ÖE PARIiSCHE STRAATNAAMBORDEN
834
a
vuri het Tand, dïe dragend in een mand op het hoofd.
v007 ieder apart is het een kleinigheid een zak rijst,
met elkaar besomt de opbrengst heel wat Als de
Inangs weer ritten komen de andere vruchten. Borden
met pisangs, schotels met gebak, manden met eieren,
schalen met stukken kleverig gerookte rijst in pisang
blad gepakt, alles inet bloemen versierd. Nog andere
gaven komen. Meisjes met zelfgcweven doeken en
kleedjes. De zangpreen van Na Pitoe Poeloe brengt
een Bijbel en gezangboek.
Als alles binnen is begint de verkooping. Op bor
den wordt bij elkaar gedaan, wat pisang, een ei, wat
gebak, zoodat het een maal vormt Die borden vol w
den bij opbod verkocht. Zoo koopt ieder zich zijn
eigen maaltijd, 't Is een drukte en gejoel van belang.
Wij koopen een bord met enkel pisangs, expres v<
de Toeans klaar gemaakt, en de Bataksche Bijbel
hot gezangboek. De pesta is nog lang niet afgeloopen
als \.e aanstalten maken om te vertrekken. De rijst
moet nog verkocht en dat is het toppunt van het
fec3b We wachten het maar niet af. Onder veel dank
betuigingen nemen we afscheid van de goeroe's. We
kalen verruimd adem als we eindelijk weer buiten
gijn. Maar o wee, nauwelijks zijn we aan don voet
jran den berg of daar begint het te regenen.
Waarheen nu? Een man met een ben-di (een hoog
wagentje op twee wielen) vraagt of hij ons thuis
zal brengen. We nemen het maar aan. We zitten
tenminste eenigszins droog in het wankele rijtuig.
Al houden we zoo nu en dan ons hart vast van angst,
dat het vehikel om zal slaan. Met een kwartier zijn
we waar we wezen moeten. Als onze gastheer vraagt
hoeveel het kost, zegt met een armoedig gezicht onze
.▼oerman: „Assi ni rohami ni toean i". Dat beteekent:
„wat het medelijdende hart van den toean geven
wil". Heimelijk hoopt hij natuurlijk op meer dan hij
thirft vragen. Met dua tali, twee kwartjes, is hij vol
maakt tevreden. Met een mauliate godang (veel
dank) keert hij zijn wagentje om, en wij gaan het
huis binnen om» te genieten van een lekker Holiandsch
kopje koffie, dat onze gastvrouw voor ons bewaard
BESTAAN THANS DRIEHONDERD JAAR
Jubilea welke ip stilte voorbijgaan zijn waarlijk
{öen zeldzaamheid" in onzen zoo jubelzieken tijd,
veeds alleen daardoor zijn zij in staat, indien 1
»r toevallig achteraf van hoort, om de nieuwsgierig
heid op te wekken. Aan jubelen ontkomt geen enkel
delinquent, ook al heeft hij zich lange jaren' zoo
onplezierig mogelijk tegenover zijn medemenschen
gedragen, het lijkt er zelfs op of deize laatsten zich
hiervoor dikwijls met een feestelijkheid te zijnen
(koste willen schadeloosstellen. Ontmoet men, bij wij
Be van spreken, een vergeten jubileum, dan is dit
dan ook in den regel een gedenkdag waarop meer
itingen of feiten, dan menschen aan de orde zijn ge-
Icomen.
Zulk een jubileum, en nog wel een van drie hon
derd jaren, is det der Parijsche straatnaamborden,
cn het is interessant om eens na te gaan hoe in een
tijdperk van drie eeuwen de stad te dezen opzichte
gewijzigd is. Namen hebben de belangrijkste straten
tvn wegen zeker altijd wel gehad, alleen ze werden
niiet voor eiken burger dhidelijk zichtbaar opgehan
S:n. Allicht was ook de kunst van lezen nog niet zoo
t in alle volkslagen doorgedrongen, dat het ge
schreven woord waarlijk gemeengoed was. De num
mering van huizen was ook een uitvinding-, welke
verst later aan de orde zou komen. Natuurlijk
iftestijcfe de steden van aanzienlijke kleineren omvang
*dan ihans, maar toch moet het voor een vreemdeling
Ben uiterst moeilijk ding geweest zijn, om een be-
j-aald adres op te sporen. Voor de leden van adel en
geestelijkheid was deze tuak nog tamelijk eenvoudig,
de ambtsbroeders of vrienden bezaten doorgaans in
Parijs een eigen hotel, en deze hotels, fraaie en voor
name huizingen, waren in den regel vrijwel de ge-
Aeelc bevolking bekend, zoodat de navrager zich
dpoedig den juisten weg gewezen zag.
Deze „hotels" waren in den aanvang niet wat wij
thans onder deze benaming verstaan, namelijk hui-
jen- waar elke vreemdeling zich logies kon lluren,
doch inderdaad hótel, dat is een huis waar men wer
kelijk do „hóte",. de gast' van den heer des huizes was,
on dus zonder eenige betaling verblijf hield. Bij de
♦verigens gebrekkige organisatie van het reisverkeer
'waren deze huizen van gastvrijheid een zeer belang
rijk en gewaardeerd ding, reden waarom zij dan mis-
Ochien ook al spoedig van karakter gewijzigd zijn.
Indien men al te dikwijls gasten op zijn dak krijgt
(tekoelt dit ©enigszins de hartelijkheid van de ont
vangst, en zoo gingen dan de hotelbezitters er al vrij
Hpoedig toe over om hun huizen tegen betaling aan
ten voornamen reiziger af te staan.
Zooals gezegd, deze hotels kon men, daar het.aan
zienlijke huizeh waren, vrij gemakkelijk vinden. De
woningen der burgerij deelden in dit voorrecht niet,
on daarom waren deze in den regel van een uithang
bord of gevelsteen voorzien, een gebruik dat zich
than? nog in de villadorpen voortzet Teneinde hef
Verkeer wat eenvoudiger te maken schreef een de-
Vreet van den Zonnekoning voor, dat de eigenaars
wan hoekhuizen voortaan verplicht waren een ijzeren
plaat op hun puien aan te brengen, waarop met
■warte letters de straatnaam, aangageven stond. Het
taper:ment scheen niet z«er gunstig uit te vallen,
waarschijnlijk maakte de roest -tezc opschriften al
fpoedig onontcijferbaar, tenminste in het volgend
Jaar werden de metalen bonden door steencn met in-
nerfptoes vervangen, en deze steenen hebben geduren
de ongeveer twee eeuwen drenst gedaan. Blijkbaar
bestond toentertijd nog niet de manier, om onophou-
nlolijk de straten om te doopen, zooals thans helaas
reel het geval is. In 182i kwamen er weer metalen
platen met witte letters op zwart fond, en in 1844
rte blauw émaille bonten, die ook in Holland hier
Foor gewoonlijk dienst doen. Al probeeronde heeft
Ken dus eindelijk den sjAjker op den- kop geslagen.
Met de hufsnummering heeft men ook een langen
Weg van probeersels afgelegd. In 1726 begon men met
bet voorschrift, dat olie huizen ia de hui ten wijken, j
welke een koetspoort hadden, genummerd moesten
zijn. Waarom alleen deze? Waarschijnlijk omdat zij
de meeste gezinnen herbergden, want dit huistype
is in den regel om een grooten koer of binnenhof
gebouw en vertoond eenige oppervlakkige overeen
komst met wat in Holland de „hofjes" zijn. É'en jaar
of vijftig later werd deze maatregel ook over de bin
nenstad uitgebreid, doch op een manier, welke ons
thans komiseh-onbeholpen voorkomt. Men nummerde
namelijk niet stra-atsgewijze, doch per „quartier",
per stadswijk, en nam ook niet het onderscheid tus-
schen even- en oneven nummers in acht. Zoo kon hel
voorkomen, dat men in een klein steegje woonde en
toch een formidabel huisnummer had.
Ook op dit gebied was het weder Napoleon, dia een
open oog voor de practijk had, en uit ds chaos orde
en overzicht te voorschijn riep. Elke straat kreeg op
zijn voorschrift een eigen nummerreeks, rechts de
evennummers, links de oneven. Als oriëntatie-lijn
diende de Seine. De straten werden verdeeld In hier
mede evenwijdig-loopende en rectit op de rivier staan
de. 't Nummer-systeem was toenmaals zelfs com plee
ter dan thans liet geval is, men kon aan de kleur der
'borden zien in weüfe richting de straten liepen. De
evenwijdige straten hadden gele borden met roode
letters, en de overige zwarte met gele opschriften.
Deze onderscheidingen zijn helaas in den loop der'ja
ren verdwenen, zij hadden o.r. een beter lot verdiend.
Toch lean men met de moderne regeling content zijn;
denkt men even aan de oude wanorde terug, daarbij
in aanmerking nemende hoe ontzaglijk uitgebreid
thans het stratennat is, dan krijgt men het gevoel dat
zonder ons hedendaagsch straatnamen- en huisnum
mer-systeem het vinden van een' vriend of een be
kende een soort van mi ralcel zou geweest zijn!
EEN MOEDIGE VROUW.
Ongeveer 100 jaar geleden waren de bewoners van
het eiland Hawaï nog ruwe, woeste heidenen. Ze
leefden voortdurend met elkaar in oorlog, offerden
menschen aan de goden en doodden soms hun eigen
kinderen.
Omstreeks 1820 kwamen er zendelingen op het
eiland, die de menschen vertelden van een liefdevol-
len God in den hemel. Hun werk was niet vergeefsch.
Vele bewoners van Hawaï keerden hun afgoden
den rug toe, verbrandden hun beelden en braken
hun tempels af.
Eén godin was er echter, waarvoor ze bleven
vreezen. Dat was de godin Pele, die woonde in den
vuurspuwenden berg van 't eiland.
Voor haar had men veel ontzag, haar bracht men
offers om het land voor ongelukken te bewaren.
En de priesters van Péle deden hun best om den
dienst der godin in stand te houden.
Als het rommelde en kookte in den gloeienden
krater, dan beefden de menschen en de priesters zei
den: „Hoort, Pele is vertoornd; brengt haar offers,
anders zal zij het land verwoesten!"
Wie zou de menschen van Hawaï verlossen van
de vrees voor Pele?
Dat deed' een moedige vrouw, Kapiolani ge-
heeten. Zij was de koningin van het eiland.
Zij luisterde met groot'e aandacht naar de woor
den van de zendelingen en zij bedroefde zich er over,
dat haar onderdanen nog altijd Pele bleven dienen.
Zij vatte het plan op den berg te bestijgen om
aan te-toonen, dat Pele niet bestemd.
De priesters vertelden, dat iedereen, die het waag
de dé woonplaats van de godin te naderen, door haar
met den dood zou gestraft worden.
De koningin maakte zich- gereed voor den tocht.
Toen de priesters dat hoorden, kwamen zij haar
ernstig waarschuwen. Pele zou haar zeker verschrik
kelijk straffen, als zij den berg beklom.
Maar Kapiolani liet zich niet afschrikken, zij
vreesde Pele niet. Ze begaf zich naar den voet van
den berg.
Daar kwam haar een priesteres tegemoet; die hield
een lapje dicht voor haar oogen en prevelde eenige
onverstaanbare woorden. Dat was de boodschap van
Pele.
„Wij kunnen die boodschap niet verstaan", zei de
koningin en onbevreesd klom ziji den berg op.
Een zendeling en ongeveer tachtig Inlanders verge
zelden haar.
Bij den krater gekomen, zagen zij; een kokende en
loeiende vuurzeer waaruit blauwe en roode vlam
men opstegen.
Toen sprak de koningin: „De I-Ieere is mijn God.
ik vrees niet voor Pele. Laat ze mij straffen, als ze
machtig is!"
Pele antwoordde niet, Pole strafte de moedige
vrouw niet, want Pele was niets.
Het gezelschap knielde neer aan den rand van
den krater; ze baden'tot God en zongen samen een
lied. Toen keerden allen, terug en kwamen behouden
beneden.
Na dien tijd was de vrees voor de godin geweken
begonnen "de bewoners van Hawaï met
ijver den eenigen waren God te dienen.
SPROKKELINGEN.
NIET GEZIEN, NOCHTANS GELOOFD.
Zie op den kapitein van een stoomschip. Hij maakt
zijn kabels los, hij stoomt van land; voor dagen, we
ken- ja zelfs maanden, ziet hij geen kust; toch gaat
hij dag aan dag zonder vrees voort, totdat hij zich
ten laatste in de gewenschto haven bevindt.
Hoe heeft hij een weg gevonden over die peillooze
diepte? I-ïïj heeft op zijn kompas en*zijn zeekaarten
vertrouwd; en hun leiding volgende,, zonder het land
te zien, heeft hij zijn doel bereikt
Het is wondervol.
Ook op geestelijk gebied is het een heerlijke zaak,
de kusten van. gezicht en gevoelens te verlaten, en
vaarwel te zeggen aan inwendige gevoelens, aanmoe
digende vooruitzichten en andere kenteekenen. Het
is heerlijk, om op den oceaan der Goddelijke liefde te
drijven, geloovende in God, en rechtstreeks geleid
door het Woord Gods, den hemel te bereiken.
Zalig zijn zij, die niet zullen gezien en nochtans
zullen geloofd hebben.
NIET SPOEDIG TE OTTD.
Menigmaal hoort men zelfs van jonge menschen
de opmerking: „Had ik dit of dat maar vroeger ge
leerd; nu ben ik er te oud voor".
In den regel echter is iemand nooit te oud, maar
wel vaak te traag om te beginnen.
Van drie beroemde mannen der oudheid: Socrates,
Cato en Plutarchus, weet men, dat de eerste op hoo-
gen ouderdom eerst de toonkunst, de tweede het
Gricksch, de derde zijn moedertaal begon te bestu-
deeren.
De beroemde Itallaansche schrijver Boccaccio was
35 jaar oud geworden, vóór j aan de letterkunde
begon. Dr. Johnon, Engelsche taalkenner, die tame
lijk Bejaard stierf, leerde nog kort vóór zijn dood
Nedsrlandsch, gelijk onze dichter Vondel op gevor
derden leeftijd Latijn. Franklin was 50 jaar, eer hij
de studie des wijsbegeerte opvatte.
We gelooven, dat elk uit zijn omgeving, deze voor
beelden met andere zou kunnen vermeerderen.
RUILEN ZONDER TE HUILEN.
CORRESPONDENTIE:
A. de M. te Schevenlngen. U vertelt niet welk©
albums u al hebt gespaard, dus kan ik ook niet aan
raden welke nu te beginnen. Hebt u de Vogel-album
van Klaverblad of v. Delft al?
D. A3 B. te Rotterdam. U krijgt er 8, doch bent
voorloopig nog niet aan de beurt. Zie art. 9.
A. v. d. J. te Rijswijk. Texelbons zijn ongeldig se
dert 1 Januari 1929.
H. K. te Boskoop, C. v. C. te Voorschoten en NelH©
S. to Den Haag. Uw aanvraag is genoteerd.
A. J. te Beekbergen. Zie art. 11. Neemt u met het
gezondene genoegen of hebt u liever iets anders?
L. C. v. d. S. te Dirksland. Die staan op 7 punten
en kamp. op 2".
A. J. J. S. te Leiden. Zie art. 10. Tc Zal u de plaat*
jes maar weer retoumeeren.
H. B. te Rotterdam. Voor de 78 k.p. die u wenscht
zijn 52' kl. Benoodigd.
Nellie S. te Den Haag. Er worden Nofwapcns van
de Calvé Olicfabrieken te Delft gevraagd.
De laatste weken is het herhaalde malen voor
gekomen dat de abonné's zicb vergissen in ons adres.
Er wordt dan gestuurd naar Goudsche Singel 105 te
Rotterdam. Dat is niet de bedoeling. Iedere week
weer wordt er op gewezen dat ons adres enkel en
alleen: „Soest" is! Kan niet eenvoudiger. Eén wnorje.
Vergeten de abonné's het vooral niet.
Nu volgen de regels en voorwaarden:
Art. 1. AI uw brieven moeten vergezeld gaan van
15 cents aan postzegels, zullen zij naar uw wensch
behandeld worden. Ontbreekt het noodige echter dan
krijgt u de-helft toegezonden van het aantal bons en
plaatjes waar u anders recht op zou hebben.
Art. 2. Aan ons bureau kunnen verschillende soor
ten bons en plaatjes tegen elkaar ingeruild worden.
Art. 3. Wat we bij ontvangst van uw aanvraag niet
in voorraad hebben, wordt genoteex-d en zoo spoedig
mogelijk gezonden.
Art. 4. Kwatta-soldaatjes en Sickesz-wapens opge
plakt inzenden.
Art 5. Vuile en beschadigde plaatjes worden doof
ons vernietigd en gelden niet
Art 6. Het verdient aanbeveling naam en adres
steeds duidelijk op de enveloppe te vermelden opdat
uw zending bij onvoldoende frankeeri'ng niet zoek
raakt, want met strafport bezwaarde stukken worden
geweigerd.
Art 7. Het staat aan ons de waarde te bepalen van
wat u zendt en als u met ons-meedoet beteekent dat,
dat u zich ook aan deze regel onderwerpt.
Art 8. Ziji die ons speciale nummers van de Klaver
blad, Bloemen en Vogelalbumplaatjes vragen,
zenden we zooveel mogelijk het gevraagde. Voor de
nummers die we niet voorradig hebben sturen we
andere exemplaren die in te ruilen zijn bij: De direc
tie der Rcclameafdeeling van de Klaverblad-Karne-
melkzeejxfabriek, Spaarwouderstraat 14, Haarlem.
Art 9. De vetgedrukte namen in onze aanvraag zijn
van d i e bons en plaatjes waar veel aanvragen van
liggen, waar dus bij voorkeur niet gevraagd moet
worden en waar we veel' van kunnen gebruiken.
Art 10. Geregeld komen er vragen binnen of we
ook soms die en die plaatjes ruilen of albums. Hier
op geldt het antwoordt: Alleen die bons eh plaatjes
die in aanbod en aanvraag- genoemd worden. Ih
albums nooit Als u bijzonder er op gesteld bent dat
er een nieuw soort bons of plaatjes bij het uitgebreide
fonds wordt bijgevoegd, kunt u ons die wensch ken
baar maken en zoo er meer vragen naar één soort
zijn, kifnuen we er toe overgaan ze ook op te nemen.
Art 11. Hen, die de „Lever's Zeep Mij. bons" aan
vragen, berichten we, dat deze bons alleen worden
aangenomen doch verzending er van alleen plaats
vindt om door de oude. aanvragen heen te komen,
We verzoeken' hen beleefd iets anders uit onzen voor
raad te kiezen?
Gevraagd worden:
Bussinb plaatjes „Mijn land"; v. Delft „TToc heet
die Vogel"- plaatjes; Erdal-Pellkanen; Kwatta-solöaat
jes; Droste-bons en plaatjes; de Lever's Zeep Mij;
bons, Sickosz-wapens, Rademakers-bons en Klaver
blad Karnemelkzeep Bloemen- en Vogelplaatjes,
Nofwapcns, Paddestoelbons, Hillebsno, Hagwapens ei
Holland-Wascholineplaatjes.
Aangeboden worden deze week:
Plaatjes van de Vcrkade-albums Lente, Zomer,
Herfst, Winter, Blonde Duinen, Bosch en Heide, Bon
te Wei, Naardermeer, Langs de Zuiderzee, Vecht, D©
IJsel, Friesland, Mijn Aquarium, De Bloemen in on
zen tuin, Texel en Kamerplanten, van Htoutenbons.
Ons adres is:
ONS RUILBUREAU, SOEST.
ALS de vadi wordt GEZAAID. Een echt Javaansch landschap. Op den achtergrond de bergen, in nevelen gejiuld en er vóór de sawah's, die door de kar
bouwen worden bewerkt voor de padi er in wordt uitgeplant. Indrukwekkend van schoonheid Is het Java'sche landschap, vet en rijk zijn de beemden, ja, we
hebben in ons Indie een heerlijk deel van Groot Nederland.
groene rijstvelden en berghellingen, het zijn de graven
van de rijken. Toe» we ze zagen dachten we onmid
dellijk aan de witgeplèisterde graven, waarvan de
Iïeere Jezus spreekt.
Bij zoo'n grafiiuisje zitten een paar Bataks. Zij zijn
het die daar hun grafzangen klagen. Het is gewoonte
bij de bevolking, dat er op het graf van een vriend of
familielid op vaste tijden de verwanten komen, om
daar hun klaagliederen te zingen. We kunnen niet
verstaan wat ze zingen.
Trouwens de meest gevorderde rn de Barf*aksche
taal verstaat nog maar weinig van deze klaagliede
ren, in Oud-Ba tak se he stijT, rijk aan versieringen en
symbolen. Het moet zijn zoo ongeveer als- de klaag
liederen uit den Bijbel. En werkelijk het kost weinig
moeite ons den profeet uit het Oude Testament voor te
stellen, bij de puinhoopen van Israel's steden of in
bittere ballingschap klagende:
Wee ons dat we gezondigd hebben.
Ons hart is krank geworden,
en ons oog is verdonkerd,
over den berg Sion die verwoest is
en waar de vossen rondsluipen.
Als we aan 't eind van den heuvelrug komen zien
wc overal groepen menschen op weg naar het kerkje
van Pordamean dat tegen, een berghelling ligt. Pör-
damean beteekent plaats waar vrede isi Hier is let
terlijk dus een berg die' vrede draagt.
Langs een smal paadje tusschen rijstvelden door
klimmen we naar het aardige witte kerkje. Van uit
de verte zien we al de feestgangers klaar staan bij
het gebouwtje.
Boven gekomen worden we weer ven-ast door het
prachtige vergezicht over rivier en dal. Smalle paden
en kleine stroompjes 'loopen bergafwaarts. De hoela's
verscholen tusschen de wuivende bomboetaklcen en
overal dé kleurig gekleede Christenen, die zich naar
Pesta Hoeria spoeden, de vrouwen en kinderen met
hun met bloemen gesierde feestgave bij zich.
Bij de kei-k worden we verwelkomd door de goeroe,
die ons een apart, plaatsje aanwijst We vinden het
eerst niet prettig zoo in het voorgedeelte te zitten en
het middelpunt van ieders belangstelling te zijn;. Maar j
als het kerkgebouw zich vult moeten we eerlijk
bekennen dankbaar te zijn voor ons plaatsje onder
de preekstoel.
Langzaam stroomt 't geheele houten gebouwtje vol.
De schoolkinderen zitten afzonderlijk, ook ongetrouw
de meisjes zitten bij elkaar, de eene groep rechts de
andere links van het platvorm, net middenschip
wordt rechts gevuld door de mannen en jongens,
links zitten de vrouwen met de kleine kinderen. Op
de galerij zitten de afgevaardigden van Na Pitoe Poe
loe een dorpje uit de omgeving. Het is een wonderlijke
kleurenmengeling, die zich voor onze oogen beweegt.
En als we ons een Hollandsche kerk, met net ge
kleede feestgangers voorstellen, dan huiveren we even
terug.
Bij het raam bv. zit een oude vrouw. Verwarde grijze
haren hangen om het magere gezicht. Haar magere
beenige armen stoken onder een donkere radja ulos
uit. Ze is dus een voorname vrouw. In de tandclooze
mond heeft ze een dikke betelpruim, de lippen zijn er
rood van. Telkens spuwt ze met een handigheid, die
een Hollandsche baliekluiver haar niet zal verbeteren
haar pniimpje uit het open raam en heel rustig
maakt ze dan weer een nieuwe klaar.
Middenin zitten enkele vrouwen een klein naakt
jongetje van ongeveer een half jaar te bewonderen.
.Vol trotsch zet de moeder hem op de bank.
Een oogenblik later merk ik dat ik het middelpunt
van het gesprek ben. Aan haar manieren zie ik dat
ze mijn kleeding en sieraden zitten te becritiseeren.
De voornamen onder haar dragen ook sieraden, ket
tingen en oorbellen vooral. Alle vrouwen hebben gaat
je» in de oorlellen. We zagen een vrouw die in haar
oor een oranje knopje droeg, zooals we ze in Holland
op 31 Aug. op onze jas of mantel drager». In 't andere
oor had ze een hriefje. Die oortellen zijn een prachtig#
bewaarplaats voor kleinigheden, die niet weg mogen.
De aaxdappelvrouwen steken er wel eens haar papie
ren geld door. Ook bergen ze veel onder, haar haar
wrong, die veel vrouwen op zij van het hoofd dragen.
Als het kerkgebouw hcelemaal gevuld is zal
het feest beginnen. De gooi-oe brengt ons een
geschreven- programma. 25 nummers. Het is geen
kleinigheid. En Ln. stilte viogen we ons af: Hoe laat
zal het afgeloopen zijn. We krijgen ook een. Batak-
schen zangbundel en bijbel. Veel wordt er gezongen.
En we zingen mee, de Bataksche woorden, waarvan
we maar een heel klein beetje begrijpen, op bijna alle
maal bekende wijzen, begeleid door een orkest van
blaasmuziek. Heel hard en soms ook wat valsch spe
len ze, maar niemand die er zich aan ergert. Ook is
de gemeente wel eens een i-egel voor of achteiv Dat
hindert de Bat aks allemaal niets.
De goeroe spreekt de zegen uit. De gemeente zegt
in koor do geloofsbelijdenis en liet Onze Vader op.
Weer wordt er gezongon door de schoolkinderen, die
een toepasselijk lied ingestudeerd hebben, door de
Zangpreew" van Na Pitoe Poeloe. Een ouderling zegt
ee-n paar woorden. Weer zingen we allemaal en dan
eindelijk zal de prediking beginnen
Do goeroe leest zijn tekst voor uit Mattheus: Een
licht boven op een berg gelegen- lean niet verborgen
zijn, alzoo ook gij, is de inhoud van de prediking. Hij
wijst de menschen op de vuren, die 's avonds- op de
bergen branden. Uren in den omtrek leun je ze zien.
Zoo'n licht moet ook het leven van den Christen zijn.
i Niet altijd maar zeggen: ik, ik. Maar moet alles voor
God en den naaste zijn
De woorden vloeien uit den mond van den goeroe.
Bijna alle Bataks zijn geboren redenaars, maar
oppervlakkig gezien is er weinig aandacht Kinderen
schreeuwen er tusschen- door. De menschen zitten te
draaien en te hangen; ze kunnen niet st.il in een bank
zitten, 'de mannen en vrouwen die altijd óf loopen, óf
op een matje zitten of liggen. Als een kleine rakker
hcelemaal niet stil wil zijn, laat zijn moeder hem rus
tig laven aan de suikerpalm van den zuigelingzoo
1 noemt de Batakker in zijn bloemrijke taal het voeden
van een kind aan de moederborst):.
Als de schoolkinderen- weer eens zingen komt een
spiernaakte bengel van een jaar of vier achter uit
de kerk er vol verwondering er naar staan luisteren.
De goeroe vervolgt zijn djamila (rede), en zegt aan
het eind, dat alles wat we doen, des Heeren moet
zijn: Niet alleen zingen en Bidden in de kerk, maar
ook op hot rijstveld en op de many(markt).
Of we zingen of werken, spreken of leelang (ver
kooping) houden, alles moet „des Heeren zijn".
Na nog verscheidene liederen gezongen te hebben
met orkestbegeleiding, eindigt de goeroe met een
dankgebed en dan begint het eigenlijke feest.
Een linnen bord wordt op een tafel geplaatst, en
eerst worden de radja's afgeroepen om hun gave te
brengen, Hoeta voor (hoeta, alles volgens rang en
stand). Dan de andere afgevaardigden uit de omlig
gende dorpen, dan de familiehoofden uit Pordamean.
Allen komen ze en leggen veel of weinig geld op- het
bord. Dan vraagt de goei-oe of de inangs, die geld
willen geven komen, en de kinderen. Als zoo het
geld binnen is komen de gaven in natura. Een rij
vrouwen komen- de kerk binnen. Allen, in hun keu
rige Zondagsche kleeren met een mand rijst op het
Het lijkt een eindelooze rij-. AI de zelf gevlochten
manden worden leeggestort, op een mat, het wordt een.
berg van rijs! Een prachtig gezicht ia» 't die vrouwen
jongen en ouden met^pleclitige Oosterschc gang t©
te zien stappen door de kerk, brengend de vruchten
(Zie vervol/? bladzijde 334).
PADI-OOGST. Rijst, wie kent er na niet de rijstI Ja, zooals ze op tafel kont, maar in natuurstaat
zullen velen van onze lezers de padi toch wel niet hebben gezien. Hierboven een foto van de padi-
oogst In bossen gebonden wordt de padi naar de dessa gedragen en daar verder bewerkt tot het
volksvoedsel bij uitnemendheid, de boterham van Insalinde.