Twaalfde Geref. Sfudenfencongres DONDERDAG 5 SEPTEMBER 1929 TWEEDE BLAD PAG. 5 BESPREKING REFERATEN DR. HONIG EN DR. TAZELAAR REFERATEN VAN DR. fi. K, SCHOEP EN m. JOH. H. TWEEDE DAG Lunteren, 3 Sept. 1929. Na de opening volgden de referaten van Dr. C. G. Honig en Dr. C. Tazelaar, waarvan we gisteren het verslag opnamen, terwijl de discussie daarover werd gesteld op dert middag. Sprekers. Aan het programma is nog toegevoegd een vergadering vóór de litteraire sectie, op Woensdagmiddag, waar Prof. Dr. J. Waterink zal spreken over „moeilijk heden bij het leeraarsambt". Zoo worden er dus in het geheel vijf sectie vergaderin gen gehouden; behalve de genoemde nog de medische, waar Dr. G. K. Schoep van Rotterdam hoopt te spreken over „de ont wikkeling der moderne" geneeskunde^ en de algemeone geneeskundige practijk", de jurid. sectie, waar Mr. Joh. H. Scheu- r e r van Amersfoort zal spreken over: ^Enkele opmerkingen over de gangbare laeeningen in onzen kring betreffende de «erhouding Staat en Maatschappij". Deze drie zijn gezet op Woensdagmiddag. Verder de Theol. Sectie, waar Ds. K. Schilder van Rotterdam zal optreden met het onderwerp: „Geloof en reflectie" en de Nat. Phil. Sectie, met als spreker J. P. de Gaay Fortman van Den Haag, over: „Evolutie". Deze beide op Vrijdag morgen. Verder was Prof. Hoekstra van Kam pen achteraf toch verhinderd op het con gres aanwezig te zijn en de sluitingsredo uit te spreken. In zijn plaats zal Ds. D. van Dijk van Groningen de laatste avond toespraak houden, en wel over „Dicht t>ij Jezus". ,Van de Gasten pijn reeds zeer velen aanwezig. Dr. I m- p e t a, van Kampen, als vertegenwoordi ger van den Ned. Bond van J.V. op G.G., verder als vertegenwoordigers van de N.C.S.V. Dr. H. C. Rutgers, en Mevr. Rutgers, E. N. Linde y er en G. T. Ier Haseborg. Prof. en Mevr. Dooyeweerd zijn weer beide aanwezig, de eerste als spre ker, de tweede als gast. Evenzoo Dr. en Mevr. Honig en Dr. en Mevr. Taze laar van Amsterdam. Verder zien we on der de gasten Mevr. C. M. E. K u y p e r, Di rectrice van het Hospitium der Vrije Uni versiteit. Voorts Prof. Dr. G. C. A alders, Mr. T. B. B o u m a n van Rotterdam, Prof. Vollenhoven en Prof. Water ink van Amsterdam. Verwacht worden nog de heer en Mevr. Mi edem a van Nijkerk, Prof. Coops van Amsterdam, Dr. J. de Lange van Utrecht, Prof. Pos van Amsterdam en Prof. Ridderbos van Kampen. Men zal willen gelooven, dot het verblijf der gasten zeer op prijs wordt gesteld. Ze zijn voor een niet onbelangrijk deel oor zaak van een gewenschte bespreking, die tot nu toe zeer belangwekkend was, en al ler belangstelling had. De stemming is (Jan ook zeer goed. Gevraagd was, hoe we met betrekking tot de behandelde kwestie moeten staan tegenover chrisdtelijke romans als „De an dere weg" van Sevensma Themmen en „In- liefde bloeiende" van de Liefde; Dr. Taze laar antwoordde daarop, dat in de pro bleemstelling in de Christelijke romans aiet ligt het tendentieuze van die, welke Dr. O. TAZELAAR. spreker ter illustreering ln zijn referaat had aangehaald (en van welke hij er één als inleiding tot de discussie meer uitvoe rig had weergegeven, n.l. „De Schoone Eenheidsdroom" van Zimmerman); ze zijn anders, en kunnen daarom niet dienen als materiaal bij een lezing over „het sexueele" in de moderne roman. Verder acht spreker de huwelijksroman een product van de emancipatie-zucht, die eigenlijk al vanaf Saartje Burgerhart zich als kenmerkend verschijnsel van de vorige eeuw heeft geopenbaard. Wat betreft de kunstwaarde van de ten- denzroman, merkt spr. nog op, dat in de zen algemeen geldend is geworden de op vatting, uiteengezet door Karl Scharten, dienaangaande, Kunst komt van binnen uit. Van tendenz is sprake wanneer heelemaal de stimulans van buiten komt en deze beheerscht Verder was meer speciaal met het oog op het referaat van Dr. Honig gevraagd, of tegenwoordig de sexueele nood niet schromelijk wordt overdreven. De referent antwoordde hierop, dat die sexueele nood in de puberteitsjaren toch inderdaad niet moet worden onderschat, maar dat voorts in het algemeen de be vrediging ervan niet moet worden be schouwd als een absolute levensvoorwaar de; er is een sublimeering van de erotiek mogelijk. God geeft verschillende levens roeping. Voorts deed spreker zich kennen #ls een zeer beperkt voorstander van sexueele voorlichting. Tegenstanders zeggen dat men hiermee toch steeds óf te vroeg óf te laat begint. Evenals Prof. Waterink had opgemerkt, acht spr. de geschikte tijd om tot voorlichting over te gaan, wanneer het kind komt met vragen. Deze voorlichting eischt veel van de ouders, maar is toch be slist noodig; echter moet ze niet onnoodig in finesse's treden, daar men met beperk ter kennis rijker is in de beleving van het huwelijksleven. Wat betreft de kwestie van het aantal kinderen merkte spr. op, dat het gewerischt is, bij het sluiten van het huwelijk wèl te overwegen of men een behoorlijk gezin zaJ kunnen onderhouden, en het anders liever nog een paar jaren uit te stellen. Tenslotte werd er nog door referent in verband met een desbetreffende vraag op. gewezen, dat het zondige accent dat in het huwelijksleven is ingekomen, niet nauw keurig is af te bakenen. Op elk levensge bied dreigt t.o.v. onze zirtnen gevaar. We moeten zorgvuldig leven, en onszelf dik wijls biddend op de weegschaal nemen. Zoo kunnen we ook voorkomen dat allerlei dingen die anders heimelijk in ons ziele- leven zouden doorwerken om dan plotse ling droevig verrassend tot openbaring te komen, reeds tevoren in den aanvang wor den onderdrukt. Verschillende punten werden in deze be spreking op een zeer teere en verheffende manier behandeld. Algemeen was men zeer tevreden over dezen dag. Avondtoespraak. Prof. Aalders van Hilversum was zoo bereidwillig, een avondtoespraak te hou den, daar door ziekte een leemte in het Prof. G. C. AALDERS. program was gekomen, zooals we gister reeds meedeelden. Hij las Fil. 2 113 en sprak als volgt De groote strijd in ons leven is -altijd weer tegen de zonde; vooral zijn 'we hier van onder den indruk wanneer we, zooals vandaag, weer onze idealen elkaar hebben voorgehouden. Dan gaan we vragen: kunnen we niet van die zwarte plek der zonde in nenste worden verlost? Dan kan wetenschap dat Christus voor onze zonden heeft betaald, tot groote troost zijn. Maar., telkens doen we dezelfde zonden opnieuw. En daar zouden we vanaf willen. We wil len zoo gaarne niet alleen verlost worden van de schuld der zonde, maai- ook var zonde zelf. Wat kan ons hier troosten? Niet de wetenschap dat we hier op aarde zoover zullen kómen dat we geen zonde hebben. I)at leeren ons Öe Schrift en onze eigen bittere ervaring wel anders. Wat kan ons dan troosten in dezen strijd? Wanneer we in ons hart de echte he- geerte hebben, naar Gods Woord te leven, dan is dit willen door God in ons gewerkt. En deze God zal ons ook brengen tot wer ken; Hij is het die in ons werkt beide het willen en het werken. Laten we dan tot God bidden dat Hij ons kracht geve om dat schoone ideaal van het leven naar Gods geboden te benaderen. Er is mogelijkheid om de zonde te over winnen, te verslaan, als we maar op God vertrouwen. En steunend op onzen God, is er hoop, dat we verder komen op den weg naar het christelijk ideaal. De teekening en het voorhouden van Christelijke idea len, zooals ook vandaag, brenge er ons toe, om weer met nieuwe kracht ons biddend daarnaar uit te strekken. Hierna werd gezongen Ps. 141 i 1 en met dankgebed der dag beëindigd. DERDE DAG Lunteren, 4 Sept. Sectiedag; het meer intieme dat de sectie vergaderingen kenmerkt, maakt de hiervoor meestal bestemde derde dag van de congres- week niet de minst aantrekkelijke. Nadat de dag geopend is door den heer C. V c c n h o f, splitsten zich dan ook de deel nemers in drie groepen; her en der zoekt men een onderdak in de barakken of onder de schaduw van de boomen in het bosch. In afwijking van liet gewijzigde plan wer den deze vergaderingen toch 's morgens ge houden. Op de MEDISCHE SECTIE De ontwikkeling der moderne geneeskunde en de algemeene geneeskundige practijk. Spreker begint met te schetsen hoe er langzamerhand tusschcn de wetenschap pelijke geneeskunde en de geneeskundige practijk een conflict is ontstaan. Geduren de langen tijd werd dit conflict niet door de mannen van wetenschap erkend, hoe wel in het practisch leven dit conflict da gelijks gevoeld werd. Maar sedert enkele jaren is daar verandering in gekomen. Verschillende vooraanstaande personen in de wetenschappelijke geneeskundige we reld hebben openlijk gebroken met de uit sluitend causale denkrichting, die in hun wetenschap overheerschend was, en heb ben nieuwe wegen aangewezen, waarlangs h.i. de geneeskunde zich verder ontwikke len moet. In dit verband worden de denk beelden van Bier, Zieck, Aschner en Sauer- bruch besproken. Hierbij blijkt, dat hoewel er veel overeenkomst tusschcn deze man nen bestaat, vooral wat betreft hun waar deering voor de oude geneeskunde in den persoon van Hippocrates, zij toch niet eensgezind zijn in hun beoordeeling en veroordeeling van de moderne geneeskun de. Aschner veel radicaler dan Zieck. Van daar dat bij alle waardeering voor het goe de, dat deze menschen gebracht hebben, groote voorzichtigheid noodig is. Het is hoogst gevaarlijk een algeheele revolutie door te zetten op de basis, die de nieuwe richting, in haar zelf verdeeld, aangeeft Correctie, uitbouw en erkenning van haar betrekkelijke waarde lijkt den spreker voor de wetenschappelijke geneeskunde in de tegenwoordige omstandigheden de eenigste oplossing. En inderdaad zien wij deze tendenzen in de geneeskunde ook aan den dag treden. De functioneele gedachte verdringt de anato mische; de vroeger zoo scherp gespeciali seerde vakken groeien naar elkaar toe cn krijgen steeds meer oog voor- den geheelen mensch. Veel meer dan vroeger rekene de wetenschap met de psyche en de sociale omstandigheden van den mensch. Speciaal wordt gewezen op het werk van den be kenden clinicus Brughel, die zich niet meer beperken wil tot den pathologisch-physio- logischen kant van het ziekteproces, maar het ook wil aanvatten van zijn psycho- physischen kant. Vandaar zijn uitgebreide onderzoekingen over den gezonden mensch in zijn verhouding tot zijn maatschappelij ke omgeving, zijn afkomst, zijn godsdienst, het klimaat en de bodem van zijn wpon- plaats, enz. om daardoor des te beter deze invloeden voor den zieken mensch te staan. En tenslotte vestigt spreker de aandacht op een man als Krehl, die hoewel streng natuurwetenschappelijk denkend, toch het betrekkelijke daarvan aanvaardt cn het irrationeele en de beteekenis van de per soonlijkheid voor arts en patiënt durft handhaven. De spreker werkt nu deze ge dacht nog breeder uit en dringt aan op de verdieping en de verbreeding der persoon lijkheid van den geneesheer niet in huma- nistischen zin, maar onder biddende af hankelijkheid van Gods Woord en Geest Want tenslotte zal het conflict wetenschap en leven blijven bestaan, maar slechts een sterk geheiligde persoonlijkheid zal zich daar boven uit kunnen worstelen, en op de juiste wijze de waarde der wetenschap en de eischen van de algemeene practijk te genover elkaar kunnen afwegen. Bespreking referaat Dr. Schoep. Ten aanzien van dc vraag of we met de wending in het medische denken niet blijven in het structureele en of de pneumatische persoon niet buiten beschouwing blijft, ant woordde spr., dat hier de grootste moeilijk heden liggen, waar we nog geen antwoord op weten, en dat hij daarom t. a. v. deze kwestie slechts heeft aangestipt. Voorts wend er in.de bespreuing op gewe zen, dat we op vele geneesmiddelen niet te veel moeten vertrouwen; bijna uitsluitend die middelen die natuurwetenschappelijk zijn onderzocht, bijv. cardio tonica, hebben zeker goede werking. Ook de referent wees er in ddt verband op, dat we ons in dc eerste plaats moeten rich ten op de therapeutics, maar dat toch, wan neer medici met critische zin een middel aanbevelen, we soms dat middel kunnen ge bruiken. Hij dringt er op aan, na het arts examen op de hoogte te blijven en critisch het nieuwe te bezien. Als algemeene opmer king werd nog in het midden gebracht dat we als medici niet t e groote nadruk moeten leggen op onze rechten, maar dat dienen hoofdzaak is. Op de vergadering der JURIDISCHE SECTIE Eenige opmerkingen over gangbare meeningen in onzen kring betref fende de verhouding „Staat en Maatschappij". Spr. ziet in congressen als deze van de G.S.B. dan vooral nut, wanneer ze de con- gresbezoekers prikkelen tot zelfwerkzaam heid; anders verloopen ze in kweekerij van stemmingen, waarin men momenteel Mr. JOH. SCHEUREB. zich wel verliezen kan, maar die den mo tor van den zelfarbeid niet aanzetten. Dit laatste kan men trachten te bereiken door een referaat van iemand wiens leven verwachtingen wekte, dat hij de goede richting naar de oplossing van een quaes- tie duidelijk kan wijzen. Men kan het ook doen door een causerie van iemand over zijn ervaring in de levenspractijk met de vragen, die de studenten bezig houden. Zoo ziet spr. ofrlc zijn causerie. Ilij wil probee- ren te bereiken, dat vooral de jursten t.a.v. dit vraagstuk leeren met nuchteren blik de dingen aan te zien en met waarheidszin ze aan te vatten. Spr. meent, dat t.a.v. de quaestie bekend als „staat en maatschappij" nog wel eens stellingen, ook binnen A.R. kring worden geponeerd, die te veel leuzen zijn en te weinig werkmateriaal bevatten. Sinds on geveer 60 jaar is die verhouding van „staat en maatschappij" aan de orde in den zin, waarin we haar thans verstaan. Vóór dien gingen de debatten over den staat meer om den vorm der staatsinrich ting eii van het staatsbestuur. Daarna en nog thans is veeleer aan de orde de vraag over den inhoud der staatstaak en de uit gestrektheid daarvan. Daarbij treft men richtingen aan, die zeer scherp staat en maatschappij onderschei den. alsook, die zoo'n onderscheiding van nagenoeg geen practische waarde achten. Onder de eerste heeft men er, die op grond van die onderscheiding de terreinen van staat en maatschappij zoo ver mogelijk uit elkaar zien gelegd; cn anderen, die in varieerende graad den staat concessie ge ven tot bemoeienis met de maatschappij. Wanneer men de verschillende gronden verneemt, waarop de verschillende rede neeringen zich baseeren, ontkomt men bij sommigen niet altijd aan den indruk, dat tevoren reeds voor hen vaststond, dat men den staat al of niet wilde laten optreden in een bepaald geval en toen daarvoor een goedklinkend motief zocht. Men bestem- pele dit niet steeds als oneerlijke of on juiste redeneering. Spr. gelooft, dat daarin vaak werkt het intuitief gevoel, dat de op lossing van de vraag over de grenzen der staatsbemoeienis geval voor geval beke ken en gedocht moet worden, opdat allengs de historie dier pogincren, welke thans nog maar betrekkelijk kort is, een meer alge meene lijnen doe zien. Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat men zich moet beperken tot een feitennoteering cn een rekenconclusie daaruit, want die casuistische beslissingen worden geboren uit conflicten van lichtingen en inzichten. Voorzoover wij zelf bij die beslissingen be trokken worden, zullen wij ook van een bepaald algemeen uitgangspunt uit rede neeren. Spr. gaat dan eens op enkele quaesties na, hoe men zijn standpunt ten dezen mo tiveert, bijv. de overheid en staat als schild over de maatschappelijk zwakken; de rechtstaak en de cultuurtaak van den staat; de overheid en de particuliere eigen dom en vrijheid; het verbod van bakkers- nachtarbeid; de winkelsluiting; den verze- keringsplicht; enz. Hij wijst daarbij op uitingen van Kuyper, Lohmann, Fabius, Talnfa, Sikkel, Van Idsinga, Heemskerk, het Fascisme, bolsjewisme enz. Tevens heeft hij hierbij de gelegenheid de verschil lende leuzen in dit vraagstuk op haar praktische waarde hier en daar te toetsen. Aan 't slot vraagt spr., of het zijn doel alleen is geweest, achter alle beweringen een vraagteeken te zetten? Neen, dat rela tivisme zou maar deprimeeren, en het con gres wil juist mobiliseeren. Spr's doel was, den a.s. juristen voor te houden, dat tegen over veel leuzenvaagheid, die ze in moei lijke vraagstukken, zooals deze, ontmoe ten zullen, zij nuchter zullen blijven en za kelijk. Ma.ar zij moeten reeds nu leeren door serieuze onderlinge studie, onder di recte of indirecte leiding van professoren en andere wetenschappelijke politieke voor mannen uit 't A.R. volk, ook op dit vraag stuk van „staat en maatschappij" casus voor casus te bekijken, met die echte liefde voor de waarheid, dat open oog voor de werkelijkheid en die doeibewuste voorzich tigheid, waarmee het Calvinisme den wil Gods zoekt te kennen en daarnaar te han delen in het menschelijk samenleven. Daarom verheugt spr. er zich over, dat ook in de Geref. studentenkring dadelijk animo was voor de oprichting van een na- tionalen bond van A.R. jongeren (de A.R. J.A.), die in plaatselijke afdeelingen derge lijke onderlinge studie wil maken. Dat is de toekomst van de A.R. partij, die steeds weer vóór dat vraagstuk van „staat cn maatschappij" zich ziet gesteld. En daarin zal zeer veel afhangen van de paraatheid der jonge jursten, die in een poltieke par tij q.q. zoo belangrijke taak en plicht heb ben. Bespreking referaat Mr. Scheurer. Mr. Scheurer zag (naar men uit het ver slag heeft kunnen zien) vooral als taak van een conferentie om, zooals hij zelf 't uitdruk te, de motor aan te slaan, zoodat hij weel een heel jaar kan loopen. Niet om allerlei vragen op te lossen zijn we gekomen, maar orn elkaar er toe te brengen, dc kwesties met nieuw enthousiasme te gaan bestudeeren. Daarop was dan ook heel zijn referaat inge richt, en ook de bespreking stond in dit tee- ken. De moeilijke kwestie bleek vooral de onderscheiding van de begrippen „overheid' en „staat", en dc afbakening van hun we- derzijdsche werkzaamheden; wat betreft de uitvoering der wetten achtte spr. dat allengs meer staat cn maatschappij zelf daarmee be last moeten worden. Wat voorts betreft de verhouding van de overheid eenerzijds cn staat en maatschap pij anderzijds, zegt spr. dat de overheid als taak heeft het recht te handhaven; daar naast staan maatschappij en staat; in de maatschappij moet hot individu zich ontwik kelen, terwijl de tank van. de staat betrek king heeft op het volk als gemeenschap; als zoodanig moet de staat zich gedragen. De bespreking werd gesloten nadat de re ferent nogmaals had opgewekt, dat ook voor al onze jonge menschen, met gebruikmaking van de daartoe gebodene middelen tot onder linge samenwerking, reël deze kwesties zul len onder de oogen zien. LITERAIRE SECTIE. De literaire sectie, mede bijgewoond door tal van theologen, trok onder leiding van den heer C. J. Haartsen het bosch in, waar Prof. Waterink een causerie hield over: „Moeilijkheden ln de lecraars- practijk." Spr. wenschte dit onderwerp van practi sche zijde te belichten, en sprak achtereen volgens over moeilijkheden, die in verband staan met den persoon, met het vak, met het type der kinderen en tenslotte met ons Chris ten-zijn. De orde wordt niet als een afzonder lijk punt genoemd, omdat dit een kwestie is van den persoon van den leeraar. De klas, zooals-w'e die voor ons hebben, is een ge trouwe spiegel van het innerlijk leven van den leeraar. Eerste eisch om orde te houden is het zichzelf zijn, een persoonlijkheid zijn, die net zoo komt als hij is. Houding aanne men is altijd verkeerd. Ook zijn alle leeraren die orde hebben, nog geen persoonlijkheid. Vervolgens wees spr. op verschillende ty pen van leeraren, die op een minder ge- wensche manier de orde handhaven of ook niet handhaven. De leeraar heeft de meer dere te zijn, maar als vanzelfsprekend. Wie zelf nooit echt jong is geweest, is niet ge schikt om leeraar te zijn. Een leeraar moet de dingen nog kunnen zien, zooals de jonge menschen die zien. Vrees is voor hem de slechtste raadgever. In ons christelijk geloof hebben we toch ook een bron voor do moed om al die vrees te overwinnen. Heel anders zijn de moeilijkheden die sa menhangen met de vakkon. Met gymnastiek mogen we het de jongens zoo zwaair en moeilijk maken, als het maar kan, maai bij de andere vakken is men o zoo bang om liet moeilijk te maken. Wij moeten als eiscfh stellen dat moeilijkheid geen contra bande meer is. Dat brengt meer interesse voor het vak dan wanneer alles maar mak kelijk gaat Elk vak heeft zijn eigen aan trekkelijkheid, als we de moeilijkheden la ten zien en ze ook door de jongens zelf la ten vinden. Verschillende fouten in de organisatie van het middelbaar en voorbereidend hoo- ger onderwijs besprak Spr. nog om daarna iets te zeggon van de kinderen. Het ideaal is een schoolsfeer, die heerscht over de in- dividueele psyche. Dat is het werk voor al de leeraren. Een sohool is een eenheid. Dit moet ook uitko men in de leeraren en leeraressen, die dit in de klas tot stand moeten brengen. De grootste moeilijkheid noemde Spr. de vraag: waarin bestaat het feit dat ik ohris- telijk leeraar ben en hoe beleef ik dit? De leeraar ziet vaak te veel zijn levensbe schouwing naast zijn vak staan. Hij moet die levensbeschouwing in zijn vak indra gen en zoo aan de jongens laten zien de kosmische orde, waar ook zijn vak onder begrepen is. We moeten tegenover de jonge menschen Christen zijn en ze liefhebben. Daarin zijn ook groote gevaren. Ook voor ons 1 eeraar-zijn moeten we Jezus nöodig houden. In de bespreking die op dit onder werp volgde, werd nog gesproken over het contact tussehen ouders en leeraren en tns- schen de leeraren onderling, over de vor ming der j>ersoonlijkheid in verband met het orde houden en verschillende meer speciale vragen. Om half één moest de be spreking worden beëindigd, daar de mid dagtafel aantrekkingskracht begon te krij gen voor hongerige magen. 's Middags moesten helaas Dr. en Mevr. Honig en Ds. en Mevr. Tazelaar, die de vo rige dag zoo uitnemend hadden doen sla gen, afscheid remen. Maar ook nieuwe gas ten kwamen binnen, b.v. Prof. Ridderbos in Kampen en Mr. de Lange van Utrecht Nadat eerst een foto is genomen wordt i het middageten een wandeltocht onder- >men onder leiding van den Congresvoor zitter; welra echter noodzaakt de warmte, de wandeling te vervangen door een ge zellig zitje in de hei. Om ruim zeven uur geeft de Congresvcor- zitter, de heer J. C. J. Kuiper, het woord aan Drs. J. Wülemze voor zijn avondtoe spreek over „De liefde b ij Johannes" Johannes uit zich over „de liefde" in Ter- band rrtet God (van God en tot God) en „de broeders". Er is samenhangin al die openbaringen van liefde. Maar welke? Jo hannes geeft geen verhandeling over de liefde. Het is zelfs heel niet een theore tische beschouwing. Alles beziet hij uit het <x>gj>unt der p ra et ij k. Want hij heeft een bepaalde aanleiding, om over de lief de te spreken: de verwarring, door „verlei ders" teweeggebracht in de gemeenten, die aan zijn zorg 'waren toevertrouwd. Men schen, uit haarzelven voortgekomen, maar die (i,nieuw licht" wilden brengen, „het" nieuwe licht inzake kennis van en gemeen schap met God. Het gevaarlijke zat daarin, dat zij opereerden met begrippen en na men, die in de gemeenten bej^aaldc gedach ten wekten, en bepaalde personen voor de aandacht brachten: God, Christus! Hoe nu de genieenten te overtuigen, dat zij dwaal leer en dwaalleeraars volgden, en zoo ten slotte zouden blijken buiten de gemenschap Gods tê staan? Johannes gaat als van een axioma uit van: het Leven, liet Licht, de Liefde hooren bij elkaar, vormen een eenheid. Zoo is liet in God. Dienovereenkomstig bij de kinderen Gods: gemeenschap met God heb ben, God kennen, God Liefhebben. Waar de liefde niet is, daar is de kennis van God niet, daar is de gemeenschap met God niet Johannes gebruikt dus „de Liefde" als toetssteen en drukt den gemeenten dien toetssteen in de hand. „De" Liefde! Want dat is bij Johannes een éénheid, als werking van „het" Leven; zij is een bindende macht die heel den persoon, houding en beweging van den mensch, in wien zij werkt bepaalt: in twee richtingen, nl. God en „de broeders". Dat liefde in haar oorsprong: uit God, die „liefdeis, van wiens wezen onafschei delijk is de wil om zich mee te deelen. Die is (S. V. V.) de groote centrale der Liefde; de drieënige God: de Liefde gaat van den Vader uit via den Zoon, in den H. Geest In de werkzaamheid des H. Ge est es ligt het geheim van den onafscheidelijken samen hang tussehen de liefde tot God en tot de broeders. Het is wederliefde, weerslag op de liefde van God, die haar voedende Bron blijft Zoo is dc liefde bij den mensch recep tief en daardoor actief. Het is één liefde: van God, volmaakt, dat is: tot haar doel komend, zich ontplooiend in de liefde tot God en de broeders. Dientengevolge heeft het gebied „der" Liefde grenzen. Zij worden gevonden in den kring der geloovigen in Jezus Christus, die in het middelpunt staat. Zij is enkel te vin don „aan don kant Gods", gekarakteriseerd in Ivremer's woord: ..nicht der Humanit&t, sondern der Divinitat". Jezus Christus staat in het. middelpunt Hij is de eeniggeboren Zoon, in Wien de liefde van God geopenbaard is. De hoogste spanning ligt in de overgave van dien Zoon ter verzoening voor onze zonden. Die liefde van God komt daarin uit, maar ook de liefde tot God, (het ging om de uit voering van den wil der liefde des Vaders) en tot de broeders, voor wie de Vader Hem gezonden heeft. Zoo wordt alleen de ge loofsgemeenschap met Jezus de liefde Gods beantwoord met liefde „tot God en de broe ders". Dat verklaart de verhouding tussehen geloof en liefde, beter het geloof en d e liefde. Johannes zelf is een demonstratie van „d e Liefde". Vervuld van liefde tot God en de broeders, omdat hij voorwerp is in Jezus Christus van de liefde van God. Johannes leeft nit de liefde, daarom in de liefde. „D e Liefde" is nog altoos de toetssteen voor de waarheid zoowel van kennis van God, als van een gemeenschap met Hem. Allereerst de liefde tot degenen, die Jezus Christus in waarheid belijden, zooals Gods Woord deze teekent en brengt („de broe ders"). Waar die ontbreekt, is ook de lief de tot God niet; wat men ook zegge om trent God en Christus, kennis en gemeen schap met God, het is zelfmisleiding, die ook anderen op dwaalspoor brengt. Intusschen zij men voorzichtig met oordee- len. De zaak wordt vertroebeld door per soonlijke eigenaardigheden, ook bij „broe ders". Alleen waar men zich afkeert van „de broeders" omdat zij zich enkel houden aan Jezus Christus, zooals Hij in de Heilige Schrift voor ons staat, ontbreekt d e Liefde. Den toetssten aanleggen is nog wat a n- ders dan zelf aan den vorm beantwoorden! Wat heeft het: „wij zijn het!" al niet ellen de gebracht, twist cn tweedracht, nijd en haat. Alleen wie zichzelven in waarheid toetst, zal op de rechts manier den toets steen gebruiken. Niet al wat „Liefde" heet, is openbaring van de Liefde, al is de hand nog zoo gul, al is er nog zooveel „offer", en „toewijding" zichtbaar. Hier gaat het over ilc vraag, of onze gansche persoon bezield is met den wil, zich te geven aan dc geloovigen van Jezus Christus; bereid, ook hot leven 4 or de broeders te stellen. Bereid, metterdaad, al behooren die broeders niet tot onzen kring, al is er nog zooveel, dat ons in hen tegenstaat. Wie daar ernst mee maakt, zal die vraag niet zoo maar even bevestigend beantwoor den, wel belijden: die liefde tot God en de broeders is geen vrucht van onzen akker! Gelukkig, wie zóó aan Jezus Christus zich vastklemt in geloof. In Hem alleen hebben we contact met de „Liefde", die uit God is en die ons door den H. Geest doet leven in liefde Gods en der broeders. Johannes weet niet van zijn liefde, maar weet van de liefde van God (1 Joh 3) en van de liefde van Jezus: „de discipel dien Jezus liefhad." Drs. W i 11 e m s e sloot daarop de dag met gebed. De aanwezige S. S. R.-lcden kwamen daarna bijeen tot bet houden van een on derlinge samenspreking. De o\erige deelnemers vereenigden zich rondom een petroleumlamp onder den bloo- ten hemel, om gaarne gebruik te maken van de gelegenheid die op verzoek van Drs. Willemze was gegeven, omvragen te stellen. Gevraagd werd of het gebruik van dc twee stammen voor uitdrukking van „de liefde" van Johannes stamt, of ook reels voor hem gevonden wordt. Is het gebruik van de stam „agapaan" als term voor .ie Goddelijke liefde, van Johannes afkomstig? De Referent toont aan de hand van cita ten aan, dat oude schrijvers de beide stam men (philein en agapaan) wel different ge bruiken, maar het Nieuwe Testament geeft die werkwoorden nieuwen inhoud. De idee van Goddelijke liefde vindt men hij de hei- densche auteurs zeker nicl. In de Septua gint vindt men van het gebruik in het Nieu we Testament reeds een voorbereiding. Van-zelf kwam bij meerderen de vraag op. hoe het staat met onze liefde tot God. Juist omdat de referent er op gewezen had, dat Johannes altijd dc lieldc tot God bindt aan de liefde tot de broederen, vroegen meerde ren of het feitelijk geen onmogelijkheid ia, ronduit te belijden, dat we God liefhebben, omdat dat voor ons te groot is. De Spr. wijst op de belijdenis van Petrus. Als ons hart door God gegrepep is, dan i» de vraag van Christus: „hebt gij Mij lief?" niet moeilijk te beantwoorden, maar wc voe len de onvolkomenheid van ons antwoord in heel ons leven. Tegenover God v oelen we ons schroomvallig om onze liefde te belij den, tegenover de menschen is er de sterke re, geloovige erkentenis, vooral bij tegen stand, wanneer de mensch zich aangevallen weet (Ps. 26 en 27). Wijziging ln het programma. Ds. Berkhoff, van Amsterdam, is door een vergadering verhinderd Donderdagavond zijn toespraak te houden over „Geloofs strijd". Hij zal wonden vervangen door Ds. Brussaard, van Bloemendaal, die zal spre ken over „Geloofszekerheid". Rectificatie. Op uitdrukkelijk verzoek van den congres voorzitter vermehden we, dat een fout is ingeslopen in het verslag van de openings rede. In het Verslag staat: „dit zou zoo kun nen zijn als we niet anders tot God kwa men,dan door het geloof iii Christus"; dit moet zijn: „diit zou zoo kunnen, zijn als we anders tot God kwamen, enz." VIERDE DAG Lunteren, 5 Sept. Heden werd de conferentie voortgezet. Prof. Dr. H. Dooyeweerd van Amster dam, hield een referaat over: Nieuw licht over het probleem der realiteit en individualiteit vanuit de Calvinistische wetsidee. Het probleem der realiteit en individuali teit is in de moderne wijsbegeerte steeda meer in 't centrum der belangstelling ko men te staan. Het positivisme, dat hier alle licht veiw wachtte van de resultaten der vakweten- if. Dr. H. DOOYEWEERD. schappen, verliest Koe langer hoe meer tor- rein. Het inzicht groeit, dat de vakweten schappen ons slechts specifieke functies der realiteit kunnen leeren kenneiT, doch dat de realiteit in haar individueel karak ter zelve een totaliteitsstructuur bezit, dia rüet in de som der functies opgaat, doch waarin de functies zich eerst kunnen open baren. Lang vóór het eigenlijk vakwctenschap- pelijk onderzoek met zijn sterk analytische instelling zijn zegetocht begon, zocht de wijsgeerige bespiegeling naar de sub stantie, het eeuwige en onveranderlijke in de realiteit De Grieksohe philosophic vond die substantie in de logische func tie der werkelijkheid, in haar begrip, in het noumenon. Daarentegen was de psychische functie der werkelijkheid, als object der zinnelijke waarneming het phaen omenon. Het phaen omenon is wisselend, verander lijk en vergankelijk, kan dus niet de ware realiteit zijn. De ware realiteit schuilt in dezen gedachtegang in het noumenon, in de logische functie. uiteengescheurd en een bepaalde functie Hier werd dus voor 't eerst dc realiteit der werkelijkheid verabsoluteerd tot de volle en ware realiteit. Deze onderscheiding tusschcn noumenale en phaenomenale werkelijkheid, beheerscht ook de middeleeuwen en werkt door tot in de moderne humanistische wijsbegeerte. Tegen deze gehcele verabsoluteering van oen bepaalde functie der realiteit, tegen dit uitéénscheuren van de volle werkelijkheid in een noumenon en phaenomenon teekende van meetaf de z.g.n. n a i e f - r e a 1 i s t i - sc he beschouwingswijze 'n niet tot zwijgen te brengen protest aan. Dit naief-rralis'me vereenzelvigt men doorgaans met de z.g.n. Abbi ld theorie, die het bewustzijn als een getrouwe afspiegeling van de werkelijk heid tegenover een realiteit „an sich" stelt. Deze voorstelling is volkomen onjuist-en miskent het wezen der naief-realistische in stelling. Het naief-realisme ziet het bewust zijn nóch als afbeelder, nóch als constru- eerder tegenover de werkelijkheid, dóch veeleer als een organisch bestanddeel in de werkelijkheid. Het naief-realisme is vooral door twee ërlei gekarakteriseerd: le. het ziet de werkelijkheid als een orfca- nisch geheel en verzet zich tegen een te genover elkaar stellen van zijn en bewust zijn in objectieven zin; 2e. het ziet de werkelijkheid als een. or ganiseren samenhang van dingen, van ndividueele eenheden. De wijsbegeerte heeft tot taak deze naicf- •ealistische beschouwingswijze op te kla re n, niet haar a priori to verw erpen. Want 't naief-realisme is geen theorie, die men kan bestrijden, doch het is de natuurlijke vóór-theoretische beschouwingswijze der werkelijkheid, die in de echeppingsstructtnir van den kosmos zelve is gegrond en dus volkomen in haar recht is. Het probleem der realiteit is. de werke lijkheidsfuncties te zien in de totaliteit van het kosmisch verband. Om dit inzicht in de totaliteit te verkrij gen, is iedere functioneele instelling ontoereikend. De logische, psychologische, physiolcgi- sche, de historische, aesthetisrhc en moraele instelling leeren ons slechts sjverifieke functies der realiteit kennen, doch nim mer ds werkelijkheid zelve. Daarmede valt alle humanistische imma- nentie-philosophie, met haar uitgangspunt in de immanente functies van het bewust zijn of de rede. Er moet een transcendent, absoluut uit gangspunt worden gekozen, om de kosmische realiteit in haar organische structuur te vatten. Het immanentiestandpunt moet noocjjvcn- dig specifieke f u ire tics der realiteit ver- ahsoluteeren ten koste der andere. F.erst het Christendom bracht het inzicht, dat de volheid van de creatuurlijke werke lijkheid niet ligt in dc rede, doch in' den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 5