1 1 - O Vlugger gleed het dunne goed door haar handen. Voortmaken moest ze. 't Ding zou vandaag klaar. Hè, wat was dat? Zou er ergens een staking zijn uitgebroken? Wat een werklui. Wet zouden die van plan zijn? Jaantje telt: twintig- dertig nóg meer. Ze lachen en praten. Wel ongewoon, 't Is na schafttijd. 't Is of ze haar raam voor verzamelpunt hebben gohouden. Als allen bijeen zijn zegt er een: „nou jongens, voorwaarts marsch". „Looppas? vraagt een ander. „De kraaierunarsch gaat niet in looppas", lacht een derde. „Maar 't is dair anders in stormpas gegaan", zegt weer een ander. Dan gaan ze. Jaantje is anders niet nieuwsgierig en de buurt- nieuwtjee laten haar in 't algemeen koud, doch dóór moet zo hot hare van hebben en dus gaat ze naar buiten. Méér vrouwtjes komen uit hun huisjes. „Wat zijn dat voor mannen", vraagt Jaantje. „Van 't fabriek van Rinsema" is het antwoord. „De jonge baas wordt vanmorgen begraven. De stoet komt langs 't eind van de straat want het gaat door de Breodstraat naar de Roomschc kerk". „Ja mensch, 't is toch wat! Zoo'n jonge man. Net acht en twintig". „Ja en pas anderhalf jaar getrouwd. Zijn vrouw was nog maar een paar weken uit het ziekenhuis terug. Zo had trombose. Van 't randje af opgehaald, mensch, en daar zit ze nou met zoo'n schaap van een kind". „Do dochter van mijn nicht diende er. 't Moet een reuze-goed stel geweest zijn. Dól op mekaar. En zoo gek hij met het kindjo wasEerst mijn kleine jongen nog een kusje brengen, riop hij 's morgens en toen ging hij de deur uit, mensch, en kwam er dood weer in. Een auto-ongeluk". Jaantjo hoorde het gebabbel der vrouwtjes. Werk tuigelijk liep ze meo naar de Breodstraat, waar de stoet posecoren zou. I-ang hoefden ze niet te wachten. Daar kwam hij Do werklieden ontblootten hot hoofd. De vrouw tjes zwegen. Langzaam gleed de bloem omhangen lijkwagen voorbij, dan de volgkoetsen, allen met kransen. Toen 't laatste rijtuig voortij was, was ook de stilte verdwenen. „Wdt een bloemen!" „Wat een rijtuigen!" I ,,'t Waren er veertien!" „Niet waar, vijftien!" Do buurvrouwtjes kregen oneemghrad. 't Liep oji hoogo woorden uit, over het foit, hoeveel volgkoetsen er waren. F.n niemand dacht aan de menschcn in die rijtui gen. De werklieden lachten en schertsten. „Hij had wel een vrijen dag voor ons in zijn tes tament kunnen zetten". „Een nieuw contract maken en het er inzetten". „Dat we een vrijen dag moeten voor de begrafe nis van baas Flip, dien ze net wegbrengen". Jaantjo liep mee, als in oen droom. Hoe konden die mannen, hoe kondon zc? Lachen, terwijl hun jonge patroon naar zijn laatste rustplaats reed. Hoe kimden die vrouwen kibbelen en ruwe woorden spreken, terwijl daar in één van die rijtuigen de jonge weduwe zat. Jaantje was blij, toen ze weer in haar rustig ka mertje was. Maar het japonnetje werd niet direct ter band genomen. Jaantje zat daar met het hoofd gesteund door dc handen. Haar houding, als ze las. Ja, zc las werke lijk en hot was geen roman, geen fantasie, maar zuivere werkelijkheid. Daar was de liefste band gebroken. Daat zat oen Jonge moeder na korte vreugde in de allergrootste smart. Jaantje leeft zich in, in dat lot. Anderhalf jaar go loden getrouwd. Héél gelukkig samen. Toen moest er een kindje komen. Grooter geluk, schoon met angst gemengd, 't Kindje kwam, een jongen, maar de moeder moest naar "t ziekenhuis. Bange weken. Dan vooruitgang cn een blijde thuiskomst. Nu het geluk op zijn hoogtepunt En dan ineens weg. „O Hcere, Hcere, help die arme vrouw", steeg het uit Jaantje's ziel. Toen ineens wie zei dat? „Als jij die vrouw eons was, Jaantje?" „O, o. wat ben ik dón nog maar gelukkig in mijn eenzaamheid", snikte zo zonder te denken aan dat boek, waarin ze pas gelezen hoeft, dat het beter is geluk te verliezen dan het nooit gekend te hebben. Neen, zulke verbeven gedachten komen in Jaantjtf niet op, zij kan alleen denken aan een zóó grootc •mart. En er is dank in haar ziel. omdat haar zoo'n leed niot overkwnm. Ze kent zichzelf, weet, dat ze zóó iets niet zou kunnen dragen. Ja, ze kent zichzelf. Maar God kunt haar ook. „Gij weet alleen hetgeen uw kind behoeft" ■chiot hunr te binnen uit den tijd, toen zc graag ge dichten las. „Ja, Hoere, Gij weet hef, Gij alleen" zegt ze zacht. Dan droogt zc haar tranen cn neemt haar werk .Weer ou. N'u «loet ze het met lust, want allo afgunst is ver dunnen en, naar ze vast gelooft, voor goed. L DE KAMPVECHTER (Episode nit den SL Bartholomeasnacht). Vrij naar,het Engclsch door W. v. A. (Vervolg van het vorige nummer, pay. J08). F.en blijde, triumphant'-!ijkblik was in Sir John's oigivi to lezen. Deze koninklijke vrijbrief was Juist wat hij noiwlig Jiod, Hij mcendo thans duidelijk den voor zich te zien, waarlangs hij te gaan had, om de vrouw to redden, dio hij liefhad. Een oagonbHk Ovarwoog Idj, wulk gebruik hij «ou maken \on hot stuk, dat thans veilig op zijn borst rustte en lette daarom eenige seconden niet op zijn gevangene. Maar deze nalatigheid zou hem noodlottig worden. Do hertog, die alleen maar den schijn liad aangeno men, alsof hij in onmacht was gevallen, bespiedde van tusschen zijn half gesloten oogleden nauwlet tend den Engel sell man en wachtte kalm liet oogen- blik af, dat diens waakzaamheid wat zou verslappen oin een uiterste poging to doen voor het herkrijgen van zijn vrijheid. En niet zoodra voelde hij, dat de punt van zijn degen niet meer op zijn borst rustte cn zag hij, dat zijn tegenstander even niet op hem lette of hij gaf onverhoeds mot zijn vrije linkerarm den Engelsclunan zulk een vuistslag in het gelaat, dat deze achteruit sprong, en op hetzelfde oogenblik rolde hij zich achterwaarts om, vloog overeind, ruk te het gordijn terzijde en opende het venster. Eén sprong en hij stond op straat! Juist op dit oogenblik troel Henrietta de Coudry, bleek cn bevend, do ka mer weder binnen. Sir John keek naar dc koorden, welke zij droeg eu een bittere glimlach kwam op zij-n gelaat „Die behoeven geen dienst meer te doen, mademoi selle", zeido hij. „Mijnheer de hertog is uitgebroken. Hij is er vandoor! Hoor! Hij is bezig, non hot ra paille daarbuiten te vertellen, dat zij nu do vrijheid hebben hier in te breken en ons nlloai te vermoorden. Mvr ik hob hier een sterk wapen", zoidc hij, op zijn liorst slaande. „Ik ontnam hem hot bevelschrift des konings, waarbij aan dit huis cn zijn bewoners vei ligheid en bescherming gewaarborgd wordt. Mis schien kan het ons van nut zijn Een oorverdoovend lawaai maakte zijn laatste woor den onverstaanbaar en op hetzelfde oogenblik sprong hij mot het zwaard in de hand naar liet venster. De beide priesters haddon zich thans aan hot hoofd gesteld van de menigte. Dc gewapende macht was afgetrokken. Zij waren don hertog gevolgd, die on danks zijn hevige woede en wraaklust jegens Made moiselle dc Coudry toch nog niet genoog onmcnsch was om te kunnen blijven cn getuige te zijn van den moonl op de schoone Hugonote, die hij op zijn ma nier had liefgehad en die hij tot zijn vrouw luid wil len maken. Hij was vertrokken, en hot plebs was thans vrij om zijn bloeddorst te koelen op de slachtoffers, welke hij als 't ware in him handen had achtergelaten. Heeds was men bezig dc zware eikenhouten bui tendeur met bijlen en houweelen open te hakken, terwijl anderen naar het venster stormden, waar Sir John Layncourt stond. Zij staken naar hom niet hun hellebaarden, terwijl een van do priesters hot volk toeriep, dat de hertog van Toulon hod ver klaard, dat do Engelschman ook e enHugonoot was en dus eveneens gedood moest worden. Opeens stortte zioh oen woest aard met een pistool in die hand, onder het uitbraken van de vrocsclijksto verwenschingen en vloekon, naar voren en vuurde op Sir John, maar do kogel miste zijn doel en toen do kerel een bijl greep van eon zijner knmeraden cn op don Emgelscliman afkwam weerde deze don slag af en wondde hem aan den schouder, zoodat hij brullend van woede en pijn terugdeinsde. Zoo bood Sir John gedurende eenige minuten een wanhopigen tegenstand aan een overweldigende meerderheid, toen tenslotte dc huisdeur bezweek en het gepeupel naar binnen drong. Sir Layncourt hoorde hen binnenkomen cn terwijl hij met eenige geweldige slagen zijn aanvallers te rugwierp, riep hij mademoiselle toe, hem te volgen cn rende do kamer uit naar de hal. Het was «le hoogste tijd. Henriettc kon nog juist de trap bestijgen en min den voet daarvan eenige treden boven den beganen grond betrok Sir John dc wacht ter verdediging van dit laatste bolwerk. Henrietta stond achter hem, wat verder op dc trap bij iinar dienstboden, die radeloos waren van angst en zij koek neor op de ellendelingen die woest tie rend naar dc trap drongen. Enkelen droegen bran dende toortsen en de moesten waren gewapend. Al len vervloekten cn verwenschton den mail, wiens zwaard hun den weg vers|>erde naai- de slachtoffers, die zij als zulk oen makkelijke prooi hadden be schouwd. Nogmaals liepen zij storm en trachtten met ge weld don doorgang te forceeren, maar onwrikbaar hield Sir John stand en met bebloede koppen moesten zij afdeinzen, terwijl er twee vóór zijn voeten bleven liggen, om niet meer op te staan. In do korte pauze, die thans ontstond, klonk zijn stem opnieuw, harsch en dreigend: „Voor het laatst waarschuw ik jullie allen. Past maar op! Het in hoog spel, dat ge hier speelt on go zult er niet gemakkelijk afkomen, indien ge niot oogenWikkelijk dit huis verlaat. Ik sta hier In naam des Konings. Ik hob hier in mijn hand do volmacht von Z.M. waarbij nan allen, die zich onder dit dak bevinden, lijfsbehoud en bescherming verleend wortd. Kan. een van jullie allen ontkennen, «lat dit door den Koning eigenhandig is geschreven? Kunt gij het ontkennen, dat dit het koninklijke ze gel is?" Hij hield de volmacht vlak boven hun hoof den, zoodnt ze haar allen konden zi«-n. „Dio bobt ge gestolen van den hertog, bodrioger, hond van een Hugenoot", riep een «Ier geestelijken „Hij heeft het ons zelf verteld, eer hij wegreed." „Evengoed blijft liet stuk van kracht", ant woordde Sir John. „Het is de uitdrukkelijke wensch van Z.M., dat mademoiselle cn haar be dienden gespaard worden. Geen haar oji hun hoofd mug gekrenkt worden. Go zult er met uw loven voor boeten. Houdt op, zeg ik u. <>f het zal u be rouwen. Durft gij iiw schenneiulo hand slaan aan hen. over wie de Koning zelf beschermend zijn mantel heeft uitgespreid? En durft gij het even eens te wagen, om mij aan te vallen, mij. Brits, li onderdaan, gezant en gevnlmnchtigdo van II. M. do Koningin van Engeland aan uw Koning, uuu hem, die eigenhandig deze volmacht schreef? Spreekt", riep hij met donderende stem, „geef ant woord!" Er hearachto een diepe stilte. Dc een na do an der der woestelingen, droop af. „Waarom zouden wij onze halzen wagen door deze inenschen te dooden, waar er nog voovcle andere zijn. dio we kunnen ombrengen?" riep eon man inet «-en hellebaard. „Die priesters kunnen nu zeggen, wat zo willen, maar het is toch maar oen feit, «lat dit bovol «les Konings niet is ingetrok ken of herroepen. Daar is niemand liicr geweest om te zeggen, dat deze volmacht niet langer van kracht is. Of dc Koning nu dit stuk schreef, om den her tog een plcizicrtje te doen of niet, dat doet niet» terzake. Een bevel is een bevel en liet blijft van kracht, tot het wordt ingetrokken." „Natuurlijk, het blijft van kracht", mompelde een ander. Doch de priesters, die zich hun prooi zagen ont glippen, riepen, dat dit alles gekkepraat was, dat het huis geen kruis had cn dat daarom al zijn bewoners ter dood veroordeeld waren. Zij wisten de weifelende schare opnieuw in haat to doen ont vlammen en hun kreet van „sla dood, sla dood" werd door een hevig gebrul en gehuil beantwoord. Hadden Henriëtte en Sir John een oogenblik ge* hoopt, dat het gevaar geweken was, thans scheen het dreigender dan ooit. Opgehitst door do heide geestelijken drong een troep van het rapalje weder naar de trap. Mademoiselle geloofde, dat thans het einde was gekomen. Zij stond daar, bewegingloos, als een standbeeld, met een hand op haar hart, cn keek onafgebroken, niet naar dc woeste, verdierlijkte ge zichten van de bloeddronken kerels, maar naar do kalme, heldhaftige figuur van hem, dien God tot op heden gespaard had en die nog leefde, om haar kampvechter te zijn. Hij draaide juist zijn hoofd om en hun oogen ontmoetten elkaar. Zij las er hoop en geloof in en gevoelde zich gesterkt Misschien was er diep in haar hart nog iets anders dan bewondering \oor dezen dappere, die daar stond onversaagd en rus tig, als een rots in de branding, vertrouwend op God en op zijn goed zwaard. Het was een tragisch oogenblik. Allen begrepen, dat Sir John weldra voor de overmacht zou be zwijken. Akelig klonk het getier van de menigte, de dienstboden boven aan de trap begonnen te gillen, oude William was op zijn knieën gevallen en bad met gevouwen handen en ten hemel gesla gen oogen om hulp cn redding, terwijl er ook in Henriètte's hart een stil gebed was, of God haar een smartelijken folterdood wilde besparen en haar om Christus' wil opnemen in Zijn heerlijkheid. Daar klonk opeens boven al het rumoer het ge kletter van paardenhoeven. In vliegenden galop naderde een eskadron cavalerie en hield stil voor het huis van den Graaf de Coudry. Twee der bandieten, die juist probeerden den Engelschman met hun spies te doorboren, voelden zich plotseling door sterke armen achteruit rukken. Een kapitein van do lijfwacht des Konings waa mot ongeveer 50 zijner manschappen door do open gebroken deur naar binnen gekomen. Met donderende stem gelastte hij aan zijn sol» daten het gespuis onmiddellijk de woning te doen ontruimen. In minder dan een minuut was liet huis van moordenaars gezuiverd. Alleen de priester» waagden het te blijven cn wilden den officier te gen de Hugenoten ophitsen. Maar hij wilde niet luisteren. Hij verzocht hen beleefd maar op beslis ten toon het huis te verlaten en toen zij nog tegenwerpingen wilden maken, gaf liij een wenk aan eenige zijner manschappen cn deze geleidden hen naar buiten. Daarop trad de kapitein op Sir Layncourt. toe, maakte het militair saluut en zcide: „Sir, ik ben hier in opdracht van H. M. de Koningin-Moeder, om u tc vragen, of het waar is, dat u rle gezant zijt van If. M. de Koningin van Engeland?" Sir John antwoordde met een lichte buiging: „Dat ben ik!" „Dan vraag ik u verder, of u een brief bij u hebt van uw Vorstin aan Z. M. den Koning en H. M. de Koningin-Moeder?" „Ook dit moet ik toestemmend beantwoorden", zeide Sir John. „Dan moet ik u uit naam van II. M. verzoeken, u aanstonds naar het paleis te begeven en voorts heb ik opdracht u mijn geleide aan to bieden". „Ik ben H. M. zeer verplicht, maar hoe weet men aan het Fransche hof, «lat ik hier in Parijs en hier in dit huis was? Ik heb in het diepste geheim ge reisd cn ben hedenavond pas in Parijs nnngeko- „O, dat kan ik u wel vertellen", antwoordde de officier. „Danr straks kwam in wilde haast een man hij het paleis aan. De schildwacht bracht hem hij den luitenant van do wacht cn daar deelde hij mede. dat het huis van Graaf de Coudry werd aan gevallen en dat u er tegen dc overmacht stand hield. Hij zeide, dat u had verzocht, of er dndclijk iemand nnnr hot paleis wilde gaan, om aan den Koning of de Koningin-Moeder mede te doelen, dat ii een boodschap van groot gewicht had over te brengen van H. M. de Koningin van Engeland. Toen de Koningin-Moeder dit hoorde, droeg If. M. mij dadelijk op. u op te zoeken en u mijn bescher ming en geleide aan tc bieden. Mag ik u verzoe ken mij te volgen?" „En wat wilt u doen met mademoiselle de Cou dry?" vroeg Sir John. „Ik heb geen orders omtrent mademoiselle", nnt- woordde de kapitein „Lees dit bevelschrift", zcide dc Engelschman en Inrit ik u mogen zeggen, dat u goed zult doen, eenige van liw manschappen hier achter t«- laten ter bescherming van mademoiselle's bedienden, tot dat er schikkingen gemaakt kunnen worden voor hun veilige overbrenging naar liet stamslot der fa milie, kosteel Beaulieu in Normandiö, Mademoiselle zelve zal mij \ergezel!en nnar bet pnlels". „Het spijt mij zeer. Sir, maar dat kan ik niet toestaan. Ik heb geen orders omtrent Mademoiselle", herhaalde de knpitein. „Ik vertrek niet zonder haar. Indien go haar niet wilt meenemen, blijf ik eveneens hier", zeido Sir John en de kapitein haalde zijn schouders op. „Indien ik er verkeerd aan doe. u heiden naar het paleis te escortecrcn, wilt u dan do schuld hiervan op u nemen?" vroeg hij. „Natuurlijk, op mijn woord", was het antwoord. „Dan zal ik eenige vertrouwde mannen hier ach terlaten en wij zullen zonder langer uitstel van hier vertrekken", antwoordde de kapitein van de lijfwacht (Wordt vervolgd.) O Z91 163 - HEMELVAARTSGEDACHTEN. Hij lioudt Zijn handen zegenend geheven ti en aan Zijn oog ontstraalt een heil'ge vreê, en van Zijn lippen ruischt de liefde'ons tegen, j cn uit Zijn hart rijst teed'rc Midd'laarsheê. 1 Hij houdt Zijn handen zegenend geheven en deelt de zijnen hemelgaven mee: de schuldvergeving, en het ecuwig leven. t- i en zielcvrode in het wereld wee. j Hij houdt Zijn handen zegenend geheven en staam'lcnd rijst uit 't moeizaam hart de beê: „O mocht ik, Jezus, met U opwaart zweven, - 0, lieve Heiland neem mij, arme, mee". Hij heeft Zijn handen zegenend goheven; Zijn liefd'rijk oog ziet wakend naar beneê - over mijn hart en op mijn gansche leven, o, dat Hij nimmer in een wolk vergled. - Hij heeft Zijn handen zegenend geheven; zoo deelt Hij ons Zijn liefdegaven mee; zoo blijft Hij 6tccds van uit des hemels dreven - Zijn konk op aard vertroosten met Zijn vrefi. R'd a m, M e i '30. H. W. AALDERS. 3B- S3 commissaris, omdat hij zioh niet langer wijden wil aan zaken van aandeelhouders, die het niet waard blijken! Bijna sarcastisch is Galsworthy's teckening van de rumoerige aandeelhoudersvergadering, heer lijk drijft hij den spot met die quasie-gcwichtige bezitters, wier doel enkol is dividend uit hun stukken to trokken, en die overigens een groote onverschilligheid aan den dag leggen ten opzichte van do wijze waaróp hun winst wordt verworven. Hoe fraai steekt Soames' figuur tegen deze lieden af! Hij is nog zoo kwaad niet, is onze slotsom, hoe typisch vertegenwoordiger dor Forsytes hij ook is, deze eerlijke man. Het is ook de overtuiging van den auteur, dat de Forsyte-tijd nog niet zoo slecht wa9. En toch, wan neer wij dit boek hebben gelezen, dat zijn titel ont leent aan en zijn weerspiegeling vindt in dat Chineesche schilderij, moeten wij erkennen, dat de erfenis der Forsytes voor het Engeland van na den oorlog, wel heel poovcr is. Ja, het verworven stof felijk bezit is er nog, en al de Forsytes hebben een onbokommerd bestaan naar hun aardsohen kant. Docli toont dit boek niet het fiasco van een levens houding als dio der Forsytes, welke als geestelijke erfenis slechts een groot vraagteeken nalaat? Aan het slot hangen Somes cn Michael den witten aap weer op, die zij aan Flcur's blik hebben ont trokken, al9 duchtten zij daarvan gevaar voor het groeiende leven in haar schoot. Samen bezien zij het mcnscholijkc dier. „Hij zal niot eerder gelukkig zijn, voor hij het heeft", zegt Michael ton slotte. En al zijn twijfel cn armoede blijkt uit wat hij eraan toevoegt: „Het eenige is, dat hij niet weet wat het is." Hot vraagtcoken! WILLEM EVERS. GIJ WEET HET door MENKENS—v. d. SPIEGEL I. Ze heette Jaantje Koppels en het lieele buurtje kende haar. 't Buurtje had haar reeds gekend, toen zc met haar moeder het huisje bewoonde, waarin ze nu alleen haar dagen sloot. Moeder was al vijftien jaren dood, vijftien lruige jaren, waarvan vooral de eerste zoo héél lang ge schenen hadden. 't Viel niet inoe, dat alleen zijn. Moedor had de laatste jaren voel verzorging uoodig gehad en na haar heengaan zat Jaantje niet leege handen en heel Veel vrijen tijd. Maar dien tijd kon zo wel gebruiken. Met moeders sterven hield liet kleine pensioentje op, spaanduitjes waren er niet al to veel, dus moest Jaantje aanpakken, en, waar zc eerst zoo'n beetje „er bij" naaide, had zo zich toen geheel en al op dat vak toegelegd en niet zonder succes. Nu had ze voor den Dinsdag cn Donderdag een „vast" naaihuis, ging op «Ie andere dagen ook nog wol eens uit naaien cn werkte de rest vnn den tijd thuis. Jaantjo had hot goed. De hard werkendo buur vrouwtjes benijdden haar wel eens om haar .gemak kelijk" leventje zonder zorgen, zij was de „rijke dame" van hot straatje, maar toch mocht men haar wel. Zo was immer» altijd hulpvaardig? I)e echte klnnten van Jaanfjo woonden in een ander stads deel, maar ook voor do buurvrouwtjes naaide zc wel eens wat en och, dan was zo met het betalen zoo makkelijk. Zo rekende niet t<- veel en je mocht het nog bij stukjes cn beetje* afdoen ook, ja 't laatste restje schold ze Jo wel cell* kwijt. En aardig dat ze tegen de kinderen wasNooit snauwen of mop peren. als ze re na wat al te wild waren, als zo het straatje of hot ruotn van de kraakheldere Jaantje met \uile voeten of handen bewerkten. Jaantje liet het er wel niet bij zitten cn was gauw met emmer, bezem, spons cn zeem aan den gang, maar hoezeer de andere vrouwtjes daar onder elkaar den spot mee dreven, Jaantje zelf lieten zo met rust. Toch wist Jaantje wel, hoe ze over haar dachten. Jaantje kendo wel die benijdende blikken en wie goed verstaat, liceft immers maar een half woord noodig? Jaantje bcgroop ook wel, wat zc bedoel den, als ze zoo liefjes zeiden: „Zoo mcnsoli, weer op z'n Zondagsoh? Groot gelijk, hoor!" Dan lachte Jaantje maar wat. Ja, ze mocht dan in oen armelijk buurtje wonen, zc wou knhp voor den dag komen, als zc naar haar naailniizcn ging. Wat gaf het dan of je met mooi weer je Zondagscho mantel en hoed droeg? Daar be dierven die niet van. En ze had nétte naaihuizen. 't Eenc, dat was hij dominee Dioderikscn cn 't andere bij een onderwijzer. Dóór werd ze zelfs juffrouw ge noemd. Bij den dominee niet, nee, dat zou ook te mal zijn, want ze had nog bij hem op catechisatie gegaan. Neen, dóór was en bleef ze Jaantje, maar liet mevrouwtje Schaar noemde haar juffrouw, mis schien wel, doordat zij direct begonnen was „me vrouw" tc zeggen. Dat was nog niet zoo de gewoon te in Jaantje's stadje, als hot maar een gewone on derwijzersvrouw betrof cn vooral niet tien jaar ge leden, toon Jaantje voor het eerst cr kwam. Bij den dominee had ze hot good, hoor, best van eten en drinken, maar ze zat er toch den hcclcp dag in een kamertje alleen. Doch bij mevrouw Schaar zat ze gezellig m de huiskamer. O, die Donderdagen, wat waren dio heerlijk. Den heelcn «lag bij die vrien delijke mevrouw Schaar en aldoor die leuke kinder tjes om jo heen. Er waren cr zes en de oudste drie gingen al naar school, maar Beppie cn Kereltje wa ren de kamer niet uit to krijgen, als zij er was cn dan het wicgekindje Jaantje hield van kinderen. Dóórom gaf ze nooit een hard woord nan do lxnigels in haar eigen straat je, daarom haalde zo wel eens een kleumend armoe- kindje, wiens moedor uit werken was, in haar nette kamertje, daarom was ze bij do Schaartjes zoo héél graag. Die kindertjes in hun aardige kleertjes en met hun scJioone handjes namen een héél grootc plaats in in Jaontjes hart, maar ook van do slordige wilde jongens en de magere, spichtige meisjes uit haar eigen straatje hield ze. O, die benijdende moedor* moesten eens weten, boe zijzelf benijd werden door de „rijke" Jaantje, zij, die met al haar werk en zorgen zich zoo beklagens waardig soms voelden cn zich verbeeldden, dat zij alleen dun strijd om het bestaan streden. Zeker, Jaantje wist wel, dat vaak het lot van de slovende grootc-gczins-mficdrr hard was, maar dach ten ze, dat zij niets deed? Als die vrouwen haar tijd verpraatten over dc hekjes achter de huisjes, had Jaantje haar boeltje al aan kant en liet haar naai machine snorren, dat jo hot buiten hoorde. Soms zeiden dan dc buurvrouwtjes elkaar, dat die daar 'n leventje had. Kind noch kraai om voor tc zorgen en den heelcn dug maar lekker rustig voor het raam zitten. Want dat naaien wós geen werken natuur lijk. Daar zat jo bij. En ze wisten niet, boe Jaantjo soms verlangde eens op te komen van haar stoel, eens de pijnlijke rug te rokken, eens do voeten tc bewegen, vlug en vrij. .laantje had het gewoonlijk druk. Op de dagen, dat ze niet uit hoefde maakte zc gauw haar huisje aan kant en dan muur niuiieii, naaien. Soms gunde zij zicli zelf» niot dun Ujd oin eten tc koken, 't Was immers tóch haast de moeite niet voor een mensch alleen? Maat* hoe druk zc het liod, ze nam er eiken dag toch een poosje af, voor wat ze hel aJlcrlicfstc deed. En dat was lezen. Als Jauntjo al du boekon, die zc al gelezen had, eens op cl knar kon stapelen't Zou een toren worden, hoor! Mut moeder had zo er wel eens woor den over goh ad, wntineer ze wou doorlezen, als het tijd was van slapengaan. En uls moeder nu eens du oogen had kunnen opslaan zou zo zokor vermanend het hoofd schudden, want het middernachtelijk uur was soms al lang vu intro kon uls Jaantje nog las. Had ze het niet druk, zoodat zo om acht nf negen uur het naaiwerk kon wegleggen, dan werd het niet zoo laat, muur 't gebeurde ook wel ouiis, dut zc tut elf uur moest doorwerken en dan kwam tóch nog het boek op tafel. ,,'t Is het éénigo wat ik hob", stelde ze zichzelf go. rust. Bij haar boeken was Jaantje hcclemaal „weg". Zo las ze niet, ze beleefde zc. 't Was het cenigo wat zc had! En dat eenige bracht haar vaak smart 't Mevrouwtje Schaar, dat met groote belangstel ling ontdekt had den zin niet alleen voor lectuur maar ook, schoon onbewust, voor literatuur, bij dit eenvoudige naaistertje, maakte de lijstjes voor de bi bliotheek klaar, die Jaantje dan maar had te toonen, om te ontvangen, wat haar weer uren van vergetel heid, van leven in andere sfeer, bezorgde. Als je maar in zoo 'n sfeer kon blijven. Als daar maar niet altijd weer was do harde werkelijkheid, die je terugstiet in het lcvcn-van-alle-dag. Als Jaantje had meegeleefd met het meisje, dat naar 't huwclijksaltaar trad vol van geluk cn dank baarheid, dan lag er wel eens een pijnlijke trek op haar vermoeid gezicht. Als Jaantje las van een jong vrouwtje, dat haar eersteling wachtte, dan volgde er wel eens een sln- pelooze nacht Kón het anders, waar ze zich had in geleefd in do ziel van dat bruidje, dat vrouwtje? Jaantje kcivk) den weg, om tot vrode en rust te komen, Jaantje wist do krocht van het gebed, maar Jaantje wist ook, dat ze vaak zélf zich liet leed bracht cn voor zulk leed om troost te vragen durfde ze niet Dan kwam ze er wel eens toe, niet of andere boeken tc lezen, ze wist best welke ze mijden moest, maar och, 't verdriet loerde immers toch aan alle kanten? Moest hot haar dag bij Schaar geweest zijn! Do mensohen hadden hun koperen bruiloft al achter den rug, maar hoe ecnig gingen zc mot elkaar om. De huwelijksliefde, die zo in haar buurtje kende was niet van de soort, om or bogcerig naai- te worden. Daar heette een huwelijk „goed" als het niot tot he vige ruzie kwam, maar hier was het zoo anders. Ilier in huis heerschte een toon, dio Jaantje nog nergens elders bemerkto. Ilier woonde ware liefde, dat zag je aan él les. Zooals mijnheer en mevrouw met elkaar cn met de kinderen waren O, dan rozen duizend „waaroms" uit Jaantje's bin nenste. Zo had toch ook een ziel, die naar begrijpen dorstte, ze had een hart, een zeer gevoelig li art. Smart, zoowel als vreugde beleefde zo zoo héél fel cn sterk. Och, als ze dan 's avonds thuis kwam nam zc haar trouwe troost het boek maar weer tor liand. Don loefde ze weer in haar tooverland. Maar meer dan een tooverland was het niet. II. 't Was op een zonnigen voorjaarsmorgen, dat Jaantje al vroeg weer te naaien zat. Ze ha<l véél werk, want het liep naar Paschen cn verscheiden© van haar klanten moesten voor de feestdagen beslist iets nieuws hebben. Haar raam had ze een kiertje open. 't Was nog wel friscli buiten, maar ze hield zoo van de verkwikkende lentelucht. Rusteloos werkten linar handen aan het dunne zijden japonnetje, dat ze ondor handen had. 't Was voor een meisje hier uit dc buurt, dat trouwen ging. Jaantje niuakte niet graag zulke tcerc, dunne din getjes. Eerstens was liet zulke slechte crêpe do chine, dat je ze haast niet onder dc machine nemen durfd© en ten andere was Jaantje nog te veel van den ouden stempel, om er behagen in to kunnen schep- val. De meubelen zouden zc wel op afbetaling hebben, Jaantje kende de familie, maar zoo'n jajionnetjc, dat jo ééns droeg, zoo'n wit gazen dingetje, duur gingen de centen aan. „Was hot wonder", prakkizeerdo Jaantjo, „dat zoo veel huwelijken ongelukkig werden? 't Heette dan wel, dat cr zooveel aan de mannen mankeerde, maar als jo die vrouwtjes zagDametjes vóór hun trouwen, slonzen daarna, dio er zich niet om bekom merden, hoe hun huis en kinderen er uitzagen. Nog al prettig voor een man, die moogeworkt thuiskwam en lastige drenaende kinderen vond in een vuile, slordige kamer." Jaantje prakkizeerdo nog venier. Als zij haar eigen trouwjapon eens had mogen maken? Dat zou niet zoo'n flodderding geweest zijn, maar een mooie, fijne, sterke, waar zc nog jaren wat aan hebben kon. En al zou ze don geen man als mijnheer Schaar ge kregen hebben, al zou het maar een gewone werk man geweest zijn, ze zou hem tóch geluk bereid hebben. Ze zou hun huisje keurig gehouden hebben, hun meubeltjes zouden glimmen, alles zou helder geweest zijn. Nooit zou hij liet eten over tijd klaar gevonden hebben, o nee, vast niet. En als or dan kindertjes gekomen waren, zou zij ze altijd frisch en schoon gohouden heblien. Zij zou niet tegen zo geraasd en gescholden hebben, och neen, danr maak te je zc juist, ondeugend mee, maar zij zou kalm mot ze omgegaan bobben, precies nis mevrouw Schaar deed. Er kwam opstand In Jaantje's hart. O, «He was er wel eens meer, die was er half bewust altijd, maar nu wist zo er «Uen opstand en trachtte niet hem to dempen. Je mocht zeggen, wat je wou, 't was wreed en 't was onharmhai-tig, dat zij alleen haar leven door moest, zij, dio zoo'n goede vrouw, zoo'n zorgen de moeder zou zijn geweest. Had zo vroeger vader niet eens lioorcn zeggen: „Wie luiAr krijgt mag wol op zijn hlootc kniuun ur voor danken, want het is een flinke, hoor! Wat haar oogen zien, kunnen haar handen maken Vader was gestorven, toen ze nog geen twintig waa m moMl«t mH wli sa loan nog ruim tten laar had samengewoond, was er bedroom om geweest, dat do man, die vader wou laten danken, zelfs hcclemaal niet kwam. Moeder had haar verdriet nooit in woorden omge zet, maar Jaantjo had het gevoeld, had geweten, dat moeders heengaan nóg rustiger zou zijn geweekt, uls zo li oar eenlg kind „liezorgd" mocht hebben gezien. Dat was dan do vrucht van het God vreezen. Dat was de verhooring op Jo gebeden, dacht Jaantje in groote bitterheid. (Zie vervolg bladagde lMh T-fitfw lu ii ik v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 13