LETTERKUNDIGE KRONIEK. Erts, Letterkundig Jaarboek. Verzen, Proza, Drama, Essay. Uitg.: A. J. G. Streng holt, Amsterdam 1930. J Voor de vierde maal verschijnt „Erts". „Erts" kille naam, die tusschcn je tanden knarst als een steentje in het krentenbrood, zoodat je iu gedachten den bakker verwenscht: hij bederft je den eetlust. Hoe komen de heeren aan zoo'n titel? 't Staat te lozen in 't „voorwoord" voor „Erts" 1926. „Erts" doopten wij deze tekstuitgave: een chaotisch geheel in een onvoltooide, doch reeds kernen aan wijzende formatie." En je prakkezcert even: „Een éhaotisch geheel? De heeren zijn wel eerlijk in deze belijdenis. Enfin, daar zijn kernen aanwezig; dus: op hoop van zegen de mijn rngedaald." Alleen maar: je krijgt geen gids mee om je de kernen aan te wijzen, behalve dan maar daar komen we straks op terug. „Elk jaar blijft het mogelijk," zegt de heer D. A. M Binnendijk in Erts 1930, „dat er een juweel wordt ontdekt tusschcn het meer of minder kostbaar gruis. Alleen maar: de juweelen moet je zelf zien op te visschen uit het ook dit jaar woor zeer „chaotisch geheel". Er is een afdeeling „Verzen", vervolgens een af- dceling „Proza", voorts een weinig „Dramatiek", ten slotte een verzameling „Essay's". Wanneer we naar de heeren luisteren, die voor elk oer genoemde rubrieken als 'n soort imprcesario den lezers hun opwachting komen maken, treft het ons, dat ze allesbehalve optimistisch gestemd zijn over hetgeen den ondcrzoeklustigen staat te wachten. Mot het proza onzer letteren moet het aller- bedroefdst gesteld zijn, volgens den heer Lou Licht veld, die zijn opstel als een vuurbaken aan 't haven hoofd van „Erts" neerplantte. Hij wil den weg op naar een „Nederlandsch-Europccsche literatuur", en daar zijn wij nog nauwelijks éón wankele schrede op gevorderd. lou L zegt b.v.: „De boerenromans van Herman de Man of van Coolen, negentig procent van de hol- landsche-binnenhuis-romannetjes van onze schrijven de dames zijn volkomen waardeloos als bijdragen tot een nieuwe en eigentijdsche literatuur, en zij zijn op de Europccsche boekenmarkt van een doorslaande inferioriteit Het zal velen moeite kosten in te zien hoe noodzakelijk het is afstand te doen van dit zoo genaamd eigen genre, en nog meer moeite zal het hen kosten om zich daadwerkelijk ervan los te laaken." Arme Coolen, die in dit „Erts" ook debuteert met een stukje uit z'n boerenroman: Het Donkere Licht. Jou kolen zijn mee van de slechtste! Volgens Lou L. behooren Van Schcndcl, Nyhoff en A. Itoland Holst tot de besten der weinigen, die deze eeuw behoorlijk proza schreven. Ge ziet, lezer, het xneercndcel van ons huidig letterkundig proza is min of inecr waardeloos gruis. Aldus voltooit Lou L. het portret dergenen, die geen proza kunnen schrijven en toch doen „alsof": „De meest simplistische onder doze lieden denken alle gevaar te bezweren door het schrijven van een 'deels gefingeerd dialect, en een deels geforceerd hoog hollnndsch. Deze scribenten geven wat oppervlakkige schilderijen van boeren, burgers cn buitenlui; meestal in zoetsappige, doorcenvlocicnde pastelkleuren, en wat oppervlakkige, intclligcnticlooze boercnpsycholo- gie. Zij mcenen daarmee een typisch-vaderlandscho kunst te creëeren." Lc-zcr, die Coolen met z'n Brabanlsche boerenroman Kal zich niet lekker gevoelen in Lou's lichtveld. Enfin, hij komt er nog genadig af als hij ziet naar wat den eveneens Brabantschcn heer A. M. de Jong, 'den vader van Merijntje, hier wedervaart. „De meest perfide (doortrapte) onder doze roman ciers gaan voort hun Woutertje Pietcrse's (lees: hun j.MerijntJe" W.) te domocratisocren, onder hooge protectie van hun politieke partij (lees: de S.D.A.P. W.). Zij behooren tot het talrijke geslacht van menschen die hun onmacht direct in klinkende munt mogen omzetten .omdat de eerste de beste volgende generatie zich niet eens hun naam meer zal herin neren. (Daar kan de Jong het voorloopig mee doen. - W.). En nu Quérido, het hoofd van Jut voor deze Erts- amokmakers. Hij ziet er zóó u.it: „L>e hoogmoedigsten onder deze schrijvers maken hun topzwaar epos-van-dit-of-dat in een onleesbare gckunstclhcid, die daardoor niemand deert. Zij zijn verweesde utopisten, die hot contact met de demo nische werkelijkheid verloren." De heer Lou L neemt geen blad voor den mond 'om to zoggen, luid en hoog, hoe het niét moet. Maar els hij ons zeggen gaat, hoe het dan wel moet, blijft hij in gebreke cn stamelt hij wat algemeenheden waardoor Lou Lichtveld het literaire veld hcelemaal niet lichter maakt; hij hakkelt wat schoolmeester achtigheden, die bewijzen, dat het ventje erg jong is fin nietwaar Cats, dc oude Cats, wist hot zoo goed: Als apen hoog klimmen willen, dan ziet men licht hun blooteLichtveld schoolmeestert don aldus: „Voor mij is proza de zuivere, in het volksbewust zijn als noodwendigheid ontstane taal." Wat is dit voor een barre algemeenheid, waar nie mand ter wereld iets aan heeft? „Het wezenskenmerk van liet proza is, dat deze taal intact en in haar volle lexicale cn syntactische lijk dom wordt gebruikt" /eide ik niet, dat hier een pedante schoolfrik Iccraart? Hij haalt er :oowaar zijn lexcon voor uit de kast en zijn beduimelde grammatica. „Het proza is de ideale vorm van taal-waarin-wij- mot elkaar-verkeeren; cn heel dc rest is woordkunst". Juist, meneer Lichtveld, maar die ideale vorm zie je daar loopt het nou net over, hoe die wezen moet. En die is bij jou nu ook niet zoo bijster ideëel en wat zegt ons ten slotte zoo'n abstractie van: ideale vorm? Minder dan niets! O juist, lezer, la critique est aisée, 1' art est difficile. Dat wou ik ook net zeggen. De heer Henrik Scholtc heeft het later ook weer over het Proza cn zegt dan: „Over iets, dat er niet is, kan men kort zijn." Die is toch al heel goed. Bij Lou L. was er nog een klein weinig van 't ideële proza; hier is absoluut niets meer. 't Ziet er erg donker uit met dat „Erts"; 't is warempel allemaal waardeloos gruis. Henrik S. zegt: „Negatief zijn allen eensgezind. Dat wij niet al3 proza beschouwen dc ontzagwekkende worsten, die uit de slachtershandcn van Quérido ontstaan, noch ook de marktstem van de ccn-twee-drie klaveraas- speler A. M. de Jong, hoeft hier nauwelijks nogmaal3 geconstateerd te worden." 't Wordt vrij eentonig, lezer: de heeren zeggen het zelf: negatief weten wij 't allemaal zoo héól goed. Ik moet eerlijk bekennen, dat ook de heer Schotte niet het verlossend woord weet te spreken van hoe het dan wel moet. O ja, hij zegt ten slotte: „Wilt gij proza vinden, zoek het in het onhandigste werk van beginnelingen. Als er kansen zijn, schuilen zit daar. En als wij oen poging deden om in het hier volgende althans het beste van een hachelijk staande zaak bijeen te brengen, dan vermelden wij vooral het tot vrijheid doorbrekend experiment van Kuyle cn de kalme klaarheid van Helman." Ik heb er de bijdrage, het experiment van den B.-kath. jongeren Alb. Kuyle nog eens extra op over gelezen. of ik mocht leeren verstaan En ik las: „Het was op dien avond dat deze engel, engel werd. Zij liepen; elk bukken, rustig en overwogen, naar een driehoekglinstercndc beukennoot was een maat streep in hun wandeling. De schilder was wijs, en dezen avond gedwongen oud omdat hij zijn bloed jong wist maar beklemd." Ik vrees, dat aan zulk proza het intellect, liet ver nuft, zoo ge wilt, mcér deel heeft dan het hart En om het hart gaat het in de literatuur, en heel de rest is woordkunst Ik las ook extra over dc bijdrage van Albert Hel man, een beschrijving van „Venetië" en ik beken, dat dit proza zeer bekoort, van een prccieuse voornaam heid is, vol stemming. Toch zal de lezer uit déze bij drage niet leeren kennen het bizondere proza van den schrijver van „Mijn Aap schreit" en „Hart zonder land". Wilt ge, lezer, nog iets gepeperds genieten uit de afdeeling „Proza" van dit „Erts"? Luister naar Willem Pijper, een musicus-componist, die een opmerkelijk proza schrijft, in dit geval schcrp- sarcastisch over „Muziek cn Journalistiek": „De mecning van een courant is de G.G.D. (Groot ste Gemecne Dcclcr) van dc diverse stuntelige lief hebberijen van een onmondig cn gedesoriënteerd (niet op de hoogte zijnd) publick geworden. Voor zuiver critisch werk is in de pers geen plaats meer; aan een bleek en opgeruimd verslag heeft men genoeg en de fotopagina doet do rest. De volledige verdwaasdheid in muzikale zaken van onze door radio cn gramo phone vergiftigde tijdgenooten; dc stuurloosheid van de optredende kunstenaars, die het spoor bijster raak ten in het labyrinth van stijlen, stroominkjes en modes; de achteruitgang in technische vermogens, mogelijk gemaakt door het ontbreken van bevoegde critische instanties, zijn nog pas de eerste gevolgen van de huidige journalistieke vulgariseeringstcnden- zcn." En verder: „De bouwers der kathedralen, dc Marcnsscn en Orlanden", de feestvierende schilders van onze 17d« eeuw hebben nooit aan het euvel der actueele be roemdheid geleden. Zij hebben daarentegen gebouwd, gecomponeerd, geschilderd. Zij hebben hun werk verricht, zonder de toejuichingen van het scheillinkje, zonder de kunstmatig opgewekte belangstelling van een imaginair jdenkbeeldig) millioencnpubliek. Zij konden zichzelf zijn in die anonieme tijden; en hun publiek had nog nie4 geleerd nieuwsgieriger te zijn naar hun ontbijt dan naar hun oeuvre". Willem Pijper zegt wel rake dingen over dc ver vlakkende ten,denzen iu '1 geestesleven van dezen tijd. Er is veel „verwildering". Als de heeren van „Ents' dan ook maar de oogen open mogen hebben voor dc geestelijke verwildering die zich manifest eert in het chaotisch geheel der „Erts"-bijdragen. Geestelijk staan ze allen los van elkaar, tenzij één in 't negatieve. Teun de Vries geeft in z'n „Zelfportret" deze ka rakteristiek, die voor heel velen van de jongere lite ratoren geldt: „Met geen aardsche zekerheid geboren dan die van den dood, cn de hemclsche verloren o geheim van wijn cn brood! haat ik allen, die de tijd mij tot gezel cn meester koos, ga ik eigen duistrc wegen, zonder ster cn vredeloos. De liberale politici van voor ecnige jaren waren vertoornd op Dr. A. Kuyper, die gewaagde van paga- ristische factoren in ons volksleven, daarbij doelende on de toenemende ontkerstening van ons cultuur leven. Zij waren echt verontwaardigd cn logen boos dat Kuyper hen voor paganisten had uitgemaakt De poëzie van de jongere modernen maakt 't heel duidelijk, hoe goed Kuyper heeft gezien, 't Is bijna al les paganisme, wat de klok slaat En de jongeren komen eerlijk voor hun heidendom uit Jan Groeshoff spot: Wij hebben waarlijk nu geen tijd Om ons te pijnigen met morgen Heb lief en laat fiolen zorgen En lach om de bestendigheid Dit gaat voorbij, die dag, dat lied, Do liefde en alle dure eeden De som van deze vluchtigheden Dit is geluk, en anders niet Halbo G Kool stottert dit „Delirium": Geef mij dc koppen van die flesschen ik wil brandei) de toonbank is een ijskam van verlangen dit glas volt stuk meteen en met hun zessen Zie ik ik zie Wat druipt er langs mijn handen? Het schreit! zie Ik maar drie dc wanden Zijn gaten in de eeuwigheid. Eigenaardig: Alie WijhcSmeding snijdt in haar proza-bijdrage ook al het „delirium" aan: ze gaf een fragment uit haar jongste roman, dien we hier bin nenkort zullen bespreken. Geen wonder, flat de firma Simon Rijnbende en Zonen van Schiedam in het 'n „Blijmoedig maand blad" de volle medewerking verkreeg van eenigo moderne dichters en prozaïsten, wier namen ook „Erts" sieren. Van de dichters, die aan „Opwaartsche Wegen'' medewerken, treffen we hier alleen Martin Leopold aan. een opmerkelijk talent Onder dc prozaïsten en essayisten vindt ge geen enkelen naam van buiten het paganistisohe kamp, tenzij dan enkele R.-katho- lieke scribenten. De verzen van A. Roland Holst, J. C. Bloem er» Biuning bekoorden ons 't meest; cn dit zijn de dich ters van een oudere generatie. Ik eindig met een aller modernst grapje van Wil lem ten Berge: De oliejas van Sint MartIJn. De rook van mijn pijp waait naar dc regen De rook van mijn pijp waait uit het raam, Sint Martijn wees den dichter genogen, Sint Martijn geef den dichter een oliejas een oliejas aan het meisje dat zijn verzen las, dat droomde dat 'k een Maltezer Bidder was. Of hebt gij maar één oliejas, goede Martijn, dan zal 'k met dat meisje die oliejas deelen, één arm in een mouw, in dc ander een vrouw, wie zou in zoo'n oliejas zich vervelen? O dc regen kan mij niet sohelen, regen klets maar op mijn oliejas, ik wou dat er eeuwig zoo'n regen was, en éón oliejas om samen te doelen, ik wou dat 'k een Maltezer Ridder was (waar is het handje dat ik zou strcelon?) De rook van mijn pijp waait uit het raam, de rook van mijn pijp waait naar dc regen, ik bid om een meisje en een oliejas, ik wou dat 'k een Maltezer Ridder was, Sint Martijn wees den dichter genegen. Ook een medewerker van Simon Bijnbendc en Zo- non's Schicdamsche „Blijmoedigheden"? Net een grog je gehad, een oue klare of de nieuwste „cock tail" naar binnen gewerkt? Van verwildering gesproken. A. WAPENAAR, O -0if- 31 Bjiiiuuiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiii iiuiuuuiiiimuuiiiiiniiiiiiiiiii LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN sniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiniiiii iii)niiiiiiiiiitinmnntimiiiiii!ituiirainiiiiiiuiuiiiiiiiiiiiiiiiuuiniiuiuiuiitiiiiiu!iii=i!iiiiiiiiiiiiiiiiiirniniiii;iiiiiiitiiitiiiiiti!itititiiiniin!iiiiiiiiiiii<rr: NIEUWE STUDIES. lil. Zwervers, door G. KNUVELDER Dc bundel „Zwervers"1) van Gerard Knuveldcr, een auteur, welke ook behoort tot do groep der jong- katholieke letterkundigen stemt met Itoofbouiv van Anton van Duinkerken hierin overeen, dat hij t.o.z. der principioel-roomsche kwesties oen besliste klank doet hooren. In twee opzichten echter verschilt Zwervers van Hoojbouw. Knuvelder's stijl is minder Chesterton- niaansch dan die van zijn vriend. Hij overbluft niet met paradoxen en vrcesclijk ln elkaar of uit elkaar gedraaide zinnen en wijsgecrige interpretaties. Hij heeft een voor het publick veel leesbaarder boek ge schreven dan Anton van Duinkerken. Gerard Knuvel dcr is ook te volgen door hen, die het werk, dat hij behandelt, zelf niet gelezen hebben. Zijn opstellen eijn model-literairc-kritiekcn: klaar, bchecrecht, wei- gecomponeerd, instructief. Een tweede verschil is /lat er in „Zwervers" meer eenheid is in de onderwerpen. Knuveldcr handelt over dusdanige auteurs, van „wier literairo beteke nis welhaast een leder overtuigd is": Knut Ilamsun, Miguel de Unamuno, IIcnriëtte Roland Holstvan dor Schalk, R. H. Benson en Sigrid Undsct, figuren al te gader, die ook voor het culturecle cn literaire leven van ons volk bcteokonis hebben, ook dc buiten landers, wijl zij door goede vertalingen voor ons zijn te bereiken. Deze kunstenaars verheugen zich op het oogenblik in min of meerdere algemcenc belangstel ling. We kunnen het alleen betreuren, dat „Zwervers", wat erg klein Ls uitgevallen; evenwel Knuveldcr is gocn veelschrijver, maar een degelijk, noest werker, van wie wc ongetwijfeld later nog wel eens een uit- gobrcidcr bundel studies mogen verwachten. Inmid dels aanvaarden we deze eerste oogst dankbaar De titel van de bundel is'ontleend aan een roman vanKnut Hamsun: Zwervers. Dat eene woord typeert leven en werk van deze zeventigjarige Noor volkrv mcn. Hij is zelf een zwerver, zijn helden zijn zwer vers. Ieder is zwerver. Hamsun zegt daarmee niets vreemds, niets geweldigs. Hij geeft alleen op zijn ma nier uitdrukking aan wat alle menschen hebben moeten erkennen: dc mcnsch is een vreemdeling op aarde, losgeslagen van zijn anker, hunkerend naar liet toekomende, zijn leven %is een pelgrimage. „Ja wij zijn zwervers op dc zeaardc, wij trekken door 6tormcn en woestenijen, soms kruipen wij, soms lopen wij rechtop cn vertrappen elkander". Tot zoover kunnen wij het met elkander eens zijn, dc waarheid is zoo universeel mogelijk gegeven, cr is geen entkomen aan. Maar dan gaan do wegen uit een: voor Hamsun is het leven, dat poosje rondschar relen en krioelen hier op deze planeet, onverbiddelijk eindigend in het graf, een doclloozc klucht. Boven dien niet een erg plezierige: „die Menschen habcn es nicht gut". „In zijn vervanging der algocdc Voorzienigheid door een gruwelik, blindelings heersend noodlot is (Ham sun's Het laatste hoofdstuk) voor het bewuste deel volstrekt heidens. Maar bij al z'n heidendom door een onvcrzettclik streven naar waarheid cn inzicht be zield ,is de schrijver oen eerlik mens, die met heel de macht van zijn geest en wil, met heel zijn mensc- lik cn artistiek aanvoelingsvermogen huishoudt onder do moderne mensheid om te zoeken naar do zin des levens". Een immanent noodlot behccrscht do levensgang. Waar Ilamsun met het groote heimwee geen raad weet en hij uit het wereldraadsel geen wijs kan wor den, wel weet van wat onder dc herfststerren woelt en beweegt maar aan de wereld cr boven niet gelooft, beeft hij voor do mensch maar éón troost: duchtig aanpakken in goed en kwaad! Miguel dc Unamuno komt in zooverre met Ilamsun overeen, dat ook hij de gespletenheid, de verdorv beid van het aardsche leven in al zijn erbarmelijkheid ten toon stelt. Dc Unamuno ,wie hot gelukt is „een roman te bouwen, die op psychies gebied het moderne levenstempo realiseert", demonstreert „de onvoldoend heid van het menselik leven in de natuurlikc staat". Zijn werk vormt, in zijn ncgativiteit, „oen grandioos pleidooi voor de genade". Do kritikus geeft een duidelijke, de hoofdzaken-be lichtende ontleding en typeering van achtereenvol gens de volgende boeken van de Spaansche roman cier: Een kerel uil één stuk, Tante Trui, Abel San,- chez, De Man den mist. Deze romans, aldus Knu veldcr, „hebben de schoonheid van Vondcl's Lucifer, de mateloos-hoogmoedige die gevloekt word". Van Henrictto Roland Ilolst neemt Jtnuvoldcr eerst De held en de Schare in bespreking. Voor dc Dichte res is Garibaldi, de held, de groote strijdbare revolu tionair der vorige eeuw, de strijder voor volksvrijheid 6ii volkssoevereiniteit. „Het is voor dc lezer van dit boek handtastclik duidelik, dat het beeld zooals Henrictto Roland Holst dit ontwerpt, niet juist kin zijn" .Haar boek is een kunstwerk, dat „als roman- Hese verbeelding van een willekeurig tijdperk een woergalooze schoonheid in zich bevat", doch het blijlt onuitsprekelijk droevig, dat haar groote, schier bovcnmensclielijkc liefde „wild woedend zich afzet van 's levens geringheid naar grootse doeleinden zon der nochtans haar oorsprong cn einde te kennen, zich afsluit van de eeuwige kracht waaruit zij voor ge heel de mensheid immer weer kan regenereren". In haar studies Over Leven en Schoonheid is een verschuiving waarneembaar, wat aangaat haar waar- deering van het historisch materialisme. Toch blijft zij zweren bij do van nature goede mcnsch en „tracht zij met natuurlike mensen een gemeenschap te ves tigen, die slechts bestaan kan in een bovcnnatuurlike samenhang en eenheid". „door welke verschrikkingen 't moge voeren, ik laat niet los, nimmermeer laaf ik los", zingt ze in Tusschen Twee Werelden (1923). Dat nódat zij do debacle van het kommunismc in Rusland zag cn erkende. „Aan do donkere nachthemel die de wereld omduis- tert, staat, vreemd fantoom, dc grote witte gestalte v vrouw, die zich neerbuigt tot dc mensen. Op haar lippen bloeit 'n liefdewoord. mocht ook zij erkennen wat haar tot vrede strekt! Dan zou dit tans verwilderend hart haar hei lige liefde laten stijgen tot 'mglorifikatie van dc Al lei-enigste die haar waardig is, cn die haar belonen zal met de stromen zijner goddclike liefde; Hij dc liefde dezer vrouw op wonderbare wijze door gloeien van 'n bovennatuurlik vuur, dat in haar oorden, dan gesproken tot do mensen in dienende democd om wille van dc Gekruiste, strak zou bran den als 'n pinkstervlam: 'n grote witte vlam boven de wereld, al vergingen alle stelsels cn siestcmen". Ook Dirk Coster verzet zich nog immer tegen deze goddelijke liefde, waar hij de waan koestert dat eens .ergens op een oogenblik van den tijd de collectieve ziel der menschheid het (wentelend mechanisch nood lot zal weten) te achterhalen". Robert flugh Benson cn Sigrid Undset, echter aldus K. behooren tot de „mensen die in hun hoofd een lichte klaarheid en bestendige zekerheid dragen aangaande de betekenis van dit leven, voor hier en hiernamaals,". IV. Het Sprookje, door JAN DE VRIES „Nederland kan er zich op beroemen, naast Enge ls rid, den zin voor het sprookje het grondigst ver loren te hebben". Aldus prof. Jan dc Vries op dc eer ste bladzijde van zijn bundel folkloristische studiën: Het Sprookje7). Hoe komt dat? De vaak gegeven verklaring van dit verschijnsel n.l. dat het Calvinisme (dat zijn stempel op 't Neder- landschc volk heeft gezet) met zijn afkeer van super stitie cn ijdclc kunsten „alle knoppen, die zich aan den boom der volkstradities zetten" doodgeknejion zou hebben, wordt door dc schrijver gewezen van dn hand. Met oen herinnering aan Macrlant's proloog tot zijn Rijmbijbel: Nu mcrct, ghi die hier in zult lesen Wat nulscap hier an zal wescn spreekt hij het vermoeden uit dat 't nuchtere, alle- daagschc in ons volkskarakter do oorzaak is geweest .,van hot afsterven dezer simjjcle kunst, wier nut immers niet meer was dan dc vreugde der kinderen en ae vroolijkheid der avonduren!" Toch het sprookje behoort tot dc nationale cul tuurgoederen. „Hét sprookje is de too ver fee van droo- iocnland". „Een goed sprookje is een volwrocht kunstwerk". Van bijzonder belang is het sprookje ook voor de wetenschap. Met onvermoeido ijver is de sprookjes- voorraad van vele, ook primitieve volken geordend, vastgelegd, onderzocht. De gebroeders Grimm waren de eersten die de ba- tockcnis van sprookjes en sagen hebben ingezion. Zij meenden dat dc sprookjes de neerslag waren van de oude heidcnscho mythen in de volksoverlevering en dat de Gcrmaansche sprookjes oorspronkelijk afkom stig zijn van de Indische religieuse literatuur. „Zoo heeft sedert overoude tijden een onenderbro- ken, deels literaire, deels mondelinge overdracht van vertellingen uit Indië naar alle windstreken, gedeel telijk evenwel ook uit het Westen naar Indië plaats" (Johannes Hertal). De vraag naar do oorsprong van het sprookje schijnt echter thans verder van een definitieve be antwoording af dan ooit Wel kent men door de his- torisch-gcografische methode, voor liet eerst door Ju lius Krohn toegepast op hot beroemde Finsche volks epos Kalevala, van ccn twintigtal mondelinge overlo- cringen fabels, sprookjes en grappen de ontwikke lingsgang, maar een samenvattend oordeel kan nog niet gegeven, omdat de oritwikkelings- en verbrei- dingsgeschiedonis van nog te weinig sprookjes is on derzocht. Dc theorie der Grimm's dat in de volksverhalen de ocrduitsche mythe is overgeleverd, heeft af gedaan. Niet te ontkennen is evenwel, dat er elemen ten, motieven in dc sprookjes voorkomen, welke val len buiten het dagclijksclie leven cn ontstaan schij nen te zijn in dezelfde ideeën-wereld als de heidcn scho, mythische voorstellingen. Prof. Saintyves ziet er dc tot verhaal geworden weerspiegeling eener vroegere werkelijkheid in. Hij •erbindt het sprookje met de ritus. „De verhouding tusschen sprookje, mythe cn ritus kan men zich aldus voorstellen: de ritus ls een han deling van magischen aard, oi>gcvat als de herhaling in het verleden geschiede handeling of als de zinnebeeldige weergave van een kosmisch ve^ schijnsel .De mythe betrekt deze handeling op dc reld van het bovenzinnelijke, verbindt haar met d^ monen of goden; zij verklaart den ritus voor de in gewijden. Het sprookje echter is bestemd voor het volk cn het beoogt daarom ook niet anders, dan de handeling onder woorden te brengen". Ofschoon Saintyves niet de verklaring heeft ge bracht, heeft zijn hypothese beteekenis, waar zij ccn verhand heeft aangewezen, waarop men tot dusver niet of nauwelijks de aandacht gevestigd had. „Immers zegt prof. Dc Vries van alle volks overleveringen is er misschien geen zoo nauw met het primitieve denken verbonden, als het wonder sprookje. cMer dan fabel cn legende, dan novellistisc£ verhaal en „schwank" groeit het wondersprookje uit de ónbestemde diepten van de volksziel omhoog. Zijn wortels dringen door de cultuurlagen van vclr eeuwen heen tot den echt-heidenschen ondergrond vanhet volk. Ze op tc vatten als enkel literatuur, kan alleen dc vrucht zijn van eenzijdig rationalistisch denken. Die talrijke overblijfselen van magische han delingen en primitieve gebruiken zijn niet enkel mo tieven, waarmee de oude vertellers hun sprookjes stoffeerden, zij vormen samen een geestelijk leven, waarvnn die wonderverhalen de natuurlijke bloesems waren". Het sprookje heeft oen eigen stijl. Ilij is onnavolg» baai. Richard Berge onderscheidt drie soorten sprookjes- stijl: dc onpersoonlijke, persoonlijke en ritmische stijl. Dc onpcrsoonlijk-gcstylecrde verhalen missen leven. Bij dc tweede categorie heeft de verzamelaar het ob jectieve materiaal subjectief bewerkt. Dc goede sprookjesstijl is rytlimisch cn vrijwel constant voor iedere vertelling. „Evenals het volkslied in stijl cn versvorm ccn zeer hechte .traditie vertoont, die slechts op ondergeschik te punten kleine persoonlijke afwijkingen toelaat, zoo Ls het ook met het sprookje". Het sprookjes-ver tellen (het echte) is daarom een groote kunst. In het Oosten was het verhalen ervan con beroep. In Rus land hadden vele edelen vaste vertellers in hun dienst Het echte sprookje bezit ook in zijn vorm „de fris- sche onmiddellijkheid zooals het leven buiten op den akker die bezit". Er is tusschcn de sprookjes van primitieve cn gecul tiveerde volken o.m., ook dit verschil dat de eerste vaak abrupt, en oogcnschijnÜjk weinig samenhangend zijn .terwijl de laatste meest in zichzelf afgesloten en logisch opgebouwde verhalen zijn. Dc logische bouw is product van een betrekkelijk hooge kuituur. „(De) vormvastheid van het Europccsche sprookje is dus niet in de eerste plaats een gevolg van ccn in het volk levend stijlgevoel ,maar zij is dc vrucht van een lange kunsttraditie, die gedragen werd door de beste cn edelste geesten der opeenvolgende generaties. Men zou met ccnig recht kunnen zeggen, dat dc Beo wulf en dc Eddaliedercn moesten zijn voorafgegaan, voordat het Gcrmaansche volkssprookjo kon ont staan. Voor dien tijd waren cr slechts motieven, dia een jiopulair verteller wel in een recks van avonturen kon aaneenrijgen, maar die eerst door een welbewust kunstenaar tot een waarachtig geheel konden wor den samengevoegd". Welke samenhang bestaat er tusschen volkskunst cn literatuur? „Zocht de literatuur verfrissching aa»» dc nooit opdrogende bron der volkskunst, of omge keerd, spijzigde zich het volk mot wat er afviel van dc tafels der rijken des geestes?" Dr .De Vries wenscht zich bij do beantwoording van deze vraag te hoeden voor generalisaties cn categ> rischc beweringen, maar poneert wel do meening, dat een groot deel der populaire traditie afkomstig ia uil de schriftelijke literatuur. Ziehier in korte trekken, door ecnige citaten ver lucht, de inhoud van het bock, dat ons over de bcteo konis, wetenschap, inhoud, stijl cn vorm der sj>rook- jes interessante dingen vertelt en gezichtspunten be doelt te openen. De resultaten van wetenschappelijk onderzoek worden op populaire wijze verwerkt dooe ccn geleerde, die op dit gebied als een bekwaam do cent mag worden beschouwd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1930 | | pagina 14