ÜL <©@©0© DE KOOPMAN VAN NOWGOROD. EEN LEGENDE UIT RUSLAND. I. Sadko was een heel, heel arme jongen. Zijn ouders waren vroeg gestorven en zij hadden hem niets na gelaten dan een goésli een zeer oude en fijne goésli. Op die goésli had z'n vader heel mooi liederen kun nen spelen en Sadko had die kunst al vroeg van z'n vader geleerd. Toen z'n ouders gestorven waren trok Sadko met z'n goésli naar de groote stad Nowgorod en probeer de daar z'n brood te verdienen met het spelen van mooie liederen. Eerst vlotte het niet best, maar langzamerhand kwamen de menschcn te weten hoe mooi Sadko spe len kon en toen werd hij telkens uitgenoniigd om op de feesten der rijke kooplieden te komen spelen. Op zoo'n feest had Sadko het best; hij kreeg veel lekker eten en drinken en als het feest afgcloopcn was ontving hij ook nog ecnig geld als bclooning. Dat geld gebruikte hij om er van te leven als er geen feest was. 'n Rijke broodwinning was het niet, dat begrijp je, maar hij behoefde toch geen gebrek te lijden en daar voor was hij al dankbaar. Verscheidene jaren hield hij dit vol en zoo lang- lamerhand was hij opgegroeid tot een flinken jongen man. Maar toen begon hem dit leven te verdrieten. Al tijd weer die feesten bijwonen en daar de kooplieden vermaken beviel hem toch op den duur niet, hij kreeg er genoeg van. Maar wat moest hij dAn beginnen? Ja, dat wist hij zelf ook niet, maar in elk geval kon het zóó niet langer blijven. En met het weinige geld, dat hij bezat, op zak. zwierf hij Nowgorod uit en kwam, na een heelen dag door bosschcn en velden gezworven te hebben tegen den avond aan de oevers van het Umcn-mecr Nu pas voelde hij, hoe vermoeid hij was en daar om ging hij op een groot rotsblok zitten en staarde droomerig naaf de kabbelende golfjes van het meer Onwillekeurig streek hij met z'n vingers langs de snaren van de goésli en eer hij het wist, ontlokte hij aan zijn instrument allerlei aardige liedjes. Onder het spelen begonnen de golfjes al harder en harder te dansen. Ze rezen hoe langer hoe liooger op, het leken wel waterbergen, en duizenden druppels spatten Sadko om de ooren. Hij had er eerst niets van gemerkt, zóó was hij verdiept in het spel, maar opeens werd hij er opmerkzaam op, door het ge weldige bruisen van het water. 'n Angstig voorgevoel greep hem aan. Zou hij hier nu verdrinken moeien in de golven van het Ilmcn-mcer? Het rotsblok, waarop hij zat, was reeds door het water omringd. Vluchten wilde hij; vluchten uit dat verschrikke lijke water en hij wilde weer terug ijlen naar Now gorod. O. waarom was hij toch zoo dwaas geweest, die stad te verlaten. Was hij er maar gebleven, dan zou hij nu misschien op een vroolijk feest gezeten hebben en nu, nu moest hij jammerlijk verdrinken in de golven van het Ilmen-meer. Juist toen Sadko in z'n angst van het rotsblok wilde afspringen, om te trachten weg te vluchten zag hij iets vreeseiijks. Z n haren rezen overeind van de schrik, en met ©ogen zoo groot als schijven worst, keek hij naar het wonderlijke verschijnsel. Daar vóór hem rees uit de golven een hoofd om hoog, al hooger rees het hoofd, een lichaam volgde, het werd een geweldige gedaante en boven op het hoofd blonk een kroon, een prachtige, mooie kroon Sadko wist niet. wat hij daarvan denken moest Daar begon de gedaante te spreken: „Ik ben de koning van het Ilmen-mcer", zoo zeide hij, „en ik kom van den bodem van het meer* ik dank u, omdat gij ons allen, die in het meer leven ik gekomen, om u te beloonen voor uw spel. Er was Juist feest in mijn paleis en door uw spel Een goésli is een oud-Russisch snaarinstrument. hebt ge de gasten zeer vroolijk gemaakt. Ze danser allen van pleizier; zie maar eens hoe de golven brui sen, hoe het water opgezweept is, dat wordt veroor zaakt door mijn vroolijk dansende gasten. Nu ben ik gekomen, om ute beloonen voor uw spel. Wilt ge rijk worden? Ah, ik zie het al, dat is juist de wensch van hart! Welnu, doe dan precies wat ik u zeg: ga terug naar de groote stad Nowgorod en daar moet ge een weddenschap aangaan met de rijke kooplieden. Ge moet hun zeggen, dat er in het Ilmen-meer een wonderlijke vischsoort leeft, een vischsoort, met gou den vinnen. Ze zullen u niet gelooven en dan moet ge er met hen om wedden. Als ze toestemmen moet ge naar de visschcrs gaan. Ge moet hen verzoeken hun netten uit te zetten in het Ilmen-meer en daarna zult ge wel zien, wat er verder gebeurt". Sadko bedankte den koning vriendelijk voor dezen raad en beloofde dadelijk te zullen doen, wat de koning gezegd had. Het water trok van de rots weg en zoodoende kon Sadko weer veilig den oever bereiken. Hij bracht den nacht in het bosch door en den vol genden morgen vroeg begaf hij zich naar de stad Nowgorod. Op de markt ontmoette hij een bediende van een der kooplieden. „Ha, Sadko, ik ben blij, dat ik je zie, ik heb al geruimen tijd naar je gezocht en ik was was al bang, dat je uit de stad verdwenen zoudt zijn". Sadko zei natuurlijk niet, waar hij geweest was, maar vroeg alleen wat de bediende wilde. „Vanavond is cr bij mijn heer een groot feest; vele rijke kooplieden zullen daarbij tegenwoordig zijn en mijn heer had graag, dat jij daar ook kwaamt, om door je spel het gezelschap op te vroolijkcn". „Goed, ik zal komen," zeide Sadko. Hij was heel blij, dat hij zoo spoedig gelegenheid zou krijgen om te doen wat de koning van het Ilmen- meer hem gezegd had. Dien avond was Sadko al vroeg present Met gejuich werd hij door de gasten begroet en de gastheer liet den speelman onmiddellijk een grooten roemer wijn brengen. (Wordt vervolgd) OM VOOR TE DRAGEN DE STERREKUND1GE Daar zat hij, in 't genot verloren, Daar zat hij, eenzaam op den toren, Die aan zijn vliering was gebouwd; (Geen machtig koning waant zich rijker) Daar zat hij met kwadrant en kijker, Waarmee hij t luchtgewelf beschouwt Daar zat hij, de natuurvereerdcr. En blij verlangen wekt nog meerder De geestdrift die hem* boeien kon; Daar keek hij, met opmerkzame oogen, Hoe Venus aan des hemels bogen Voorbij zou schuiven langs de zon. Daar keek hij. hoe de eklips zou komen. Zoo vaak het voorwerp van zijn droomen, Door hem berekend keer op keer; Wanneer zijn knecht, wiens logge stappen Weerklonken op de holle trappen, De rust kwam storen van zijn heer. Daar kwam uit afgelegen streken. Een vreemdeling den wijze spreken, En vroeg bij hem een kort onthaal. „Een gast!" (zoo sprak de starremeter) „'k Ben juist alleen, het kon niet beter, Hij blijve alhier op 't middagmaal. Ik kom terstond bij hem beneden; *k Moet korten tijd nog maar besteden Aan de observatie die ik maak. Ga, geef hem wat hij goed zal achten. En laat hem in mijn spijszaal wachten, Alwaar ik daad'lijk hem genaak". De knecht gaat dit den gast berichten; Zijn heer'bespiedt de hemellichten. En ziet verduist'ren wat hij dacht. En bij 't bekronen van zijn wcnschen, Vergeet hij d'aardbol en de menschcn, En ook den vreemd'ling die hem wacht. Maar in de spijszaal neergezeten. Had door de gast een uur versleten, Dat hem zoo lang scheen als een dag, Wanneer hij, wreevlig van 't verbeiden. Op eens een knecht den disch bereiden, En 't eten binnendragen zag. Het was de maaltijd van den wijzen, Niet opgesmukt door keur van spijzen. Maar toch verleidend voor den gast. Een eend, in 't kooinest pas gevangen, Wat zou een vreemd'ling meer verlangen. Wiens onverwachte komst verrast? Zijn aanblik doet hem watertanden, En in zijn borst een lust ontbranden, Dien hij vergeefs te dooven tracht. Hij wil het heiligst recht niet schenden. Hij wil van 't wild, zijn blikken wenden, Dat hem aanlok'lijk tegenlacht. Allengskens groeit het snood begeeren. Want schoon hij de oogen af wil keeren, Hem treft de geur van 't fijn gebraad. Hij nadert peinst, en mat van 't toeven, Denkt hij: een enkel stuk te proeven Duidt hem de gastheer niet ten kwaad. Hij proeft hoe heerlijk Is 't gebraden! Kan hij nu langer zich beraden? Neen! die verleiding is te sterk. Hier zwijgen tevens plicht en reden; De breede borst wordt opgesneden. Daarna verdwijnen poot en vlerk. Hoe heerlijk smult hij van de brokken! Maar 't schendig feit is pas voltrokken, Of t streng geweten is ontwaakt. De vreemd'ling schrikt: hij poogt verlegen, Zijn mond en vingers af te vegen, Eer dat de gastheer hem genaakt. Hij ziet de bouten kaal gekloven. Die hem een stug onthaal beloven, Hij smijt een deksel over de eend. En eer zijn misstap klaar zal blijken, Wil hij in ijl dit huis ontwijken, Terwijl hij om zijn zwakheid weent. Maar in verrukking nog verzonken, Bij al den eetlust hem geschonken, Daalde onze wijsgeer van zijn plat En kwam de trappen afgestegen, In T voorportaal den vreemd'ling tegen, Die 't huis nog niet verlaten had. „O, wil mijn dwaling toch vergeven!" Zoo sprak hij, „nimmer in mijn leven Was Venus in mijn oog zoo schoon. 'k Vergat het dat ik u liet wachten Gij zult mijn maaltijd niet verachten, Al zijt gij beter spijs gewoon". Vergeefs wil de ander hem beletten. Hij dwingt hem zich ter neer te zetten, „Kom, haast u", riep hij. „de eend wordt koud". Maar hoe! het deksel wordt ontsloten: Daar stuit zijn oog op rif en pooten Van d'afgekloven oendebout Hij staat ontsteld mistrouwt zijn oogen, En door 't geheugen weer bedrogen, Ziet hij zich zelf als schuldig aan. „Vergeef mij," sprak hij, ,,'t vlug vergeten; 'k Dacht waarlijk dat ik nog moest eten, Maar 'k had mijn maaltijd reeds gedaan.*1 J. VAN OOSTERW1JK—BRUYN. ONS KNUTSELHOEKJE EEN CACHE-POT De schoonmaak achter den rug! Wat ziet alles er nu weer heldertjes en frisch uit. Nu hier en daar een pot met mooie bloemen. Jammer, dat die potten altijd zoo lcelijk zijnl Geen nood! Moet je jongens hebben, die iedere week handig nieeknutselen. In een oogenblik maken ze de loelijke potten tot een sieraad voor iedere kamer. Ons voorbeeld geeft een zeskantige hekleeding voor 'n flinken pot met middellijn van ongeveer 15 cM. Is de pot grooter of kleiner, dan verander je de maten. Ik geef de tee- kening op ware grootte. Hoe nu zoo'n cache-pot te maken? We beginnen de teekening (omtrek) op een stevig stuk karton te zetten en snijden ze uit. Wc krijgen nu een „malletje". wat we om kunnen trek ken. Leg dit malletje op een vel dun karton! Links beneden beginnen. Trek langs den omtrek en leg het malletje langs de rechterlange zijde. Dit herhalen we tot we de zes vlakken geteekend hebben. Aan *t laatste vlak teekenen we "n plakstrook. Snijd den omtrek van het geheel uit en rits de lijnen tusschen de vlakken. Nu brengen we de versiering aan. Het voorbeeld geeft twee distelknoppcn. Niet zoo moeilijk to teekencn hoor. Probeer het maar! Lukt het niet, neem dan een eenvoudiger motief. WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN Schuif één letter tusschen een familielid en een lichaamsdeel en ge krijgt een rang in het Neder Jandsche leger. Welke? No. 58 DE GEERFDE WEI Een vader liet aan vier zonen een weide na dezen vorm met de bepaling, dat elk stukje weide denzelfden vorm moest hebben als het oorspronke lijke stuk. Op welke wijze hebben de zoons de weide verdeeld, om aan de laatste wilsbeschikking gevolg te geven? No. 59 In welke maand eten de Hollanders het minst? REBUS Oplossing Nos. 5356 No. 53. In-gezetene No. 54. do-mi-nee. No. 55. rat-el ratel No. 56. Heerlen. OPLOSSING VAN DEN VORIGEN REBUS. Geluk-is altijd te koop zelfs voor de bescheidenste beurs. TIEN TE SLIM AF. Eens trok gigglcnd en gagglend een ganzenschaar Al wigglend en wagglend met veel misbaar. Over "t vlonderken naar den vijverrand, Waar een vorschjcn zong aan den waterkant: „Van je kwekkende, kwakkende, kwek, kwek, kwik Do wakkerste kikker ben ik, ben ik". En de gigglende gagglendc ganzenrij Kwam snct'trend en snaat'rend al dichter bij, En de voorste riep in het riet: „Waar, waar Zit die schreeuwer toch van kwik hier. kwik daar? Ha, ik hem hem. hapl"'t Was een groene lisch; Het kwakertje schaterde: „mik, mak, mis!" Met een plons schoot de tweede gans pardoes Van den wallckant in de eendekroes. „Wei dat zal je lusten, Ik. gik-gek-gnk, Zal lou lachen leeren, jou boevenpak!" Doch heer snavel sneed door een waterblom En 't vorschjcn zwom spottend voorbij: dim, dom!' Muar nu kwamen de andren, een stuk of acht In het water en taterden: „wik-wak-wacht, Thans is t liedjen uit van je rik-rak-rok, Je versl-nden zullen we, galgenbrok!'" En acht bekken die rekten zich boos en bits Enbeten elkaar in de nebbespits Toen riep de een tot den ander: „Dat deed je er om!" 't Werd een pikken en prikken en slaan weerom, Tot do >ceren stoven uit kop en huid, En ze vechtende vlogen den vijver uit „Wat een schik heb ik", schalde 't vorschjc haar na. ..Kom nog eens terug om een hopje ja?" Uit: Nieuwe Amsterdammer. MARGOT VOS. BONT ALLERLEI mandarijn. DE ZUINIGHEID VAT EDUARD VII. Eens ging de koning op de bergen jagen. Daar zag hij een gems. Hij mikte, schoot en het dier rolde in een afgrond. Een boerenjongen kwam haastig aan- loopen en zeide: ..Als u mij een franc en de helft van uw lunch geeft, zal ik hem cr uit halen!' De koning zei: „dat doe ik!" De jongen liet zich in den afgrond zakken en kwam spoedig met de gems terug. De ko ning gaf hem een franc. Toen haalde hij het maal te voorschijn, dat bestond it een stuk zwart brood en een grooten ui. Toen de jongen dat zag- zei hij „Eet het zelf maar op, want ik zie, dat gij net zoo arm zijt als ik". MICA. Het mica wordt vrijwel over de geheelo aarde ge vonden. De voornaamste vindplaatsen zijn echter in Canada. Othowa is het middelpunt van de nijverheid die zich toelegt op de bewerking van mica- De steenblokken, die mica bevatten, laat mpn door middel van dynamiet springen. De lc3 komende brok ken worden met een hamer verbrijzeld .waardoor d« stukken, die mica bevatten kunnen worden gebracht naar een werkplaats, waar ze worden schoongemaakt Nu kunnen de bladen mica uitgesneden worden het geen geschiedt met een vaststaand mes, waar tegen in een werkman de blokken met de hand drijft. ONS TEEKENHOEKJE LACHPLAATJE Onder de geheimzinnige machten van het wonder bare Chineesche rijk, dat nog zoo veel bergt, waar- van wij niet het flauwste vermoeden hebben, behoo- ren wel de Mandarijnen. Dit zijn hoogc staatsamb tenaren. wier waardigheid in hun geslacht erfelijk is, zooals bij ons het Koningschap, en die voor het meerendeel zich scherp kanten tegen alle verande ring op maatschappelijk gebied, omdat ze daarin den onóereang zien van hun eigen stand, die niet berust op bekwaamheden of verdiensten, maar op een se dert ecuwen gehuldigde overlevering. Het woord Mandarijn is eigenlijk geen Chineesch. In de taal van het hemelschc rijk heeten de hoog waardigheidsbekleders: Kwam. Hun verschillende rangen worden onderscheiden met gekleurde knoopen: zoo heeft men Mandarijnen van de blauwe, roode, paarse, gele en andere knoo pen. Deze hooge staatsambtenaren zijn niet onderworpen, aan de straffen, die op gewone burgers worden toe- gepast Heeft een Mandariin iets gedaan, waardoor) Kruier (die een vernuftige methode ontdekt heeJI hij bij den keizer in ongenade valt dan kri'gt hij een om noten te kraken): zijden koord thuis, als een vriendelijke aanwi'zing.J „Zachies an Kees, de vorige is an gruzelement g»- dat hij verzocht wordt voor altijd heen tc gaan. gaan." (Humorist).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 16