COiPO 1 MI1S S®3® II Mil 1930 Levensbericht van Guido Gezelle GUIDO GEZELLE Eijblad van de NIEUWE LEIDSCHE COURANT van WOENSDAG 30 APRIL 1930 TER GELEGENHEID VAN HET EERSTE EEUWFEEST VAN DEN ZOETGEVOOISDEN ZANGER Guido Gezelle's vader was boom- en bloctn- kweeker buiten Brugge, aan de Rollevveg. „Pier Jan Gezelle was 38 jaar oud en moe der Monica 2G jaar; 's noens om 11 Va uur stak Guido zijn hoofd op de wereld. „Hij kwam juist op tijd om te eten", zei zijn va der later van hem. (Caesar Gezelle.) Vader en moeder Gezelle hebben hun klei nc jongen een uitstekende opvoeding g.'go- ven. De eerste wekte in hem de liefde tot de natuur. Als kleine kleuter speelde Guido al in de prachtige hof van zijn vader en hielp deze bij plukken en snoeien. De moe der oefende door haar stille vroomheid op het ontvankelijk gemoed van haar kind een onwcerstandclijke invloed. Heilig is Gezelle altijd gebleven de herinnering aan haar, van wie hij geen beeld bezat dan hetgeen zij hem in de ziel had gelaten. „O moge ik. u onweerdig nooit die beeltenis bederven". Op zijn twaalfde jaar deed de knaap zijn intrede in het klcin-seminarie te Rousselaere waar hij zijn kostgeld verdienen moest als- portier buiten schooltijd. Het onderwijs in Rousselaere was (waar trouwens niet in hol Vlaanderen van het midden der negentiende •eeuwvcrfranschL Maar de jonge dichter legde zich met hart en ziel toe op de studie van zijn eigen Vlaamsche taal. Hij luisterde als portierke de eenvoudige bezoekers de eigenaardige gewestelijke woorden en gozog den uit de mond en schreef ze op. Hij begon bovendien in die dagen de snaren van zijn speeltuig te spannen. Ben zijner oerste ver- Gezelle Levenwekker Hij heeft leven gegeven; en dat is de vorm geweest en de macht van zijn ge- heele genie, van zijn geheelen kop. Hij is het, die alle levensbronnen uit Vlaanderens grond heeft doen spruiten. Hij is het die in 't Onderwijs het le ven gegeven heeft aan de natuurkrach ten van ons jonger diet. Hij is het die het gevoelen en genot van schoonheid in ons volk heeft ge wekt. Hij is het die onze taal, onze eigen taal, in haar levensmacht en pracht, in haar gezonde, lieve, mooie, heusche HUGO YIRRIEST veerdigheid, heeft doen groeien bloeien, een „zoet gekeelde blomme", over Nederland. Hij is het die onze maat en zang er. klank in allerrijksten rythmus, heeft doen staan en gaan, wagen en wegen, wippen en dansen, rompelen en rimpe len; die het geheele orgelspel van na tuur en taal en kunst, heeft deen levend zingen dooi' geheel Vlaanderen. Hij is het die West-Vlnanderens Schoonheid gewekt heeft en doen schin- gen vol overheerlijke pracht in de oogen van het preudsche vlaamsche volk en alzoo eene beeldenrei geschapen heeft vol onsterfelijke, wekkende kunst. Hij is het, ik herhaal het, die Vlaan deren gewekt heeft: die cr zijne ziel, de greote, heeft doen door ademen, door zinderen, door zingen in ondoofbare zangen. Hij is de Levenwekker. Aan hem zijn wij ons leven verschuldigd HUGO VERKIEST. zon was gewijd aan de Mandelbeke, die vloeide door de Seminarie-hof. Dit vers (IStS) bracht Gezelle geluk: het maakte dat bij toegelaten werd tol 't groot-seminarie te Brugge. 10 Juni 18o4 vond zijn priesterwij ding plaats. Hij werd aangesteld, niet als priester, maar als leeraar in boekhouden aan hetzelf de Seminarie, waar hij had gestudeerd. Deze anstclling was een blamage, minder voor Gezelle nog dan voor zijn superieuren. n Gezelle's ondenvijs als professeur de commerce is ons weinig bekend Wel weten dat in die anderhalf jaar als door een toeval Gezelle's fort aan 't licht kwam. De leeraar der Vlaamsche taal E. H. Roose werd van hem persklaar. Hij miste do lust ze ge drukt te zien. Hugo Vcrriest heeft met veel moeite toestemming tot het uitgeven van de GedichtenGczanqen en Gebeden ver kregen 18G2). Van 18G1 tot '65 heeft Gezelle zijn funktie aan 't Engelsche Seminarie vervuld. Het Seminarie werd opgeheven en 11 October '65 werd Gezelle aangesteld tot onderpastor der St. Walburgaparochie te Brugge. Gezelle was een zieledief. Hij, voortgeko men uit lagere stand, gedwarsboomd en teruggeduwd tot de nederigste en onbe- teekenendste bediening in het priester ambt, voelde zich in 't bizonder aangetrokken tot de armen naar ue wereld. Vooral bij de cholera-epidemie van 1862 gaf hij zich met voorbijzien van alle gevaren voor eigen per soon en le\cn. In 1864 stichtte hij 't Jarr 30, politieke wegwijzer voor treffelijke lieden; het vol gcml jaar linnd den Heerd; ijverig zette hij zijn taalkundige studiën voort Boordevol gevuld met goede werken en arbeidzaamheid Rijmsnoer voortgebracht te J Hij werd begraven in de stad waar hij I't levenslicht had aanschouwd: „Een hek omsluit bet graf. Het kruis staal op een voetstuk en daar voor cn daar naast bloeien overvloediglijk bloemen, Gezelle's lievelingen. Aandoenlijk staan twee van Gezelle's eigen gedichten op zijn graf Tijdkrans hebben. Inmiddels was het leven van de zestig jarige priester aanmerkelijk verlicht. In 1S8Ü was hij als onder-pastor vervangen (zóó noch tans dat hij de priesterlijke macht bleef be houden) cn geestelijk bestuurder geworden van de Filles de l'Enfant Jësus te Kortriik %Vier jaren is hij dit gebleven. Toen Sept. '93 de Fransche zustere besloten naar hun land terug tc kceren, was dc Meester zonder be diening. In 1899 ontving hij een benoeming tot bestuurder van liet „Engelsc.he klooster' to Brugge. Men had het niet moeten doen Want zeker, het was dc hartelijke, 'fijnvoe lende man een zeer groote troost en vreugde, dat do nieuwe kerkvoogd, zijn vriend Mgr Waffelaert, op deze wijze hem zijn gunst wilde doen blijken en een klein weinigje van de schuld, die zijn voorganger aan Ylaande rens edelste zoon had begaan, goedmaken, Gezelle was '.e oud en daarbij ziekelijk dan dat bij het vrij drukke leven van zijn nieuwe erkkring nog kon verdragen. Onverwacht voor de buitenwacht, welke an zijn ernstige ziektetoestand niet af wist. kwam het einde: „27 November 1899 's mid dags om één uur stierf hij arm en verlaten, zette met een eenzame dood de kroon op zijn eenzaam leven". (Caesar Gezelle.) GUIDO GEZELLE ziek en Gezelle viel voor hem in. Met één' slag brak hij de gewoonte en methode, die tot nog toe hadden geheerscht Uit de schat ten zijner taal- en talenkennis deelde hij uit met kwistige hand. Vóór alles voerde hij zijn leerlingen weer tot hun eigen moeder taal terug, deed hen die kennen en stortte hun liefde ervoor in hart cn bloed. Maar erder bracht hij verwante woorden bij uit levende en doode talen en voerde dc dingen van de taal van uit de boeken tot het leven der spraak terug. Toen hij in '57 leeraar voor poëzie werd, ging hij daarmede voort Kort heeft deze schoonste periode uit Go zclle's leven geduurd, maar zij is van enorme beteekenis geworden voor de Vlaamsche op leving. Zijn onderwijs heeft de krachten d<-r toekomst ontbonden, gelijk Hugo Vernest het heeft geschreven: .Alles dat vatbaar voor hooger leven in ons verborgen cn te slapen neerlag, bief omhoog, roerde en leef de mede. Ja, dat heeft als leeraar zijn werk een macht geweest, geheel ons wezen te ont zwachtelen, in groei en bloei te zetten onder zomerlucht cn warmte". Vele „kleengedichtcn" heeft Gezelle aan zijn leerlingen gewijd cn Kerkhofblommen werd geschreven na de dood van één zijner oud-leerlingen Edcwacrd van den Iïusschc In 1858 verzamelde de dichter wat hij ge schreven had tusschen zijn achttiende en acht en twintigste jaar, Dichtoefeningen- „Het zijn Vlaamsche dichtoefeningen, Vlaam sche, "it Vlaanderen, zoo gij wilt". „Oefe ningen" noemt deze man de bundel, waarm hij deed afdrukken O 't ruischcn van het ranke riet en 't Schrijverke! Dat is konmer kond voor Gezelle s eenvoud en nederigheid Guido Gezelle als leeraar heeft Vlaainsoli leven en literaire bezieling gewekt hij oei- deel zijner studenten, maar hij viel in het college-milieu danig uit de toon. Caesar Gezelle zegt in zijn biografie, nou altijd een der belangrijkste bronnen voor de kennis van do Dichter, dat de jonge Gezelle to Roesselaere een visch in 't water was maar het watertje was te klein! Zijn klas van poësis werd hem ontnomen en hem werd opgedragen 't onderwijs in Iloogduitsch, Engelsch en Italjaansch in do hoogste klassen. Tijdens hot „groot verlof" van 1859 kreeg hij te Roesselaere van Mr. Faiet, opgestookt door dc twee Ylaamschhaters Yanhove en Delbar, voorgoed zijn congé. Er werd to Brugge een bizondcr college voor hem go sticht, dat Gezelle besturen zou samen mei Dr. Despleutcr en Dr. Algar. Gezelle heeft heel best begrepen, dnt zijn oveijilaatsing naar Brugge degradatie, mis kenning, tegenwerking beteekenda. Vóór hii nog Roesselaere verlaten had, schreef hij in een brief aan zijn vader over zijn verdriet» lijkheden op 't seminarium: ,,'t geeft geen moed noch 't en doet geen deugd alzoo be handeld te worden". Het Engelsch college in Brugge heeft maai een half jaar geduurd; toen ontbraken de leerlingen. Alsnu werd dc Dichter onder-directeur van een Engelsch seminarium. Het was alsof eigenlijk geen weg met hem wist. Ge zelle was als de steen, die nergens |>;\i le en opgenomen, telkens weer als onbruikbaar '.erzijde w erd geworpen. En hem in tc .<e gen op de plaats waar bij tot sieraad cn tol heil bad kunnen zijn. daaraan dacht nie- Nergens zou hij heter op zijn plaats zijn dnn hij i de la geheel zich zelf had kunne lige rompslomp van kleine zorgen \oor uil deren en zich zelf had kunnen afschuiven bevrediging'vindend in de studielciding vui jonge mannen, d n omgang met menschen, die van zijn portuur waren, in vrije, onbe grensde studie". (Dr. A. Schillings). Toen Gezelle, geknakt cn mismoedig, Roesselaere verliet, lag een bundel verzen bemerkte hij niet, hoe hij gevangen werd,1 gelijk de vogel in 't booze net: „lasteraars cn afgunstigen beloerden zijn stappen, be zoedeldcn zijn ccre en faam, bespotten hem; zoover ging het, dat de politie zijn huis kwam doorzoeken en zijn boeken aanslaan, hij moest om zoo te zeggen vluchten!" (Dr. Schillings.) Wie en klaagde er niet Was er ooit verdriet erger als het mijne? Was er immer pijnc „Consummation est!" Een, aan 't Kruis gevest, lioore ik tegenspreken, lioore ik zielebrcken, in zijn stervenslied! Ach!... en ach! en... ach! en... ach en Hij en klaagde niet! De 20e Sept. 1872 werd Gezelle door zijn bisschop naar Kort rijk overgeplaatst, waar hij dezelfde betrekking te vervullen kreeg als te Brugge. Gezelle, zeer gevoelig, heeft zijn erplaatsing bezien als oen uiting van mis nocgen over zijn pastoraal werk, hij ging „gekneusd, doorwond, doorscheurd, binnen- waarts ook; met een eindeloos zielenwee..." (H. Yerriest.) Maar, zegt Caesar Gezelle zoo schoon, had den de menschen bedoeld, hem te zenden naar het Babyion der ballingschao, door 't noeicn van Gods Voorzienigheid ging hij weg naar zijn Land van Belofte: „Kortrijk wordt hem tot een rust- en ecu lustoord, tot een tehuis, waaraan hij zich hechten zal veelmeer dan aan het oude". Stroomde er de Leyc niet? Jordane van mijn herto en aderslag mijns levens o Leve, o vlaamsche vloed lijk Vlandrcn onbekend! hoe overmachtigt mij de mate uws vrcugdc-gevens wanneer ik sta en schouwe uw vrijen boord omtrent... In het afgelegen Kortrijk werd langzaam aan dc oude wond goheeïd. ,De trouwe liefde zijner vrienden, de blijde omgang met kinderen, meest en best in den huize Yerriest do sobere schoonheid v Kortrijks omgeving meest eti best de Loye" (Mej. Kuyper.) Hoe bemind do onder-pastor bij de paro chianen was blijkt wel uit dit citaat van een Kortrijkiaan in een plaatselijk blad na Gezelle's dood: „Hebt gij wel ooit een man geweten, die ver gezien en algemeen geacht wierd in Kortrijk als mijnheer Gezelle?" Met oud-leerlingen cn vrienden wijd en ijd stond Gezelle in briefwisseling. Met Tinei en Benoit handelde hij over muziek, de beeldhouwer Jules Lagae was zijn beste iend, de bouwmeester Bothume en de schilders Claus, Janssens en Devriendt telde hij onder zijn trouwe bekenden. ven jaar had de Dichter aan zijn tijd schrift Hond den Heerd zijn beste krachten gewijd, na zijn vertrek naar Kortrijk ging het blad zijn weg niet mefr en stichtte hij in >1 oen ander Loquela, waarin hij een deel publiceerde van de groote schat woorden en uitdrukkingen, die hij in veertig lang? jaren had bijeengegaard. Longfellows's Hiawatha vertaalde hij. In '80 verscheen een bundel Liederen, Keerdichten en Rcliquae, verzen \oor twee-dcnlen uit zijn Roos>elaerschc tijd. Aan De IJo's Westvlaamsch Indiotieon was hij een trouw medewerker. Van zijn uaogere dichtwerken verscheen een nieuwe huk. maai vermeerderd. Kortom, uit alles wonden, mochten zij ook lit ii kuis achtergelaten hebben, waren geheeld Door tientallen jaren van studie van taal en wo nden i klanken, door jarenlange liefde volle w aarneminc van de natuur, kon Gezelle nu in dj? laatste jaren van zijn leven het wonder gaan te zien geven, van uit zijn vrome innige gemoedsleven zijn beste werken Uit dc diepten rocpe ik, Hcere hoort, ik biddc U, naar mijn stern; wilt uw oor te mij waard kecreu die om bijstand biddend ben. Rechts en links de wapens van Kortrijk en Roesselaere. Om den voet van 't kruis geslingerd, staat het eerste vers van Gezelle's klecn.gcdichtjes: Met 't Kruis in top Zoo rust Vlaandcren's grootste doode, het „Kruis in toj)" te midden van bloeiend? bloemen m ischemic hoornen en zingende vogels, met al den weerklank, dien dat Kruis en die natuur aan zijn Vlaamsrh dichterhcrte ontwekt hebben'. (H. S. S. Kuyper.) CAESAR GEZELLE Bestuurder rensionaat Tperen. Dertig jaar zijn voorbij sedert ik u zag sterven. Want ik heb u weten leven en heb u zien sterven. Met mijn hoofd stond ik tegen uwe lippen gebogen, terwijl gij den laatsten adem uitbliest: mijne ooren vingen uwe laatste woorden op: liet klokje van het En gelsch klooster begon tc tingelen en een vogeltje ving zijn liedjen aan cn dan rcchttet ;ij uwen zwaren kop omhoog en spraakt nog die merkwaardige woorden: wat hoorde ik toch geerne dc vogeltjes schuifelen. Ik zie u nog liggen op uw sterfbed arm en van elkeen verlaten, gehuld in l et nachtgewaad waarin gij uit liet bad naar uw bed waart gekropen, moe en afgemat cn tenden alle straten. Ik zie u nog liggen krullqnd onder de snijdende, de peuterend, hand van den dokter, krullend uls een serpent cn kreten uitstootend van de pijn die het deed. Ik zie u nog liggen en we stonden bij uwe bed sponde alléén, twee priesters, dat was ge heel uw hofgelcidc om u weg tc brengen naar het ander loven. Niemand was daar an al de toenmalige en tegenwoordige ver eerders. Ze zijn alle achterna gekomen. Wat waart gij nog klein en onbekend in die dagen! Wat zijt ge sedertdien groot en beroemd geworden! Nu heeft iedereen u oi.tdekt, nu kent cn vereert u zoo gezeid eikendeen. Gij behoort tot alle partijen clans en klie ken. Gij die niemandsvriend waart, zijt ie eens allemansvriend geworden. Men vereert cn men viert u, men richt u standbeelden op, men dicht over u, men zingt van u, men spreekt cn men leest over u en men stelt u op de hoogste plaats ncffens cn ja boven onzen grooten Vondel. Er zijn zelf geen kef fertjes meer om tegen uw voetstuk te komen blaffen of om het te bezoedelen: alle cl: straathondjes zwijgen nu er klinkt alleen lof en eer. Kort na uw dnod werd ;r nog gevonden, die beweerde, dat ge nooit iets anders hadt voortgebracht dan een boel gelegenheidsgedichten en ook die stem is reeds lang gesmoord. Waar zijn zij nu de Max Roozes en anderen die zegden, dat poëzie als liet geprevel was van eene non op hare cel cn dat uw pen nooit iets had ge schreven dat den naam van poëzie verdien de. Ze zwijgen allemaal dc vitters en de haarklievers en zij die u uitgaven voor taalketter en particularism Gij zwaaidet in huri gezicht uw fiere woorden: wie zijt gij die wet geeft aan 't vrijste dat ooit; dc taal, aan den mensch wierd geschonken? En zij zwegen. Zwijgen doen ze die u om uw priesterkleed verfoeid en gehaat hebben. En er gaat een machtige stem op, gemaakt van duizenden stemmen, alleenlijk om u te loven. Zijn wij daartegen of zien wij dat met leede oogen aan? Geenszins, maar wat een verandering en hoe dc dingen toch kunnen keeren! Ik heb don tijd geweten, «lat uw n met moeite werd vernoemd, dat men u doodzweeg: de uitgevers kon. en geen geld maken van uwe boeken: men mocht van u niet spreken. Er is een tijd geweest, dat men zegde over u: „Gij waart geen kunstenaar mot liet woord, ten hoogste een behendige rijmelaar, een goochelaar met woorden. Gij vaart een kwezel, die zijn dichtwerken uit- vaterde in geestelijk gemijmer. Gij maaktet taalstudie en men noemde uw blad Loquela zooveel fijne geestigheid Cctte loque lfu Gij waart een oproermaker, een bannelinge een niemandsvriend. En nu! nu zijt gij met een schielijken om mekeer allemans vriend geworden. Onze man is hij! roept men van alle kan ten. Onze man is hij! onze baas is hijl tieren nschen van do moest uiteenloopende gezindheid. Alle partijen, alle geestesrichtin gen zien in u een voortrekker, een voorman, een leader. De jonge letterkundigen, zij tenminste, die een dertigtal jaren geleden nog jong w en nu zelf de ouderen aan 't worden zijn, roepen het hoog van de daken, dat zij u hebben ontdekt en dat gij zijt de vaandel drager, de coryphée van do nieuwe richting. De socialisten maken van u een volbloed rooden demagoog, de liberalen geven u uit voor een opstandeling tegen uw geestelijke overheid en dc katholieken begroeten in u den heiligen roomsch kntho.ieken priester dichter cn zij hebben gelijk: dit laatste zijt ge werkelijk geweest en zult gij altijd blijven. Vanwaar die plotse verandering? Of liever: Neen, die verandering is niet plots: zij is langzamerhand gebeurd. Gezelle, de ootmoedige, de miskende, is door de mac! t van zijn geschreven woord langzamerhand uit het stof, uit het slijk naar de glorie opgestegen. Wat goed is vergaat niet en 't geen hij maakte was goed. Spijts verguizing, spijts laster, spijts miskenning, spijts sjK>t en dachtmaking is hij door de kracht van eigene wonderbare kunst gaan stijgen zoo lmog, dat hjj dc hoogste van allen is en hij met zijn roemrijken naain alle namen van de geheele N'ederlandsche letterkunde overklinkt Hij, die dc nederigste en de kleinste van allen was is geworden tot den grootste, dc steen, dien de bouwlieden verworpen heb ben, is tot hoeksteen geworden en men kan erin heel klaar «Ic schikking zien van Goddelijke Voorzienigheid, dat hetgeen moest dienen om hem te breken en hem neer te slaan, zijn ware grootheid gemaakt heelt en dat hetgeen zijn straf moest zijn cn zijn ver nedering, dc eerste stap, de trap, de voet schabel geworden is tot zijn tix-komstigc grootheid. Nu is het goed over Gezelle Ie spreken, met hem te pronken cn te pralen. Nu is het goed zich te koesteren in dc warme gouden stra len van zijn zon; nu wordt zelve groot wie hem groot maakt en flat weten v elen dia nu gaan schitteren in 't gcstraal, dat af stroomt van zijn beeld. Ik mag het hier zonder een greintje hoog moed, maar in de puurste en simpelste waarheid zeggen: ik heb Gezelle gekend zooals niemand, die nog leeft op «Ie wereld, hem gekend heeft Vijftien jaar heb ik ncf fens item geleefd; niet hem heb ik gewan deld, gegeten en gewrocht: hij vertrouwde rnij en vertelde mij dingen, die hij voor an deren zou gezwegen hebben. Op mijn ecremis stond hij ncffens mij aan Int altaar en 's noens zat hij met ons aan den blijden «lisch waar er maar een te kort was cn dat was mijn vader Guido's eigen broer. Ik mag dus zeggen dat ik hem gekend heh en dat ik weet wie hij was. En wie was hij Hij was een volkskind afstammend uit de kleine burgerij: zijne ouders waren geen rijke menschen, verre van daar, vader en moeder Gezel!-1 waren geringe menschen, zoo gering, dat zij de armoede nabij kwamen. Vader Piet er Jan Gezelle moest werken voor den dagelijksehen kost, het zware w?rk ver richtte hij van hovenieren boomkweeker. Hij beging den hof van t'klem seminarie tc Rousselaere en van Den Duine of groot se- minaric binnen Brugge, als zulks heeft hen» mijn vader, zijn tweede zoon, Rnmaan opge volgd. Hij werkte van den morgen tot den avond om den kost t? verdienen voor zijn gezin en om het schoolgeld te kunnen beta len voor zijne kinderen. En niettegenstaande al zijn werken en zwoegen kwam hij er n«?g niet toe om dc twee uiteinden aaneen tc knoopen, het sloeg hem al tegen cn van armoede moest hij eerst verhuizen en later een onderkomen gaan zoeken bij zijne dochter Louise, dc moeder van Streuvcls, en daar is hij gaan sterven in geldnood cn in vergetendheid. Guido werd geboren in zoo n vverkersgezrn; hij was een volksjongen in den volsten zin van 'twoord en zelf een harde werker. Vader was arm maar vader was eergierig en hij wilde dat zijn Guido het had ncffens de anderen, daarom duwde hij zich de doorns in het lijf maar liet ging toch niet en de jonge student moest te Rousse laere het ambt van poortier vervullen en zijne studiën te helpen bekostigen. Hij was een werker, wel wrocht hij met niet boom- schare bijl cn spade, gelijk zijn vader, muar Het geboortehuis van Guido Gezelle, zooals 't vroeger was. Het is e huls uit de 15e eeuxa CAESAR GEZELLE hij werkte met zijnen geest en zijne pon, heele dagen en halve nachten totdat I t verbod kwam eerst van den dokter en dan van de natuur of liever van God. dan kreeg hij een bloedvergiftiging en is hij eraan be zweken. De boomen die zijn vader heeft geplant in de hovingen tc Brugge staan cr ten grooten dcele nog. maar t geen Guido heeft geplant van boomen cn plant» n cn bloemen in den hof van Vlaanderen, zal er langer staan en ja de eeuwen trotseervn. Een taaie werker zooals hij was bestaat er niet v I meer: hij wrocht van al heel vi in den morgen door noen en door avond voort zon dat hij ternauwernood tijd had om te ;eu on onder het eten zelfs kwam luj nog voor zien niet een bock cn een potlood om schre ven onder de rare woorden te trekken. Hij was zelf gesproten uit het volk en voor rijn volk zou hij l< ven en w ken. Hjj en hij dicht nb I voor een uit?« b m srhnar van fijnproevers, hij schrijft cn hij tb« bt \o-<r het volk. Hij doet niet waf vole van onze moderne woordkunstenaar* doen. zij':.- Inge ving en zijne gedachten gaan zoeken ia zoo hooge sferen dat ze niemand meer volgen kan, waar ze zelf verdolen cn - rne-l. n m hunne wangedrochtelijke geest, -.kinderen, /.ijno poëzie is geen geparfumeerde o|igcdaan in salons en boudoirs, in hotels van coretcu rang of in eerste klas saloiwijtuigen. Hij is natuur: hij is eenvoudig, hij is klaar en voor iedereen begrijpelijkluj „s oprecht. 't gr. n hij niet inheeft geeft hij niet uit, dat zegt luj zelf. Hij is eenvoudig als bet volk n ni-t lo t volk voor wie hij dicht. Hij spreekt in ziii.e verzen zooals menschen sprek.-n otnb r elkaar, htj gebruikt m zijne proza I - g.vvnnc gelouterd? omgangstaal, de taal zoords gesproken wordt: ik honre mijne m wd.-r mij :iog altijd zeggen hoe dat K« Tll haren m lmonbroere Guido's I nfu n Ir.s „omdat hij schrijft ju.si lijk del men spreekt!" Ilij ia een \lks jongen. «vu volks- «mach geweest en daar dioao zijn? groote olks. h, is uit het volly* oor het volk. H| gaarne zoeken onder «IdOPtk, n Ir kj kuns «tuk r. den leu 1 nde beschrijft den robbclend vallen verrv lijnwaad. Ilij beschrijft den rijn lekende vlas cn m-t zijn in het stroomendc stede en het land m t ko >rn\nicht 1-t peerd en den buts t .-nden wagen! Hu beschrijft het vverker-y i in de keuken den heerd. Hij doet niet wat sommigen doen, hij Maft ons v laam«rhe volk niet i: iirmle in dronken bulle' a di donken mcnschediercn slechts nog goed m te bras ten, te s-'oek'n en te vechten, om tc slcmpag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 11