Twaalfde Geref. Sfudenfencongres
DONDERDAG 5 SEPTEMBER 1929
TWEEDE BLAD PAG. 5
BESPREKING REFERATEN
DR. HONIG EN DR. TAZELAAR
REFERATEN VAN DR. fi. K, SCHOEP EN
m. JOH. H.
TWEEDE DAG
Lunteren, 3 Sept. 1929.
Na de opening volgden de referaten van
Dr. C. G. Honig en Dr. C. Tazelaar,
waarvan we gisteren het verslag opnamen,
terwijl de discussie daarover werd gesteld
op dert middag.
Sprekers.
Aan het programma is nog toegevoegd
een vergadering vóór de litteraire sectie,
op Woensdagmiddag, waar Prof. Dr. J.
Waterink zal spreken over „moeilijk
heden bij het leeraarsambt". Zoo worden
er dus in het geheel vijf sectie vergaderin
gen gehouden; behalve de genoemde nog
de medische, waar Dr. G. K. Schoep van
Rotterdam hoopt te spreken over „de ont
wikkeling der moderne" geneeskunde^ en
de algemeone geneeskundige practijk", de
jurid. sectie, waar Mr. Joh. H. Scheu-
r e r van Amersfoort zal spreken over:
^Enkele opmerkingen over de gangbare
laeeningen in onzen kring betreffende de
«erhouding Staat en Maatschappij".
Deze drie zijn gezet op Woensdagmiddag.
Verder de Theol. Sectie, waar Ds. K.
Schilder van Rotterdam zal optreden
met het onderwerp: „Geloof en reflectie"
en de Nat. Phil. Sectie, met als spreker J.
P. de Gaay Fortman van Den Haag,
over: „Evolutie". Deze beide op Vrijdag
morgen.
Verder was Prof. Hoekstra van Kam
pen achteraf toch verhinderd op het con
gres aanwezig te zijn en de sluitingsredo
uit te spreken. In zijn plaats zal Ds. D.
van Dijk van Groningen de laatste avond
toespraak houden, en wel over „Dicht t>ij
Jezus".
,Van de
Gasten
pijn reeds zeer velen aanwezig. Dr. I m-
p e t a, van Kampen, als vertegenwoordi
ger van den Ned. Bond van J.V. op G.G.,
verder als vertegenwoordigers van de
N.C.S.V. Dr. H. C. Rutgers, en Mevr.
Rutgers, E. N. Linde y er en G. T.
Ier Haseborg.
Prof. en Mevr. Dooyeweerd zijn
weer beide aanwezig, de eerste als spre
ker, de tweede als gast. Evenzoo Dr. en
Mevr. Honig en Dr. en Mevr. Taze
laar van Amsterdam. Verder zien we on
der de gasten Mevr. C. M. E. K u y p e r, Di
rectrice van het Hospitium der Vrije Uni
versiteit. Voorts Prof. Dr. G. C. A alders,
Mr. T. B. B o u m a n van Rotterdam, Prof.
Vollenhoven en Prof. Water ink
van Amsterdam.
Verwacht worden nog de heer en Mevr.
Mi edem a van Nijkerk, Prof. Coops
van Amsterdam, Dr. J. de Lange van
Utrecht, Prof. Pos van Amsterdam en
Prof. Ridderbos van Kampen.
Men zal willen gelooven, dot het verblijf
der gasten zeer op prijs wordt gesteld. Ze
zijn voor een niet onbelangrijk deel oor
zaak van een gewenschte bespreking, die
tot nu toe zeer belangwekkend was, en al
ler belangstelling had. De stemming is
(Jan ook zeer goed.
Gevraagd was, hoe we met betrekking
tot de behandelde kwestie moeten staan
tegenover chrisdtelijke romans als „De an
dere weg" van Sevensma Themmen en „In-
liefde bloeiende" van de Liefde; Dr. Taze
laar antwoordde daarop, dat in de pro
bleemstelling in de Christelijke romans
aiet ligt het tendentieuze van die, welke
Dr. O. TAZELAAR.
spreker ter illustreering ln zijn referaat
had aangehaald (en van welke hij er één
als inleiding tot de discussie meer uitvoe
rig had weergegeven, n.l. „De Schoone
Eenheidsdroom" van Zimmerman); ze zijn
anders, en kunnen daarom niet dienen als
materiaal bij een lezing over „het sexueele"
in de moderne roman.
Verder acht spreker de huwelijksroman
een product van de emancipatie-zucht, die
eigenlijk al vanaf Saartje Burgerhart zich
als kenmerkend verschijnsel van de vorige
eeuw heeft geopenbaard.
Wat betreft de kunstwaarde van de ten-
denzroman, merkt spr. nog op, dat in de
zen algemeen geldend is geworden de op
vatting, uiteengezet door Karl Scharten,
dienaangaande, Kunst komt van binnen
uit. Van tendenz is sprake wanneer
heelemaal de stimulans van buiten komt
en deze beheerscht
Verder was meer speciaal met het oog
op het referaat van Dr. Honig gevraagd,
of tegenwoordig de sexueele nood niet
schromelijk wordt overdreven.
De referent antwoordde hierop, dat die
sexueele nood in de puberteitsjaren toch
inderdaad niet moet worden onderschat,
maar dat voorts in het algemeen de be
vrediging ervan niet moet worden be
schouwd als een absolute levensvoorwaar
de; er is een sublimeering van de erotiek
mogelijk. God geeft verschillende levens
roeping.
Voorts deed spreker zich kennen #ls een
zeer beperkt voorstander van sexueele
voorlichting. Tegenstanders zeggen dat
men hiermee toch steeds óf te vroeg óf te
laat begint. Evenals Prof. Waterink had
opgemerkt, acht spr. de geschikte tijd om
tot voorlichting over te gaan, wanneer het
kind komt met vragen. Deze voorlichting
eischt veel van de ouders, maar is toch be
slist noodig; echter moet ze niet onnoodig
in finesse's treden, daar men met beperk
ter kennis rijker is in de beleving van het
huwelijksleven.
Wat betreft de kwestie van het aantal
kinderen merkte spr. op, dat het gewerischt
is, bij het sluiten van het huwelijk wèl te
overwegen of men een behoorlijk gezin zaJ
kunnen onderhouden, en het anders liever
nog een paar jaren uit te stellen.
Tenslotte werd er nog door referent in
verband met een desbetreffende vraag op.
gewezen, dat het zondige accent dat in het
huwelijksleven is ingekomen, niet nauw
keurig is af te bakenen. Op elk levensge
bied dreigt t.o.v. onze zirtnen gevaar. We
moeten zorgvuldig leven, en onszelf dik
wijls biddend op de weegschaal nemen.
Zoo kunnen we ook voorkomen dat allerlei
dingen die anders heimelijk in ons ziele-
leven zouden doorwerken om dan plotse
ling droevig verrassend tot openbaring te
komen, reeds tevoren in den aanvang wor
den onderdrukt.
Verschillende punten werden in deze be
spreking op een zeer teere en verheffende
manier behandeld. Algemeen was men zeer
tevreden over dezen dag.
Avondtoespraak.
Prof. Aalders van Hilversum was zoo
bereidwillig, een avondtoespraak te hou
den, daar door ziekte een leemte in het
Prof. G. C. AALDERS.
program was gekomen, zooals we gister
reeds meedeelden.
Hij las Fil. 2 113 en sprak als volgt
De groote strijd in ons leven is -altijd
weer tegen de zonde; vooral zijn 'we hier
van onder den indruk wanneer we, zooals
vandaag, weer onze idealen elkaar hebben
voorgehouden.
Dan gaan we vragen: kunnen we niet
van die zwarte plek der zonde in
nenste worden verlost? Dan kan
wetenschap dat Christus voor onze zonden
heeft betaald, tot groote troost zijn. Maar.,
telkens doen we dezelfde zonden opnieuw.
En daar zouden we vanaf willen. We wil
len zoo gaarne niet alleen verlost worden
van de schuld der zonde, maai- ook var
zonde zelf. Wat kan ons hier troosten?
Niet de wetenschap dat we hier op aarde
zoover zullen kómen dat we geen zonde
hebben. I)at leeren ons Öe Schrift en onze
eigen bittere ervaring wel anders. Wat
kan ons dan troosten in dezen strijd?
Wanneer we in ons hart de echte he-
geerte hebben, naar Gods Woord te leven,
dan is dit willen door God in ons gewerkt.
En deze God zal ons ook brengen tot wer
ken; Hij is het die in ons werkt beide het
willen en het werken. Laten we dan tot
God bidden dat Hij ons kracht geve om
dat schoone ideaal van het leven naar
Gods geboden te benaderen.
Er is mogelijkheid om de zonde te over
winnen, te verslaan, als we maar op God
vertrouwen. En steunend op onzen God, is
er hoop, dat we verder komen op den weg
naar het christelijk ideaal. De teekening
en het voorhouden van Christelijke idea
len, zooals ook vandaag, brenge er ons toe,
om weer met nieuwe kracht ons biddend
daarnaar uit te strekken.
Hierna werd gezongen Ps. 141 i 1 en met
dankgebed der dag beëindigd.
DERDE DAG
Lunteren, 4 Sept.
Sectiedag; het meer intieme dat de sectie
vergaderingen kenmerkt, maakt de hiervoor
meestal bestemde derde dag van de congres-
week niet de minst aantrekkelijke.
Nadat de dag geopend is door den heer C.
V c c n h o f, splitsten zich dan ook de deel
nemers in drie groepen; her en der zoekt
men een onderdak in de barakken of onder
de schaduw van de boomen in het bosch.
In afwijking van liet gewijzigde plan wer
den deze vergaderingen toch 's morgens ge
houden.
Op de
MEDISCHE SECTIE
De ontwikkeling der moderne
geneeskunde en de algemeene
geneeskundige practijk.
Spreker begint met te schetsen hoe er
langzamerhand tusschcn de wetenschap
pelijke geneeskunde en de geneeskundige
practijk een conflict is ontstaan. Geduren
de langen tijd werd dit conflict niet door
de mannen van wetenschap erkend, hoe
wel in het practisch leven dit conflict da
gelijks gevoeld werd. Maar sedert enkele
jaren is daar verandering in gekomen.
Verschillende vooraanstaande personen in
de wetenschappelijke geneeskundige we
reld hebben openlijk gebroken met de uit
sluitend causale denkrichting, die in hun
wetenschap overheerschend was, en heb
ben nieuwe wegen aangewezen, waarlangs
h.i. de geneeskunde zich verder ontwikke
len moet. In dit verband worden de denk
beelden van Bier, Zieck, Aschner en Sauer-
bruch besproken. Hierbij blijkt, dat hoewel
er veel overeenkomst tusschcn deze man
nen bestaat, vooral wat betreft hun waar
deering voor de oude geneeskunde in den
persoon van Hippocrates, zij toch niet
eensgezind zijn in hun beoordeeling en
veroordeeling van de moderne geneeskun
de. Aschner veel radicaler dan Zieck. Van
daar dat bij alle waardeering voor het goe
de, dat deze menschen gebracht hebben,
groote voorzichtigheid noodig is. Het is
hoogst gevaarlijk een algeheele revolutie
door te zetten op de basis, die de nieuwe
richting, in haar zelf verdeeld, aangeeft
Correctie, uitbouw en erkenning van haar
betrekkelijke waarde lijkt den spreker
voor de wetenschappelijke geneeskunde in
de tegenwoordige omstandigheden de
eenigste oplossing.
En inderdaad zien wij deze tendenzen in
de geneeskunde ook aan den dag treden. De
functioneele gedachte verdringt de anato
mische; de vroeger zoo scherp gespeciali
seerde vakken groeien naar elkaar toe cn
krijgen steeds meer oog voor- den geheelen
mensch. Veel meer dan vroeger rekene de
wetenschap met de psyche en de sociale
omstandigheden van den mensch. Speciaal
wordt gewezen op het werk van den be
kenden clinicus Brughel, die zich niet meer
beperken wil tot den pathologisch-physio-
logischen kant van het ziekteproces, maar
het ook wil aanvatten van zijn psycho-
physischen kant. Vandaar zijn uitgebreide
onderzoekingen over den gezonden mensch
in zijn verhouding tot zijn maatschappelij
ke omgeving, zijn afkomst, zijn godsdienst,
het klimaat en de bodem van zijn wpon-
plaats, enz. om daardoor des te beter deze
invloeden voor den zieken mensch te
staan.
En tenslotte vestigt spreker de aandacht
op een man als Krehl, die hoewel streng
natuurwetenschappelijk denkend, toch het
betrekkelijke daarvan aanvaardt cn het
irrationeele en de beteekenis van de per
soonlijkheid voor arts en patiënt durft
handhaven. De spreker werkt nu deze ge
dacht nog breeder uit en dringt aan op de
verdieping en de verbreeding der persoon
lijkheid van den geneesheer niet in huma-
nistischen zin, maar onder biddende af
hankelijkheid van Gods Woord en Geest
Want tenslotte zal het conflict wetenschap
en leven blijven bestaan, maar slechts een
sterk geheiligde persoonlijkheid zal zich
daar boven uit kunnen worstelen, en op de
juiste wijze de waarde der wetenschap en
de eischen van de algemeene practijk te
genover elkaar kunnen afwegen.
Bespreking referaat Dr. Schoep.
Ten aanzien van dc vraag of we met de
wending in het medische denken niet blijven
in het structureele en of de pneumatische
persoon niet buiten beschouwing blijft, ant
woordde spr., dat hier de grootste moeilijk
heden liggen, waar we nog geen antwoord
op weten, en dat hij daarom t. a. v. deze
kwestie slechts heeft aangestipt.
Voorts wend er in.de bespreuing op gewe
zen, dat we op vele geneesmiddelen niet te
veel moeten vertrouwen; bijna uitsluitend
die middelen die natuurwetenschappelijk
zijn onderzocht, bijv. cardio tonica, hebben
zeker goede werking.
Ook de referent wees er in ddt verband op,
dat we ons in dc eerste plaats moeten rich
ten op de therapeutics, maar dat toch, wan
neer medici met critische zin een middel
aanbevelen, we soms dat middel kunnen ge
bruiken. Hij dringt er op aan, na het arts
examen op de hoogte te blijven en critisch
het nieuwe te bezien. Als algemeene opmer
king werd nog in het midden gebracht dat
we als medici niet t e groote nadruk moeten
leggen op onze rechten, maar dat dienen
hoofdzaak is.
Op de vergadering der
JURIDISCHE SECTIE
Eenige opmerkingen over gangbare
meeningen in onzen kring betref
fende de verhouding „Staat en
Maatschappij".
Spr. ziet in congressen als deze van de
G.S.B. dan vooral nut, wanneer ze de con-
gresbezoekers prikkelen tot zelfwerkzaam
heid; anders verloopen ze in kweekerij
van stemmingen, waarin men momenteel
Mr. JOH.
SCHEUREB.
zich wel verliezen kan, maar die den mo
tor van den zelfarbeid niet aanzetten.
Dit laatste kan men trachten te bereiken
door een referaat van iemand wiens leven
verwachtingen wekte, dat hij de goede
richting naar de oplossing van een quaes-
tie duidelijk kan wijzen. Men kan het ook
doen door een causerie van iemand over
zijn ervaring in de levenspractijk met de
vragen, die de studenten bezig houden. Zoo
ziet spr. ofrlc zijn causerie. Ilij wil probee-
ren te bereiken, dat vooral de jursten t.a.v.
dit vraagstuk leeren met nuchteren blik
de dingen aan te zien en met waarheidszin
ze aan te vatten.
Spr. meent, dat t.a.v. de quaestie bekend
als „staat en maatschappij" nog wel eens
stellingen, ook binnen A.R. kring worden
geponeerd, die te veel leuzen zijn en te
weinig werkmateriaal bevatten. Sinds on
geveer 60 jaar is die verhouding van
„staat en maatschappij" aan de orde in
den zin, waarin we haar thans verstaan.
Vóór dien gingen de debatten over den
staat meer om den vorm der staatsinrich
ting eii van het staatsbestuur. Daarna en
nog thans is veeleer aan de orde de vraag
over den inhoud der staatstaak en de uit
gestrektheid daarvan.
Daarbij treft men richtingen aan, die zeer
scherp staat en maatschappij onderschei
den. alsook, die zoo'n onderscheiding van
nagenoeg geen practische waarde achten.
Onder de eerste heeft men er, die op grond
van die onderscheiding de terreinen van
staat en maatschappij zoo ver mogelijk uit
elkaar zien gelegd; cn anderen, die in
varieerende graad den staat concessie ge
ven tot bemoeienis met de maatschappij.
Wanneer men de verschillende gronden
verneemt, waarop de verschillende rede
neeringen zich baseeren, ontkomt men bij
sommigen niet altijd aan den indruk, dat
tevoren reeds voor hen vaststond, dat men
den staat al of niet wilde laten optreden
in een bepaald geval en toen daarvoor een
goedklinkend motief zocht. Men bestem-
pele dit niet steeds als oneerlijke of on
juiste redeneering. Spr. gelooft, dat daarin
vaak werkt het intuitief gevoel, dat de op
lossing van de vraag over de grenzen der
staatsbemoeienis geval voor geval beke
ken en gedocht moet worden, opdat allengs
de historie dier pogincren, welke thans nog
maar betrekkelijk kort is, een meer alge
meene lijnen doe zien.
Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat men
zich moet beperken tot een feitennoteering
cn een rekenconclusie daaruit, want die
casuistische beslissingen worden geboren
uit conflicten van lichtingen en inzichten.
Voorzoover wij zelf bij die beslissingen be
trokken worden, zullen wij ook van een
bepaald algemeen uitgangspunt uit rede
neeren.
Spr. gaat dan eens op enkele quaesties
na, hoe men zijn standpunt ten dezen mo
tiveert, bijv. de overheid en staat als schild
over de maatschappelijk zwakken; de
rechtstaak en de cultuurtaak van den
staat; de overheid en de particuliere eigen
dom en vrijheid; het verbod van bakkers-
nachtarbeid; de winkelsluiting; den verze-
keringsplicht; enz. Hij wijst daarbij op
uitingen van Kuyper, Lohmann, Fabius,
Talnfa, Sikkel, Van Idsinga, Heemskerk,
het Fascisme, bolsjewisme enz. Tevens
heeft hij hierbij de gelegenheid de verschil
lende leuzen in dit vraagstuk op haar
praktische waarde hier en daar te toetsen.
Aan 't slot vraagt spr., of het zijn doel
alleen is geweest, achter alle beweringen
een vraagteeken te zetten? Neen, dat rela
tivisme zou maar deprimeeren, en het con
gres wil juist mobiliseeren. Spr's doel was,
den a.s. juristen voor te houden, dat tegen
over veel leuzenvaagheid, die ze in moei
lijke vraagstukken, zooals deze, ontmoe
ten zullen, zij nuchter zullen blijven en za
kelijk. Ma.ar zij moeten reeds nu leeren
door serieuze onderlinge studie, onder di
recte of indirecte leiding van professoren
en andere wetenschappelijke politieke voor
mannen uit 't A.R. volk, ook op dit vraag
stuk van „staat en maatschappij" casus
voor casus te bekijken, met die echte liefde
voor de waarheid, dat open oog voor de
werkelijkheid en die doeibewuste voorzich
tigheid, waarmee het Calvinisme den wil
Gods zoekt te kennen en daarnaar te han
delen in het menschelijk samenleven.
Daarom verheugt spr. er zich over, dat
ook in de Geref. studentenkring dadelijk
animo was voor de oprichting van een na-
tionalen bond van A.R. jongeren (de A.R.
J.A.), die in plaatselijke afdeelingen derge
lijke onderlinge studie wil maken. Dat is
de toekomst van de A.R. partij, die steeds
weer vóór dat vraagstuk van „staat cn
maatschappij" zich ziet gesteld. En daarin
zal zeer veel afhangen van de paraatheid
der jonge jursten, die in een poltieke par
tij q.q. zoo belangrijke taak en plicht heb
ben.
Bespreking referaat Mr. Scheurer.
Mr. Scheurer zag (naar men uit het ver
slag heeft kunnen zien) vooral als taak van
een conferentie om, zooals hij zelf 't uitdruk
te, de motor aan te slaan, zoodat hij weel
een heel jaar kan loopen. Niet om allerlei
vragen op te lossen zijn we gekomen, maar
orn elkaar er toe te brengen, dc kwesties met
nieuw enthousiasme te gaan bestudeeren.
Daarop was dan ook heel zijn referaat inge
richt, en ook de bespreking stond in dit tee-
ken. De moeilijke kwestie bleek vooral de
onderscheiding van de begrippen „overheid'
en „staat", en dc afbakening van hun we-
derzijdsche werkzaamheden; wat betreft de
uitvoering der wetten achtte spr. dat allengs
meer staat cn maatschappij zelf daarmee be
last moeten worden.
Wat voorts betreft de verhouding van de
overheid eenerzijds cn staat en maatschap
pij anderzijds, zegt spr. dat de overheid als
taak heeft het recht te handhaven; daar
naast staan maatschappij en staat; in de
maatschappij moet hot individu zich ontwik
kelen, terwijl de tank van. de staat betrek
king heeft op het volk als gemeenschap; als
zoodanig moet de staat zich gedragen.
De bespreking werd gesloten nadat de re
ferent nogmaals had opgewekt, dat ook voor
al onze jonge menschen, met gebruikmaking
van de daartoe gebodene middelen tot onder
linge samenwerking, reël deze kwesties zul
len onder de oogen zien.
LITERAIRE SECTIE.
De literaire sectie, mede bijgewoond
door tal van theologen, trok onder leiding
van den heer C. J. Haartsen het bosch in,
waar Prof. Waterink een causerie hield
over:
„Moeilijkheden ln de lecraars-
practijk."
Spr. wenschte dit onderwerp van practi
sche zijde te belichten, en sprak achtereen
volgens over moeilijkheden, die in verband
staan met den persoon, met het vak, met het
type der kinderen en tenslotte met ons Chris
ten-zijn. De orde wordt niet als een afzonder
lijk punt genoemd, omdat dit een kwestie is
van den persoon van den leeraar. De klas,
zooals-w'e die voor ons hebben, is een ge
trouwe spiegel van het innerlijk leven van
den leeraar. Eerste eisch om orde te houden
is het zichzelf zijn, een persoonlijkheid zijn,
die net zoo komt als hij is. Houding aanne
men is altijd verkeerd. Ook zijn alle leeraren
die orde hebben, nog geen persoonlijkheid.
Vervolgens wees spr. op verschillende ty
pen van leeraren, die op een minder ge-
wensche manier de orde handhaven of ook
niet handhaven. De leeraar heeft de meer
dere te zijn, maar als vanzelfsprekend. Wie
zelf nooit echt jong is geweest, is niet ge
schikt om leeraar te zijn. Een leeraar moet
de dingen nog kunnen zien, zooals de jonge
menschen die zien. Vrees is voor hem de
slechtste raadgever. In ons christelijk geloof
hebben we toch ook een bron voor do moed
om al die vrees te overwinnen.
Heel anders zijn de moeilijkheden die sa
menhangen met de vakkon. Met gymnastiek
mogen we het de jongens zoo zwaair en
moeilijk maken, als het maar kan, maai
bij de andere vakken is men o zoo bang om
liet moeilijk te maken. Wij moeten als
eiscfh stellen dat moeilijkheid geen contra
bande meer is. Dat brengt meer interesse
voor het vak dan wanneer alles maar mak
kelijk gaat Elk vak heeft zijn eigen aan
trekkelijkheid, als we de moeilijkheden la
ten zien en ze ook door de jongens zelf la
ten vinden.
Verschillende fouten in de organisatie
van het middelbaar en voorbereidend hoo-
ger onderwijs besprak Spr. nog om daarna
iets te zeggon van de kinderen. Het ideaal
is een schoolsfeer, die heerscht over de in-
dividueele psyche.
Dat is het werk voor al de leeraren. Een
sohool is een eenheid. Dit moet ook uitko
men in de leeraren en leeraressen, die dit
in de klas tot stand moeten brengen. De
grootste moeilijkheid noemde Spr. de
vraag: waarin bestaat het feit dat ik ohris-
telijk leeraar ben en hoe beleef ik dit? De
leeraar ziet vaak te veel zijn levensbe
schouwing naast zijn vak staan. Hij moet
die levensbeschouwing in zijn vak indra
gen en zoo aan de jongens laten zien de
kosmische orde, waar ook zijn vak onder
begrepen is. We moeten tegenover de jonge
menschen Christen zijn en ze liefhebben.
Daarin zijn ook groote gevaren. Ook voor
ons 1 eeraar-zijn moeten we Jezus nöodig
houden.
In de bespreking die op dit onder
werp volgde, werd nog gesproken over het
contact tussehen ouders en leeraren en tns-
schen de leeraren onderling, over de vor
ming der j>ersoonlijkheid in verband met
het orde houden en verschillende meer
speciale vragen. Om half één moest de be
spreking worden beëindigd, daar de mid
dagtafel aantrekkingskracht begon te krij
gen voor hongerige magen.
's Middags moesten helaas Dr. en Mevr.
Honig en Ds. en Mevr. Tazelaar, die de vo
rige dag zoo uitnemend hadden doen sla
gen, afscheid remen. Maar ook nieuwe gas
ten kwamen binnen, b.v. Prof. Ridderbos
in Kampen en Mr. de Lange van Utrecht
Nadat eerst een foto is genomen wordt
i het middageten een wandeltocht onder-
>men onder leiding van den Congresvoor
zitter; welra echter noodzaakt de warmte,
de wandeling te vervangen door een ge
zellig zitje in de hei.
Om ruim zeven uur geeft de Congresvcor-
zitter, de heer J. C. J. Kuiper, het woord
aan Drs. J. Wülemze voor zijn avondtoe
spreek over „De liefde b ij Johannes"
Johannes uit zich over „de liefde" in Ter-
band rrtet God (van God en tot God) en
„de broeders". Er is samenhangin al die
openbaringen van liefde. Maar welke? Jo
hannes geeft geen verhandeling over
de liefde. Het is zelfs heel niet een theore
tische beschouwing. Alles beziet hij uit het
<x>gj>unt der p ra et ij k. Want hij heeft een
bepaalde aanleiding, om over de lief
de te spreken: de verwarring, door „verlei
ders" teweeggebracht in de gemeenten, die
aan zijn zorg 'waren toevertrouwd. Men
schen, uit haarzelven voortgekomen, maar
die (i,nieuw licht" wilden brengen, „het"
nieuwe licht inzake kennis van en gemeen
schap met God. Het gevaarlijke zat daarin,
dat zij opereerden met begrippen en na
men, die in de gemeenten bej^aaldc gedach
ten wekten, en bepaalde personen voor de
aandacht brachten: God, Christus! Hoe nu
de genieenten te overtuigen, dat zij dwaal
leer en dwaalleeraars volgden, en zoo ten
slotte zouden blijken buiten de gemenschap
Gods tê staan?
Johannes gaat als van een axioma
uit van: het Leven, liet Licht, de Liefde
hooren bij elkaar, vormen een eenheid. Zoo
is liet in God. Dienovereenkomstig bij de
kinderen Gods: gemeenschap met God heb
ben, God kennen, God Liefhebben. Waar de
liefde niet is, daar is de kennis van God
niet, daar is de gemeenschap met God niet
Johannes gebruikt dus „de Liefde" als
toetssteen en drukt den gemeenten dien
toetssteen in de hand.
„De" Liefde! Want dat is bij Johannes
een éénheid, als werking van „het"
Leven; zij is een bindende macht die heel
den persoon, houding en beweging van den
mensch, in wien zij werkt bepaalt: in twee
richtingen, nl. God en „de broeders".
Dat liefde in haar oorsprong: uit God,
die „liefdeis, van wiens wezen onafschei
delijk is de wil om zich mee te deelen. Die
is (S. V. V.) de groote centrale der Liefde;
de drieënige God: de Liefde gaat van den
Vader uit via den Zoon, in den H. Geest
In de werkzaamheid des H. Ge est es ligt het
geheim van den onafscheidelijken samen
hang tussehen de liefde tot God en tot de
broeders. Het is wederliefde, weerslag op de
liefde van God, die haar voedende Bron
blijft Zoo is dc liefde bij den mensch recep
tief en daardoor actief. Het is één liefde:
van God, volmaakt, dat is: tot haar doel
komend, zich ontplooiend in de liefde tot
God en de broeders.
Dientengevolge heeft het gebied „der"
Liefde grenzen. Zij worden gevonden in den
kring der geloovigen in Jezus Christus, die
in het middelpunt staat. Zij is enkel te vin
don „aan don kant Gods", gekarakteriseerd
in Ivremer's woord: ..nicht der Humanit&t,
sondern der Divinitat".
Jezus Christus staat in het. middelpunt
Hij is de eeniggeboren Zoon, in Wien de
liefde van God geopenbaard is. De hoogste
spanning ligt in de overgave van dien Zoon
ter verzoening voor onze zonden.
Die liefde van God komt daarin uit, maar
ook de liefde tot God, (het ging om de uit
voering van den wil der liefde des Vaders)
en tot de broeders, voor wie de Vader Hem
gezonden heeft. Zoo wordt alleen de ge
loofsgemeenschap met Jezus de liefde Gods
beantwoord met liefde „tot God en de broe
ders". Dat verklaart de verhouding tussehen
geloof en liefde, beter het geloof en d e
liefde.
Johannes zelf is een demonstratie van „d e
Liefde". Vervuld van liefde tot God en de
broeders, omdat hij voorwerp is in Jezus
Christus van de liefde van God. Johannes
leeft nit de liefde, daarom in de liefde.
„D e Liefde" is nog altoos de toetssteen
voor de waarheid zoowel van kennis van
God, als van een gemeenschap met Hem.
Allereerst de liefde tot degenen, die Jezus
Christus in waarheid belijden, zooals Gods
Woord deze teekent en brengt („de broe
ders"). Waar die ontbreekt, is ook de lief
de tot God niet; wat men ook zegge om
trent God en Christus, kennis en gemeen
schap met God, het is zelfmisleiding, die
ook anderen op dwaalspoor brengt.
Intusschen zij men voorzichtig met oordee-
len. De zaak wordt vertroebeld door per
soonlijke eigenaardigheden, ook bij „broe
ders". Alleen waar men zich afkeert van
„de broeders" omdat zij zich enkel houden
aan Jezus Christus, zooals Hij in de Heilige
Schrift voor ons staat, ontbreekt d e Liefde.
Den toetssten aanleggen is nog wat a n-
ders dan zelf aan den vorm beantwoorden!
Wat heeft het: „wij zijn het!" al niet ellen
de gebracht, twist cn tweedracht, nijd en
haat. Alleen wie zichzelven in waarheid
toetst, zal op de rechts manier den toets
steen gebruiken.
Niet al wat „Liefde" heet, is openbaring
van de Liefde, al is de hand nog zoo gul,
al is er nog zooveel „offer", en „toewijding"
zichtbaar. Hier gaat het over ilc vraag, of
onze gansche persoon bezield is met den
wil, zich te geven aan dc geloovigen van
Jezus Christus; bereid, ook hot leven 4 or
de broeders te stellen. Bereid, metterdaad,
al behooren die broeders niet tot onzen
kring, al is er nog zooveel, dat ons in hen
tegenstaat.
Wie daar ernst mee maakt, zal die vraag
niet zoo maar even bevestigend beantwoor
den, wel belijden: die liefde tot God en de
broeders is geen vrucht van onzen akker!
Gelukkig, wie zóó aan Jezus Christus zich
vastklemt in geloof. In Hem alleen hebben
we contact met de „Liefde", die uit God
is en die ons door den H. Geest doet leven
in liefde Gods en der broeders.
Johannes weet niet van zijn liefde, maar
weet van de liefde van God (1 Joh 3) en
van de liefde van Jezus: „de discipel dien
Jezus liefhad."
Drs. W i 11 e m s e sloot daarop de dag met
gebed.
De aanwezige S. S. R.-lcden kwamen
daarna bijeen tot bet houden van een on
derlinge samenspreking.
De o\erige deelnemers vereenigden zich
rondom een petroleumlamp onder den bloo-
ten hemel, om gaarne gebruik te maken
van de gelegenheid die op verzoek van Drs.
Willemze was gegeven, omvragen te stellen.
Gevraagd werd of het gebruik van dc
twee stammen voor uitdrukking van „de
liefde" van Johannes stamt, of ook reels
voor hem gevonden wordt. Is het gebruik
van de stam „agapaan" als term voor .ie
Goddelijke liefde, van Johannes afkomstig?
De Referent toont aan de hand van cita
ten aan, dat oude schrijvers de beide stam
men (philein en agapaan) wel different ge
bruiken, maar het Nieuwe Testament geeft
die werkwoorden nieuwen inhoud. De idee
van Goddelijke liefde vindt men hij de hei-
densche auteurs zeker nicl. In de Septua
gint vindt men van het gebruik in het Nieu
we Testament reeds een voorbereiding.
Van-zelf kwam bij meerderen de vraag op.
hoe het staat met onze liefde tot God. Juist
omdat de referent er op gewezen had, dat
Johannes altijd dc lieldc tot God bindt aan
de liefde tot de broederen, vroegen meerde
ren of het feitelijk geen onmogelijkheid ia,
ronduit te belijden, dat we God liefhebben,
omdat dat voor ons te groot is.
De Spr. wijst op de belijdenis van Petrus.
Als ons hart door God gegrepep is, dan i»
de vraag van Christus: „hebt gij Mij lief?"
niet moeilijk te beantwoorden, maar wc voe
len de onvolkomenheid van ons antwoord
in heel ons leven. Tegenover God v oelen we
ons schroomvallig om onze liefde te belij
den, tegenover de menschen is er de sterke
re, geloovige erkentenis, vooral bij tegen
stand, wanneer de mensch zich aangevallen
weet (Ps. 26 en 27).
Wijziging ln het programma.
Ds. Berkhoff, van Amsterdam, is door een
vergadering verhinderd Donderdagavond
zijn toespraak te houden over „Geloofs
strijd". Hij zal wonden vervangen door Ds.
Brussaard, van Bloemendaal, die zal spre
ken over „Geloofszekerheid".
Rectificatie.
Op uitdrukkelijk verzoek van den congres
voorzitter vermehden we, dat een fout is
ingeslopen in het verslag van de openings
rede. In het Verslag staat: „dit zou zoo kun
nen zijn als we niet anders tot God kwa
men,dan door het geloof iii Christus";
dit moet zijn: „diit zou zoo kunnen, zijn als
we anders tot God kwamen, enz."
VIERDE DAG
Lunteren, 5 Sept.
Heden werd de conferentie voortgezet.
Prof. Dr. H. Dooyeweerd van Amster
dam, hield een referaat over:
Nieuw licht over het probleem der
realiteit en individualiteit vanuit
de Calvinistische wetsidee.
Het probleem der realiteit en individuali
teit is in de moderne wijsbegeerte steeda
meer in 't centrum der belangstelling ko
men te staan.
Het positivisme, dat hier alle licht veiw
wachtte van de resultaten der vakweten-
if. Dr. H. DOOYEWEERD.
schappen, verliest Koe langer hoe meer tor-
rein. Het inzicht groeit, dat de vakweten
schappen ons slechts specifieke functies
der realiteit kunnen leeren kenneiT, doch
dat de realiteit in haar individueel karak
ter zelve een totaliteitsstructuur bezit, dia
rüet in de som der functies opgaat, doch
waarin de functies zich eerst kunnen open
baren.
Lang vóór het eigenlijk vakwctenschap-
pelijk onderzoek met zijn sterk analytische
instelling zijn zegetocht begon, zocht de
wijsgeerige bespiegeling naar de sub
stantie, het eeuwige en onveranderlijke
in de realiteit De Grieksohe philosophic
vond die substantie in de logische func
tie der werkelijkheid, in haar begrip, in
het noumenon. Daarentegen was de
psychische functie der werkelijkheid,
als object der zinnelijke waarneming het
phaen omenon.
Het phaen omenon is wisselend, verander
lijk en vergankelijk, kan dus niet de ware
realiteit zijn. De ware realiteit schuilt in
dezen gedachtegang in het noumenon, in
de logische functie.
uiteengescheurd en een bepaalde functie
Hier werd dus voor 't eerst dc realiteit
der werkelijkheid verabsoluteerd tot de
volle en ware realiteit.
Deze onderscheiding tusschcn noumenale
en phaenomenale werkelijkheid, beheerscht
ook de middeleeuwen en werkt door tot in
de moderne humanistische wijsbegeerte.
Tegen deze gehcele verabsoluteering van
oen bepaalde functie der realiteit, tegen dit
uitéénscheuren van de volle werkelijkheid
in een noumenon en phaenomenon teekende
van meetaf de z.g.n. n a i e f - r e a 1 i s t i -
sc he beschouwingswijze 'n niet tot zwijgen
te brengen protest aan. Dit naief-rralis'me
vereenzelvigt men doorgaans met de z.g.n.
Abbi ld theorie, die het bewustzijn als
een getrouwe afspiegeling van de werkelijk
heid tegenover een realiteit „an sich" stelt.
Deze voorstelling is volkomen onjuist-en
miskent het wezen der naief-realistische in
stelling. Het naief-realisme ziet het bewust
zijn nóch als afbeelder, nóch als constru-
eerder tegenover de werkelijkheid, dóch
veeleer als een organisch bestanddeel in
de werkelijkheid.
Het naief-realisme is vooral door twee
ërlei gekarakteriseerd:
le. het ziet de werkelijkheid als een orfca-
nisch geheel en verzet zich tegen een te
genover elkaar stellen van zijn en bewust
zijn in objectieven zin;
2e. het ziet de werkelijkheid als een. or
ganiseren samenhang van dingen, van
ndividueele eenheden.
De wijsbegeerte heeft tot taak deze naicf-
•ealistische beschouwingswijze op te kla
re n, niet haar a priori to verw erpen. Want 't
naief-realisme is geen theorie, die men
kan bestrijden, doch het is de natuurlijke
vóór-theoretische beschouwingswijze der
werkelijkheid, die in de echeppingsstructtnir
van den kosmos zelve is gegrond en dus
volkomen in haar recht is.
Het probleem der realiteit is. de werke
lijkheidsfuncties te zien in de totaliteit van
het kosmisch verband.
Om dit inzicht in de totaliteit te verkrij
gen, is iedere functioneele instelling
ontoereikend.
De logische, psychologische, physiolcgi-
sche, de historische, aesthetisrhc en moraele
instelling leeren ons slechts sjverifieke
functies der realiteit kennen, doch nim
mer ds werkelijkheid zelve.
Daarmede valt alle humanistische imma-
nentie-philosophie, met haar uitgangspunt
in de immanente functies van het bewust
zijn of de rede.
Er moet een transcendent, absoluut uit
gangspunt worden gekozen, om de kosmische
realiteit in haar organische structuur te
vatten.
Het immanentiestandpunt moet noocjjvcn-
dig specifieke f u ire tics der realiteit ver-
ahsoluteeren ten koste der andere.
F.erst het Christendom bracht het inzicht,
dat de volheid van de creatuurlijke werke
lijkheid niet ligt in dc rede, doch in' den