114
Een Epos der vergankelijkheid
JOHN GALSWORTHY. The Forsyte Saga.
London, William Heincman Ltd. 1928
1928.
L
In dezen tijd van veel menigvuldigheden des levens
(dio onze dagen reeds boordevol vullen is het een
groote onderneming, een werk als The Forsyte
Saga van Galsworthy, wel een van Engelands groot
ste romanciers uit dezen tijd, tot onderwerp van stage
aandacht te maken, niet slechts gedurende enkele
uurtjes, maar zeer veel uren, ja weken lang. De ge
heele cyclus toch telt ruim tweeduizend bladzijden
druks, en heeft een omvang, anderhalf maal zoo
groot als onze Bijbel. Zij is een dubbele trilogie, waar
van de eerste drie doelen tezamen (met twee inter
ludes „tusschenspelen" zijn verschenen onder
den naam ForsyteSaga. Oorspronkelijk was deze
naam slechts bestemd voor het eerste deel van dit
eerste drietal boeken, „The man of property", let
terlijk: De man van het bezit, dus De rijke man, de
bezitter, de man met vele goederen; in de Holland-
eche vertaling werd de titel: Het geluk der rijken
doch, naar de schrijver met zijn ironie die ook hem
zelf beschouwt, in de korte inleiding mededeelt, is de
Forsytean tenacity, do Forsytiaansche vasthoudend
heid, die in elk van ons leeft., do oorzaak, dat deze
titel voor alle drie do doelen (met de twee tusschcn
spelcn) werd aangenomen. Wanneer hij, toon hij dit
voorbericht schreef, duidelijk voor oogen had gehad
do volgende trilogie, dan zou hjj waarschijnlijk ook
deze wel onder dien algcmccncn titel hebben begre
pen. Toch is er wel reden om The Forsyte Saga
nis titel alleen voor do cerate drie doelen te behouden
on niet voor het gcheele oeuvre, dut de Forsytes be
schrijft, aan te nemen. Im me ra deze eerste dragen
het karakter van ccn epos, een sage, terwijl de vol
gende drie meer alleen het leven van op zichzelf
staande Forsytes beschrijven.
Op „The man of property" volgt als tweede bock
„ln chancery" In dc klem; de Hollandsche verta
ling heet „In Ketenen" en als derde „To Let"
Te Huur, zooals ook dc titel der Hollandsche verta
ling luidt Tussclicn het eerste en tweede bock
plaatste dc auteur nis interludium „Indian summer
of a Forsyte" Mooie nazomer van een Forsyte
tusschen het tweede en derde als cntre-acte „Awake
ning Ontwaking In totaal telt deze eigenlijke
Forsytesaga 1104 pagina's in het Engelsch!
Dc tweede trilogie vangt aan met „The white mon
key" Dc witte aap vervolgt met „The silver
spoonDe zilveren lepel en besluit met „Swan
SongZwanenzang -, dat tevens het slot van dit
geheelo werk over de Forsytes vormt. Dit tweede 3-
tal boeken doet in lengte maar Geinig onder voor
het eerste.
Mon ziet dus welk een geweldig werk dit is! En
niet slechts geweldig van den schrijver, doch ook ge
weldig voor den lezer, die do declcn niet telkens bij
verschijning kon lezen, en zo nu allemaal achter
clknur neemt. Hij krijgt daardoor wel een zeer goed
overzicht van het geheel, dat dan als een bijzonder
meesterwerk voor hem verrijst, doch het kost
vooral voor den Ilollnndschcn lezer die het oorspron
kelijk wil lezen zeer veel tijd. Echter wordt zijn
moeite wel beloond. Het is één van de grootste wer
ken der literatuur van de laatste tien jaren, waar
mede liy kennis maakt.
Een nadere bespreking, waaruit dit moge blyken,
zal, om dit werk recht te doen, bij alle beperking
toch zeker ecnige artikelen vragen. Allereerst mogen
dan enkele algomccne inleidende opmerkingen in dit
artikel gemaakt worden, vervolgens zal getracht wor
den een overzicht van den inhoud der eigenlijke
Forsyte Saga, de eerste trilogie, te geven, waarna
enkele hoofdpersonen nog nader beschouwd zullen
Worden. Ten slotto zullen do boeken der tweede tri
logie nog onze aandacht eischen.
Zooals reeds uit dc aangehaalde woorden van het
Voorbericht blijkt, begrijpt de auteur onder de For
sytes niet maar een bepaalde Engclsclie familie, die
hy met dien naam aanduidt, doch teekent hij ons in
hen een sterke wezenstrek, die allen menschcn ge
meen is, die van het behoud, het bezit, de traditie,
.vooral de traditie ton aanzien van den stoffelijkeu
eigendom. Kon hij daartoe wel een boter tijdperk uit
kiezen dan dc eeuw die thans alweer bijna een halve
eeuw achter ons ligt, de negentiende, in Engeland
bekend onder den naam van hot Victoriaansche tijd
perk? Een tijdvak van betrekkelijke rust na het
Napoleontische oorlogsbedrijf, van gestadige uitbrei
ding van handel on scheepvaart, van gelegenheden
te over voor de „pionteren" om hun zaken uit te brei
den en tot bloei te brengen, een tijdvak van slecht
betaalde arbeiders die nog niet algemeen rijp waren
tot protest, van nog gemakkelijk te exploiteeren ko
loniaal bezit Dit alles is misschien wat zeer alge
meen gezegd, maar dat kan wel niet anders in enkele
regels. Wie dien tijd vergelijkt met den tegenwoor
digen zal moeten erkennen dat er in de genoemde
opzichten zeer veel verschillen zijn met liet heden.
Vooral in den tijd waarin de Forsyte Saga aanvangt,
1886, was er voor hen, wier ouders de kansen hadden
aangegrepen gelegenhc. te over, het werk van dc
vermenigvuldiging hn s bczits voort te zetten. Tot
hen behooren de Fe y tes, die in dien tijd deel uit
maken van de upyroi-middle class, dc bezittende bur
gerklasse, die, hoewel niet behoorende tot de uppcr-
ten van de aristocratie, deze toch financieel vaak de
loef afsteken.
De Forsytes waarvan Galsworthy vertelt zijn uit
een oud boerengeslacht Met Jolyon Forsyte vangt de
stamboom aan, die Galsworthy ten gerieve van zijn
lezers aan zijn boek doet voorafgaan. Uit zijn oud
sten zoon, ook Jolyon geheeten, komt de generatie
\oort, waarvan de auteur ens verslag doet in zijn
eerste trilogie, dc sterke generatie van ti.en kinderen,
wier geest representatief is voor dien van het Victo
riaansche tijdperk. De tweede Jolyon, door zijn itj-
tiemen bekenden „Superior Dossct Forsyte" genoemd,
oorspronkelijk steenhouwer van beroep, had zich we
ten op te werken tot de positie van bouwmeester.
In het begin van de negentiende eeuw was hij naar
Londen gekomen", waar hij, „building on until he
died" voortbouwende tot aan zijn dood aan zy'n
tien kinderen meer dan dertigduizend pond sterling,
een kleine vier ton, kon nalaten.
De tweede generatie der Forsytes voelt wel, dat zij
weinig eer met hem kunnen inleggen, doch één
aristocratische trek kon zij toch in hem vinden: zijn
gewoonte om Madeira te drinken!
Zijn zes zonen en vier dochters hadden zich verder
in dc ten opzichte van het bezit opwaartsche
richting van den vader bewogen, en hadden bet allen
weten te brengen tot wat men noemt „een zekere
positie", een zekere standing. Zij zijn de bewakers
van het bezit en als zoodanig stelt Galsworthy ze ons
ook steeds voor oogen, soms wel eens een beetje al
te opzettelijk. Ook laat hij zich te vaak verleiden, om
ons vooral ervan te doordringen, dat zij type zijn van
hun geheele klasse en verder Iets vertegenwoordigen
in zeer sterke mate, dat ons toch allen gemeen is.
De auteur had gevoeglijk aan zijn lezers het trekken
van die parallel over kunnen laten. Voor velen is
misschien het voorbericht niet overbodig, het onthult
ons al onmiddellijk bij den aanvang der lezing dc
plannen en bedoelingen van den auteur. Hij schijnt
wel bevreesd te zijn, dat wij hem andera niet zoo
zouden begrijpen als hij wel wcnscht, doch het komt
mij voor, dat hij zijn lezers wel wat te laag aanslaat
En ook zijn eigen werk: het kunstwerk toch moet
voor zichzelf spreken, en do Forsyte Saga doet dit
ook.
Het bezit is het, dat in deze tweede generatie norm"
is geworden: waarmede alles gemeten wordt, uit dit
bezit en de onderlinge verhouding tot dat bezit ko
men de botsingen en tragedies voort. De Forsytes
hebben alles vast en zeker gesteld, het schijnt wel, of
zij het leven hebben gedwongen zich naar hun hand
te zetten, hun kan „niets mee.r gebeuren", zij hebben
zich en hun leven in veiligheid gebracht in hun
eigen huizen en te midden van hun eigen bezittingen.
Zij kunnen zeggen tot hun ziel: „Gij hebt vele goe
deren, die opgelegd zijn voor vele jaren". Maar tn
hun levens is toch iets ontvlucht aan den greep van
het geld, iets dat ook niet te betalen is; en als hun
ziel wordt opgeëischt, als er iels openbaar komt in
hun leven van de krachten die niet met geld te ver
meesteren en in dienst van hun zekere levens te stel
len waren, dan komt het dwaze van hun houding uit
en wordt de ijdelheid van hun bezit duidelijk. Men
behoeft dit opeischen van dc ziel nog niet te verstaan
als het sterven van den lichamclijken dood. Er zijn
ook dooden die nog leven, wier ziel opgeëischt kan
worden. Zulke zijn de Forsytes, die hun lichamclijken
dood ook hebben weten uit te stellen door hun solicde
leven. God heeft hun een krachtig gestel gegeven, en
het besef daarvan meerdert hun zekerheid en hun
gevoel van veilig te zijn.
„And yet the figures of Insurance Societies
and the utterances of Judges reassure us daily
that our earthly paradise is still a rich preserve,
where the wild raiders. Beauty and Passion, come
stealing in, filching security from beneuth our
noses."
(En toch verzekeren de cijfers van verzekering-
maatschappijen en de uitspraken der gerechts
hoven ons dagelijks dat ons aardsche paradijs
slechts een rijk voorzien wildpark is, waar de
wilde stroopers, Schoonheid en Passie, binnen
komen sluipen en liet veilige bezit voor onzen
neus wegkapen.)
Deze dingen uit een andere wereld, waar de bezits-
normen niet gelden, schoonheid, liefde, kunst, olschen
de ziel op, en wiens zal dan al het stoffelijk goed
zijn?
In deze veilige Wereld van het Victoriaansche tijd
perk komen stemmen uit dc eeuwigheid, uit dc gees
telijke wereld, die de bezitters verontrusten. Het ia
niet de schreeuw van het hart naar God, hun hart
heeft ook dat eeuwigheidsverlangen zeker gesteld,
Maar het is toch het verband met die wereld, die
geen menschenziel ooit geheel verloochenen kan, dat
trekt en spant, en dat de groote tragiek oproept.
Sterker en grootscher zou de auteur het gesteld heb
ben, wanneer hij God tegenover den Mammon had
gesteld. Ilij was echter gebonden door de historie,
en de armoede van deze bezittende klasse in die
duffe negcnticndc-eeuwscho Engelsche wereld komt
wel heel duidelijk aan het licht, nu de vraag naar
God nog niet eens wordt vernomen en slechts tot
Zijn boodschappers, de schoonheid en de liefde, het
schaarsche verlangen uitgaat
Het woord security hierboven vertaald door vei
lig bezit is wel zeer typeerend voor de kracht van
het bezit Het is moeilijk in een Hollandsch woord
over te zetten. Het draagt in zich de beteekenis van
veiligheid, verzekerdheid en tevens van eigendom,
obligatie, waarborg, cn omvat dus niet slechts „veilig
bezit", doch ook „bezit dat den bezitter veilig stelt,
hem verzekert en beschut". Dc periode van koningin
Victoria draagt wel den naam van gilt-edged period,
een tijdvak met vergulde randen, waarin het bezit is
belegd in gilt-edged securities, goudgerande obliga
ties. Dat is wel het toppunt van security, het sum
mum van veilig en beveiligend bezit: „gilt-edged
securities", de veilig gestelde waarde!
En zoo kon dit Foreytegeslacht in deze gilt-edged
period wel zeer duidelijk het typo worden van het
Forsytiaansche dat in elk mensch, bezitter of niet,
leeft. Do beteekenis van dit werk rijst dan ook uit
boven hot historische cn nationale. Het is in diepsten
zin algemeen menschel ijk, zooals elk groot kunst
werk. En dat is ook wel de reden dat het niet slechts
in Engeland, doch ook op het vasteland van Europa
zulk een groote belangstelling en waardecring heeft
ontmoet
Het is een grootsch opgezette fantasie die Gals
worthy hier geeft. Geen gcschiedbeschrijving van een
bepaald geslacht dat geleefd heeft Meer dan dat:
de Forsyte Saga geeft als het ware de essentie van de
historie der bezittende klasse in het Victoriaansche
tijdvak.
„So many people have written and claimed
that their families were the originals of tho
Forsytes, that one has been almost encouraged
to believe in the typicnlity of that species", mcrkt
de auteur in zijn inleiding op.
(Zoovclen hebben geschreven en beweerd, dat
hun familie het origineel was van do Forsytes,
dat men nagenoeg ertoe gedreven wordt in het
typecrcnde van dut geslacht te gelooven.)
Toch verleidt deze typcering den auteur niet tot
liet eenzijdige. Want hij is kunstenaar. Het opmerke
lijke Is toch in dit werk, dat wij geen van do behan
delde personen bepaald gaan haten. Zij blijven, zelfs
waar zij het Forsytc-kcnmcrk liet sterkst vertoonen,
toch zoozeer ook aan het andere mcnschelijke in ons
verwant, dat wij den moed missen, hen te haten of
te veroordeelen.
Het is de ironische weemoed, waardoor de auteuf
dit bereikt. Hij omspeelt zijn scheppingen met zijn
ironie, dio hen ziet in hun beperktheid en kleinheid
als mcnsch, hun zwakheid cn armelijkheid, de dwaas
heid van hun bezit, dat hen niet vrij maakt cn veilig,
zoo&ls zij dachten en denken, maar ze juist bindt en
ze in hun diepste wezen bevree:%l cn beangst doet
zijn. Dio ironie is geladen met weemoed over den
voorbijgang van deze stoere menschcn, die toch eens
de kern vormden, het bolwerk van het Engelschë
nationale leven. In heel dit werk schreit smart over
do vergankelijkheid der dingen, over het verdwijnen
van oen wereld, die toch nog zoo slecht niet was.
De schrijver beweert in zijn voorbericht dat het
moeilijk valt vol to houden, dat do toestand van
Engeland beter was in 1913 dan in 1880, het jaaï
waarvan hij begint te vertellen.
Deze overtuiging draagt bij tot zijn objectieve hou
ding tegenover die menschen van meer dan ccn halve
eeuw terug.
Het besef der vergankelijkheid van alle bezit en
alle bezittere versterkt don indruk die dit werk wekt,
den indruk van de betrekkelijkheid van het aardsche'
bezit. Niet slechts is de eigenlijke waarde daarvan in
en voor het leven der eigenaars zeer twijfelachtig,
maar wat baat het hen ten slotte bij hun dood? Wat
baat liet den mensch zoo hij de geheele wereld gewint
en lijdt de schade van zijn ziel? Dit w<nrd uit het
Evangelie kon als motto boven dit werk staan.
Omdat don ook het gevoel van de vergankelijkheid
zoo sterk ia, vergankelijkheid genomen ook in den
zin van ijdelheid, betrekkelijkheid der aardsche goe
deren, kan men deze sage met recht noemen: een
epos der vergankelijkheid,
-i
i
Een epos? Verstaan wij daaronder niet iets
grootsch, de beschrijving cn verheerlijking van men
schcn in wie machtige hartstochten en geweldig*
driften woelen, de botsing en tragiek van eeuwige
I
HS
lllilllD nilini!!llHDU3UinHIIJJI
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
EEN HISTORISCHE ROMAN
Na het sterven van Mej. L. Engelberts schroef Op-
%uaartschc Wegen: „Bij het lezen van dit korte (doods)-
beriohtje komt er toch oen gevoel van zelfbeschul
diging boven. Immers is deze schrijfster deze
Christcnsohrijfster door ons tot nu toe lang niet
naar waarde gewaardeerd, ln elk geval ls onze
waardeering veel te weinig tot uiting gekomen. De
reden hiervan zal wel dezelfde zijn, waardoor ook
haar werk bij een veel te klein publiek bekend is."
We rneenen in alle bescheidenheid dat dit niet het
geval had behoeven te zijn. Het laatste verklaart (laat
staan verontschuldigt) het eerste niet. Immers, men
moge voor het breodorc publiek in meerder of minder
mate als verklaring doen gelden: „De rustige beschei
denheid en de hoogo rust der aristocratie maakten
haar hoeken, misschien wel gelukkig, ongeschikt voor
de massa. Dat werk staat tueeohen al het moderne
als iets uit vroeger dagen, waarover langer tijd is
gewerkt; tusschen het jagen en haasten van titans
als de rust van een oude a tads-gracht in een vergeten
stad, waar ook nog de glorie van groote jaren be
waard wordt",
voor de kritiek en do literaire voorlichting
geldt dit ln geen geval. Integendeel do voor
lichters op letterkundig erf hebben ziah te ernstiger
van hun roeping, wezenlijk goede, waro cn schoone
literatuur onder hun mensohen te propugcercn bewust
te zijn, naar mate zij bespeuren, dat de afstand
tusschen publiek en schrijver te grootcr ls. Daarom
mag de Christelijke kritiek, in zoover zij to.z. van
L. E. te kort ls geschoten haar gevoel van zelfbeschul
diging niet verdooven door de overweging dat het
werk van Mej. Engell>erts toch eigenlijk zelf wel een
beetje de schuld draagt van haar impopulariteit. Te
meer, waar door een enkel letterkundige van gezag
onder ons op de beteekenis van I» E. cn haar werk
bij herhaling is gewezen. Bovendien is het wel juist,
pm te zeggen dat L. E. /ingeschikt voor de massa" ls?
Is de bedoeling dezer woorden „ongeschikt voor
de massa", dat Mej. Emgolbcrts' romans on novellen
geen geschikte eminente lectuur voor de massa zouden
vormen, dan zouden we deze uitspraak pertinent
onjuist moeten verklaren. Integendeel Iwanr boeken
zijn voor ernstige lezers zoowel van geringe als meer
dere ontwikkeling bij uitstek geschikte leesstof.
L. E. heeft een niet weelderige of bizarre, maar zéér
zuivere stijl. Haar boeken, boweikt meest naar oude
familiepapieren, kronieken en archiefstukken, voeren
ons in gedachte naar die merkwaardige toestanden en
gebeurtenissen van do oude tijd, maar zo doen dat
niet kroniekmatig, maar levendig, boeiend. Er zit
sfeer in, or zit spanning in, de figuren uit het ver
leden gaan voor ons leven, wo voelen ons in hun
tnensoholijke eigenschappen aan hen verwant.
Naast het vele dat ons interesseert omdat het „van
vroeger" is, is er ook zooveel in L. E.'s romans dat
ons aandoet als van doze tijd. In wezen, ten diepste
gronde, in hun streven cn willen, bogecron on lijdon,
verschilden de menschcn van twee eeuwen geleden
niet von die van thans. Do kunst, dat algemocn-
mensohelijke te doen herleven, gelijk het zioh open
baarde in hot verleden in de bizondero omstandig
heden der historie, bezat L E. In rijke mate. Daarom
was haar werk inderdaad kunst, literatuur.
Uit do do ode, half vergane schrifturen van lang
geleden een levend loven to neconstrueoren tegen
de achtergrond van een stuk geschiedenis, dat was
de aparte gave van L. E. cn het is te hopen, dat, zij
het ook la&t, voor de schrijfster te laat helaas, de
belangstelling der serleuse lozers, Ln 't bizondcr die
van het christelijk publiek, de uitgeefster eindelijk
zal veroorloven, haar boeken geregeld to herdrukken.
Een vergeten Procesvoert ons terug naar een
merkwaardige tijd in do Friesdhe geschiedenis: de
dagen voor en tijdens do revolutie.
Ieder kent wel, tenminste bij name, de didhter-
staatsman Onno Zwier van Haren, schrijver van De
Geuzen. De Harens waren een vrij vertakte familie.
Onno Zwier zelf had zich indertijd uit de politiek
moeten terugtrekken. Op hot oogcnblïk oohtor dat het
verhaal aanvangt ontmoeten we zijn oude, blinde
weduwe to midden van haar vele kinderen, waarvan
enkele honorabele provinciale ambten beklccdcn.
Onder deze gaat het om Willem, grietman van
Weststellingwerf. Deze Horen loopt togen de veertig,
maar is nog immer célib&telr. Zijn mooder animeert
hem, Cecile van Heemstra, de eenige dochter van
Mevr. van Heemstra te vragen. Hy verwerpt het Idêo:
achttien jaren veraohillen ze ln leeftijd en hot was
zijn genre niet Dooh als hij gelegenheid hoeft nader
anet haar kennis te maken, verandert hy van Inzicht
Cecile echter verklaart dat zy hem onmogelijk kan
trouwen, omdat zij in stilte verloofd is mot Willem
van Sytzama, haar neef, een engagement waarop
*1 G. J, A. Ruye, Zeist, 2e geïll .druk, 1929,
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuininniuiiiuniiinuiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiË
vooral haar moeder en de familie Van Sytzama
bizondcr gesteld zijn. Zij zelf echter gevoelt
ihoe langer hoe minder voor een huwelijk met hem
en als zij, na eenige tijd afwezigheid Haren terugziet,
vervaagt heel do figuur van Willem van Sytzama
voor haar als in een navel.
Hiermee vangt de lange, hopelooze strijd om de
bruid aan tusschen Haren en Sytzama De laatste
had een machtige bondgenoote in Cecile's mama, de
eons te een nog machtiger in de bruid zelf.
Mevrouw van Heemstra beschouwde de Harens als
gelukzoekers, fortuinjagere. Zij waren slechts genatu
raliseerde, geen echte Friezen. Het was Willem te
doen om Cecile's rijke bezittingen, Vogolsanghstate.
Voorts rekende zij onwillekeurig de financiëele mis
grepen der familieleden ook Willem toe en wcnschte
in het geheel niet to rekenen met het eerlijke, trouwe
en onbuigzame karakter cn nobele hart,die deze bezat.
Scherp en fel stonden al zoo in zake liefde en huwelijk
Mevr. van Heemstra en haar dochter tegenover elkan
der. Cecile moest en zou Sytzama huwen, aan wie
zij trouwbeloften had afgelegd, gelijk deze be
weerde. Cecile ontkende dit ten stelligste. Ware dit
wel hot geval geweest, dan was de zaak beslist, trouw-
boloften waren immers bindend, bezaten rechtsgeldig
heid en konden slechts met bewilliging van belde
partijen worden tenietgedaan.
Tenslotte denkt Mevr. Heemstra haar wil door te
drijven cn sommeert Cile op een bepaalde dag de
huwolijksche voorwaarden met Sytzama te teekenen.
Maar dit bevel wordt haar nederlaag. Want het drijft
Cile or toe, hot reeds overwogen plan ten uitvoer te
brengen, Friesland te verlaten en zich in Embden te
vestigen. Angst, angst voor haar heersohzuch Li ge
mooder, doet haar vluchten.
Nog geven moeder en neef het niet op. De oude
mevrouw bericht haar dochter, dat zij liaar niet terug
wil zien op Vogolsanghsta te, vóór zij Haren opgeeft
En Willem van Sytzama maakt een proces aanhangig
by het Hof ter zake van de beweende trouwbeloften
zijner nicht
Dat dit proces niet met bekwame spoed werd ge
voerd, kwam door de weinige haast die Sytzama
maakte. Hy hoopte nog altijd op een gunstige wending
by Cecile te zijnen gunste. En zoo niet, dan verhinder
de het proces haar immers met Haren te trouwen
Daar komt nu de revolutie. Zij doet in Friesland
aarzelend haar intrede. Maar nauwelijks zijn de revo
lutionairen, vooral de raddraaier de Bère, zich van
hun zaak zeker of dc grietmannen worden afgezet, ja
de praalgraven der Friesohe stadhouders worden
(Augustus 1795) aan gruzc lemen ton geslagen. Ook dc
Harens, zeer orangistisoh, worden door ramp na
ramp getroffen. Willem bovendien opgesloten met vele
andere oud-regen ton ln het Leeuwarder Blokhuis.
De komst der Fransche troepen maakt een eind aan
de Friesohe revolutionaire terreur en da oud-griet
mannen worden ontslagen. Willem van Haren verlaat
nu het land en trouwt mot Cile te Stoinfurt. In 1813,
na do restauratie, keerden zij beiden (hun huwelijk
was kinderloos gebleven) naar Friesland terug.
Na de dood van Cile's moeder vestigde Haren zich
op het zoo lang begeerde Vogelsanglistate. Hij was
toen zeventig jaarl
Zijn concurrent cn tegenstander Willem van Syt
zama overleefde allen, die bij de strijd om de bruid
van verre of nabij waren betrokken geweest. Hij werd
wodor grietman en zelfs lid der Tweede Kamer. Het
proces, dat hy gevoerd liad en verloren, zonder het te
verliezen, was vergoten. Maar L. E. heeft het door
haar kloeke, kunstzinnige roman voor altijd aan de
vergetelheid ontrukt. Boeiend is dit book van begin
tot eind; do angst, het leed, de verwachting, de uitge
stelde hoop, die hot hart kronkt, leven voor ons;
aardige, levendige toonoeltjes toekende haar pon; de
bladzijden waarin geschetst wordt do botsing tusschen
Cecile en haar moedor, de gevangenschap der regenten
de tochten van Haren zijn prachtig suggestief. Fijn
zinnige lectuur, gewis, maar ook weik vol romantiek,
avontuur en spanning, dingen die een verhaal bij uit
stek .geschikt" maken „voor de massa".
Wo hadden ons voorgesteld in dit artikel tegelijk
te bespreken het pos in boekvorm verschenen, laatste
werk van onze betreurde schrijfster: De Sterkste.
We wendden ons daarom tot de uitgeefster ervan:
Universitas te Utrecht, met het verzoek ont tot dat
doel een reeccnsie-exeanplaax to zenden. Maatschappij
Universitas te Utrecht verwaardigde zich niet op dit
verzoek te antwoorden.
Deze uitgoversmaatsoliappij stelt er blijkbaar geen
prijs op, hot hare to doen om het de Christelijke pers
mogelijk te maken naar behooren haar letterkundig-
voorlichtende taak to vervullen.
En evenmin blijkt haar een uitvoerige, aanbevelende
bespreking van haar uitgave in het meestverspreide
Christelijke dagblad, dat door tienduizenden gelezen
wordt, een ingenaaid recensie-exemplaar van onge
veer een gulden uitgovcraprijs waard. Handelsgeest?
Het standpunt van „De Literaire Gids".
Bij de bespreking van De titeraire Gids (ender Yd-
dactie van Colmjon en Vorbraeck, uiig. LiL Boek
winkel, Den Haag), eenige tijd geleden, uitten wij eti
onze spijt over, dat dit blad vrijwel got»eeJ de Neder-
landsohe letterkunde verwaarloost cn allo aandacht
richt op het buitenland. Behoeven aldus vroegen
we Nederlandsche lezers niet in de eerste plaat*
voorlichting inzake lectuur uit eigen land7
De redactie geeft op deze vraag in haai- nummofl
van 21 Maart jl. hot volgende antwoord:
„Over moderne Nederlandsche lettoren wordt in ona
land reeds te veel geschreven, ln verhouding tot het
waardevolle erin, waarnaar De literaire Gids met vol
harding zoekt Buiten ons land treft men echter op
eenige plaatsen een bloeiende bclletrie aan, die, zoo
zij hier beter wordt gekend, dus óns literair leven zal
kunnen saneeron".
Deze verklaring bevredigt ons geenszins.
Allereerst ligt in de naam van dc periodiek uit?"
drukt, dat de redactie beoogt to go von voorlichting!
inzake de literatuur, en niet dc buitenlandse he litera
tuur alleen of vrijwel uitsluitend.
Door opzettelijk en doelbewust con doel van hof
terrein uit te sluiten, kan zy haar taak niet verrichten,
overeenkomstig hot program in dc naam van Ivaa*
blad gegeven.
Er wordt, zegt zij, over Nederlandaahe tottereii
reeds al te veel gesahreven, fn verhouding tot hef
waardevolle erin.
In deze uitspraak ligt opgesloten de erkenning, dat
er in de nieuwere Nederlandsche letteren wat waar
devols te vinden ls. En waar Dc literaire Gids -hier
naar met volharding zoekt, mag zij hot niet veron
achtzamen, alleen omdat er door anderen to veel
over geschreven wordt.
Want door er niet over te schrijven, door het door-
loopend te negeeren, suggereert zij haar publick da
gedachte dat allo goeds en waardevols in eigen let
terkunde ontbreekt en kweekt zij to*. van eigen
kunst stelselmatig een geest van antipathie en apa
thie onder haar lezers.
Wie zioh alleen en uitsluitend inzake literatuur
voorlichting overgeeft aan de leiding van De litrrairë
Gids (de hecren Colmjon en Vorbraeck zullen het
moeten toegeven) moet tot de conclusie komen, dot
het hier te lande op letteikundig gebied erbarmelijk
by staat. Zoodoende wondt ln ons volk de waan de*
nationale inferioriteit versterkt.
Over de moderne Nederlandsche letter» wordt in
ons land reeds te voel geschreven, zegt De literairë
Gids. Accoond. Maar nu is juist De literaire Gids.
over de wijze waarop er over geschreven wordt, vaak
niet erg tevreden. Te dezen opziohte is haar tonden*
bijna uitsluitend negatief. Dit hoeft nut %n is som*
noodig. Maar opbouwen is toch altijd nog nodiger.
Laat De literaire Gids daarom nu ook, tegenover de
vele door haar afgekeurde kritischo methodes, de h.L
juiste methode zetten en telkens weer in een prao-
tisoh voorbeeld deanonstreeren. Dat heeft waarde,
niet alleen voor 't publiek, maar ook voor de kri-
tiseerende collega's, die er thans nog niet veel van
kimmen!
Nu nog dit: „Buiten ons land treft men op eonigC
plaatsen ccn bloeiende bclletrie nan, die aoo zij hier
beter wordt gekend, óns literaire leven zal kunnen
saneeren", schrijven de leiders. Goed. Maar De lite
raire Gids bespreekt in haar kolommen niet uitblui-
dend de beste specimen van bui ton landsohe litoratuc.^
van welke, bij beter bekendheid ton onoent op eigen
letterkunde een bevruchtende invloed zou kumic-n uit
gaan.
Laten we een voorbeeld geven. In hot nummer van
26 Juli 1929 kwam een artikeltje voor over Zuid-
Afrika. Daarin wordt gehandekl over een Engelsch'
boek van Annette Joclson: „een kalm verhaal, notjei,
gecomponeerd, waarbij de schrijfster voldoende bo
ven de ietwat kinderlijke stof staat". De kritikus
oordeelt dat het wel een „liolangwekkende beschrij
ving is van het uiterlijk bestaan der mensohen iri
gindsohe streek", maar: „Van de zieleroerselen i, 1
Zuid-Afrikaansohó Boeren verneemt men niets na-lens
dan wat men er altijd voor een oppervlakkigen In
druk van had gekregen". M.a.w.: Het boek van deze
Engelsche schrijfster bevat wel aardige besohrijvb*
gen, maar psychologisch is het hopeloos oppervlakkig;
Behoort het nu toch tot do „bloeiende belletrie" „op
eenige plaatsen buiten ons land"? En verwachten dl
hoeren van een bespreking ervan nu werkelijk so-
noerende invloed op ons literair leven?
Daarbij komt, dat er naast dit verhaal van Engel
sche oorsprong, waarin men over het zielelevcn dei
Boeren slechts een oppervlakkige Indruk krijgt, dc
laatste tijd romans verschenen zijn van Afrikaanschë
auteurs (we denken b.v. aan Mcissiekirui, Skakelt
van die ketting en Bodemvas), waarin men wel te*
doge wat te lezen krijgt over de zielcroeraelcn «lof
Boeren.
Bij deze kan men er zich bovendien niet afmaken me{
de bewering, dat er teveel over geschreven zou zija
of worden, want het Afrikaonsahc proza is nog altijd
het stiefkind, of eigenlijk nog minder dan dat, van
het gros der penvoerende vadorlondsche krlti. i oJ.
ligt daar voor De literaire Gids een mooi arbeid.-vekfl