GEREFORMEERDE PREDIKANTENVEREENIGING - DONDERDAG 24 APRIL 1930 TWEEDE BLAD PAG. 5 ALGEMEENE VERGADERING OORSPRONG EN HET WEZEN VAN DE ZIEL BETEEKEN1S VAN IIET CALVINISME VOOR DE REFORMATIE VAN DE WIJSBEGEERTE Gister en vandaag is te Utrecht de alge- meene vergadering gehouden van de Ver- eeniging van Predikanten van de Gerei. Kerken in Nederland. Na de openingsrede van den voorzitter, Prof. Dr. F. W. Grosheide, werden de notulen der vorige vergadering goedgekeurd. De voorzitter deelde daarna mede, dat op de raag van het bestuur om onderwerpen voor een prijsvraag zeven onderwerpen wer den opgegeven. Het bestuur heeft twee on derwerpen gekozen, n.l. „De leer van het Werkverbond bij de Nederlandsche, Engcl- sche en Schotsche dogmatici der 17e en 18e eeuw" en „Een historisch dogmatische be handeling van de opvattingen omtrent de belofte ecner nieuwe aarde". Er is tijd tot 1 Jan. 1932 en er zijn beschikbaar twee geldprijzen, één van f400 en één van f250. De vergadering aanvaardde het voorstel tot het uitschrijven eener prijsvraag op bo vengenoemde condities. Er zullen nadere mededeelingen over worden gedaan. De penningmeester, Ds. F. Kramer, van Beverwijk, werd gedéchargeerd voor zijn gehouden beheer. Prof. Dr. F. W. Grosheide (aftredend) werd bij acclaqaatie onder applaus der ver gadering herkozen. Eveneens werden herko zen de redacteuren van het Geref. Theol. Tijdschrift Ds. C B. Bavinck, van Rotterdam, hield daarna een referaat over „De praeües- tinatieleer van Augustinus". Van dit referaat gaven wij gister reeds verslag. AVOND VERGADERING. In de vergadering van gisteravond hield 9e heer J. H. v. d. V e e n, architect te Am sterdam, een causerie met lichtbeelden over: Bouwkunst en godsdienst. Spr. beziet het vraagstuk kerkbouw van fcen principieel aesthetische zijde en wil de belangstelling wekken voor de ideëele betee- kenis van de kerkgebouwen in verband met hun doel en beteekenis. Spr. wijst op het groote nut om zich te bezinnen over de verhouding tusschen gods dienst en bouwkunst Spr. beschouwt vroe gere godsdiensten en gaat de verhouding tusschen religie en bouwkunst daarbij na. Aan cte hand van talrijke lichtbeelden wordt stilgestaan bij de Egyptische en bij de Grieksqhe tempels, bij de Romaansche en Gothische kerken en kathedralen, en aange toond hoe duidelijk het verband tusschen bouwkunst en godsdienst blijkt Vervolgens wordt de invloed van de Renaissance en de Reformatie behandeld, welke laatste in ons land (in den gouden eeuw) in de bouwkunst slechts kort en van weinig positieven In vloed is geweest Het Protestantisme kwam in het laatst der 18e eeuw in wezen meer en meer bul ten de samenleving te staan en was voor de kunst geensizins een voedingsbodem meer. Deze afgang der wateren ls ook ts ilen in de bouwkunst Het Protestantsche kerkgebouw geeft hier van ook een duidelijk beeld. Aanvankelijk had de Protestant zelfs geen gebouw noodig, daar hij het roomsche kerkgebouw in bezit nam. Naarmate het Protestantisme verzwakte, verminderde het godsdienstig gevoel, de lief de voor de kerk versmolt de overheen sching van het verstand, van de weten schappen kwam. Het modernisme sette in de 19de eeuw de kroon op dit afbraak systeem. Spr. gaat na, hoe door Kerkherstel en het uitdragen van de Calvinistische beginselen er behoefte ontstond aan nieuwe kunst, ook op het terrein van de kerk. Spr. toont aan, hoe er op het gebied van kerkbouw eenheid moet komen, uit inner lijke levensconcentratie geboren, hoe voor alles een architect moet weten wat men scheppen wil en hij scheppen moet, hoe do kerkgebouwen aan hun bestemming moeten beantwoorden en aan het bestemde doel vol doen. Een architect mag zijn fantasie bij Geref. kerkbouw niet ongebreideld laten werken. De buiten- en binnenarchitectuur moet ver der geheel met elkaar in overeenstemming zijn. We moeten ons dan ook bezinnen op de essentieele en reëele waarde van onzen eeredienst en ons rekenschap geven van de beteekenis van onze kerken ook in repre sentatieven zin tegenover de wereld. Eenerzijds geen oude Gothische of R.K. kerken nabootsen, maar anderzijds (zooals helaas reeds meermalen voorkwam) ook geen gebouwen stichten, die als brok archi tectuur, wellicht heel goed en heel pikant. niet allereerst het karakter van onzen eeredienst uitdrukken. Nog minder gebou wen, waarin door overeenkomst of hyper moderne grillen levenstendenzen op andere levensbodem gegroeid, spreken. Karakter i Kerkbouw. Spr. staat stil bij het karakter van kerkbouw, waarin de kerk als plaats der samenkomst van de gemeente de hoofdzaak blijft, de gemeente de hoofdplaats met den predikant als bedienaar des Woorcls en Sacramenten in het centrum, welk karakter vóór alles moet vastgehouden en waarvoor Dr. Kuyper reeds lijnen gaf en zelfs oplossing uitstippelde. Een detailvraag betreft de plaats en de vormgeving van het orgel, dat niet de eere plaats mag verkrijgen. Tegen een blijvende plaats van het doop vont en van een avondmaalstel, symbolisee- rende de beide sacramenten, bestaat geen bezwaar. Allerlei motieven, mits ze inder daad een geestelijke en geen opgelegde in houd hebben en bij voorkeur aan Gods Woord ontleend zijn, kunnen zonder be zwaar worden toegepast Spr. wenscht een dienende bouwkunst waarin harmonie heerscht tusschen ver stand en hart en de zinnen worden be- heerscht Kerken, klaar en waar, voor den eeredienst geschikt, getuigende van ons ge loof, dat immers is een zeker verstandelijk weten en een hartelijk vertrouwen. Gebou wen, waarin de kunst als gave Gods als dienend element wordt gebezigd. We hebben ons te wachten voor het som bere van vele 19de eeuwsche kerken, maar ook voor pronkerige quasi-modern© versie ring, helaas ook aan enkele kerken uit on zen tijd te vinden. Sober (niet somber), rus tig (niet grillig in opzet en detail), stemmig van karakter. Eenvoud is geen bewijs van armoede. Spr. besluit me?/fiet toonen van een en kele poging zijnerzijds in de hetere richting, belichaamd in de Geref. kerk van Lands meer. DE VERGADERING VAN HEDEN, In de vergadering van hedenmorgen refe reerde Prof. Dr. J. W a t e r 1 n k, van Am sterdam, over het onderwerp: Allereerst gaf spr. een kort overzicht de bestaande theorie. In den regel werd ln de Gereformeerde beschouwing voor den oorsprong der ziel de theorie van het creatianisme aanvaard. Deze theorie ging gewoonlijk uit van de tegenstelling lichaam-ziel. Onder „ziel" ver stond men dan alles wat in den menschelij- ken persoon het instoffelijke is. Men ge bruikte dan het woord „ziel" synoniem met het woord .„geest". Deze «rie-1" of „geest" noemde men dan Pro/. Dr. WATERINK één en ondeelbaar, en voor de eeuwigheid geschapen. Erfelijkheid van zuiver psychischen aard is bij deze theorie niet te aanvaarden. In 't critische gedeelte van zijn rede wees spr. er op, dat hot bestaan van erfelijkheid op psychisch terrein niet te loochenen valt. De eenheid van alles wat psychisch leven is valt niet te handhaven. Bij de oude psychologische theorie is er, zoowel bij de leer van het peccatum origi- nale, als bij de christologie, niet te ontken nen inconsequentie. In de Schrift zijn „psyche" en „pneuma" niet hetzelfde. Aan het thetlsch gedeelte toegekomen, zette spr. uiteen, dat de Gereformeerde psy chologische beschouwing een anthropologic moet opbouwen, die gebaseerd is op de christologie. De christologie maakt dat mo gelijk. Reeds bij de kerkvaders vinden we ten- denzen in de richting van een beschouwing, die nóch die van het creatianisme, nóch die van het traducianisme (of gcncratianisme) is. Psyche en soma zijn niet te scheiden, be- LENTE-WEELDE hooren bijeen; de pneuma is het in deze in geschapen onsterflijke principe. Psyche en soma zijn de individueele variaties van het menschelijk leven; ze zijn één als het lichaam en zijn leven, of als het leven en zijn drager; pneuma is het persoonlijkheids principe, principe van zelfbewustzijn, gevoel en wil, omdat het in wezen het religieus be ginsel van den mensch is. De oude trichotomie is af te wijzen. De scheiding tusschen het gegenereerde en het geschapene in den menschelijken persoon lig tusschen psyche en pneuma. Bij deze opvatting is: a. op geen enkele t strijd met de bekende feiten; b. de locus de peccato veel beter dan voorheen te verstaan; c. de locus de Christo het uitgangspunt; d. de locus de salute dieper te peilen, (speciaal in verband met 't gebruik van woorden als „psuchikos", „sarkikos" en „pneumatikos" in de Heilige Schrift). Zoo is het te verstaan, dat de Schrift de psyche laat sterven en het pneuma als het onsterfelijke beginsel in den mensch be schouwt. MIDDAGVERGADERING. In de laatste zitting hield Prof. Dr. D. T h. Vollenhoven, van Amsterdam, een refe raat over: De beteekenis van het Calvinisme voor de reformatie van de Wijs begeerte- De hoogleeraar gaf een toelichting op de volgende stellingen: L Fundamenteel is voor het Calvinisme z'n schriftuurlijkheid; z'n actie o.a. op wijs- geerig gebied, wordt in verschillende tijden mede bepaald door de richtingen tegenover welke het zich bevindt. Pro/. Dr. D. Th. VOLLENHOVEN TI. Schriftuurlijke wijsbegeerte gaat uit van de volgende grondgedachten: a. Ze belijdt de rechtstreeksche souverel- niteit van dien God, Die Zich in Z'n Woord geopenbaard heeft, over alle dingen in functies, en onderscheidt dus helder God en het door Hem geschapene. b. Ze ziet de religie als een unlo foedara- tls, den mensch reeds vóór den zondeval be kend door woordopenbaring. c. Ze erkent, wat den toestand na den zondeval betreft: 1'. de algeheele yerdorvenheld van den mensch; 2. den dood als straf op de zonde; e 3. de genade primair als vergevend en herstellend, secundair als sparend. III. De niet-schriftuurlijke wijsgeerige grondmotieven vertoonen onderling zoowel trekken van verschil als van overeenkomst a. Wat het eerste betreft, kan men ze, al naar het antwoord dat ze bevatten op de vraag, of er een grens is tusschen God het geschapene als volgt groepeeren: L het monisme ontkent deze grens. Het draagt dan verder deels een negeerend ka rakter en is in dit geval óf atheïstisch óf akosmistisch voor een ander deel is het subsumeerend van aard in welk geval nog weer valt te onderscheiden tusschen pankosmisme en pantheïsme 2. het dualisme aanvaardt zulk een grens, doch plaatst haar verkeerd en is dus par- tieel kosmistisch of partieel theïstisch. b. Ze stemmen echter alle hierin overeen dat ze de Heilige Schrift uitschakelen en de souvereiniteit van den God der Schriften loochenen. IV. Aan historische invloeden ls het toe te schrijven dat het Christendom vóór Cal- vijn, terwijl 't het monisme en ook het par tieel kosmisme (Arianisme) beslist ver wierp, reeds vroeger tegenover de partieel theïstische motieven minder afwijzend stond. Vandaar dat het voor een goed ver staan van Calvijn noodzakelijk is het par- tieele theïsme nader te bezien. V. Het partieele theïsme beschouwt een deel van het geschapene als goddelijk. Dit standpunt brehgt de volgende consequenties mede: a. Het acht het ééne (z.1. goddelijke) deel an het geschapene souverein over het an dere deel; derhalve maakt het ééne ding me', z'n vele functies hier plaats voor een twee heid, wier deelen sommigen onderling har monisch, anderen iq voortdurende spanning achten. b. Het beschouwt de religie als een unio substantialis of functionalis. c. Het ontkent: 1. de algeheele verdorvenheid van den mensch; 2. den dood als straf op de zonde; en 3. het primair vergevend karakter der genade. VI. De tegemoetkomende houding die vele Christenen tegenover de partieele theïsti sche systemen aannamen leidde tot ver schillende theorieën over hun onderlinge verhouding: a. Ze zouden alleen verschillen in den weg langs welke ze werden verkregen (..ge loof cn „rede"), maar overigens elkaar dekken. b. Ze zouden verschillen van terrein. Daar bij kan men weer strijden over de vraag of deze eerst gescheiden terreinen aangelegd zijn op een harmonische verbinding, dan wel of tusschen hen een voortdurende span ning bestaat. VII. a. Van de feformatoren heeft Calvijn het best de grondgedachten der Heilige Schrift (zie II) vertolkt. b. Inzonderheid valt op te merken dat hij niet, alleen het monisme (Servet) heeft be streden, maar ook de beide vormen van te- Detkoming aan het partieel theïsme beeft verworpen (getuige zijn houdin?, resp. tegenover Zwingli. Sadeletus en Luther, vooral ook z'n Christologie en sacraments leer). VIII. De spoedig na Calvijn's dood aan den dag tredende inzinking van bet Calvi- ïisme is voor een niet gering deel toe te ichrijven aan een wijziging in deze hou ding. IX. De roeping van het herleefde Calvi- FEDERATIE VAN DIACONIEËN Vergadering van predikanten, ouderlingen en diakenen der Ned. Herv. Kerk Prae-adviezen over zes zeer belangrijke diaconale onderwerpen In het Gebouw voor Kunsten en Weten schappen te Utrecht werd vandaag door de Federatie van Diaconieën een vergadering gehouden van predikanten, ouderlingen en diakenen der Ned. Herv. Kerk. Na de gebruikelijke opening door den Voorzitter, Prof. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine, kwamen in bespreking de praeadviezen, handelende over het probleem der groote stads- en industrie-gemeenten. We laten hier zeer beknopte uittreksels van deze prae-adviezen volgen. De onderlinge verhouding van diaconie en burgerlijk armbe stuur in de groote stads gemeenten. In zijn praeadvies wees Dr. J. H. Adri an 1, van Utrecht, er o.m. op, dat de geheel overheerschende positie, die de burgerlijke armenzorg in de groote steden, inzonderheid sinds 1921, verkregen heeft, de diaconie plaatst tegenover vragen, waarvan zij zich nog steeds niet in voldoende mate reken schap heeft gegeven. De armenzorg in een groote stad stelt zulke eischen, dat hieraan slechts kan wor den voldaan door een organisatie, waarin de medewerking van een groot ambtenaren corps een onmisbaar element is. De diaconie komt met haar beginselen in strijd, wan neer zij een poging zou willen doen, zulk een organisatie in het leven te roepen. Hoewel de verstrekking van een aanvul lenden steun bij den steun, die door het B. A. gegeven wordt, in sommige gevallen zegenrijk werken kan, verdient deze metho de in 't algemeen geen aanbeveling. Art 29 van de Armenwet belet, dat principieele oplossing van het diaconale vraagstuk in deze richting zou kunnen worden gezocht. De diaconie in een groote stad kan slechts een beperkt arbeidsveld voor haar rekening nemen, maar zal ook daar slechts werk van beteekenis kunnen doen, wanneer zij haar beginsel ongerept weet te bewaren en zoo toe te passen, dat haar eigen karakter tot volle uitdrukking komt. De reorganisatie van de diaconie is een vraagstuk, dat buiten den richtingsstrijd tot oplossing kan worden gebracht Wordt deze tot stand gebracht, dan kunnen de ge volgen hiervan voor de oplossing van het kerkelijk vraagstuk in zijn geheel cn inzon derheid ten opzichte van de groote steden, van vérstrekkende beteekenis worden. Ds. M. van Grieken, van Rotterdam. had een breedvoerig praeadvies uitgebracht over De diaken en de groote stad. Hij gaf daarin „geestelijke richtlijnen" en teekende de groot-stads-diaken aldus: We moeten hebben diakenen, die geestelijke menschen zijn, kennende de vertroostingen van Jezus Christus. Die weten, dat hetgeen uit Christus is, het sieraad en de kroon, de kracht en de sterkte van het diaconaat is. Heel anders ingesteld dus dan bezoekbroe- ders van Maatschappelijk hulpbetoon of ambtenaren van het Burgerlijk Armbestuur. Geestelijke menschen, die kennen den barm hartigen Hoogepriester, in Wiens dienst zi; staan, Wiens werk zij verrichten, in Wien» Naam zij komen cn in Wiens kracht zij ar beiden maar tegelijk vrome, kloeke man non met een goeden kijk op 't leven, met menschenkennis voorzien en van een prao- tischen aanleg, om in staat te zijn op rechte .ijze hulp te verleencn, waar 't noodig is. Vrome, kloeke mannen, die gaarne helpen Hen om zooveel mogelijk hier cn daar een gezin voor armoede te bewaren; die bij moei lijke levensomstandigheden daadwerkelijke nlsme ls ln de wijsbegeerte: De onoverbrugbare tegenstelling tus- n wel- cn niet-schriftuurlijke wijsbe geerte in verleden en heden helder aan te toonen en alle pogingen tot vermenging af to wijzen. b. De grondgedachten der schriftuurlijke wijsbegeerte bij het licht vnu de. voortschrij dende exegese hate van on in hoqd met akwetenschappcn uit te werken. De beteekenis die het Calvinisme voor efonnatie van do wijsbegeerte in eigen K en daarbuiten kan hebben is evenredig de beslistheid welke zijn aanhnngoi-s bij liet nakomen van deze roeping bctconon. Op dc referaten volgde bespreking. hulp weten te verleenen, om over de moei lijkheden heen te helpen; die aan ouden van dagen steun brengen, weduwen en wee zen verzorgen en zoo in menigerlei geval menigerlei bijstand weten te verleenen. Het diaconaat moet weer omhoog rijzen. Het is van de grootste beteekenis, als de Kerk weet en voelt en verstaat, wat zij ais Kerk in deze te doen heeft. Ook kan dan het intermediair van de diaconieën van 't grootste belang zijn, in zeer veel gevallen. Wanneer we belijden, dat in den dienst der barmhartigheid de diepste roerselen zijn de ontfermingen van Jezus Christus, dan hebben we tegelijk het antwoord gege ven' op de vraag: wie er door de gemeente als diakenen moeten gekozen worden. Dat is in hoogste instantie niet een richtings kwestie, maar een Christus' kwestie, opge lost naar uitwijzen van de Schrift We zoe ken geen bezoekhroeders voor 't Burgerlijk Armbestuur, we zoeken diakenen die in 't midden van Christus' Kerk Christus' werk zullen doen. En omdat 't diaconaat behoort tot het priestclijk ambt van Christus, moe ten de werkers zijn naar den aard en den geest van het werk. Over het onderwerp De predlkant-armverzorger was een praeadvies verschenen van de hand van den heer P. vin der Kamp, van Amsterdam. Het verleenen van steun zoo wordt daarin oma. gezegd is zeker een belang rijke en heerlijke taak van de Christelijke Kerk, maar die taak is niet aan de predi kanten in de eerste plaats toevertrouwd. In een tijd, dat de Kerk de leiding des Heili gen Geestes wel in bijzondere mate had, heeft Goddelijke wijsheid haar de arbeids- verdeeling gegeven door de instelling van het tweede ambt der diakenen, aan wie de bediening der tafelen, de zorg der armen zou zijn toevertrouwd, terwijl de bediening des Woords aan de apostelen zou verblijven. Het is een heelc stap terug, wanneer de praktijk van de groote-stadsgemeente den predikant weer tot armverzorger maakt. Is de werkwijze van de diakonie ale groot, massaal lichaam tc langzaam, dan worde die werkwijze herzien. Wat het wijkbestuur kan zou ook de wijkdiakonie kunnen. Wordt de diakonie door allerlei bepalingen belemmerd, dan trachte men die bepalingen te herzien of werke met de vrijer© wijkbe- sturen mee, maar in geen geval schuive de gemeente den predikant weer op de plaats van den armverzorger. Dat is niet naar de bedoeling van de Heilige Schrift En 't gaat ook niet goed. Verder kwam in behandeling het praead vies van Ds. C. J. van Paasen, van Haar lem, over Wij zijn met onze diaconieën op den goe den weg zoo merkt Ds. v. P. aan 't elot van zijn praeadvies op. Maar er moet veel meer nog dan tot dusver met het mas sale worden gebroken. Zoo lang we geen parochies en buurt-kerkeraden hebben, moe ten de diakenen in de practijk toch doen alsof zij er waren. Die groote diakonale ver gaderingen leveren voor wat het eigenlijke werk van de diakenen is, maar weinig vrucht Armenzorg is een teer werk, een werk van persoon aan persoon. De men schen in een bepaalde buurt moeten weten: INGEZONDEN MEDEDEELING. Aan Jonge Moeders Als het huidje van i geneest het dan r en houdt het bo«e..~ altijd zooveel mogelijk droog met Purolpceder. daar woont mijn diaken cn die man heeft hart voor mij. Wij mogen onze zorg r.iet bepalen tot de lieden, die in onze gestichten gehuisvest of verpi^d worden, zooals ia sommige groote plaat^n haast het geval is. Wij willen dat de dienst der barmhartig heid zoowel als de dienst des Woords zoo goed mogelijk zij. Als wij de dingen niet aanpakken, dan zal andere armenzorg ons geheel overvleugelen en de stroom van bet leven zal de kerk nog meer voorbijgaan daa helaas! nu reeds het geval is. Nieuwe tijden eischen nieuwe maatrege len. En de nood dezer tijden, met name da nood onzer steden cn onzer industrie-centra, eischt zeker wel de inspanning van al onze krachten. De kerk moet met vereende krach ten bet verschijnsel, het vraagstuk en da bestrijding van de armoede onder de oogen zien. Zie ik 't goed. dan legt God Zelf deza taak op onzen schouder. Als wij er den schouder onder zetten. God van den hemel zal 't ons doen gelukken. Wij moeten cn hier bedoel ik vooral mee predikanten en diakenen met ver eende krachten trachten den arme psycho logisch te verstaan, wij moeten 't vooral in onze grooter wordende gemeenten aandur ven armoede te helpen voorkomen, wij moe ten ons inspannen om aan de armoede dea voedingsbodem te ontrukken. En de kerk zal er den zegen, den geestelijken zegea van ondervinden. Er zijn onbegrensde mogelijkheden bij God. God kan ons laten behouden wat wij nog hebben. God kan ons teruggeven wat wij verloren hebben. „Met den Dood tot God gaan?" Ja zeker. Maar bidden en werken behooren bij elkander. Wie niet werken wil, ik weiger te gelooven, dat hij bidden kan. Wanneer d© diaconieën vooral 4n grootd steden tot zelfstandige en uitgebreide col leges worden gemaakt, dient de mogelijkheid tevens te worden geopend tot onderlinge aansluiting en de samenwerking voor be paalde doeleinden te worden bevorderd. In den aldus gedachten diaconalen ring heeft men ten minste een centraal punt, waar de plannen ontworpen cn voorbereid kunnen worden. Het verdient overweging de vorming van zulke ringen reglementair mogelijk te maken, opdat de arbeid, die van zulke ringen kan uitgaan niet buiten het kerkelijk verband kom© te staan. Het von men van deze ringen, die ook voor onder linge hulpverleening van groote waarde konden blijken, zou men aan de practijk kunnen overlaten, zoodat zij naar gebleken behoefte door de lioogere besturen konden worden tot stand gebracht. Eindelijk moet de mogelijkheid worden overwogen aan een of meer diakenen zit ting in het Classicaal Bestuur te geven. D«S vraag zou gedaan kunnen worden of men, in deze lijn doorredeneerende, niet ook in de hoogere Besturen plaats voor de diakenen moet verlangen, daar het Classicaal Bestuur toch het meest direct bij den practischen diaconalen arbeid is geïnteresseerd, be- perke men zich voorloopig tot dit bestuur. Wordt dit beginsel eenmaal aanvaard, dan zal het noodig, maar ook niet moeilijk blijken de verkiezing voor de ouderling- en diakenplaatsen billijk te regelen. Het is on* noodig te zeggen, dat het bestaan van een Diaconalen Raad hierdoor niet overbodig wordt, maar integendeel nog meer raiscn d'ètre ontvangt. Het grootestads-probleem organi satorisch cn administratief van diaconaal standpunt bezien. Het meest voorkomend geval zal we! zijn, dat de groote stad één burgerlijke gemeente vormt en dat zich binnen de grenzen dezer gemeente verschillende zelfstandige kerke lijke gemeenten bevinden. Doelmatig en overzichtelijk lijkt de splitsing van het on derwerp in twee deelen: A de juiste terreinverdeeling tusschen het werk der Diaconie en dat van het bur gerlijk armbestuur: R. de samenwerking tusschen de Diaco nieën binnen de grenzen van één zelfde burgerlijke gemeente. In den hreede werden deze beide deelen door den heer Welling in zijn praeadvies uiteengezet In ons blad van morgen hopen wij verslag te geven der bespreking van deze prae- adviezen en van het verdere behandelde op deze vergadering. LENTE IN HET HOOGGEBERGTE Telkens weer staat ds toerist geboeid door ds pracht van T hooggebergte In lentetooL Da voorjaarsbloemen vertoonen zich re\is ovcrrV en da wilde krokus bloeit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 5