationaal tt zijn, om te erkennen, dat het Nederlandse!» volk, helaas, van zeer verschillende geloofs overtuiging is. In de proclamatie, welke de Koningin gaf op 22 Nov. 1913, eeuwfeest van Nederlands bevrijding, heet het dan ook: „Het is mijn innige wensch, dat onder Godj| zegen vrede, vrijheid en voorspoed mogenj bewaard blijven. De eendracht van alle Ne derlanders, zonder onderscheid van rang ol •-taat of van godsdienstige gezindheid, zij ook in de toekomst de hechte grondslag der nationale onafhankelijkheid". Zóó spreekt de geloovigo Koningin, wan* neer zij, als zoodanig tot haar volk spreekt, Moeder van Haar Volk. Bezoek aan door watersnood getroffenen. Geen enkele gelegenheid heeft de Koningin, om zoo te zeggen, voorbij laten gaan om. te geluigpn van liet geloof, dat in liéar is. En, w aar Jezus zelf ge2egd heeft, dat niet ele rijken en niet vele edelen zullen ingaan a liet Koninkrijk der hemelen, verkwikt het ons geloovjg volksdeel telkens weer, dat het Koninklijk woord een woord van geloof en belijden is. Daarom leggen wij er thans zoo den nadruk op. Koningin ilhelmina sprak op l i Sept. 1904 te Den Helder de adelborsten der Ma rine toe en toen luide haar woord: „Onze groote vlootvoogden namen Gods Woord tot richtsnoer van hun leven en be schouwden vroomheid als eerste deugd. Toekomstige zeeofficieren; volgt dat voor beeld Zal zulk con woord het kleine getal adel borsten, dat Gods Woord liefhad en daarom menigmaal beschimpt Werd, niet gesterkt hebben cn bemoedigd? Ook de Koningin herinnerde zich haar groote voorgangers en het trilde in het liart van 't vrome volk, toen zij haar kind noem de naar haar vrome stammoeder Juliana van Stolberg. En toen zij In 1906 in Leeuwarden was, om het standbeeld te onthullen van „Us Heit", graaf Willem Lodewijk van Nassau, sprak ze als immer het juiste woord: „Eén God, één volk, één land; ziedaar de band, in dagen van gevaar gevlochten tusschen de zonen van Graaf Jan van Nassau en het volk der lage landen". Doch wanneer zij zich geheel persoonlij.! tot het volk mag wenden, dan is de tooi toch anders; dan trilt er een andere snaai in haar woord. Het waren zeer „donkere dagen voor Kerst mis" aan liet einde van 1915; toen v duisternis alom. Doch zie, daar blonk ploi seling als een heldere ster in donkeren nacht bet zeer persoonlijke woord, dat di Koningin deed uitgaan tot het bange volk De kinderen Gods in ons land, tot welki kerk zij ook behoorden, zijn toen op de knie en gevallen en zij hebben God gedankt, dat Hij het de Koningin in het hart gaf om het bange volk te verkwikken met dezen onver getelijkcn Kerstgroet. Er is veel stof tot dankbaarheid in c grooten, doch moeilijken tijd. Een verheffen de zin van eenheid cn saamhoorigheii treedt ons tegemoet, onderlinge waardeerim en samenwerking op velerlei gebied val waar te nemen, naarmate de nooddruf stijgt wordt de liefde overvloediger. Krachtij doet de behoefte tot nadenken, tot geboi zich gevoelen: er wordt veel. er wordt vurij gebeden. Men kan zich geen grooter tegenstellini denken dan de heilsbelofte Gods en het lee< en de smart, waaronder thans de wereld ge bukt gaat. Doch nooit schitterde ons he licht dier eeuwige, ontfermende liefde hel derder tegen dan op dit feest van onzen Hei land; immers ook om de ellende te dragen I waarvan wij op dit oogenblik getuige zijn nam Hij onze gestalte aan. ONZE KONINKUJKE FAMILIE

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 10