ST. VENCESLAUS Land- en Tuinbouw. WAAR JEZUS PREDIKTE Uit Oost-Indië TOEN HET NOG DUISTER WAS DINSDAG 15 OCTOBER 1929 TWEEDE BLAD PAG. 5 BOHEMEN'S EERSTE CHRISTENVORST Wat hij voor zijn volk deed en hoe lief riüt vclk hem heeft „LAAT ONS NIET VERGAAN, NOCH HEN DIE NA ONS KOMEN DE OMWENTELING VAN 1918 Onze Praagsche vrienden begeleidden ons nogmaals naar het St. Venceslausplein en tot vóór het monument van den eersten Christenvorst van Bohemen. Wij vroegen, of het Venceslausfeest niet in hoofdzaak een katholieke instelling was, maar het ant woord was ontkennend. „De naam van St. Venceslaus is steeds innig verbonden geweest aan het lot van de Boheemsche natie in haar geheel. Hij was de eerste Christenvorst van Bohemen, zijn belaas veel te korte regeering bracht rust en eenheid aan het Boheemsche land. Hij gaf veroordeelden het recht zich te ver dedigen; hij verbood veroordeeling van een beschuldigde indien geen voldoende bewij zen van de schuld aanwezig waren. Hij sloot gevangenissen in plaatsen, waar geen rechtbank was, hij was zelf vaak bij rechts zittingen aanwezig en ondersteunde armen en weezen. Ja de legende vertelt, dat hij 's nachts de woningen der armen bezocht, om ongemerkt hout en eten te brengen. Maar intusschen vergat hij de staatsza ken niet. Hij paalde de landsgrenzen duide lijk af, deed vestingen en kasteelen bou wen waar het noodig was om het volk te vrijwaren tegen vreemde invallen. Geschil len met naburige landen loste hij op, zoo mogelijk door arbitrage, en intusschen ver sterkte hij het nationale zelfbewustzijn van het volk. x. De geschiedenis vertelt, dat hij de natie heeft bevrijd van germaansche overheersching en voor liet Boheemsche land voor het eerst zelfbeschikkingsrecht verwierf in interne aangelegenheden. Vandaar dat hij wordt beschouwd als beschermer tegen vijanden van land en volk, vandaar dat heel het volk hem vereerde en hem om hulp aan riep, toen het meerendeel reeds de Room- sche kerk had verlaten; vandaar dat zelfs de Hussietcnlegers in hun strijd tegen de landsvijanden het Venceslauskoraal zongen. De liefde van het Boheemsche volk voor zijn eerste Christenprins bleef zelfs be waard in tijden, toen men bijna kon ver onderstellen, dat de Boheemsche natie niet meer bestond, toen men nergens meer de Tsjechische taal gebruikte, behalve in boe rendorpen of in de woningen der armen. Zoo lééft nog de herinnering aan St. Ven ceslaus in het volk voort; op tal van oude munten staat zijn beeld, tal van regimenten, kerken en scholen, dragen zijn naam; zoo b.v. ook het eerste Tsjechoslowaaksche re giment, dat op zijn herinneringsdag, 28 Sept. 1914, in Rusland werd gesticht om te strijden vour de onafhankelijkheid .van het la|,'wat gehier rondom bet standbeeld ge- Schreven ziet", vervolgde onze geleider, wij zende op de voor ons onverstaanbare Tsje chische woorden, „is de bekende bede aan hem: „St. Venceslaus, gij Prins van het Bo heemsche land, laat ons niet vergaan noch Jien die na ons komen". Die bede werd, meer of minder luid, gehoord gedurende de driehonderd-jarige overheersching door Oostenrijk, wat luider reeds gedurende den oorlog, toen wij wisten dat verschillende legioenen streden en dat Professor Masaryk en Dr. Benesj in het buitenland pleitten voor de stichting van den Tsiechischen Staat; dio hoop op de hulp van St. Vences laus versterkte de kracht van de moede wordende strijders voor nationale herleving werd gelost of één druppel bloed vergoten werd." „Maar wat deed het publiek in de straten wel?" „Och, eigenlijk niets. Men zong nationale liederen, men juichte, hoorde redevoeringen aan van in lantarenpalen of op balustraden geklommen redenaars. Wij, jongeren, haal den overal van publieke gebouwen de ken- merken weg der Oostenrijksche regeering en van particuliere gebouwen de borden: „Hof leverancier van Z. M. den Keizer van Oos- tenrijk-Hongarije", en zulke dingen meer. Wat van hout was. werd verbrand; wat van ijzer was werd in de Moldau geworpen. Op de bodem van de rivier liggen nog vele herinneringen aan die dagen." in 'de moeilijke tijden tot aan de dag der zelfstandigheidsverklaring." „Hebt u dat beleefd?" vroeg ik, om een ander onderwerp aan te roeren, „O ja", zei hij, „van begin tot eind. Eind 1918 liep ik, 18-jarige Jongen, hier op dit plein en zag aan het gebouw van de „Narodny Politika'", het groote Tsjechische dagblad, twee Tsjechische vlaggen hangen. Ik er heen, want ik begreep, dat er iets bijzonders moest zijn. Immers moesten wij steeds naast onze vlag ook een Oostenrijk sche hangen; het uithangen van do onze alleen was strafbaar. Toen ik er kwam stond er echter wel wat publiek saamge schoold, maar verder Was er niets te doen of te zien. Tot even later een bulletin werd uitgehangen, dat Oostenrijk de 14 punten van President Wilson had geaccepteerd. Eén van die punten was, dat wisten wij: de stichting van een zelfstandigen staat in het centrum van Europa, op de grondsla gen van het vroegere Boheemsche konink rijk. Dat gaf een geweldig gejuich. In een korten tijd waren op het plein tienduizen den van menschen saamgestroomd. „Ook waren intusschen de Sokols gemo biliseerd, dat zijn de leden der groote na tionale gymnastiekvereeniging. Die namen onmiddellijk het beheer op zich van politie, van gemeente, secretarie, openbare bedrij ven, enzoovoort." „Werden daar dan alle beambten wegge zonden?" klonk mijn verwonderde vraag. „O, neen. wie wilde, kon blijven. Wie niet onder Tsjechisch bestuur werken wilde, kon natuurlijk gaan. Maar .vrijwel iniemand ging, want Slechts 'de hoofdleiders, de werkelijke ver tegenwoordigers der Oostenrijksch-Hongaar- sche regeering, die gingen natuurlijk heen. Zoo kon het gebeuren, dat onze revolutie plaats had zonder dat ook maar één schot „En toen was de Tsjechoslowaaksche Staat vrij. Waren toen alle door Oostenrijk gestichte staatsgebouwen en spoorlijnen eigendom van den nieuwen staat, of werd daarvoor betaald?" „Voorzoover ze op onzen grond stonden was alles eigendom. Ze waren immers met onze belastinggelden gesticht? Toen werd ook dadelijk het prachtige Hradsjanypaleis weer in gebruik genomen, dat sinds 300 jaar geen dienst had gedaan en verwaarloosd was. Nu heeft Masaryk er zijn woning en ontvangzalen. Toen werd ook snellere voortgang gemaakt met den afbouw van tot het paleis be- hoorende kerk, waarvan de eerste helft reeds was gesticht door Karei IV in 1344, waarin de tombe van St Venceslaus is en waarin dé Boheemsche kroonjuweelen be waard worden. Die kroonjuweelen zijn ge sloten in een speciaal daarvoor gebouwde nis, waarvan de deur voorzien is van zi sloten. Zeven der hoogstgeplaatstc mar hebben elk één sleutel, en de deur kan niet anders open dan wanneer alle zeven wezig zijn. Sinds 300 jaar heeft niemand ze gezien behalve do controleerende sleutelbe waarders; nu worden ze gedurende slechts één week voor het publiek tentoongesteld. Voor ons, Tsjechen, hebben ze groote histo rische waarde, honderdduizenden hebben reeds van de gelegenheid gebruik gemaakt; als vreemdelingen stelt gij het misschien niet zoozeer op prijs?" Wij wilden echter een gelegenheid, die eens in de 300 jaar komt, niet voorbij laten gaan, en zijn meegewandeld om scepter, sabel en kroon te zien, van zuiver goud en edelsteenen, een enorme waarde vertegenwoordigende; vervolgens bewonderden wij de kerk, wier fabelachtige rijkdom ons met ontzag vuldeWat moet het Boheemsche Ko ninkrijk en het Boheemsche volk rijk ge weest zijn, dat het zooiets tot stand kon brengen! j. H. V. DE MELKPRIJS De grondprijs van de melk door den Bond van Melkveehouders vastgelegd tot en met 28 Febr. 1930 is thans ook door den handel voor genoemde periode aanvaard. DE HONIGPRIJS In! Groningen wordt door de Imkers 57 a 58 cent per K-G. uitgebroken honig bedongen EEN RIJKE OOGST. T® Alphen aan den Rjjn werd een aardappel- struik gerooid, waaraan zich 110 aardappelen bevonden, wegende samen ruim 14 pond. ELECTRIdTEIT IN DEN TUINBOUW. Men meldt ons uit Naaldwijk: Door de Vereen, van directeuren van Electr. Bedrijven in Nederland zal een proefinstallatie voor de toepassing der electriciteit in den tuin bouw worden gesticht op den Proeftuin West- land alhier, IEPENZIEKTE. In den afgeloopen zomer is een groot aantal Iepen te Wassenaar door ziekte aangetast. Langs een vijftal straten en wegen zullen tal van boomen geveld moeten worden. DE KflPERNAIETISCHE SYNAGCGE DE TERUGGEVONDEN STAD MEN IS BEZIG HET GEBOUW TE BECONSTRUEEBEN Ten tijde van onzen Zaligmaker waren er vele synagogen (wier bestaan minstens van den tijd van Ezra dagteekent) in Palestina, zoowel in de steden als in de grootere dor pen, Matth. 9 35, Hand 15 21; in sommige plaatsen zelfs meerdere, als in Jeruzalem, Hand. 24 12, ten getale van 480, waarvan één zelfs op den tempelberg. Ook in buiten- landsche steden, waar de Joden in de Diaspo ra, de verstrooiing, leefden, als Antiochic in Pisidië, Hand. 13 14, Athene, 17 17, Berea, 17 10, Corinthe, 18 4, Damascus, 9 2, Efeze, 18 19, Iconium, 14 ls Thcssa- lonica, 17 :1, enz. Voor ons zijn van het meeste belang de synagogen van Nazareth en van Kapernaüm. Van Nazareth, omdat de Heiland daar bijkans 27 jaren de synagoge getrouw heeft bezocht, zoowel om er eerst ter school te gaan, als wanneer Hij de godsdienstoefenin gen bijwoonde, nl. op sabbathsmorgen en -middag, ook des Maandags en des Donder dags, en bovendien op de feestdagen. Ook ligt het voor de hand om aan te ne men, dat Hij van Zijn dertiende jaar af aan, dikwijls en waarschijnlijk zelfs geregeld, bij die godsdienstoefeningen heeft voorgelezen. Want bij de voorlezers, die bij eiken dienst op sabbathen een zevental, dat elkander bij de lezing opvolgde door den overste der synagoge, die van alles de leiding had, wer den aangewezen, ook uit het gewone volk, mochten ook knapen zijn, mits zij den leef tijd van dertien jaar hadden bereikt, en, evenals de .andere voorlezers, voldeden aan deze drie eischen: dat zij ter goeder naam en faam bekend stonden, duidelijk konden lezen en spreken, en stemmig en fatsoenlijk gekleed waren, waarbij wij denken aan wat Paulus aan Titus schrijft: „betoon in de leerdeftigheid," d.i. eerwaardigheid, stemmigheid. In dit verband toch lette men goed op wat Lukas over des Zaligmakers jeugd schrijft: „En Jezus nam toe in wijs heid en in grootte, en in genade bij God en de menschen," Luk. 2 52, op welk laatste woord hier nu de nadruk valt Zoo heeft de Christus reeds allerwaar schijnlijkst eerst als knaap, later als jonge ling en jonge man, meermalen gedeelten uit het dusgenaamde „Schema" voorgelezen: Deut. 6 4^-9; 11 13—21 en Num. 15 37— 41. En toen Hij ouder werd, en dan wel in de rij der voorlezers de eerste was, heeft Hij staande op het spreekgestoelte, met de Thora, de vijf boeken van Mozes op den lessenaar voor zich, die lezing ingeleid met de woor den: „Looft den Heere, den Hooggeloofde!", waarop de gemeente antwoordde: „Geloofd zij den Heere, den Hooggeloofde, van nu aan tot in der eeuwigheid!", waarna Hij, als yoorlezer, vervolgde: „Geprezen zijt Gij, Heere, onze God, Koning der aarde, die ons uit alle volken uitverkoren en de Thora ge geven hebt!"; en als Hij de laatste der voor lezers was, dan besloot Hij met de woorden: „Geprezen zijt Gij, Heere onze God, die ons de Thora der waarheid gegeven en het eeuwige leven in ons geplant hebt. Geprezen zijt gij, Heere, Gever van de Thora!" Van nog grooter beteekenis evenwel ls voor ons de synagoge van Kapernaüm, welke stad in de ruïnen van Tell Hum in 1865 teruggevonden, en vooral sedert 1905 stelsel matig en wetenschappelijk onderzocht is, na dat eindelijk en na lange onderhandelingen, in 1894 't geheele terrein door Franciscaner monniken is aangekocht. In die synagoge toch heeft de Zone Gods, nadat Hij Kapernaüm tot Zijn tweede woon plaats verkoren had, zeker haast bij elke godsdienstoefening het evangelie van het ko ninkrijk der hemelen verkondigd, en in die prediking Zichzelven duidelijk cn herhaalde lijk als den Messias aangewezen. Kapernaüm lag aan den noordwrstkant van bet meer Genesareth. Eet heette oor spronkelijk Kefar Tecbumin, d.i. grensdorp een naam, die herhaaldelijk in den Talmud voorkomt. Later werd het genoemd Kefar Nahum, d.i. dorp van (den profeet?) Nahum, wiens graftombe, nu nog eefi puinhoop van witte steenen, 33 voet lang eh 22 breed, iets noordelijk van de stad lag. Naar dien naam heet de plaats in het N.T. Kapern.'lum bij de uitspraak van dat woord valt dus den klemtoon op de voorlaatste lettergreep ook door Flavius Josephus zoo genoemd, hoewel deze ook spreekt van Kepharnome. Nog later werd de naam Tefar Tanhum of Tanhumin .waarvan de tegenwoordige naam Teil, d.i. heuvel, Hum, afkorting van Tan hum, afkomstig is. Zoo genoemd naar een grooteïijks vereerden Jood aiit latercn tijd, wiens graftombe thans onder de basaltblok ken bedolven is, maar die in de middel eeuwen door tal van Joodsche pelgrims werd bezocht, evenals die van Nahum. In Tell Hum zijn de bouwvallen gevonden van dat Kapernaüm, vooral van de synagoge die het best bewaard zijn. Die synagoge schijnt indertijd door een aarbeving verwoest te zijn geworden, en sommige onderzoekers veronderstellen, dat op de puinhoopen, gedeeltelijk met de puinhoopen der oude nagoge een nieuwe is gebouwd, die insgelijks door een aardbeving zou verwoest zijn. Hoe wel nog enkele pilaren geheel gaaf zijn, als ook andere brokken steen, hebben de Be- doeïnen heel wat schoone steenen wegge haald voor den bouw van hun winterverblij ven, en ook veel vernield in hun voortdurend zoeken naar verborgen schatten. Toch zijn de onderzoekingen, vooral Roomsche zijde, naar wat van die synagoge overgebleven is, van dien aard geweest, dat men druk bezig is het gebouw in zijn oor- spronkelijken vorm te reconstrueeren. Die synagoge dan was een rechthoekig gebouw, 24.32 M. lang en 18.29 M. breed, vervaardigd van gehouwen, prachtigen, witten kalksteen. Het voorhof, dat de synagoge omringde aan de oo*t-, noord- en westzijde, was aan elk dier drie kanten ruim 13 M. breed, terwijl ook een overdekte galarij met een steenen trap naar buiten, aan die drie zijden was gebouwd. Die galarij diende bovenop voor domvrouwen en kinderen om de godsdienst oefeningen bij te wonen, terwijl zij van onderen ingericht was voor school, arm- en weeshuis, alsmede voor vertrekken enz. voor de Schriftgeleerden enz. In het midden van het voorhof was een groole fontein voor het wasschen van handen en voeten, aleer men ter synagoge inging, vooral voor hen, die de heilige rollen moesten aangeven, en die moesten voorlezen en prediken. Het geheele complex: voorhof met gala- rijen, de andere gebouwen en de eigenlijke synagoge, moest, evenals elke synagoge der Joden, den tempel in het klein voorstellen. Met dien verstande, echter, dat, wat in Je ruzalem het heilige der heilige was, hier genoemd werd het heilige. In de door een voorhangsel van het overige deel afgeschei den ruimte, stond de met een deksel gesloten kist, waarin de heilige boeken, die bij de voorlezing dienst moesten doen, bewaard wer den, dus als een soort ark des verbonds. Vlak voor dat heilige zaten, met hun aan gezicht naar de vergaderde gemeente ge keerd, zij, de de vooraan zittingen hadden: de overste der synagoge, de rabbi, de Schrift geleerden, aanwezige priesters en Levieten e.a. Een paar meter vóór hen stond het spreekgestoelte met lezenaar, terwijl de ge meente gezeten was in het overige gedeelte, dat vanzelf de grootste ruimte uitmaakte. Zeer merkwaardig is nu, dat de Kaperna- ietische synagoge, evenals de tien andere, wier puinhoopen men in het vroegere vor stendom van Herodes Antipas heeft gevon den, van zuid naar noord was gebouwd, hoe wel het eigenlijke voorschrift was, dat de gemeente tijdens de godsdienstoefening het Een gedeelte der ruïne van de Kapernaietische synagoge. Men kan duidelijk enkele Corinthische zuilen zien. Vlak er voor is de steenen vloer van roodachtig marmer, waarop onze Heiland stond, als Hij predikte. Deze joto werd genomen op S Aug. 1920. VRAGEN VAN DEN DAG Staat de kachel al bij jullie Heb je al een winterjas Draag je nog geen tvollen sokken? Voel je nog niets voor een das? Heb je nog geen winterteencn? Zou het weer zoo vriezen gaan? Weet je nieis voor kotide 'voeten? Doe je geen slobkousen aa:z? Kom je eens een avond buurten nu het weer vroeg donker is? Denk je dat de wlntercursus voor de Landbouw nuttig is? Heb je kolen ingeslagen? Zijn je 'planten afgedekt? Heb je groenten ingemaakt qf heb je ze misschien „geweckt"? 't Aantal is nog uit te breiden, maar ik denk aan 't spreekwoord vari d' eene gek en de tien wijzen en 'k geloof, dat 't zoo wel kan. (Nadruk verboden.) aangezicht moest richten naar den kant van Jeruzalem, dus naar het zuiden. Ook valt op, dat, waar de gewoonte van een synagoge te bouwen op het hoogste gedeelte der stad, wijl de plaats waar God met Zijn volk sa menkwam boven alles moest uitsteken, of buiten de stad in het open veld in de na bijheid van stroomend water men denke aan de geschiedenis der bekeering van Ly- dia, Hand. 16 13 de Kapernaïetischo synagoge in de benedenstad heeft gelegen, en wel zoo laag mogelijk, nl. zooals ik pas geleden uitmeette, slechts een twintigtal meters van den oever der zee. En niet min der verbaast het ons, dat naast de gevonden: versieringen als het zoogenaamde Davids- schild, een vignet met scherpe zespuntige ster en de vijfpuntige ster, het zoogenaamde zegel van Salomo en andere Joodsche ver. sieringen, dat wéér, gelijk opgemerkt is elke synagoge een tempel in het klein behoorde te zijn, en wel naar vorm, indeeling, inklee. ding en stoffeering, de synagoge tp Kaper*, naum, door haar Corinthische en Dorische zuilen cn kolommen, door /haar Griekschei ornamenten, friezen en vooral muurversie ringen, als een zeepaard met een hoorn op zijn kop en een baard rond zijn kin, ein digende in een gekrulde vischstaart, ootf adelaren, de bekende veldteekenen van het Romeinsche koloniale leger, meer een hei* densch dan een Israélietisch karakter heeft gedragen. Het kan niet zijn, dat hier oudtijds eea heidensche tempel zou hebben gestaan, op welks grondslagen dan de synagoge uit dgr* tijd van onzen Zaligmaker zou zijn gebouwd, evenals de Romeinen in Ba&lbek in SyriS een tempel op de puinhoopen van een hei. ligdoin, aan Baal gewijd, hebben gesticht, want daarvoor is geen enkele aanwijzing tef vinden. Het eenig antwoord op bovengenoem de bezwaren is, dat bij den bouw van eert synagoge niet zulke strenge eischen werden gesteld, gelijk uit tal van plaatsen uit den Talmud blijkt; en mogelijk ook dat de Ka* pernaïetische een geschenk was van een Romeinsch officier, Luk. 7 j 5, wien dit een ook voor dien tijd enorme som gelds moet hebben gekost, terwijl men dan onwillekeu rig denkt aan ons bekende spreekwoord vaij •het gegeven paard. j M. H. A. VAN DER VALK. de landraad te langs a. MEDAN, 12 October (Aneta), De Lands- raad te Langsa maakte heden een aanvang met de behandeling van de strafzaak als vervolg op de moordzaak-Waller. 42 mede plichtigen stonden terecht, aan wie ten laste wordt gelegd het plegen van geweld in ver- eeniging. Met de behandeling, dier zaken zotf vermoedelijk een maand gemoeid zijn. Aanslagen op assistenten. MEDAN, 12 October (Aneta). De Deli Crt. meldt de navolgende aanslagen gepleegd op 'eenige ondernemingen ter Sumatra's Oost kust. Op de onderneming Liberia van da Rubber Cultuur Mij. Amsterdam viel een koelie den assistent Mertens aan, met het gevolg, dat deze aan de hand werd gewond. Op de onderneming iBadja Linggei van de Cultuur Mij. de Oostkust, viel een koelie den assistent Van der Goot aan, die een dicpa wond aan den rechter benedenarm bekwam. In beide gevallen gebruikten de aanvallers een tjangkol als wapen. Oorzaak was, dat de koelies een aanmerking ontvingen over hun arbeid. Op Pabatoe van de Cultuurmij. De Oost kust poogden twee Chineesche koelies een assistent met stokken aan te vallen, hetgeen werd voorkomen, doordat zij overmeesterd werden. FEUILLETON Door GUY THORNE. (20 TWEEDE BOEK. En ziet een schrik en groote duisternis viel op hem. Genesis 16 12b. EERSTE HOOFDSTUK. Terwijl Londen sliep. Een paar weken voor Kerstmis vroeg Gortre ann Ds. Ripom om tien dagen verlof, om nanr Walk town te gaan; dien tijd bracht hij met Ds. Byars en Helena door. Met Korst mis kon hij "niet vrij hebben, want er wa ren veel diensten in St. Mary's en dus werd zijn tegenwoordigheid in de kerk vercischt Daarom nam hij zijn vacantie maar vooraf. I-Iarold Spencc was nu alleen op de ka mers in Lincoln's Inn; de journalist ver veelde zich en voelde zich eenzaam. Hij had zich niet gerealiseerd, dat het gezel schap van Basil zooveel had bijgedragen tot zijn geluk ged'urende de laatste maan den; nu miste hij hem erg. Hij was den geheelen zomer en den herfst bezig geweest met. werk, dat hem weinig aantrok, maar toch moest hij dagelijks zorgen dat er artikelen In zijn courant ston den, al was er ook weinig nieuws Er was geen gebrek aan materiaal, dat niet, maar het was onbelangrijk en verve lend. Hij voelde zelf, dat zijn hoofdartike len saai werden, vooral nu Basil, met wien hij allerlei kon bespreken, weg was. Op een Woensdaglater herinnerde hij zich den dag altijdwerd Spence om 12 uur 's middags wakker. Hij had den vori- gen nacht laat op het kantoor gezeten; daarna was hij nog op de club geweest, zoo dat hij pas tegen vier uur naar bed ging. Hij hoorde de hospita, die boven zijn hoofd al bezig was om het ontbijt gereed te maken en riep haar. Na een paar mi nuten kwam zij hij hem met zijn brieven en een kop thee. Zij liep naar het raam en trok het gordijn op. Het was een don kere Decemberdag. „Slecht weer, juffrouw Buscall?" vroeg hij, de thee uitdrinkend. „Ja, mijnheer," zei de juffrouw, een mager mensch uiit een armoedig straatje in de buurt van Drury Lanc, „het maakt mij be nauwd in mijn keel; ik houd niets van mist; zal ik een beetje heet water in uw bad doen? Het water kookt." Zij had iets tegen op baden, dat vond zij on nood ig en vooral een bad nemen in koud water. Spence vond het goed en zij ging -aan het werk. „Ik zie. dat u een brief hebt van mijn beer Cyril," ging zij voort. Zij bewonderde Cyi'iil Hands erg, want hij had altijd zoo veel mooie dingen, Oostersche gewnden en platen en zij wist, dat hij in liet echte land van den Bijbel, zooals zij Palestina noemde, veel tijd doorbracht, cn dit vervulde haar met eerbied voor hem. De meeste buurvrouwen van haar dron ken jenever, maar zij had genoeg aan haar bewondering van Hands. Spence wierp een blik op dein dikken brief met de Turksche postzegels en den edigenaardigen Oosterschen geur. Hands was een goed correspondent. Soms stuurde hij wel eens artikelen over het werk dat hij deed en Ommaney, de uitgever van de courant van Spence, kocht die en liet ze plaatsen. Op dien bewusten ochtend echter had Spence niet veel lust om het pakketje open te maken. Dat kon wel wachten; hij had er nu geen lust in. Hij kon een anderen keer wel lezen van den strakken blauwen hemel •en de witte huizen van de rotsen, die als turkooizen blonken, en de moskeeën, waar bij do evpressen en de olijfboomen groeiden. Nadat hij een bad genomen had en zich geschoren had draaide 'hij het licht op, zóó donker was het in zijn zitkamer. Hij sloeg zijn courant open en keek zijn eigen werk van den vorigen nacht eens in. Het beviel hem maar matig, maar er gebeurde ook niets, waar hij eens interessant over zou hebben kunnen schrijven. Bij dc brieven waren een paar invitaties voor hem, boeken ter inzage van een jong auteur ter recensie en een lijst van winter- lezingen, waarop zijn naam ook vermeld stond voor een lozing over de „Solidariteit van do Ridders van St Jan", die hij in Januari houden moest Na zijn ontbijt had hij weinig lust om iets bepaalds te gaan doen. Ilij dacht er over om een paar visites in het West End tc maken bij menschen, waar hij eens heen .moest, maar dat plan verwierp hij weer, omdat hij zich niets opgewekt gevoelde. Hij had graag eens een verandering ge wild en zou wel lust gehad hebben om in de koude naar Brighton, naar de zee te gaan Hij was zeker koortsig en daarom besloot hij een Turksch had te gaan nemen. De brieven stalt hij in den zak van zijn over jas, om ze later op zijn gemak te lezen; toen reed hij naai' een Hammam in Jer- mvns treek De warmte, het flauwe licht en de Oos- tersohe decoraties gaven hem een behaag lijk gevoel en brachten hem zijn verblijf in Konstantinopel voor den geest Hij liep welgemoed van de eene kamer naar de andere, waar hij zich afdroogde en gemasseerd werd. Daarna rookte hij een Egyptische sigaret en dronk een kopje kof fie met room. Om vier uur bracht een man hem een portie visch en een glas wijn en daarna viel hij in een gerusten slaap. Al dien tijd was de brief uit Jeruzalem in zijn zak en die hing in zijn overjas in de hal. De gebeurtenis, die het leven van duizenden zou veranderen en sombere wol ken over Engeland zou doen samenpakken lag daar rustig te wachten tot hij er ken nis van nemen zou. Eindelijk, toen deevond viel, liep Spence door de verlichte straten met hun druk ver keer. Hij voelde zich nu geheel opgefrischt en zijn brein werkte helder. Spence had zich in de laatste jaren wei nig bemoeid met amusementen. Hij had het te druk met zijn werk en dit liet hem geen tijd tot zoo iets, maar dien avond had hij lust om zich eens te vermaken. Ilij liep St Jamesslreet in, waar zijn rlub was, met het doel om iemand te zoeken, die met hem mee zou willen naar een con cert In de rookkamer was niemand, dien hij intiem kende, maar na een poos kwam Lambert een*beambte uit 'het Britsch Mu seum, binnen. Spence was met Lambert op de Mail borough school geweest; dus kende hij hem goed en hij vroeg hem om mee te gaan. „Ik kan heusch niet," antwoordde Lam bert, „ik moet dineeren met mijn oom sir Michael. Het is een vervelend werkje na tuurlijk, maar politiek. Er komen veel gees telijken, bisschoppen en zoo en ook mi nisters en andere voorname lui. Ik hoop, dat Ripon er ook zijn zal; hij is de predi kant van een kerk, waar mijn oom groote sommen aan betaalt Dus heb jij van avond geen werk?" „Neen, van avond niet, ik wou daarom eens naar liet Alhambra." „Het spijt mij, dat ik niet mee kan. Ik heb ook een vcimocicndon dag gehad. Mijn chef is do laatste veertien dagen in oen bijzonder slecht humeur geweest." „Dat is sir Robert Llwellyn, nietwaar?" „Ja. Anders is hij zoo kwaad niet, maar nu wel. Hij is eenige maanden buitenslands geweest voor zijn gezondheid. Toen hij pas terug was, nu drie maanden geleden, zag hij er best uit en scheen buitengewoon met zijn eigen prestaties ingenomen. In den laatsten tijd schijnt hij ergens zenuwachtig over te zijn en hij doet heel weinig werk; het is alsof hij voortdurend ergens op wacht of naar iets uitziet Hij maakt het mij vreesol ijk lastig, want nu komt hij telkens op mijn kamer en praat over onbeduiden de dingen. Daar houdt bij mij erg mee op. Ook zegt hij wel eens, dat er ontdekkingen zullen gedaan worden, die de geheele wereld in opschudding zullen brengen." „In de lente heb ik hem te Dieppe ont moet Hij leek mij toen heel gezond bij het begin van zijn verlof." „Nu, hij is op het oogenbli'k in de war en maakt het mij vreeselijk lastig. Ik moet weg, adieu." Hij liep onhoorbaar over het zachte tapijt van dc rookkamer en Spence was nu weer alleen. Hij had nog geen trek in iets, na zijn maaltijd in het Hammam; dus besloot hij om maar alleen naar 'het concert te gaan, want liij wist zoo gauw niets anders te be denken. Toen hij er uit kwam was het nog niet erg laat, en hij ging een restaurant binnen, waar een groote kamer was, die heel kool was en waar nipm&nd zich bevond. Ecn kellner bracht hem iets te drinken. Op eens voelde hij den dikken brief in zijn zak. Dat was het pakje van Cyril I Hands. Hij haalde het te voorschijn, maak te het open en begon te lezen. Twee meisjes, die er ook zaten, staarden hem verwonderd aan. Zij zagen, dat hij op achtelooze wijze een dikko enveloppe open mankte, maar toen hij begon te lezen fronste hij de wenk brauwen en zijn gelaat vertrok ontsteld. Zijn hoofd zonk lager om het manuscript goed te kunnen zien cn een doodelijke bleek heul verspreidde zich toen over zijn gelaat. „Ik geloof zeker, dat die mijnheer onwel wordt," zei het eene meisje tegen het andere. Terwijl zij spraken zagen zij zijn gelaat veranderen, hij scheen opgewonden en zijn oogen schenen wel vuur te schieten. Hij hail een besluit genomen. paiOAJOA IPJOAV).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 5