114 Een Epos der vergankelijkheid JOHN GALSWORTHY. The Forsyte Saga. London, William Heincman Ltd. 1928 1928. L In dezen tijd van veel menigvuldigheden des levens (dio onze dagen reeds boordevol vullen is het een groote onderneming, een werk als The Forsyte Saga van Galsworthy, wel een van Engelands groot ste romanciers uit dezen tijd, tot onderwerp van stage aandacht te maken, niet slechts gedurende enkele uurtjes, maar zeer veel uren, ja weken lang. De ge heele cyclus toch telt ruim tweeduizend bladzijden druks, en heeft een omvang, anderhalf maal zoo groot als onze Bijbel. Zij is een dubbele trilogie, waar van de eerste drie doelen tezamen (met twee inter ludes „tusschenspelen" zijn verschenen onder den naam ForsyteSaga. Oorspronkelijk was deze naam slechts bestemd voor het eerste deel van dit eerste drietal boeken, „The man of property", let terlijk: De man van het bezit, dus De rijke man, de bezitter, de man met vele goederen; in de Holland- eche vertaling werd de titel: Het geluk der rijken doch, naar de schrijver met zijn ironie die ook hem zelf beschouwt, in de korte inleiding mededeelt, is de Forsytean tenacity, do Forsytiaansche vasthoudend heid, die in elk van ons leeft., do oorzaak, dat deze titel voor alle drie do doelen (met de twee tusschcn spelcn) werd aangenomen. Wanneer hij, toon hij dit voorbericht schreef, duidelijk voor oogen had gehad do volgende trilogie, dan zou hjj waarschijnlijk ook deze wel onder dien algcmccncn titel hebben begre pen. Toch is er wel reden om The Forsyte Saga nis titel alleen voor do cerate drie doelen te behouden on niet voor het gcheele oeuvre, dut de Forsytes be schrijft, aan te nemen. Im me ra deze eerste dragen het karakter van ccn epos, een sage, terwijl de vol gende drie meer alleen het leven van op zichzelf staande Forsytes beschrijven. Op „The man of property" volgt als tweede bock „ln chancery" In dc klem; de Hollandsche verta ling heet „In Ketenen" en als derde „To Let" Te Huur, zooals ook dc titel der Hollandsche verta ling luidt Tussclicn het eerste en tweede bock plaatste dc auteur nis interludium „Indian summer of a Forsyte" Mooie nazomer van een Forsyte tusschen het tweede en derde als cntre-acte „Awake ning Ontwaking In totaal telt deze eigenlijke Forsytesaga 1104 pagina's in het Engelsch! Dc tweede trilogie vangt aan met „The white mon key" Dc witte aap vervolgt met „The silver spoonDe zilveren lepel en besluit met „Swan SongZwanenzang -, dat tevens het slot van dit geheelo werk over de Forsytes vormt. Dit tweede 3- tal boeken doet in lengte maar Geinig onder voor het eerste. Mon ziet dus welk een geweldig werk dit is! En niet slechts geweldig van den schrijver, doch ook ge weldig voor den lezer, die do declcn niet telkens bij verschijning kon lezen, en zo nu allemaal achter clknur neemt. Hij krijgt daardoor wel een zeer goed overzicht van het geheel, dat dan als een bijzonder meesterwerk voor hem verrijst, doch het kost vooral voor den Ilollnndschcn lezer die het oorspron kelijk wil lezen zeer veel tijd. Echter wordt zijn moeite wel beloond. Het is één van de grootste wer ken der literatuur van de laatste tien jaren, waar mede liy kennis maakt. Een nadere bespreking, waaruit dit moge blyken, zal, om dit werk recht te doen, bij alle beperking toch zeker ecnige artikelen vragen. Allereerst mogen dan enkele algomccne inleidende opmerkingen in dit artikel gemaakt worden, vervolgens zal getracht wor den een overzicht van den inhoud der eigenlijke Forsyte Saga, de eerste trilogie, te geven, waarna enkele hoofdpersonen nog nader beschouwd zullen Worden. Ten slotto zullen do boeken der tweede tri logie nog onze aandacht eischen. Zooals reeds uit dc aangehaalde woorden van het Voorbericht blijkt, begrijpt de auteur onder de For sytes niet maar een bepaalde Engclsclie familie, die hy met dien naam aanduidt, doch teekent hij ons in hen een sterke wezenstrek, die allen menschcn ge meen is, die van het behoud, het bezit, de traditie, .vooral de traditie ton aanzien van den stoffelijkeu eigendom. Kon hij daartoe wel een boter tijdperk uit kiezen dan dc eeuw die thans alweer bijna een halve eeuw achter ons ligt, de negentiende, in Engeland bekend onder den naam van hot Victoriaansche tijd perk? Een tijdvak van betrekkelijke rust na het Napoleontische oorlogsbedrijf, van gestadige uitbrei ding van handel on scheepvaart, van gelegenheden te over voor de „pionteren" om hun zaken uit te brei den en tot bloei te brengen, een tijdvak van slecht betaalde arbeiders die nog niet algemeen rijp waren tot protest, van nog gemakkelijk te exploiteeren ko loniaal bezit Dit alles is misschien wat zeer alge meen gezegd, maar dat kan wel niet anders in enkele regels. Wie dien tijd vergelijkt met den tegenwoor digen zal moeten erkennen dat er in de genoemde opzichten zeer veel verschillen zijn met liet heden. Vooral in den tijd waarin de Forsyte Saga aanvangt, 1886, was er voor hen, wier ouders de kansen hadden aangegrepen gelegenhc. te over, het werk van dc vermenigvuldiging hn s bczits voort te zetten. Tot hen behooren de Fe y tes, die in dien tijd deel uit maken van de upyroi-middle class, dc bezittende bur gerklasse, die, hoewel niet behoorende tot de uppcr- ten van de aristocratie, deze toch financieel vaak de loef afsteken. De Forsytes waarvan Galsworthy vertelt zijn uit een oud boerengeslacht Met Jolyon Forsyte vangt de stamboom aan, die Galsworthy ten gerieve van zijn lezers aan zijn boek doet voorafgaan. Uit zijn oud sten zoon, ook Jolyon geheeten, komt de generatie \oort, waarvan de auteur ens verslag doet in zijn eerste trilogie, dc sterke generatie van ti.en kinderen, wier geest representatief is voor dien van het Victo riaansche tijdperk. De tweede Jolyon, door zijn itj- tiemen bekenden „Superior Dossct Forsyte" genoemd, oorspronkelijk steenhouwer van beroep, had zich we ten op te werken tot de positie van bouwmeester. In het begin van de negentiende eeuw was hij naar Londen gekomen", waar hij, „building on until he died" voortbouwende tot aan zijn dood aan zy'n tien kinderen meer dan dertigduizend pond sterling, een kleine vier ton, kon nalaten. De tweede generatie der Forsytes voelt wel, dat zij weinig eer met hem kunnen inleggen, doch één aristocratische trek kon zij toch in hem vinden: zijn gewoonte om Madeira te drinken! Zijn zes zonen en vier dochters hadden zich verder in dc ten opzichte van het bezit opwaartsche richting van den vader bewogen, en hadden bet allen weten te brengen tot wat men noemt „een zekere positie", een zekere standing. Zij zijn de bewakers van het bezit en als zoodanig stelt Galsworthy ze ons ook steeds voor oogen, soms wel eens een beetje al te opzettelijk. Ook laat hij zich te vaak verleiden, om ons vooral ervan te doordringen, dat zij type zijn van hun geheele klasse en verder Iets vertegenwoordigen in zeer sterke mate, dat ons toch allen gemeen is. De auteur had gevoeglijk aan zijn lezers het trekken van die parallel over kunnen laten. Voor velen is misschien het voorbericht niet overbodig, het onthult ons al onmiddellijk bij den aanvang der lezing dc plannen en bedoelingen van den auteur. Hij schijnt wel bevreesd te zijn, dat wij hem andera niet zoo zouden begrijpen als hij wel wcnscht, doch het komt mij voor, dat hij zijn lezers wel wat te laag aanslaat En ook zijn eigen werk: het kunstwerk toch moet voor zichzelf spreken, en do Forsyte Saga doet dit ook. Het bezit is het, dat in deze tweede generatie norm" is geworden: waarmede alles gemeten wordt, uit dit bezit en de onderlinge verhouding tot dat bezit ko men de botsingen en tragedies voort. De Forsytes hebben alles vast en zeker gesteld, het schijnt wel, of zij het leven hebben gedwongen zich naar hun hand te zetten, hun kan „niets mee.r gebeuren", zij hebben zich en hun leven in veiligheid gebracht in hun eigen huizen en te midden van hun eigen bezittingen. Zij kunnen zeggen tot hun ziel: „Gij hebt vele goe deren, die opgelegd zijn voor vele jaren". Maar tn hun levens is toch iets ontvlucht aan den greep van het geld, iets dat ook niet te betalen is; en als hun ziel wordt opgeëischt, als er iels openbaar komt in hun leven van de krachten die niet met geld te ver meesteren en in dienst van hun zekere levens te stel len waren, dan komt het dwaze van hun houding uit en wordt de ijdelheid van hun bezit duidelijk. Men behoeft dit opeischen van dc ziel nog niet te verstaan als het sterven van den lichamclijken dood. Er zijn ook dooden die nog leven, wier ziel opgeëischt kan worden. Zulke zijn de Forsytes, die hun lichamclijken dood ook hebben weten uit te stellen door hun solicde leven. God heeft hun een krachtig gestel gegeven, en het besef daarvan meerdert hun zekerheid en hun gevoel van veilig te zijn. „And yet the figures of Insurance Societies and the utterances of Judges reassure us daily that our earthly paradise is still a rich preserve, where the wild raiders. Beauty and Passion, come stealing in, filching security from beneuth our noses." (En toch verzekeren de cijfers van verzekering- maatschappijen en de uitspraken der gerechts hoven ons dagelijks dat ons aardsche paradijs slechts een rijk voorzien wildpark is, waar de wilde stroopers, Schoonheid en Passie, binnen komen sluipen en liet veilige bezit voor onzen neus wegkapen.) Deze dingen uit een andere wereld, waar de bezits- normen niet gelden, schoonheid, liefde, kunst, olschen de ziel op, en wiens zal dan al het stoffelijk goed zijn? In deze veilige Wereld van het Victoriaansche tijd perk komen stemmen uit dc eeuwigheid, uit dc gees telijke wereld, die de bezitters verontrusten. Het ia niet de schreeuw van het hart naar God, hun hart heeft ook dat eeuwigheidsverlangen zeker gesteld, Maar het is toch het verband met die wereld, die geen menschenziel ooit geheel verloochenen kan, dat trekt en spant, en dat de groote tragiek oproept. Sterker en grootscher zou de auteur het gesteld heb ben, wanneer hij God tegenover den Mammon had gesteld. Ilij was echter gebonden door de historie, en de armoede van deze bezittende klasse in die duffe negcnticndc-eeuwscho Engelsche wereld komt wel heel duidelijk aan het licht, nu de vraag naar God nog niet eens wordt vernomen en slechts tot Zijn boodschappers, de schoonheid en de liefde, het schaarsche verlangen uitgaat Het woord security hierboven vertaald door vei lig bezit is wel zeer typeerend voor de kracht van het bezit Het is moeilijk in een Hollandsch woord over te zetten. Het draagt in zich de beteekenis van veiligheid, verzekerdheid en tevens van eigendom, obligatie, waarborg, cn omvat dus niet slechts „veilig bezit", doch ook „bezit dat den bezitter veilig stelt, hem verzekert en beschut". Dc periode van koningin Victoria draagt wel den naam van gilt-edged period, een tijdvak met vergulde randen, waarin het bezit is belegd in gilt-edged securities, goudgerande obliga ties. Dat is wel het toppunt van security, het sum mum van veilig en beveiligend bezit: „gilt-edged securities", de veilig gestelde waarde! En zoo kon dit Foreytegeslacht in deze gilt-edged period wel zeer duidelijk het typo worden van het Forsytiaansche dat in elk mensch, bezitter of niet, leeft. Do beteekenis van dit werk rijst dan ook uit boven hot historische cn nationale. Het is in diepsten zin algemeen menschel ijk, zooals elk groot kunst werk. En dat is ook wel de reden dat het niet slechts in Engeland, doch ook op het vasteland van Europa zulk een groote belangstelling en waardecring heeft ontmoet Het is een grootsch opgezette fantasie die Gals worthy hier geeft. Geen gcschiedbeschrijving van een bepaald geslacht dat geleefd heeft Meer dan dat: de Forsyte Saga geeft als het ware de essentie van de historie der bezittende klasse in het Victoriaansche tijdvak. „So many people have written and claimed that their families were the originals of tho Forsytes, that one has been almost encouraged to believe in the typicnlity of that species", mcrkt de auteur in zijn inleiding op. (Zoovclen hebben geschreven en beweerd, dat hun familie het origineel was van do Forsytes, dat men nagenoeg ertoe gedreven wordt in het typecrcnde van dut geslacht te gelooven.) Toch verleidt deze typcering den auteur niet tot liet eenzijdige. Want hij is kunstenaar. Het opmerke lijke Is toch in dit werk, dat wij geen van do behan delde personen bepaald gaan haten. Zij blijven, zelfs waar zij het Forsytc-kcnmcrk liet sterkst vertoonen, toch zoozeer ook aan het andere mcnschelijke in ons verwant, dat wij den moed missen, hen te haten of te veroordeelen. Het is de ironische weemoed, waardoor de auteuf dit bereikt. Hij omspeelt zijn scheppingen met zijn ironie, dio hen ziet in hun beperktheid en kleinheid als mcnsch, hun zwakheid cn armelijkheid, de dwaas heid van hun bezit, dat hen niet vrij maakt cn veilig, zoo&ls zij dachten en denken, maar ze juist bindt en ze in hun diepste wezen bevree:%l cn beangst doet zijn. Dio ironie is geladen met weemoed over den voorbijgang van deze stoere menschcn, die toch eens de kern vormden, het bolwerk van het Engelschë nationale leven. In heel dit werk schreit smart over do vergankelijkheid der dingen, over het verdwijnen van oen wereld, die toch nog zoo slecht niet was. De schrijver beweert in zijn voorbericht dat het moeilijk valt vol to houden, dat do toestand van Engeland beter was in 1913 dan in 1880, het jaaï waarvan hij begint te vertellen. Deze overtuiging draagt bij tot zijn objectieve hou ding tegenover die menschen van meer dan ccn halve eeuw terug. Het besef der vergankelijkheid van alle bezit en alle bezittere versterkt don indruk die dit werk wekt, den indruk van de betrekkelijkheid van het aardsche' bezit. Niet slechts is de eigenlijke waarde daarvan in en voor het leven der eigenaars zeer twijfelachtig, maar wat baat het hen ten slotte bij hun dood? Wat baat liet den mensch zoo hij de geheele wereld gewint en lijdt de schade van zijn ziel? Dit w<nrd uit het Evangelie kon als motto boven dit werk staan. Omdat don ook het gevoel van de vergankelijkheid zoo sterk ia, vergankelijkheid genomen ook in den zin van ijdelheid, betrekkelijkheid der aardsche goe deren, kan men deze sage met recht noemen: een epos der vergankelijkheid, -i i Een epos? Verstaan wij daaronder niet iets grootsch, de beschrijving cn verheerlijking van men schcn in wie machtige hartstochten en geweldig* driften woelen, de botsing en tragiek van eeuwige I HS lllilllD nilini!!llHDU3UinHIIJJI LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN EEN HISTORISCHE ROMAN Na het sterven van Mej. L. Engelberts schroef Op- %uaartschc Wegen: „Bij het lezen van dit korte (doods)- beriohtje komt er toch oen gevoel van zelfbeschul diging boven. Immers is deze schrijfster deze Christcnsohrijfster door ons tot nu toe lang niet naar waarde gewaardeerd, ln elk geval ls onze waardeering veel te weinig tot uiting gekomen. De reden hiervan zal wel dezelfde zijn, waardoor ook haar werk bij een veel te klein publiek bekend is." We rneenen in alle bescheidenheid dat dit niet het geval had behoeven te zijn. Het laatste verklaart (laat staan verontschuldigt) het eerste niet. Immers, men moge voor het breodorc publiek in meerder of minder mate als verklaring doen gelden: „De rustige beschei denheid en de hoogo rust der aristocratie maakten haar hoeken, misschien wel gelukkig, ongeschikt voor de massa. Dat werk staat tueeohen al het moderne als iets uit vroeger dagen, waarover langer tijd is gewerkt; tusschen het jagen en haasten van titans als de rust van een oude a tads-gracht in een vergeten stad, waar ook nog de glorie van groote jaren be waard wordt", voor de kritiek en do literaire voorlichting geldt dit ln geen geval. Integendeel do voor lichters op letterkundig erf hebben ziah te ernstiger van hun roeping, wezenlijk goede, waro cn schoone literatuur onder hun mensohen te propugcercn bewust te zijn, naar mate zij bespeuren, dat de afstand tusschen publiek en schrijver te grootcr ls. Daarom mag de Christelijke kritiek, in zoover zij to.z. van L. E. te kort ls geschoten haar gevoel van zelfbeschul diging niet verdooven door de overweging dat het werk van Mej. Engell>erts toch eigenlijk zelf wel een beetje de schuld draagt van haar impopulariteit. Te meer, waar door een enkel letterkundige van gezag onder ons op de beteekenis van I» E. cn haar werk bij herhaling is gewezen. Bovendien is het wel juist, pm te zeggen dat L. E. /ingeschikt voor de massa" ls? Is de bedoeling dezer woorden „ongeschikt voor de massa", dat Mej. Emgolbcrts' romans on novellen geen geschikte eminente lectuur voor de massa zouden vormen, dan zouden we deze uitspraak pertinent onjuist moeten verklaren. Integendeel Iwanr boeken zijn voor ernstige lezers zoowel van geringe als meer dere ontwikkeling bij uitstek geschikte leesstof. L. E. heeft een niet weelderige of bizarre, maar zéér zuivere stijl. Haar boeken, boweikt meest naar oude familiepapieren, kronieken en archiefstukken, voeren ons in gedachte naar die merkwaardige toestanden en gebeurtenissen van do oude tijd, maar zo doen dat niet kroniekmatig, maar levendig, boeiend. Er zit sfeer in, or zit spanning in, de figuren uit het ver leden gaan voor ons leven, wo voelen ons in hun tnensoholijke eigenschappen aan hen verwant. Naast het vele dat ons interesseert omdat het „van vroeger" is, is er ook zooveel in L. E.'s romans dat ons aandoet als van doze tijd. In wezen, ten diepste gronde, in hun streven cn willen, bogecron on lijdon, verschilden de menschcn van twee eeuwen geleden niet von die van thans. Do kunst, dat algemocn- mensohelijke te doen herleven, gelijk het zioh open baarde in hot verleden in de bizondero omstandig heden der historie, bezat L E. In rijke mate. Daarom was haar werk inderdaad kunst, literatuur. Uit do do ode, half vergane schrifturen van lang geleden een levend loven to neconstrueoren tegen de achtergrond van een stuk geschiedenis, dat was de aparte gave van L. E. cn het is te hopen, dat, zij het ook la&t, voor de schrijfster te laat helaas, de belangstelling der serleuse lozers, Ln 't bizondcr die van het christelijk publiek, de uitgeefster eindelijk zal veroorloven, haar boeken geregeld to herdrukken. Een vergeten Procesvoert ons terug naar een merkwaardige tijd in do Friesdhe geschiedenis: de dagen voor en tijdens do revolutie. Ieder kent wel, tenminste bij name, de didhter- staatsman Onno Zwier van Haren, schrijver van De Geuzen. De Harens waren een vrij vertakte familie. Onno Zwier zelf had zich indertijd uit de politiek moeten terugtrekken. Op hot oogcnblïk oohtor dat het verhaal aanvangt ontmoeten we zijn oude, blinde weduwe to midden van haar vele kinderen, waarvan enkele honorabele provinciale ambten beklccdcn. Onder deze gaat het om Willem, grietman van Weststellingwerf. Deze Horen loopt togen de veertig, maar is nog immer célib&telr. Zijn mooder animeert hem, Cecile van Heemstra, de eenige dochter van Mevr. van Heemstra te vragen. Hy verwerpt het Idêo: achttien jaren veraohillen ze ln leeftijd en hot was zijn genre niet Dooh als hij gelegenheid hoeft nader anet haar kennis te maken, verandert hy van Inzicht Cecile echter verklaart dat zy hem onmogelijk kan trouwen, omdat zij in stilte verloofd is mot Willem van Sytzama, haar neef, een engagement waarop *1 G. J, A. Ruye, Zeist, 2e geïll .druk, 1929, iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuininniuiiiuniiinuiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiË vooral haar moeder en de familie Van Sytzama bizondcr gesteld zijn. Zij zelf echter gevoelt ihoe langer hoe minder voor een huwelijk met hem en als zij, na eenige tijd afwezigheid Haren terugziet, vervaagt heel do figuur van Willem van Sytzama voor haar als in een navel. Hiermee vangt de lange, hopelooze strijd om de bruid aan tusschen Haren en Sytzama De laatste had een machtige bondgenoote in Cecile's mama, de eons te een nog machtiger in de bruid zelf. Mevrouw van Heemstra beschouwde de Harens als gelukzoekers, fortuinjagere. Zij waren slechts genatu raliseerde, geen echte Friezen. Het was Willem te doen om Cecile's rijke bezittingen, Vogolsanghstate. Voorts rekende zij onwillekeurig de financiëele mis grepen der familieleden ook Willem toe en wcnschte in het geheel niet to rekenen met het eerlijke, trouwe en onbuigzame karakter cn nobele hart,die deze bezat. Scherp en fel stonden al zoo in zake liefde en huwelijk Mevr. van Heemstra en haar dochter tegenover elkan der. Cecile moest en zou Sytzama huwen, aan wie zij trouwbeloften had afgelegd, gelijk deze be weerde. Cecile ontkende dit ten stelligste. Ware dit wel hot geval geweest, dan was de zaak beslist, trouw- boloften waren immers bindend, bezaten rechtsgeldig heid en konden slechts met bewilliging van belde partijen worden tenietgedaan. Tenslotte denkt Mevr. Heemstra haar wil door te drijven cn sommeert Cile op een bepaalde dag de huwolijksche voorwaarden met Sytzama te teekenen. Maar dit bevel wordt haar nederlaag. Want het drijft Cile or toe, hot reeds overwogen plan ten uitvoer te brengen, Friesland te verlaten en zich in Embden te vestigen. Angst, angst voor haar heersohzuch Li ge mooder, doet haar vluchten. Nog geven moeder en neef het niet op. De oude mevrouw bericht haar dochter, dat zij liaar niet terug wil zien op Vogolsanghsta te, vóór zij Haren opgeeft En Willem van Sytzama maakt een proces aanhangig by het Hof ter zake van de beweende trouwbeloften zijner nicht Dat dit proces niet met bekwame spoed werd ge voerd, kwam door de weinige haast die Sytzama maakte. Hy hoopte nog altijd op een gunstige wending by Cecile te zijnen gunste. En zoo niet, dan verhinder de het proces haar immers met Haren te trouwen Daar komt nu de revolutie. Zij doet in Friesland aarzelend haar intrede. Maar nauwelijks zijn de revo lutionairen, vooral de raddraaier de Bère, zich van hun zaak zeker of dc grietmannen worden afgezet, ja de praalgraven der Friesohe stadhouders worden (Augustus 1795) aan gruzc lemen ton geslagen. Ook dc Harens, zeer orangistisoh, worden door ramp na ramp getroffen. Willem bovendien opgesloten met vele andere oud-regen ton ln het Leeuwarder Blokhuis. De komst der Fransche troepen maakt een eind aan de Friesohe revolutionaire terreur en da oud-griet mannen worden ontslagen. Willem van Haren verlaat nu het land en trouwt mot Cile te Stoinfurt. In 1813, na do restauratie, keerden zij beiden (hun huwelijk was kinderloos gebleven) naar Friesland terug. Na de dood van Cile's moeder vestigde Haren zich op het zoo lang begeerde Vogelsanglistate. Hij was toen zeventig jaarl Zijn concurrent cn tegenstander Willem van Syt zama overleefde allen, die bij de strijd om de bruid van verre of nabij waren betrokken geweest. Hij werd wodor grietman en zelfs lid der Tweede Kamer. Het proces, dat hy gevoerd liad en verloren, zonder het te verliezen, was vergoten. Maar L. E. heeft het door haar kloeke, kunstzinnige roman voor altijd aan de vergetelheid ontrukt. Boeiend is dit book van begin tot eind; do angst, het leed, de verwachting, de uitge stelde hoop, die hot hart kronkt, leven voor ons; aardige, levendige toonoeltjes toekende haar pon; de bladzijden waarin geschetst wordt do botsing tusschen Cecile en haar moedor, de gevangenschap der regenten de tochten van Haren zijn prachtig suggestief. Fijn zinnige lectuur, gewis, maar ook weik vol romantiek, avontuur en spanning, dingen die een verhaal bij uit stek .geschikt" maken „voor de massa". Wo hadden ons voorgesteld in dit artikel tegelijk te bespreken het pos in boekvorm verschenen, laatste werk van onze betreurde schrijfster: De Sterkste. We wendden ons daarom tot de uitgeefster ervan: Universitas te Utrecht, met het verzoek ont tot dat doel een reeccnsie-exeanplaax to zenden. Maatschappij Universitas te Utrecht verwaardigde zich niet op dit verzoek te antwoorden. Deze uitgoversmaatsoliappij stelt er blijkbaar geen prijs op, hot hare to doen om het de Christelijke pers mogelijk te maken naar behooren haar letterkundig- voorlichtende taak to vervullen. En evenmin blijkt haar een uitvoerige, aanbevelende bespreking van haar uitgave in het meestverspreide Christelijke dagblad, dat door tienduizenden gelezen wordt, een ingenaaid recensie-exemplaar van onge veer een gulden uitgovcraprijs waard. Handelsgeest? Het standpunt van „De Literaire Gids". Bij de bespreking van De titeraire Gids (ender Yd- dactie van Colmjon en Vorbraeck, uiig. LiL Boek winkel, Den Haag), eenige tijd geleden, uitten wij eti onze spijt over, dat dit blad vrijwel got»eeJ de Neder- landsohe letterkunde verwaarloost cn allo aandacht richt op het buitenland. Behoeven aldus vroegen we Nederlandsche lezers niet in de eerste plaat* voorlichting inzake lectuur uit eigen land7 De redactie geeft op deze vraag in haai- nummofl van 21 Maart jl. hot volgende antwoord: „Over moderne Nederlandsche lettoren wordt in ona land reeds te veel geschreven, ln verhouding tot het waardevolle erin, waarnaar De literaire Gids met vol harding zoekt Buiten ons land treft men echter op eenige plaatsen een bloeiende bclletrie aan, die, zoo zij hier beter wordt gekend, dus óns literair leven zal kunnen saneeron". Deze verklaring bevredigt ons geenszins. Allereerst ligt in de naam van dc periodiek uit?" drukt, dat de redactie beoogt to go von voorlichting! inzake de literatuur, en niet dc buitenlandse he litera tuur alleen of vrijwel uitsluitend. Door opzettelijk en doelbewust con doel van hof terrein uit te sluiten, kan zy haar taak niet verrichten, overeenkomstig hot program in dc naam van Ivaa* blad gegeven. Er wordt, zegt zij, over Nederlandaahe tottereii reeds al te veel gesahreven, fn verhouding tot hef waardevolle erin. In deze uitspraak ligt opgesloten de erkenning, dat er in de nieuwere Nederlandsche letteren wat waar devols te vinden ls. En waar Dc literaire Gids -hier naar met volharding zoekt, mag zij hot niet veron achtzamen, alleen omdat er door anderen to veel over geschreven wordt. Want door er niet over te schrijven, door het door- loopend te negeeren, suggereert zij haar publick da gedachte dat allo goeds en waardevols in eigen let terkunde ontbreekt en kweekt zij to*. van eigen kunst stelselmatig een geest van antipathie en apa thie onder haar lezers. Wie zioh alleen en uitsluitend inzake literatuur voorlichting overgeeft aan de leiding van De litrrairë Gids (de hecren Colmjon en Vorbraeck zullen het moeten toegeven) moet tot de conclusie komen, dot het hier te lande op letteikundig gebied erbarmelijk by staat. Zoodoende wondt ln ons volk de waan de* nationale inferioriteit versterkt. Over de moderne Nederlandsche letter» wordt in ons land reeds te voel geschreven, zegt De literairë Gids. Accoond. Maar nu is juist De literaire Gids. over de wijze waarop er over geschreven wordt, vaak niet erg tevreden. Te dezen opziohte is haar tonden* bijna uitsluitend negatief. Dit hoeft nut %n is som* noodig. Maar opbouwen is toch altijd nog nodiger. Laat De literaire Gids daarom nu ook, tegenover de vele door haar afgekeurde kritischo methodes, de h.L juiste methode zetten en telkens weer in een prao- tisoh voorbeeld deanonstreeren. Dat heeft waarde, niet alleen voor 't publiek, maar ook voor de kri- tiseerende collega's, die er thans nog niet veel van kimmen! Nu nog dit: „Buiten ons land treft men op eonigC plaatsen ccn bloeiende bclletrie nan, die aoo zij hier beter wordt gekend, óns literaire leven zal kunnen saneeren", schrijven de leiders. Goed. Maar De lite raire Gids bespreekt in haar kolommen niet uitblui- dend de beste specimen van bui ton landsohe litoratuc.^ van welke, bij beter bekendheid ton onoent op eigen letterkunde een bevruchtende invloed zou kumic-n uit gaan. Laten we een voorbeeld geven. In hot nummer van 26 Juli 1929 kwam een artikeltje voor over Zuid- Afrika. Daarin wordt gehandekl over een Engelsch' boek van Annette Joclson: „een kalm verhaal, notjei, gecomponeerd, waarbij de schrijfster voldoende bo ven de ietwat kinderlijke stof staat". De kritikus oordeelt dat het wel een „liolangwekkende beschrij ving is van het uiterlijk bestaan der mensohen iri gindsohe streek", maar: „Van de zieleroerselen i, 1 Zuid-Afrikaansohó Boeren verneemt men niets na-lens dan wat men er altijd voor een oppervlakkigen In druk van had gekregen". M.a.w.: Het boek van deze Engelsche schrijfster bevat wel aardige besohrijvb* gen, maar psychologisch is het hopeloos oppervlakkig; Behoort het nu toch tot do „bloeiende belletrie" „op eenige plaatsen buiten ons land"? En verwachten dl hoeren van een bespreking ervan nu werkelijk so- noerende invloed op ons literair leven? Daarbij komt, dat er naast dit verhaal van Engel sche oorsprong, waarin men over het zielelevcn dei Boeren slechts een oppervlakkige Indruk krijgt, dc laatste tijd romans verschenen zijn van Afrikaanschë auteurs (we denken b.v. aan Mcissiekirui, Skakelt van die ketting en Bodemvas), waarin men wel te* doge wat te lezen krijgt over de zielcroeraelcn «lof Boeren. Bij deze kan men er zich bovendien niet afmaken me{ de bewering, dat er teveel over geschreven zou zija of worden, want het Afrikaonsahc proza is nog altijd het stiefkind, of eigenlijk nog minder dan dat, van het gros der penvoerende vadorlondsche krlti. i oJ. ligt daar voor De literaire Gids een mooi arbeid.-vekfl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 14