COiPO
1 MI1S S®3®
II Mil 1930
Levensbericht van Guido Gezelle
GUIDO GEZELLE
Eijblad van de NIEUWE LEIDSCHE COURANT van WOENSDAG 30 APRIL 1930
TER GELEGENHEID VAN HET EERSTE EEUWFEEST VAN DEN ZOETGEVOOISDEN ZANGER
Guido Gezelle's vader was boom- en bloctn-
kweeker buiten Brugge, aan de Rollevveg.
„Pier Jan Gezelle was 38 jaar oud en moe
der Monica 2G jaar; 's noens om 11 Va uur
stak Guido zijn hoofd op de wereld. „Hij
kwam juist op tijd om te eten", zei zijn va
der later van hem. (Caesar Gezelle.)
Vader en moeder Gezelle hebben hun klei
nc jongen een uitstekende opvoeding g.'go-
ven. De eerste wekte in hem de liefde tot
de natuur. Als kleine kleuter speelde Guido
al in de prachtige hof van zijn vader en
hielp deze bij plukken en snoeien. De moe
der oefende door haar stille vroomheid op
het ontvankelijk gemoed van haar kind een
onwcerstandclijke invloed. Heilig is Gezelle
altijd gebleven de herinnering aan haar, van
wie hij geen beeld bezat dan hetgeen zij hem
in de ziel had gelaten.
„O moge ik. u
onweerdig nooit
die beeltenis
bederven".
Op zijn twaalfde jaar deed de knaap zijn
intrede in het klcin-seminarie te Rousselaere
waar hij zijn kostgeld verdienen moest als-
portier buiten schooltijd. Het onderwijs in
Rousselaere was (waar trouwens niet in hol
Vlaanderen van het midden der negentiende
•eeuwvcrfranschL Maar de jonge dichter
legde zich met hart en ziel toe op de studie
van zijn eigen Vlaamsche taal. Hij luisterde
als portierke de eenvoudige bezoekers de
eigenaardige gewestelijke woorden en gozog
den uit de mond en schreef ze op. Hij begon
bovendien in die dagen de snaren van zijn
speeltuig te spannen. Ben zijner oerste ver-
Gezelle Levenwekker
Hij heeft leven gegeven; en dat is de
vorm geweest en de macht van zijn ge-
heele genie, van zijn geheelen kop.
Hij is het, die alle levensbronnen uit
Vlaanderens grond heeft doen spruiten.
Hij is het die in 't Onderwijs het le
ven gegeven heeft aan de natuurkrach
ten van ons jonger diet.
Hij is het die het gevoelen en genot
van schoonheid in ons volk heeft ge
wekt.
Hij is het die onze taal, onze eigen
taal, in haar levensmacht en pracht, in
haar gezonde, lieve, mooie, heusche
HUGO YIRRIEST
veerdigheid, heeft doen groeien
bloeien, een „zoet gekeelde blomme",
over Nederland.
Hij is het die onze maat en zang er.
klank in allerrijksten rythmus, heeft
doen staan en gaan, wagen en wegen,
wippen en dansen, rompelen en rimpe
len; die het geheele orgelspel van na
tuur en taal en kunst, heeft deen levend
zingen dooi' geheel Vlaanderen.
Hij is het die West-Vlnanderens
Schoonheid gewekt heeft en doen schin-
gen vol overheerlijke pracht in de oogen
van het preudsche vlaamsche volk en
alzoo eene beeldenrei geschapen heeft
vol onsterfelijke, wekkende kunst.
Hij is het, ik herhaal het, die Vlaan
deren gewekt heeft: die cr zijne ziel, de
greote, heeft doen door ademen, door
zinderen, door zingen in ondoofbare
zangen.
Hij is de Levenwekker. Aan hem
zijn wij ons leven verschuldigd
HUGO VERKIEST.
zon was gewijd aan de Mandelbeke, die
vloeide door de Seminarie-hof. Dit vers
(IStS) bracht Gezelle geluk: het maakte dat
bij toegelaten werd tol 't groot-seminarie te
Brugge. 10 Juni 18o4 vond zijn priesterwij
ding plaats.
Hij werd aangesteld, niet als priester,
maar als leeraar in boekhouden aan hetzelf
de Seminarie, waar hij had gestudeerd. Deze
anstclling was een blamage, minder voor
Gezelle nog dan voor zijn superieuren.
n Gezelle's ondenvijs als professeur de
commerce is ons weinig bekend Wel weten
dat in die anderhalf jaar als door een
toeval Gezelle's fort aan 't licht kwam. De
leeraar der Vlaamsche taal E. H. Roose werd
van hem persklaar. Hij miste do lust ze ge
drukt te zien. Hugo Vcrriest heeft met veel
moeite toestemming tot het uitgeven van de
GedichtenGczanqen en Gebeden ver
kregen 18G2).
Van 18G1 tot '65 heeft Gezelle zijn funktie
aan 't Engelsche Seminarie vervuld. Het
Seminarie werd opgeheven en 11 October '65
werd Gezelle aangesteld tot onderpastor der
St. Walburgaparochie te Brugge.
Gezelle was een zieledief. Hij, voortgeko
men uit lagere stand, gedwarsboomd en
teruggeduwd tot de nederigste en onbe-
teekenendste bediening in het priester
ambt, voelde zich in 't bizonder aangetrokken
tot de armen naar ue wereld. Vooral bij de
cholera-epidemie van 1862 gaf hij zich met
voorbijzien van alle gevaren voor eigen per
soon en le\cn.
In 1864 stichtte hij 't Jarr 30, politieke
wegwijzer voor treffelijke lieden; het vol
gcml jaar linnd den Heerd; ijverig zette hij
zijn taalkundige studiën voort Boordevol
gevuld met goede werken en arbeidzaamheid
Rijmsnoer voortgebracht te J Hij werd begraven in de stad waar hij
I't levenslicht had aanschouwd:
„Een hek omsluit bet graf. Het kruis staal
op een voetstuk en daar voor cn daar naast
bloeien overvloediglijk bloemen, Gezelle's
lievelingen.
Aandoenlijk staan twee van Gezelle's eigen
gedichten op zijn graf
Tijdkrans
hebben.
Inmiddels was het leven van de zestig
jarige priester aanmerkelijk verlicht. In 1S8Ü
was hij als onder-pastor vervangen (zóó noch
tans dat hij de priesterlijke macht bleef be
houden) cn geestelijk bestuurder geworden
van de Filles de l'Enfant Jësus te Kortriik
%Vier jaren is hij dit gebleven. Toen Sept. '93
de Fransche zustere besloten naar hun land
terug tc kceren, was dc Meester zonder be
diening. In 1899 ontving hij een benoeming
tot bestuurder van liet „Engelsc.he klooster'
to Brugge. Men had het niet moeten doen
Want zeker, het was dc hartelijke, 'fijnvoe
lende man een zeer groote troost en vreugde,
dat do nieuwe kerkvoogd, zijn vriend Mgr
Waffelaert, op deze wijze hem zijn gunst
wilde doen blijken en een klein weinigje van
de schuld, die zijn voorganger aan Ylaande
rens edelste zoon had begaan, goedmaken,
Gezelle was '.e oud en daarbij ziekelijk dan
dat bij het vrij drukke leven van zijn nieuwe
erkkring nog kon verdragen.
Onverwacht voor de buitenwacht, welke
an zijn ernstige ziektetoestand niet af wist.
kwam het einde: „27 November 1899 's mid
dags om één uur stierf hij arm en verlaten,
zette met een eenzame dood de kroon op
zijn eenzaam leven". (Caesar Gezelle.)
GUIDO GEZELLE
ziek en Gezelle viel voor hem in. Met één'
slag brak hij de gewoonte en methode, die
tot nog toe hadden geheerscht Uit de schat
ten zijner taal- en talenkennis deelde hij uit
met kwistige hand. Vóór alles voerde hij
zijn leerlingen weer tot hun eigen moeder
taal terug, deed hen die kennen en stortte
hun liefde ervoor in hart cn bloed. Maar
erder bracht hij verwante woorden bij uit
levende en doode talen en voerde dc dingen
van de taal van uit de boeken tot het leven
der spraak terug. Toen hij in '57 leeraar
voor poëzie werd, ging hij daarmede voort
Kort heeft deze schoonste periode uit Go
zclle's leven geduurd, maar zij is van enorme
beteekenis geworden voor de Vlaamsche op
leving. Zijn onderwijs heeft de krachten d<-r
toekomst ontbonden, gelijk Hugo Vernest
het heeft geschreven: .Alles dat vatbaar
voor hooger leven in ons verborgen cn te
slapen neerlag, bief omhoog, roerde en leef
de mede. Ja, dat heeft als leeraar zijn werk
een macht geweest, geheel ons wezen te ont
zwachtelen, in groei en bloei te zetten onder
zomerlucht cn warmte".
Vele „kleengedichtcn" heeft Gezelle aan
zijn leerlingen gewijd cn Kerkhofblommen
werd geschreven na de dood van één zijner
oud-leerlingen Edcwacrd van den Iïusschc
In 1858 verzamelde de dichter wat hij ge
schreven had tusschen zijn achttiende en
acht en twintigste jaar, Dichtoefeningen-
„Het zijn Vlaamsche dichtoefeningen, Vlaam
sche, "it Vlaanderen, zoo gij wilt". „Oefe
ningen" noemt deze man de bundel, waarm
hij deed afdrukken O 't ruischcn van het
ranke riet en 't Schrijverke! Dat is konmer
kond voor Gezelle s eenvoud en nederigheid
Guido Gezelle als leeraar heeft Vlaainsoli
leven en literaire bezieling gewekt hij oei-
deel zijner studenten, maar hij viel in het
college-milieu danig uit de toon.
Caesar Gezelle zegt in zijn biografie, nou
altijd een der belangrijkste bronnen voor de
kennis van do Dichter, dat de jonge Gezelle
to Roesselaere een visch in 't water was
maar het watertje was te klein!
Zijn klas van poësis werd hem ontnomen
en hem werd opgedragen 't onderwijs in
Iloogduitsch, Engelsch en Italjaansch in do
hoogste klassen.
Tijdens hot „groot verlof" van 1859 kreeg
hij te Roesselaere van Mr. Faiet, opgestookt
door dc twee Ylaamschhaters Yanhove en
Delbar, voorgoed zijn congé. Er werd to
Brugge een bizondcr college voor hem go
sticht, dat Gezelle besturen zou samen mei
Dr. Despleutcr en Dr. Algar.
Gezelle heeft heel best begrepen, dnt zijn
oveijilaatsing naar Brugge degradatie, mis
kenning, tegenwerking beteekenda. Vóór hii
nog Roesselaere verlaten had, schreef hij in
een brief aan zijn vader over zijn verdriet»
lijkheden op 't seminarium: ,,'t geeft geen
moed noch 't en doet geen deugd alzoo be
handeld te worden".
Het Engelsch college in Brugge heeft maai
een half jaar geduurd; toen ontbraken
de leerlingen.
Alsnu werd dc Dichter onder-directeur van
een Engelsch seminarium. Het was alsof
eigenlijk geen weg met hem wist. Ge
zelle was als de steen, die nergens |>;\i le en
opgenomen, telkens weer als onbruikbaar
'.erzijde w erd geworpen. En hem in tc .<e
gen op de plaats waar bij tot sieraad cn tol
heil bad kunnen zijn. daaraan dacht nie-
Nergens zou hij heter op zijn plaats zijn
dnn
hij
i de la
geheel zich zelf had kunne
lige rompslomp van kleine zorgen \oor uil
deren en zich zelf had kunnen afschuiven
bevrediging'vindend in de studielciding vui
jonge mannen, d n omgang met menschen,
die van zijn portuur waren, in vrije, onbe
grensde studie". (Dr. A. Schillings).
Toen Gezelle, geknakt cn mismoedig,
Roesselaere verliet, lag een bundel verzen
bemerkte hij niet, hoe hij gevangen werd,1
gelijk de vogel in 't booze net: „lasteraars
cn afgunstigen beloerden zijn stappen, be
zoedeldcn zijn ccre en faam, bespotten hem;
zoover ging het, dat de politie zijn huis
kwam doorzoeken en zijn boeken aanslaan,
hij moest om zoo te zeggen vluchten!" (Dr.
Schillings.)
Wie en klaagde er niet
Was er ooit verdriet
erger als het mijne?
Was er immer pijnc
„Consummation est!"
Een, aan 't Kruis gevest,
lioore ik tegenspreken,
lioore ik zielebrcken,
in zijn stervenslied!
Ach!... en ach! en... ach! en... ach en
Hij en klaagde niet!
De 20e Sept. 1872 werd Gezelle door zijn
bisschop naar Kort rijk overgeplaatst, waar hij
dezelfde betrekking te vervullen kreeg als te
Brugge. Gezelle, zeer gevoelig, heeft zijn
erplaatsing bezien als oen uiting van mis
nocgen over zijn pastoraal werk, hij ging
„gekneusd, doorwond, doorscheurd, binnen-
waarts ook; met een eindeloos zielenwee..."
(H. Yerriest.)
Maar, zegt Caesar Gezelle zoo schoon, had
den de menschen bedoeld, hem te zenden
naar het Babyion der ballingschao, door 't
noeicn van Gods Voorzienigheid ging hij
weg naar zijn Land van Belofte: „Kortrijk
wordt hem tot een rust- en ecu lustoord,
tot een tehuis, waaraan hij zich hechten zal
veelmeer dan aan het oude".
Stroomde er de Leyc niet?
Jordane van mijn herto
en aderslag mijns levens
o Leve, o vlaamsche vloed
lijk Vlandrcn onbekend!
hoe overmachtigt mij
de mate uws vrcugdc-gevens
wanneer ik sta en schouwe
uw vrijen boord omtrent...
In het afgelegen Kortrijk werd langzaam
aan dc oude wond goheeïd.
,De trouwe liefde zijner vrienden, de blijde
omgang met kinderen, meest en best in den
huize Yerriest do sobere schoonheid v
Kortrijks omgeving meest eti best de Loye"
(Mej. Kuyper.)
Hoe bemind do onder-pastor bij de paro
chianen was blijkt wel uit dit citaat van een
Kortrijkiaan in een plaatselijk blad na
Gezelle's dood:
„Hebt gij wel ooit een man geweten, die
ver gezien en algemeen geacht wierd in
Kortrijk als mijnheer Gezelle?"
Met oud-leerlingen cn vrienden wijd en
ijd stond Gezelle in briefwisseling. Met
Tinei en Benoit handelde hij over muziek, de
beeldhouwer Jules Lagae was zijn beste
iend, de bouwmeester Bothume en de
schilders Claus, Janssens en Devriendt telde
hij onder zijn trouwe bekenden.
ven jaar had de Dichter aan zijn tijd
schrift Hond den Heerd zijn beste krachten
gewijd, na zijn vertrek naar Kortrijk ging
het blad zijn weg niet mefr en stichtte hij
in >1 oen ander Loquela, waarin hij een deel
publiceerde van de groote schat woorden en
uitdrukkingen, die hij in veertig lang? jaren
had bijeengegaard. Longfellows's Hiawatha
vertaalde hij. In '80 verscheen een bundel
Liederen, Keerdichten en Rcliquae, verzen
\oor twee-dcnlen uit zijn Roos>elaerschc
tijd. Aan De IJo's Westvlaamsch Indiotieon
was hij een trouw medewerker. Van zijn
uaogere dichtwerken verscheen een nieuwe
huk. maai vermeerderd. Kortom, uit alles
wonden, mochten zij ook lit
ii kuis achtergelaten hebben, waren geheeld
Door tientallen jaren van studie van taal en
wo nden i klanken, door jarenlange liefde
volle w aarneminc van de natuur, kon
Gezelle nu in dj? laatste jaren van zijn leven
het wonder gaan te zien geven, van uit zijn
vrome innige gemoedsleven zijn beste werken
Uit dc diepten rocpe ik, Hcere
hoort, ik biddc U, naar mijn stern;
wilt uw oor te mij waard kecreu
die om bijstand biddend ben.
Rechts en links de wapens van Kortrijk
en Roesselaere.
Om den voet van 't kruis geslingerd, staat
het eerste vers van Gezelle's klecn.gcdichtjes:
Met 't Kruis in top
Zoo rust Vlaandcren's grootste doode, het
„Kruis in toj)" te midden van bloeiend?
bloemen m ischemic hoornen en zingende
vogels, met al den weerklank, dien dat
Kruis en die natuur aan zijn Vlaamsrh
dichterhcrte ontwekt hebben'. (H. S. S.
Kuyper.)
CAESAR GEZELLE
Bestuurder rensionaat Tperen.
Dertig jaar zijn voorbij sedert ik u zag
sterven. Want ik heb u weten leven en heb
u zien sterven. Met mijn hoofd stond ik tegen
uwe lippen gebogen, terwijl gij den laatsten
adem uitbliest: mijne ooren vingen uwe
laatste woorden op: liet klokje van het En
gelsch klooster begon tc tingelen en een
vogeltje ving zijn liedjen aan cn dan rcchttet
;ij uwen zwaren kop omhoog en spraakt
nog die merkwaardige woorden: wat hoorde
ik toch geerne dc vogeltjes schuifelen. Ik zie
u nog liggen op uw sterfbed arm en van
elkeen verlaten, gehuld in l et nachtgewaad
waarin gij uit liet bad naar uw bed waart
gekropen, moe en afgemat cn tenden alle
straten. Ik zie u nog liggen krullqnd onder
de snijdende, de peuterend, hand van den
dokter, krullend uls een serpent cn kreten
uitstootend van de pijn die het deed. Ik zie
u nog liggen en we stonden bij uwe bed
sponde alléén, twee priesters, dat was ge
heel uw hofgelcidc om u weg tc brengen
naar het ander loven. Niemand was daar
an al de toenmalige en tegenwoordige ver
eerders. Ze zijn alle achterna gekomen.
Wat waart gij nog klein en onbekend in
die dagen! Wat zijt ge sedertdien groot en
beroemd geworden!
Nu heeft iedereen u oi.tdekt, nu kent cn
vereert u zoo gezeid eikendeen.
Gij behoort tot alle partijen clans en klie
ken. Gij die niemandsvriend waart, zijt ie
eens allemansvriend geworden. Men vereert
cn men viert u, men richt u standbeelden
op, men dicht over u, men zingt van u, men
spreekt cn men leest over u en men stelt u
op de hoogste plaats ncffens cn ja boven
onzen grooten Vondel. Er zijn zelf geen kef
fertjes meer om tegen uw voetstuk te komen
blaffen of om het te bezoedelen: alle cl:
straathondjes zwijgen nu er klinkt alleen lof
en eer. Kort na uw dnod werd ;r nog
gevonden, die beweerde, dat ge nooit iets
anders hadt voortgebracht dan een boel
gelegenheidsgedichten en ook die stem is
reeds lang gesmoord. Waar zijn zij nu de
Max Roozes en anderen die zegden, dat
poëzie als liet geprevel was van eene non op
hare cel cn dat uw pen nooit iets had ge
schreven dat den naam van poëzie verdien
de. Ze zwijgen allemaal dc vitters en de
haarklievers en zij die u uitgaven voor
taalketter en particularism Gij zwaaidet in
huri gezicht uw fiere woorden:
wie zijt gij die wet geeft
aan 't vrijste dat ooit;
dc taal, aan den mensch wierd geschonken?
En zij zwegen. Zwijgen doen ze die u om
uw priesterkleed verfoeid en gehaat hebben.
En er gaat een machtige stem op, gemaakt
van duizenden stemmen, alleenlijk om u te
loven.
Zijn wij daartegen of zien wij dat met
leede oogen aan? Geenszins, maar wat een
verandering en hoe dc dingen toch kunnen
keeren! Ik heb don tijd geweten, «lat uw
n met moeite werd vernoemd, dat men
u doodzweeg: de uitgevers kon. en geen geld
maken van uwe boeken: men mocht van u
niet spreken. Er is een tijd geweest, dat men
zegde over u: „Gij waart geen kunstenaar
mot liet woord, ten hoogste een behendige
rijmelaar, een goochelaar met woorden. Gij
vaart een kwezel, die zijn dichtwerken uit-
vaterde in geestelijk gemijmer. Gij maaktet
taalstudie en men noemde uw blad Loquela
zooveel fijne geestigheid Cctte loque lfu
Gij waart een oproermaker, een bannelinge
een niemandsvriend.
En nu! nu zijt gij met een schielijken om
mekeer allemans vriend geworden.
Onze man is hij! roept men van alle kan
ten. Onze man is hij! onze baas is hijl tieren
nschen van do moest uiteenloopende
gezindheid. Alle partijen, alle geestesrichtin
gen zien in u een voortrekker, een voorman,
een leader.
De jonge letterkundigen, zij tenminste, die
een dertigtal jaren geleden nog jong w
en nu zelf de ouderen aan 't worden zijn,
roepen het hoog van de daken, dat zij u
hebben ontdekt en dat gij zijt de vaandel
drager, de coryphée van do nieuwe richting.
De socialisten maken van u een volbloed
rooden demagoog, de liberalen geven u uit
voor een opstandeling tegen uw geestelijke
overheid en dc katholieken begroeten in u
den heiligen roomsch kntho.ieken priester
dichter cn zij hebben gelijk: dit laatste zijt
ge werkelijk geweest en zult gij altijd blijven.
Vanwaar die plotse verandering?
Of liever: Neen, die verandering is niet
plots: zij is langzamerhand gebeurd.
Gezelle, de ootmoedige, de miskende, is
door de mac! t van zijn geschreven woord
langzamerhand uit het stof, uit het slijk
naar de glorie opgestegen.
Wat goed is vergaat niet en 't geen hij
maakte was goed. Spijts verguizing, spijts
laster, spijts miskenning, spijts sjK>t en
dachtmaking is hij door de kracht van
eigene wonderbare kunst gaan stijgen zoo
lmog, dat hjj dc hoogste van allen is en
hij met zijn roemrijken naain alle namen
van de geheele N'ederlandsche letterkunde
overklinkt
Hij, die dc nederigste en de kleinste van
allen was is geworden tot den grootste, dc
steen, dien de bouwlieden verworpen heb
ben, is tot hoeksteen geworden en men kan
erin heel klaar «Ic schikking zien van
Goddelijke Voorzienigheid, dat hetgeen moest
dienen om hem te breken en hem neer te
slaan, zijn ware grootheid gemaakt heelt en
dat hetgeen zijn straf moest zijn cn zijn ver
nedering, dc eerste stap, de trap, de voet
schabel geworden is tot zijn tix-komstigc
grootheid.
Nu is het goed over Gezelle Ie spreken, met
hem te pronken cn te pralen. Nu is het goed
zich te koesteren in dc warme gouden stra
len van zijn zon; nu wordt zelve groot wie
hem groot maakt en flat weten v elen dia
nu gaan schitteren in 't gcstraal, dat af
stroomt van zijn beeld.
Ik mag het hier zonder een greintje hoog
moed, maar in de puurste en simpelste
waarheid zeggen: ik heb Gezelle gekend
zooals niemand, die nog leeft op «Ie wereld,
hem gekend heeft Vijftien jaar heb ik ncf
fens item geleefd; niet hem heb ik gewan
deld, gegeten en gewrocht: hij vertrouwde
rnij en vertelde mij dingen, die hij voor an
deren zou gezwegen hebben. Op mijn ecremis
stond hij ncffens mij aan Int altaar en 's
noens zat hij met ons aan den blijden «lisch
waar er maar een te kort was cn dat was
mijn vader Guido's eigen broer.
Ik mag dus zeggen dat ik hem gekend
heh en dat ik weet wie hij was. En wie was
hij
Hij was een volkskind afstammend uit de
kleine burgerij: zijne ouders waren geen
rijke menschen, verre van daar, vader en
moeder Gezel!-1 waren geringe menschen,
zoo gering, dat zij de armoede nabij kwamen.
Vader Piet er Jan Gezelle moest werken voor
den dagelijksehen kost, het zware w?rk ver
richtte hij van hovenieren boomkweeker. Hij
beging den hof van t'klem seminarie tc
Rousselaere en van Den Duine of groot se-
minaric binnen Brugge, als zulks heeft hen»
mijn vader, zijn tweede zoon, Rnmaan opge
volgd. Hij werkte van den morgen tot den
avond om den kost t? verdienen voor zijn
gezin en om het schoolgeld te kunnen beta
len voor zijne kinderen. En niettegenstaande
al zijn werken en zwoegen kwam hij er n«?g
niet toe om dc twee uiteinden aaneen tc
knoopen, het sloeg hem al tegen cn van
armoede moest hij eerst verhuizen en later
een onderkomen gaan zoeken bij zijne
dochter Louise, dc moeder van Streuvcls, en
daar is hij gaan sterven in geldnood cn in
vergetendheid. Guido werd geboren in zoo n
vverkersgezrn; hij was een volksjongen
in den volsten zin van 'twoord en zelf een
harde werker. Vader was arm maar vader
was eergierig en hij wilde dat zijn Guido het
had ncffens de anderen, daarom duwde hij
zich de doorns in het lijf maar liet ging toch
niet en de jonge student moest te Rousse
laere het ambt van poortier vervullen en
zijne studiën te helpen bekostigen. Hij was
een werker, wel wrocht hij met niet boom-
schare bijl cn spade, gelijk zijn vader, muar
Het geboortehuis van Guido Gezelle, zooals 't vroeger was. Het is e
huls uit de 15e eeuxa
CAESAR GEZELLE
hij werkte met zijnen geest en zijne pon,
heele dagen en halve nachten totdat I t
verbod kwam eerst van den dokter en dan
van de natuur of liever van God. dan kreeg
hij een bloedvergiftiging en is hij eraan be
zweken. De boomen die zijn vader heeft
geplant in de hovingen tc Brugge staan cr
ten grooten dcele nog. maar t geen Guido
heeft geplant van boomen cn plant» n cn
bloemen in den hof van Vlaanderen, zal er
langer staan en ja de eeuwen trotseervn. Een
taaie werker zooals hij was bestaat er niet v I
meer: hij wrocht van al heel vi in den
morgen door noen en door avond voort zon
dat hij ternauwernood tijd had om te ;eu
on onder het eten zelfs kwam luj nog voor
zien niet een bock cn een potlood om schre
ven onder de rare woorden te trekken.
Hij was zelf gesproten uit het volk en voor
rijn volk zou hij l< ven en w ken. Hjj
en hij dicht nb I voor een uit?« b m srhnar
van fijnproevers, hij schrijft cn hij tb« bt \o-<r
het volk. Hij doet niet waf vole van onze
moderne woordkunstenaar* doen. zij':.- Inge
ving en zijne gedachten gaan zoeken ia zoo
hooge sferen dat ze niemand meer volgen
kan, waar ze zelf verdolen cn - rne-l. n m
hunne wangedrochtelijke geest, -.kinderen,
/.ijno poëzie is geen geparfumeerde o|igcdaan
in salons en boudoirs, in hotels van coretcu
rang of in eerste klas saloiwijtuigen. Hij is
natuur: hij is eenvoudig, hij is klaar en voor
iedereen begrijpelijkluj „s oprecht. 't gr. n
hij niet inheeft geeft hij niet uit, dat zegt luj
zelf. Hij is eenvoudig als bet volk n ni-t lo t
volk voor wie hij dicht. Hij spreekt in ziii.e
verzen zooals menschen sprek.-n otnb r
elkaar, htj gebruikt m zijne proza I - g.vvnnc
gelouterd? omgangstaal, de taal zoords
gesproken wordt: ik honre mijne m wd.-r
mij :iog altijd zeggen hoe dat K« Tll
haren m lmonbroere Guido's I nfu n Ir.s
„omdat hij schrijft ju.si lijk del men
spreekt!" Ilij ia een \lks jongen. «vu volks-
«mach geweest en daar dioao zijn? groote
olks. h, is uit het volly*
oor het volk. H|
gaarne zoeken onder «IdOPtk, n Ir kj
kuns
«tuk
r. den
leu 1
nde
beschrijft den
robbclend vallen verrv
lijnwaad. Ilij beschrijft den
rijn lekende vlas cn m-t zijn
in het stroomendc
stede en het land m t ko >rn\nicht 1-t
peerd en den buts t .-nden wagen! Hu
beschrijft het vverker-y i in de keuken
den heerd.
Hij doet niet wat sommigen doen, hij Maft
ons v laam«rhe volk niet i: iirmle in
dronken bulle' a di donken
mcnschediercn slechts nog goed m te bras
ten, te s-'oek'n en te vechten, om tc slcmpag