GEREFORMEERDE
PREDIKANTENVEREENIGING
-
DONDERDAG 24 APRIL 1930 TWEEDE BLAD PAG. 5
ALGEMEENE VERGADERING
OORSPRONG EN HET WEZEN
VAN DE ZIEL
BETEEKEN1S VAN IIET CALVINISME
VOOR DE REFORMATIE VAN DE
WIJSBEGEERTE
Gister en vandaag is te Utrecht de alge-
meene vergadering gehouden van de Ver-
eeniging van Predikanten van de Gerei.
Kerken in Nederland.
Na de openingsrede van den voorzitter,
Prof. Dr. F. W. Grosheide, werden de
notulen der vorige vergadering goedgekeurd.
De voorzitter deelde daarna mede, dat op
de raag van het bestuur om onderwerpen
voor een prijsvraag zeven onderwerpen wer
den opgegeven. Het bestuur heeft twee on
derwerpen gekozen, n.l. „De leer van het
Werkverbond bij de Nederlandsche, Engcl-
sche en Schotsche dogmatici der 17e en 18e
eeuw" en „Een historisch dogmatische be
handeling van de opvattingen omtrent de
belofte ecner nieuwe aarde". Er is tijd tot
1 Jan. 1932 en er zijn beschikbaar twee
geldprijzen, één van f400 en één van f250.
De vergadering aanvaardde het voorstel
tot het uitschrijven eener prijsvraag op bo
vengenoemde condities. Er zullen nadere
mededeelingen over worden gedaan.
De penningmeester, Ds. F. Kramer,
van Beverwijk, werd gedéchargeerd voor
zijn gehouden beheer.
Prof. Dr. F. W. Grosheide (aftredend)
werd bij acclaqaatie onder applaus der ver
gadering herkozen. Eveneens werden herko
zen de redacteuren van het Geref. Theol.
Tijdschrift
Ds. C B. Bavinck, van Rotterdam,
hield daarna een referaat over „De praeües-
tinatieleer van Augustinus".
Van dit referaat gaven wij gister reeds
verslag.
AVOND VERGADERING.
In de vergadering van gisteravond hield
9e heer J. H. v. d. V e e n, architect te Am
sterdam, een causerie met lichtbeelden over:
Bouwkunst en godsdienst.
Spr. beziet het vraagstuk kerkbouw van
fcen principieel aesthetische zijde en wil de
belangstelling wekken voor de ideëele betee-
kenis van de kerkgebouwen in verband met
hun doel en beteekenis.
Spr. wijst op het groote nut om zich te
bezinnen over de verhouding tusschen gods
dienst en bouwkunst Spr. beschouwt vroe
gere godsdiensten en gaat de verhouding
tusschen religie en bouwkunst daarbij na.
Aan cte hand van talrijke lichtbeelden
wordt stilgestaan bij de Egyptische en bij
de Grieksqhe tempels, bij de Romaansche en
Gothische kerken en kathedralen, en aange
toond hoe duidelijk het verband tusschen
bouwkunst en godsdienst blijkt Vervolgens
wordt de invloed van de Renaissance en de
Reformatie behandeld, welke laatste in ons
land (in den gouden eeuw) in de bouwkunst
slechts kort en van weinig positieven In
vloed is geweest
Het Protestantisme kwam in het laatst
der 18e eeuw in wezen meer en meer bul
ten de samenleving te staan en was voor de
kunst geensizins een voedingsbodem meer.
Deze afgang der wateren ls ook ts ilen in
de bouwkunst
Het Protestantsche kerkgebouw geeft hier
van ook een duidelijk beeld. Aanvankelijk
had de Protestant zelfs geen gebouw noodig,
daar hij het roomsche kerkgebouw in bezit
nam.
Naarmate het Protestantisme verzwakte,
verminderde het godsdienstig gevoel, de lief
de voor de kerk versmolt de overheen
sching van het verstand, van de weten
schappen kwam. Het modernisme sette in
de 19de eeuw de kroon op dit afbraak
systeem.
Spr. gaat na, hoe door Kerkherstel en het
uitdragen van de Calvinistische beginselen
er behoefte ontstond aan nieuwe kunst, ook
op het terrein van de kerk.
Spr. toont aan, hoe er op het gebied van
kerkbouw eenheid moet komen, uit inner
lijke levensconcentratie geboren, hoe voor
alles een architect moet weten wat men
scheppen wil en hij scheppen moet, hoe do
kerkgebouwen aan hun bestemming moeten
beantwoorden en aan het bestemde doel vol
doen.
Een architect mag zijn fantasie bij Geref.
kerkbouw niet ongebreideld laten werken.
De buiten- en binnenarchitectuur moet ver
der geheel met elkaar in overeenstemming
zijn.
We moeten ons dan ook bezinnen op de
essentieele en reëele waarde van onzen
eeredienst en ons rekenschap geven van de
beteekenis van onze kerken ook in repre
sentatieven zin tegenover de wereld.
Eenerzijds geen oude Gothische of R.K.
kerken nabootsen, maar anderzijds (zooals
helaas reeds meermalen voorkwam) ook
geen gebouwen stichten, die als brok archi
tectuur, wellicht heel goed en heel pikant.
niet allereerst het karakter van onzen
eeredienst uitdrukken. Nog minder gebou
wen, waarin door overeenkomst of hyper
moderne grillen levenstendenzen op andere
levensbodem gegroeid, spreken.
Karakter
i Kerkbouw.
Spr. staat stil bij het karakter van
kerkbouw, waarin de kerk als plaats der
samenkomst van de gemeente de hoofdzaak
blijft, de gemeente de hoofdplaats met den
predikant als bedienaar des Woorcls en
Sacramenten in het centrum, welk karakter
vóór alles moet vastgehouden en waarvoor
Dr. Kuyper reeds lijnen gaf en zelfs
oplossing uitstippelde.
Een detailvraag betreft de plaats en de
vormgeving van het orgel, dat niet de eere
plaats mag verkrijgen.
Tegen een blijvende plaats van het doop
vont en van een avondmaalstel, symbolisee-
rende de beide sacramenten, bestaat geen
bezwaar. Allerlei motieven, mits ze inder
daad een geestelijke en geen opgelegde in
houd hebben en bij voorkeur aan Gods
Woord ontleend zijn, kunnen zonder be
zwaar worden toegepast
Spr. wenscht een dienende bouwkunst
waarin harmonie heerscht tusschen ver
stand en hart en de zinnen worden be-
heerscht Kerken, klaar en waar, voor den
eeredienst geschikt, getuigende van ons ge
loof, dat immers is een zeker verstandelijk
weten en een hartelijk vertrouwen. Gebou
wen, waarin de kunst als gave Gods als
dienend element wordt gebezigd.
We hebben ons te wachten voor het som
bere van vele 19de eeuwsche kerken, maar
ook voor pronkerige quasi-modern© versie
ring, helaas ook aan enkele kerken uit on
zen tijd te vinden. Sober (niet somber), rus
tig (niet grillig in opzet en detail), stemmig
van karakter. Eenvoud is geen bewijs van
armoede.
Spr. besluit me?/fiet toonen van een en
kele poging zijnerzijds in de hetere richting,
belichaamd in de Geref. kerk van Lands
meer.
DE VERGADERING VAN HEDEN,
In de vergadering van hedenmorgen refe
reerde Prof. Dr. J. W a t e r 1 n k, van Am
sterdam, over het onderwerp:
Allereerst gaf spr. een kort overzicht
de bestaande theorie.
In den regel werd ln de Gereformeerde
beschouwing voor den oorsprong der ziel
de theorie van het creatianisme aanvaard.
Deze theorie ging gewoonlijk uit van de
tegenstelling lichaam-ziel. Onder „ziel" ver
stond men dan alles wat in den menschelij-
ken persoon het instoffelijke is. Men ge
bruikte dan het woord „ziel" synoniem met
het woord .„geest".
Deze «rie-1" of „geest" noemde men dan
Pro/. Dr. WATERINK
één en ondeelbaar, en voor de eeuwigheid
geschapen.
Erfelijkheid van zuiver psychischen aard
is bij deze theorie niet te aanvaarden.
In 't critische gedeelte van zijn rede wees
spr. er op, dat hot bestaan van erfelijkheid
op psychisch terrein niet te loochenen valt.
De eenheid van alles wat psychisch leven is
valt niet te handhaven.
Bij de oude psychologische theorie is er,
zoowel bij de leer van het peccatum origi-
nale, als bij de christologie, niet te ontken
nen inconsequentie.
In de Schrift zijn „psyche" en „pneuma"
niet hetzelfde.
Aan het thetlsch gedeelte toegekomen,
zette spr. uiteen, dat de Gereformeerde psy
chologische beschouwing een anthropologic
moet opbouwen, die gebaseerd is op de
christologie. De christologie maakt dat mo
gelijk.
Reeds bij de kerkvaders vinden we ten-
denzen in de richting van een beschouwing,
die nóch die van het creatianisme, nóch die
van het traducianisme (of gcncratianisme)
is.
Psyche en soma zijn niet te scheiden, be-
LENTE-WEELDE
hooren bijeen; de pneuma is het in deze in
geschapen onsterflijke principe. Psyche en
soma zijn de individueele variaties van het
menschelijk leven; ze zijn één als het
lichaam en zijn leven, of als het leven en
zijn drager; pneuma is het persoonlijkheids
principe, principe van zelfbewustzijn, gevoel
en wil, omdat het in wezen het religieus be
ginsel van den mensch is.
De oude trichotomie is af te wijzen.
De scheiding tusschen het gegenereerde
en het geschapene in den menschelijken
persoon lig tusschen psyche en pneuma. Bij
deze opvatting is: a. op geen enkele t
strijd met de bekende feiten; b. de locus de
peccato veel beter dan voorheen te verstaan;
c. de locus de Christo het uitgangspunt; d.
de locus de salute dieper te peilen, (speciaal
in verband met 't gebruik van woorden als
„psuchikos", „sarkikos" en „pneumatikos"
in de Heilige Schrift).
Zoo is het te verstaan, dat de Schrift de
psyche laat sterven en het pneuma als het
onsterfelijke beginsel in den mensch be
schouwt.
MIDDAGVERGADERING.
In de laatste zitting hield Prof. Dr. D. T h.
Vollenhoven, van Amsterdam, een refe
raat over:
De beteekenis van het Calvinisme
voor de reformatie van de Wijs
begeerte-
De hoogleeraar gaf een toelichting op de
volgende stellingen:
L Fundamenteel is voor het Calvinisme
z'n schriftuurlijkheid; z'n actie o.a. op wijs-
geerig gebied, wordt in verschillende tijden
mede bepaald door de richtingen tegenover
welke het zich bevindt.
Pro/. Dr. D. Th. VOLLENHOVEN
TI. Schriftuurlijke wijsbegeerte gaat uit
van de volgende grondgedachten:
a. Ze belijdt de rechtstreeksche souverel-
niteit van dien God, Die Zich in Z'n Woord
geopenbaard heeft, over alle dingen in
functies, en onderscheidt dus helder God en
het door Hem geschapene.
b. Ze ziet de religie als een unlo foedara-
tls, den mensch reeds vóór den zondeval be
kend door woordopenbaring.
c. Ze erkent, wat den toestand na den
zondeval betreft:
1'. de algeheele yerdorvenheld van den
mensch;
2. den dood als straf op de zonde; e
3. de genade primair als vergevend en
herstellend, secundair als sparend.
III. De niet-schriftuurlijke wijsgeerige
grondmotieven vertoonen onderling zoowel
trekken van verschil als van overeenkomst
a. Wat het eerste betreft, kan men ze, al
naar het antwoord dat ze bevatten op de
vraag, of er een grens is tusschen God
het geschapene als volgt groepeeren:
L het monisme ontkent deze grens. Het
draagt dan verder deels een negeerend ka
rakter en is in dit geval óf atheïstisch óf
akosmistisch voor een ander deel is het
subsumeerend van aard in welk geval
nog weer valt te onderscheiden tusschen
pankosmisme en pantheïsme
2. het dualisme aanvaardt zulk een grens,
doch plaatst haar verkeerd en is dus par-
tieel kosmistisch of partieel theïstisch.
b. Ze stemmen echter alle hierin overeen
dat ze de Heilige Schrift uitschakelen en de
souvereiniteit van den God der Schriften
loochenen.
IV. Aan historische invloeden ls het toe
te schrijven dat het Christendom vóór Cal-
vijn, terwijl 't het monisme en ook het par
tieel kosmisme (Arianisme) beslist ver
wierp, reeds vroeger tegenover de partieel
theïstische motieven minder afwijzend
stond. Vandaar dat het voor een goed ver
staan van Calvijn noodzakelijk is het par-
tieele theïsme nader te bezien.
V. Het partieele theïsme beschouwt een
deel van het geschapene als goddelijk. Dit
standpunt brehgt de volgende consequenties
mede:
a. Het acht het ééne (z.1. goddelijke) deel
an het geschapene souverein over het an
dere deel; derhalve maakt het ééne ding me',
z'n vele functies hier plaats voor een twee
heid, wier deelen sommigen onderling har
monisch, anderen iq voortdurende spanning
achten.
b. Het beschouwt de religie als een unio
substantialis of functionalis.
c. Het ontkent:
1. de algeheele verdorvenheid van den
mensch;
2. den dood als straf op de zonde; en
3. het primair vergevend karakter der
genade.
VI. De tegemoetkomende houding die vele
Christenen tegenover de partieele theïsti
sche systemen aannamen leidde tot ver
schillende theorieën over hun onderlinge
verhouding:
a. Ze zouden alleen verschillen in den
weg langs welke ze werden verkregen (..ge
loof cn „rede"), maar overigens elkaar
dekken.
b. Ze zouden verschillen van terrein. Daar
bij kan men weer strijden over de vraag of
deze eerst gescheiden terreinen aangelegd
zijn op een harmonische verbinding, dan
wel of tusschen hen een voortdurende span
ning bestaat.
VII. a. Van de feformatoren heeft Calvijn
het best de grondgedachten der Heilige
Schrift (zie II) vertolkt.
b. Inzonderheid valt op te merken dat hij
niet, alleen het monisme (Servet) heeft be
streden, maar ook de beide vormen van te-
Detkoming aan het partieel theïsme
beeft verworpen (getuige zijn houdin?, resp.
tegenover Zwingli. Sadeletus en Luther,
vooral ook z'n Christologie en sacraments
leer).
VIII. De spoedig na Calvijn's dood aan
den dag tredende inzinking van bet Calvi-
ïisme is voor een niet gering deel toe te
ichrijven aan een wijziging in deze hou
ding.
IX. De roeping van het herleefde Calvi-
FEDERATIE VAN DIACONIEËN
Vergadering van predikanten,
ouderlingen en diakenen der
Ned. Herv. Kerk
Prae-adviezen over zes zeer
belangrijke diaconale onderwerpen
In het Gebouw voor Kunsten en Weten
schappen te Utrecht werd vandaag door de
Federatie van Diaconieën een vergadering
gehouden van predikanten, ouderlingen en
diakenen der Ned. Herv. Kerk.
Na de gebruikelijke opening door den
Voorzitter, Prof. Dr. J. R. Slotemaker
de Bruine, kwamen in bespreking de
praeadviezen, handelende over het probleem
der groote stads- en industrie-gemeenten.
We laten hier zeer beknopte uittreksels
van deze prae-adviezen volgen.
De onderlinge verhouding van
diaconie en burgerlijk armbe
stuur in de groote stads
gemeenten.
In zijn praeadvies wees Dr. J. H. Adri
an 1, van Utrecht, er o.m. op, dat de geheel
overheerschende positie, die de burgerlijke
armenzorg in de groote steden, inzonderheid
sinds 1921, verkregen heeft, de diaconie
plaatst tegenover vragen, waarvan zij zich
nog steeds niet in voldoende mate reken
schap heeft gegeven.
De armenzorg in een groote stad stelt
zulke eischen, dat hieraan slechts kan wor
den voldaan door een organisatie, waarin
de medewerking van een groot ambtenaren
corps een onmisbaar element is. De diaconie
komt met haar beginselen in strijd, wan
neer zij een poging zou willen doen, zulk
een organisatie in het leven te roepen.
Hoewel de verstrekking van een aanvul
lenden steun bij den steun, die door het
B. A. gegeven wordt, in sommige gevallen
zegenrijk werken kan, verdient deze metho
de in 't algemeen geen aanbeveling. Art 29
van de Armenwet belet, dat principieele
oplossing van het diaconale vraagstuk in
deze richting zou kunnen worden gezocht.
De diaconie in een groote stad kan slechts
een beperkt arbeidsveld voor haar rekening
nemen, maar zal ook daar slechts werk van
beteekenis kunnen doen, wanneer zij haar
beginsel ongerept weet te bewaren en zoo
toe te passen, dat haar eigen karakter tot
volle uitdrukking komt.
De reorganisatie van de diaconie is een
vraagstuk, dat buiten den richtingsstrijd
tot oplossing kan worden gebracht Wordt
deze tot stand gebracht, dan kunnen de ge
volgen hiervan voor de oplossing van het
kerkelijk vraagstuk in zijn geheel cn inzon
derheid ten opzichte van de groote steden,
van vérstrekkende beteekenis worden.
Ds. M. van Grieken, van Rotterdam.
had een breedvoerig praeadvies uitgebracht
over
De diaken en de groote stad.
Hij gaf daarin „geestelijke richtlijnen" en
teekende de groot-stads-diaken aldus: We
moeten hebben diakenen, die geestelijke
menschen zijn, kennende de vertroostingen
van Jezus Christus. Die weten, dat hetgeen
uit Christus is, het sieraad en de kroon, de
kracht en de sterkte van het diaconaat is.
Heel anders ingesteld dus dan bezoekbroe-
ders van Maatschappelijk hulpbetoon of
ambtenaren van het Burgerlijk Armbestuur.
Geestelijke menschen, die kennen den barm
hartigen Hoogepriester, in Wiens dienst zi;
staan, Wiens werk zij verrichten, in Wien»
Naam zij komen cn in Wiens kracht zij ar
beiden maar tegelijk vrome, kloeke man
non met een goeden kijk op 't leven, met
menschenkennis voorzien en van een prao-
tischen aanleg, om in staat te zijn op rechte
.ijze hulp te verleencn, waar 't noodig is.
Vrome, kloeke mannen, die gaarne helpen
Hen om zooveel mogelijk hier cn daar een
gezin voor armoede te bewaren; die bij moei
lijke levensomstandigheden daadwerkelijke
nlsme ls ln de wijsbegeerte:
De onoverbrugbare tegenstelling tus-
n wel- cn niet-schriftuurlijke wijsbe
geerte in verleden en heden helder aan te
toonen en alle pogingen tot vermenging af
to wijzen.
b. De grondgedachten der schriftuurlijke
wijsbegeerte bij het licht vnu de. voortschrij
dende exegese hate van on in hoqd met
akwetenschappcn uit te werken.
De beteekenis die het Calvinisme voor
efonnatie van do wijsbegeerte in eigen
K en daarbuiten kan hebben is evenredig
de beslistheid welke zijn aanhnngoi-s
bij liet nakomen van deze roeping bctconon.
Op dc referaten volgde bespreking.
hulp weten te verleenen, om over de moei
lijkheden heen te helpen; die aan ouden
van dagen steun brengen, weduwen en wee
zen verzorgen en zoo in menigerlei geval
menigerlei bijstand weten te verleenen.
Het diaconaat moet weer omhoog rijzen.
Het is van de grootste beteekenis, als de
Kerk weet en voelt en verstaat, wat zij ais
Kerk in deze te doen heeft. Ook kan dan
het intermediair van de diaconieën van 't
grootste belang zijn, in zeer veel gevallen.
Wanneer we belijden, dat in den dienst
der barmhartigheid de diepste roerselen
zijn de ontfermingen van Jezus Christus,
dan hebben we tegelijk het antwoord gege
ven' op de vraag: wie er door de gemeente
als diakenen moeten gekozen worden. Dat
is in hoogste instantie niet een richtings
kwestie, maar een Christus' kwestie, opge
lost naar uitwijzen van de Schrift We zoe
ken geen bezoekhroeders voor 't Burgerlijk
Armbestuur, we zoeken diakenen die in 't
midden van Christus' Kerk Christus' werk
zullen doen. En omdat 't diaconaat behoort
tot het priestclijk ambt van Christus, moe
ten de werkers zijn naar den aard en den
geest van het werk.
Over het onderwerp
De predlkant-armverzorger
was een praeadvies verschenen van de
hand van den heer P. vin der Kamp,
van Amsterdam.
Het verleenen van steun zoo wordt
daarin oma. gezegd is zeker een belang
rijke en heerlijke taak van de Christelijke
Kerk, maar die taak is niet aan de predi
kanten in de eerste plaats toevertrouwd. In
een tijd, dat de Kerk de leiding des Heili
gen Geestes wel in bijzondere mate had,
heeft Goddelijke wijsheid haar de arbeids-
verdeeling gegeven door de instelling van
het tweede ambt der diakenen, aan wie de
bediening der tafelen, de zorg der armen
zou zijn toevertrouwd, terwijl de bediening
des Woords aan de apostelen zou verblijven.
Het is een heelc stap terug, wanneer de
praktijk van de groote-stadsgemeente den
predikant weer tot armverzorger maakt.
Is de werkwijze van de diakonie ale groot,
massaal lichaam tc langzaam, dan worde
die werkwijze herzien. Wat het wijkbestuur
kan zou ook de wijkdiakonie kunnen.
Wordt de diakonie door allerlei bepalingen
belemmerd, dan trachte men die bepalingen
te herzien of werke met de vrijer© wijkbe-
sturen mee, maar in geen geval schuive de
gemeente den predikant weer op de plaats
van den armverzorger. Dat is niet naar de
bedoeling van de Heilige Schrift En 't gaat
ook niet goed.
Verder kwam in behandeling het praead
vies van Ds. C. J. van Paasen, van Haar
lem, over
Wij zijn met onze diaconieën op den goe
den weg zoo merkt Ds. v. P. aan 't elot
van zijn praeadvies op. Maar er moet
veel meer nog dan tot dusver met het mas
sale worden gebroken. Zoo lang we geen
parochies en buurt-kerkeraden hebben, moe
ten de diakenen in de practijk toch doen
alsof zij er waren. Die groote diakonale ver
gaderingen leveren voor wat het eigenlijke
werk van de diakenen is, maar weinig
vrucht Armenzorg is een teer werk, een
werk van persoon aan persoon. De men
schen in een bepaalde buurt moeten weten:
INGEZONDEN MEDEDEELING.
Aan Jonge Moeders
Als het huidje van i
geneest het dan r
en houdt het bo«e..~
altijd zooveel mogelijk
droog met Purolpceder.
daar woont mijn diaken cn die man heeft
hart voor mij. Wij mogen onze zorg r.iet
bepalen tot de lieden, die in onze gestichten
gehuisvest of verpi^d worden, zooals ia
sommige groote plaat^n haast het geval is.
Wij willen dat de dienst der barmhartig
heid zoowel als de dienst des Woords zoo
goed mogelijk zij. Als wij de dingen niet
aanpakken, dan zal andere armenzorg ons
geheel overvleugelen en de stroom van bet
leven zal de kerk nog meer voorbijgaan daa
helaas! nu reeds het geval is.
Nieuwe tijden eischen nieuwe maatrege
len. En de nood dezer tijden, met name da
nood onzer steden cn onzer industrie-centra,
eischt zeker wel de inspanning van al onze
krachten. De kerk moet met vereende krach
ten bet verschijnsel, het vraagstuk en da
bestrijding van de armoede onder de oogen
zien. Zie ik 't goed. dan legt God Zelf deza
taak op onzen schouder. Als wij er den
schouder onder zetten. God van den hemel
zal 't ons doen gelukken.
Wij moeten cn hier bedoel ik vooral
mee predikanten en diakenen met ver
eende krachten trachten den arme psycho
logisch te verstaan, wij moeten 't vooral in
onze grooter wordende gemeenten aandur
ven armoede te helpen voorkomen, wij moe
ten ons inspannen om aan de armoede dea
voedingsbodem te ontrukken. En de kerk
zal er den zegen, den geestelijken zegea
van ondervinden.
Er zijn onbegrensde mogelijkheden bij
God. God kan ons laten behouden wat wij
nog hebben. God kan ons teruggeven wat
wij verloren hebben. „Met den Dood tot God
gaan?" Ja zeker. Maar bidden en werken
behooren bij elkander. Wie niet werken wil,
ik weiger te gelooven, dat hij bidden kan.
Wanneer d© diaconieën vooral 4n grootd
steden tot zelfstandige en uitgebreide col
leges worden gemaakt, dient de mogelijkheid
tevens te worden geopend tot onderlinge
aansluiting en de samenwerking voor be
paalde doeleinden te worden bevorderd.
In den aldus gedachten diaconalen ring
heeft men ten minste een centraal punt,
waar de plannen ontworpen cn voorbereid
kunnen worden. Het verdient overweging
de vorming van zulke ringen reglementair
mogelijk te maken, opdat de arbeid, die van
zulke ringen kan uitgaan niet buiten het
kerkelijk verband kom© te staan. Het von
men van deze ringen, die ook voor onder
linge hulpverleening van groote waarde
konden blijken, zou men aan de practijk
kunnen overlaten, zoodat zij naar gebleken
behoefte door de lioogere besturen konden
worden tot stand gebracht.
Eindelijk moet de mogelijkheid worden
overwogen aan een of meer diakenen zit
ting in het Classicaal Bestuur te geven. D«S
vraag zou gedaan kunnen worden of men,
in deze lijn doorredeneerende, niet ook in de
hoogere Besturen plaats voor de diakenen
moet verlangen, daar het Classicaal Bestuur
toch het meest direct bij den practischen
diaconalen arbeid is geïnteresseerd, be-
perke men zich voorloopig tot dit bestuur.
Wordt dit beginsel eenmaal aanvaard,
dan zal het noodig, maar ook niet moeilijk
blijken de verkiezing voor de ouderling- en
diakenplaatsen billijk te regelen. Het is on*
noodig te zeggen, dat het bestaan van een
Diaconalen Raad hierdoor niet overbodig
wordt, maar integendeel nog meer raiscn
d'ètre ontvangt.
Het grootestads-probleem organi
satorisch cn administratief van
diaconaal standpunt bezien.
Het meest voorkomend geval zal we! zijn,
dat de groote stad één burgerlijke gemeente
vormt en dat zich binnen de grenzen dezer
gemeente verschillende zelfstandige kerke
lijke gemeenten bevinden. Doelmatig en
overzichtelijk lijkt de splitsing van het on
derwerp in twee deelen:
A de juiste terreinverdeeling tusschen
het werk der Diaconie en dat van het bur
gerlijk armbestuur:
R. de samenwerking tusschen de Diaco
nieën binnen de grenzen van één zelfde
burgerlijke gemeente.
In den hreede werden deze beide deelen
door den heer Welling in zijn praeadvies
uiteengezet
In ons blad van morgen hopen wij verslag
te geven der bespreking van deze prae-
adviezen en van het verdere behandelde op
deze vergadering.
LENTE IN HET HOOGGEBERGTE
Telkens weer staat ds toerist geboeid door ds pracht van T hooggebergte In lentetooL
Da voorjaarsbloemen vertoonen zich re\is ovcrrV en da wilde krokus bloeit