O DE JAGER Daar ging een jager op de jacht Hij had een groot geweer En pochtte: „Hazen vang 'k er acht, Patrijzen nog veel meer!" O, booze, boo ze jagersman, Wat heb je er an? Daar ging een jager op de jacht, Hij werd zoo moe, zoo loom. Ga zitten, jagertje, slaap zacht En droom een blijden droom O, luie, luie jagersman. Wat heb je er an? Het jagertje sliep kolossaal, De vogels kwamen neer En zetten, door en door brutaal, .Zich netjes op 't geweer. Word wakker, luie jagersman, Word wakker dan! Eén vogel, op de jagcrstasch, Had pret, het meest van al. En, schoon 't niet heel behoorlijk was, De haasjes hielden bal. Word wakker, luie jagersman, Word wakker dan! Daar ging een jager op de jacht Hij had een groot geweer En pochtte: „Hazen vang 'k er acht, Patrijzen nog veel meer!" O, luie, luie jagersman, Waar zijn ze dan? Uit: ..Vrij ONS KNUTSELHOEKJE. VI. Nog eens weer twee vierkanten van 12 X 12 c.M. Teeken hierop de lijnen, welke ik er ook op tee- kende. Deze Innen moeten „geritst" worden. Wat dat is? Je snijdt er niet doorheen, maar zóó diep, dat je gemakkelijk langs die lijnen het karton buigen kunt. Houd je het karton, dan gebogen tegen het licht, dan kan je heel zwak het licht er door heen zien. Doe het maar een paar keer. 't Valt niet mee en later komt het vaak te pas. De B-ers maken een lijstje voor 'n staande prent briefkaart. B I is de voorkant. Zie je hoe je de opening om randt? Eerst de lange zijden. Knip bij A en B in rechthoekig op de lengte en vouw het strookje tus- schen a en b om. Voor de korte zijden neem je strookjes, die precies zoo lang zijn als die zijden en welke je naar buiten schuin afknipt. B II is de achterkant, ac en bd uitsnijden; ab rit sen. Plak de kaart tusschen B I en B II. Gelukkig, eindelijk was 't één uür. De onderwijzer dankte. Hij bad: „Heere, als wij kwaad gedaan hebben, geeft ons dan den moed om ons kwaad te belijden." Toen Jan 's middags thuis kwam, merkte zijn moeder, /dat hii erg stil was. Anders kon hij zijn „Scheelt er wat aan, jongen?" „Neen moeder, alleen een beetje hofdpijn?" Jan dacht er den heelen dag over, wat hij doen moest. Moest hij aan meneer vertellen, dat Kees van Wijck dat geld weggenomen had? Maar dat was klikken. En klikken is immers erg leelijlc. Neen, een verklikker wilde hij niet zijn. Maar stelen was toch iets heel ergs. Misschien zóu meneer denken, dat 'n schooljongen het gedaan had en dan zou een onschuldige gestraft worden. Toen Jan dien avond naar bed ging. kon hij het niet langer uithouden. Hij vertelde alles aan zijn moeder; die kon hem immers het best raad geven. Zijn moeder praatte een poosje met hem en toen legde hij zijn hoofd rustig neer. Hij wist nu, wat hij den volgenden dag moest doen. Hij was blij, dat hij 't aan zijn moeder verteld had; nu kon hij kalm gaan slapen. Den volgenden morgen wachtte hij zijn vriend Kees op. „Zeg Kees, ik vertel het aan meneer, dat is veel Ik durf het zelf niet te zeg- erg, dat ik het gedaan heb. Ik ïict slapen." uur samen naar meneer Van buiten staan." Goed, doe het r gen, maar 1t spijt kon vannacht bij „Dan gaan we om 9 Zuylen; blijf jij dan mi ^o gebeurde het. £383S383S3R3PPB38a83B8B3SE3E3 KAN UIT DE VELE VtiKöCHlL- LENDE SOORTEN KOFFIE SAMENSTELLEN KANIS KAMPEN SP.'CIAL 4! GROENBAND 39 VRAAGT ZE UWEN WINKELIER 83 83 83 83 83 83 S3 83 83 83 83 83 83 83 83 83 83 C I. Bij C II en III zie je, hoe je het bakje met overstekenden bodem, omranden moet. Leg het strookje als bij C II. Je hebt het zóó lang genomen, dat het aan weerszijden uitsteekt. Knip nu evenwijdig aan de lengte het stukje, dat tegen den opstaanden zijkant komt te liggen. Plak dit vast tegen dien kant. Knip verder op het hoekpunt in de richting van het pijltje en werk het hoekje af, zooals we dat gewoon zijn (het onderste driehoekje aan drukken en het bovenste naar beneden omslaan). Werk het vakje verder af. Bij de binncn-beplak- king denk je er wel om, dat je eerst de grondvlakken beplakt en daarna de opstaande kanten. Jan vertelde alles c hij kon. Zijn zusje w heusch erge spijt van. „Zult U hem niet al te erg straffen, i „Neen jongen, wees maar gerust. Ga nu maar heen cn laat Kees binnen komen. Ik vind het aardig van je, dat je een goed woordje voor je vriend doet." Wat meneer en Kees samen gesproken hebben, weet ik niet precies. Maar 'k weet wel, dat ze in 't ver volg de beste vrienden waren. Jan en Vees bleven ook nog lange jaren goede kameraden. J. v. B. ONS TEEKENHOEKJE. Deze week geven we alleen het portret vai heer, geteekend door A. Vrolijk, oud 12 jai Scheve TOCH GEEN VERKLIKKER Met een ernstig gezicht kwam Meneer Van Zuylen, de hoofdonderwijzer, de klas binnen. Dadelijk zaten allen recht en netjes iii de banken; wie zoo pas nog babbelde was nu zoo stil als een muisje. Wat zou meneer hebben? Iets vroolijks was het niet; dat- kon men wel aan zijn gezicht zien. „Mag ik even storen, meneer?" En nu wendde de hoofdonderwijzer zich tot de klas. „Jongens, ik heb jullie iets te vertellen, wat nog nooit op deze school gebeurd is. Gisterenmorgen is er geld weggenomen uit het spreekkamertje, twee gulden en een kwartje. Het zou me erg spijten, als een van jullie dat gedaan heeft, laat hij dan straks om 11 uur even bij me komen. Ik hoop, dat de schuldige er eerlijk voor uit zal komen." Even was het doodstil, maar toen gonsde het zachtjes door de klas: „Wie zou 't gedaan hebben?" 't Was maar goed, dat de hel van 11 uur gauw ging, want er was geen aandacht meer voor de taalles. De kinderen gingen naar buiten, behalve een paar jongens, die nog strafwerk moesten maken. Daarbij behoorden ook Kees van Wijck cn Jan Verweel, die dicht bij elkaar zaten. Kees zat met een hoogrood gezicht over zijn schrift gebogen. „Zeg Jan", fluisterde hij. toen de onderwijzer naar buiten gegaan was, „zal ik je eens wat vertellen?" „Wat dan?" „Maar je moet het tegen niemand zeggen." „Natuurliik niet." „Ik heb dat geld weggenomen, ik heb er wat voor gekocht voor mijn zusje, die is zot» ziek en vader heeft geen geld." Jan schrok en zei niets. Dat had hij niet gedacht, dat zijn vrier.d Kees een dief was. Kees een dief! Hoe was dat mogelijk? Maar hij had dat geld immers voor zijn zieke zusje genomen. Was het dan wel zoo erg? Maar 't was toch stelen. Zoo zat Jan bij zich zelf te denken. Toen de les weer begon, dacht hij maar aldoor aan Kees. De onderwijzer moest hem een paar keer ver- j bieden, omdat hij niet oplette. ""NT ALLERLEI. Lodewijk XV bezocht eens het bagno te Toulon en daar het een dag van groote herinneringen was, had de koning het recht, een der veroordeelden vrijheid te schenken. Door Lodewijk ondervraagd, gaven allen voor onschuldig te zijn en noemden zich onge lukkige slachtoffers van een gerechtelijke dwaling. Neen, toch niet allen, één was er, die oprecht zijn misdaden bekende en toen deze geëindigd had, zei de Koning: „Maakt, dat deze slechtaard hier weg komt, hij zal al deze brave menschen nog bederven." WAARHEID SPREKEN. Eenige jaren geleden werd een gevangene na een driejarigen straftijd ontslagen. Bij het heengaan be loofde hij aan den gevangenispredikant, zich altijd aan de waarheid te zullen houden. Hij, meldde zich bij eene voorname firma om werk aan. De vraag, die hij zoozeer vreesde kwam: „Waar waart gij de laatste drie Jaren?" Zijn hart bonsde, toen hij antwoordde: „In de gevangenis te Z." On de.vraag waarom, luidde het antwoord: „Wegens bedrog". „Hoe durft gij dat 333 zoo ronduit te zeggen daar gij toch wel begrijpt, dat ik u onder zulke omstandigheden niet zal kunnen plaatsen?" „De gevangenispredikant heeft mij aan geraden, altijd de waarheid te zeggen, en, ik heb hem dat beloofd". „Hebt «rij hem ook beloofd voortaan eerlijk cn trouw te zullen zijn?" En op het bevesti gend antwoord nam de patroon hem in zijn dienst. VOLHOUDEN. Aan een kleine jongen werd eens gevraagd: Hoe leerde je schaatsenrijden? „Door telkens op te staan, als ik viel," antwoordde de snaait. Daarin ligt voor eiken jongen en elk meisje een levensles: „Sta op, als ge valt!" EEN VREEMD DORP. Te midden van een woestijn in Noordelijk Perzië ligt het dorp Eydi Kast, gebouwd op een honderd voet hoogen heuvel. Overdag liggen over een afgrond een paar nlankcn. die toegang tot het dorp verleenen. Deze planken vormen een brug, die leidt naar een soort poort, e en gat in de hooge zijde van den heuvel, ■"s Avonds worden dé planken ingehaald en ligt het dorp afgesloten van de wereld. Het dom telt een 500 inwoners, die afgezonderd van de beschaafde wereld, manieren en gewoonten' hebben, die alleen hun eigen zijn. Ze wasschen zich met zand, eten alle spijzen rauw, slapen op stroo, gebruiken een steen als hoofdkussen, enz. Zieken worden behandeld door een wonderdokter, die eenige geheimzinnige teekens krabbelt op een blad, dat door de patiënten wordt opgegeten. WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN. No. 157. Met M een deel van het jaar; met t een lekkernij; met v een water en met st een lichaamsdeel. No. 158. Vul de stippen in, dan krijgt ge spreekwoorden. 1. M n k n g n z r e h nd n b k n. 2. V z v r e s w r en i t D a d p 1 e No. 159. Iets wits, ovaals, viel op den grond, En geel was het plots op den grond. No. 1G0. Ge hop as me jool Piet paard. Van bovenstaande woorden moet je de beginletters door andere vervangen; dan krijgt ge een spreek woord. Oplossingen Nas. 153—156. No. 153. N Noorwegen. Woerden Noorwegen Nijmegen tijger pen No. 154.* Zwaard, Edam, Merwede, marmer. Zwamanerdaan. No. 155. Slanglang. No. 156. Pretoria, KUNSTJES EN SPELLETJES. Oplossing van het 16 cirkels vraagstuk. Hier is de oplossing van het vraagstuk van de vorige week. Zooals je ziet zijn alle 16 cirkels ge sneden door zes rechte lijnen. EEN KUNSTJE MET CIJFERS. Hier ziet ge een zeshoekige ster waarin cijfers ge- DE KOKSMAAT VAN DE DROMEDARIS n Verhaal over de vesliqinq der H nil or, aan de Kaap. (Vervolg). Maar het verlies van de beesten was niet minder erg; de trekossen waren weg en liet melkvee was weg, ook was er nu geen vleesch méér te krijgen, o het was heel erg, heel erg. Van Riebeeck wilde dadelijk een aan al soldaten onder bevel van serg. Jan van Harwarden op ver kenning uitzenden, doch de sergeant bracht den Com mandeur onder het oog, dat het onmogelijk was nu er op uit te trekken. Het was tegen den avond, de zón Was reeds aan het ondergaan cn het was hoogst gevaarlijk om in he: donker op pad te gaan. Dat kon eenvoudig niet. Vooreerst al omdat men het pad zoe ken moest en verder ook omdat men alle kans had in een hinderlaag te vallen. Nu de Hotten tot! en den moed hadden gehad op klaarlichten dag het vee van de kolonie te s elen zouden ze stellig ook er niet voor terug deinzen om de soldaten van de compagnie te overvallen. Van Ricbeeck begreep dit ook en dus moest de tocht tot den volgenden morgen worden uitgesteld. De zon was nog ryet opgegaan toen Van Harwarden er met negen solda en op uittrok. Twee dagen later keerden zij terug. Zij hadden uren in den om:rék alles afgezocht doch niets gevonden. Onverrichter zake keerden zij naar het fort terug, waar de arme Pieter Jochemsz inmid dels aan de bekomen verwondingen was overleden. HOOFDSTUK XV. Onder de zwarten. Wat is het toch donker! 'n Egyptische duisternis omringt hem en als hij z'n hand vcor de. oo-gen houdt, kan hij dat lichaams deel niet eens zien zóó donker is het. Waar is hij toch? Hij rijst overeind en nu voelt hij, dat hij op dooie bladeren ligt; hij heeft hier dus liggen slapen. Maar wóar lag hij dan te slapen? O als hij het nu maar eens even zien kon, maar helaas Wijnand kan met z'n valkenoog de dikke duisternis, die hier heerscht, niet doorboren. Met zijn linkerhand tast hij nu naast zich, doch hij voelt niets dan lucht; nu doet hij hetzelfde met z'n rechterhand en nu voelt hij naast zich een wand. 't Ia een ruwe, rotsige wand en de jongen maakt daaruit op, dat hij in oen hol ligt, in een of ander berghol. Zouden die zwarte schurken hem hier levend wil len begraven? En opeens staat alles weer helder voor zijn geest. Neen, 't is geen droom, geen bange droom geweest, maar vreeselijke werkelijkheid. Hij ziet nu weer duidelijk hoe alles in z'n werk ging. Pieter, door de assegaai getroffen, zonk bloedénd neer en toen hij. Wijnand wilde wegdraven om het vreeselijke nieuws op het fort te gaan vertellen, toen hadden Oesaba en Kalandoe, de vrienden van Harrj hem beetgegrepen en meegesleept. Het was een vreeselijke vermoeiende tocht gewor den en het moest nog snel gaan ook, want Harry vreesde ieder oogenblik achterhaald te zullen worden door de soldaten van Van Riebeeck. 't Moest vlug gaan en 't kon haast niet, want het pad, waar langs men trok, was buitengewoon onbe gaanbaar. Het slingerde zich tusschen struikgewas door en 't ging nu eens omihoog, om even later weer te dalen. Toen de avond begon te vallen had men halt ge houden en on het open veld overnacht. Dat had Wijnands dood wel kunnen zijn, want de nacht was buitengewoon koel. doch gelukkig had Harry 'n paar oude schapenvachten over den jongen heengegooid en daardoor was hij lekker warm ge bleven. Den volgenden dag, no? vóór de zon boven de kimmen was verrezen, werd de tocht weer voortgezet Den ganschen dag trok de troep zoo snel mogelijk voort. Slechts nu en dan werd even gerust, om wat te eten, Wijnand had een stukje gedroogd schapen- vleesch en een paar .wortels gekregen, maar dat wei nige had onmogelijk z'n honger kunnen stillen. Tegen den avond werd weer halt gehouden, doch wat er toen geschied was wist Wijnand zich niet meer te he;rinnerep. Het was mogelijk, dat hij van vermoeidheiden honger het bewustzijn verloren had, maar het kon ook even goed, dat die zwarten hem een of ander drankje hadden ingegeven. Hij lag nu in een hol, zonder dat hij wist hoe hij er in gekomen was en een geweldige angst greep hem aan. Als Harry hem hier toch eens had laten opsluiten, om van hem af te komen. Maar dan had hij hem toch even goed kunnen doodslaan. Neen, dat weer niet, dan liep hij nog kans dat de soldaten van de Compagnie hem hier of daar vonden. ,Maar wat wil de kerel dan toch met me," denkt Wijnand, „ik moet het onderzoeken, ik wil weten of ik in dit berghol opgesloten zit. om er te sterven van honger, of dat er nog een uitgang is cn ik zal kunnen ontkomen. Kom dat moet ik eerst weten!" De daad bij het woord voegend, springt hij op en al tastend langs den wand loopt hij verder. Ja hoe loopt hij nu? Gaat hij nu él dieper het hol in of loopt hij zoo in de richting van den uitgang? Hij weet liet niet. Hij kan het ook niet weten, want 't is hier zoo geweldig donker, dat hij onmogelijk kan zien of hij in de goede richting loopt of niet. Even staat de jongen stil. Wat moet hij nu doen? Als hij een oogenblik heeft nagedacht is zijn besluit genomen: hij zal vijfhonderd passen loopcn in den zelfde richting, waarin hij nu loopt. Heeft hij dan nog de uitgang of iets dat er op lijkt niet gevonden, dan zal hij weer terug loopcn naar de plaats, waar hij zoo 'even wakker werd en vervolgens zal hij vijf honderd schreden gaan in de tegenovergestelde rich ting. 't Was het beste wat hij doen kon. Zoo gezegd, zoo gedaan. Voorzichtig loopt hij vooruit, almaar langs den wand tastend, om het spoor niet bijster te worden en ondertusschen telt hij heel secuur zijn schreden. I-Ialt! hij heeft de vijfhonderd bereikt. Als 't mogelijk was, zou hij mcencn, dat het hier nog donkerder is dan ginds. Hoe hij tuurt en staart, op z'n teenen gaat staan of zich op z'n knieën laat vallen, niets helpt hem: hij bespeurt niet liet minste streepje licht! „Dan maar weer terug!" denkt hij met een zucht. Het kost hem moeite om z'n tranen te bedwingen. Ilij wil er maar liefst niet aan denken, waar hij nu eigenlijk is en wat er van hent worden moet. Vooruit nu maar, hoe ver is hij ook al weer? O ja, vier honderd tachtig, negentig,vijfhonderd. Zie zoo nu is hij zco ongeveer od" de plaats terug, waar hij vannacht heeft liggen slapen. Nu vooruit, de tegenovergestelde richting in. Hij zet er nu eén beetje haast achter, want hij verlangt er erg naar uit dit hol weg te komen. Geregeld telt hij weer de passen, die hij maakt. Honderd tweehonderd driehonderd vijftig, een en vijftig. Plotseling blijft hij staan. Wat is dat? Ziet hij daar werkelijk ecnig licht schemeren? Hij durft het bijna niet gclooven. Gejaagd loopt hij verder; er is hier een bocht in den wand,'waardoor het uitzicht belemmerd wordt. Vlug nu, vlug, de uitgang nadert. Nog twintig stappen; nu is hij.den hoek om. Ja werkelijk, daar gmds in de verte ziet hij flauw het daglicht schemeren. Gelukkig, hij kan dit vreeselijke hol dus verlaten. Als een pijl uit den boeg snelt de koksmaat nu verder. Nog een vijftigtal stappen en dan is hij er. Doch oneens blijft hij staan. Geen stap doet hij meer! Zou nu al zijn tobben toch nog tevergeefs geweest Zou" hij nu toch het hol niet kunnen verlaten. Voor den ingang van het hol staat een reusachtige Hottentot; de assegaai in de hand. „Dat zal een schildwacht zijn, die het hol moet bewaken," denkt Wijnand, „hoe koon ik daar voorbij." Wachten tot de kerel weggaat? Maar wanneer zal dat ecbcurcft? Toch blijft hij onwillekeurig wachten in de stille hoop, dat de zwarte zal weggaan. Doch de man gaat niet weg; trouw blijft hij op post en Wijnand besluit ten slotte toch naar den uitgang van het hol te gaan. De reus hoort drukte achter zich en keert zich om. Verschrikkelijk wat een gezicht! Wijnand kan zich niet herinneren dien grooten zwarten kerel ooit te hebben gezien. Hij kende de verschillende Hottcntotten wel van Harry's kolonie, maar dezen zag hij bij zijn weten nooit. (Wordt vervolgd). LACHPLAATir Eerste landloopcr: Zeg Janus hoe kom jij aan die i auto? j Tweede landlooper: Zelf gemarkt ding- sig'ic.' :k nu al. twintig jaar bij dcu weg gevonden heA>.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 16