Ilirnwr JTriü^rljr (ümtnud
Dagelijks verschijnend Nieuwsblad voor Leiden en Omstreken
H. COLIJN ZESTIG JAAR,
AAN DE REDACTIE VAN
„DE BANIER".
EERSTE KAMER
Per kwartaal 3.25
(Beschikkingskosten 0.15).
yoor het Buitenland bij Weke-
lijksche zending 6.—
Bij dageilijksche zending m 7*—
Alles bij vooruitbetaling.
Losse nummers 5 cent.
met Zondagsblad 7% cent.
Bureau: Hooigracht 35 Telefoon 2778 Aangesloten op het streeknet Lisse. Postbox 20 Postgiro 58936.
ADVERTENTIE!*!
Van 1 tot 5 regelsU7%
Elke regel meer m 022%
Ingez. Mededeelingcn
van 1—5 regels 220
Elke regel meer 0.45
Bij contract belangrijke korting.
Voor het bevragen aan het bureau
wordt berekend
0.10
No 2774
VRIJDAG 21 JUNI 1929
1Qe Jaargang.
Dit nummer bestaat uit DRIE bladen,
IN ONGEBROKEN KRACHT.
Door de goede gunst Gods over zijn
persoon, over de anti-revolutionaire
partij en over ons land, mag de heer H.
Colijn morgen zijn zestigsten geboorte
dag vieren.
Midden in de verkiezingsstrijd is er
weinig tijd om lang bij dit feit stil te
staan en veel minder om aan luidruch
tig huldebetoon te doen.
Ware dit wel geschied, dan zouden
onze tegenstanders zich waarschijnlijk
verbaasd hebben over de hartelijke blij
ken van liefde en toegenegenheid, waar
mee het trouwe anti-rev. volk in deze
landen zijn leider nadert.
Smaad en hoon, verguizing zelfs en
laster vaak, zijn niet in staat den band
te breken welke God om partij en leider
eloeg. Van uiterlijk feestbetoon is geen
sprake, maar uit duizenden harten
stijgt de bede op voor Colijns persoon
en arbeid en voor Gods troon voelen al
le anti-revolutionairen zich één.
Colijn is Kuyper niet, zoo klinkt het
in koor bij onze tegenstanders.
Dat weten wij en dat weet Colijn wel
lóó goed, dat herhaalde verzekeringen
van de overzijde absoluut overbodig zijn
Colijn is Kuyper niet; en Kuyper was
Groen niet; en Groen was Calvijn niet.
Zou het anders kunnen en mogen zijn?
Belijden wij dan niet, dat de ahvijze
God in elk tijdsgewricht roept, wien Hij
wil en is van Hem niet de onderschei
denheid der gaven en talenten; al naar
Zijn raad zulks van te voren heeft be
paald?
De vloek der eenvormingheid weert
God immer uit Zijn schepping, en zou
den menschen dan Zijn wil bedillen?
De roeping van Colijn is een gansch
andere dan die van Dr. Kuyper. Als
partijleider, ja, doch vooral ook als be
windsman.
Het was Dr. Kuypers taak om als
leider der regeering in woord en wets
voorstel te bewijzen, dat anti-rev.
staatkunde niet alleen in boeken be-
schreven, maar ook in de wetgeving
toegepast kan worden.
Toen Colijn voor 't eerst tot Minister
geroepen werd, wachtte hem een andere
taak: van onze weermacht te maken,
wat er van te maken was. En hoe
rijk heeft God dien arbeid gezegend^
Later vroegen 's lands ontredderde
financiën een man met durf. En hij
heeft niet geaarzeld te doen, wat nood
zakelijk was.
Daarom danken wij Hem, dat Hij de
leider onzer partij riep, tot de bizondere
taak, welke deze te vervullen heeft
dat Hij hem kracht gaf om in zwakheid
sterk te zijn; dat Hij hem moed gaf om
de waan van de dag en het hosanna der
der massa niet te achten, doch met op
geheven hoofd voor de menschen en
klein voor God te staan in de volle wa
penrusting voor de zaak, die hem en
ons lief is.
Tegenover al de persoonlijke aanval
len, welke uit de uiterste hoeken van
links gedaan worden, mogen wij daar
om wel eens dankbaar erkennen, dat
Colijn eigen eer en voordeel versmaad
heeft om de anti-rev. partij en daarmee
zijn God te kunnen dienen.
Een zaak tenslotte, welke niet zijn
persoon en niet de anti-rev. partij en
zelfs niet ons land als centrum heeft;
doch die van groote beteekenis is voor
heel liet internationaal leven.
Het bleek nog pas weer in de Eerste
Kamer hoe Colijn in staat was het treu
rig incident omhoog te heffen boven
partijdige enghartigheid en politieke
kleingeestigheideen voorbeeld, dat he
laas met name in vrijzinnigen kring
maar heel moeilijk navolging schijnt te
kunnen vinden.
Colijn's internationale beteekenis;
zijn gouvernementeele kracht is door
vriend en tegenstander, wanneer dat
pas gaf of niet te ontgaan was, om '1
zeerst geprezen; het is voldoende en
voldoening gevende verklaring voor de
felheid, waarmee men zijn persoon aan
valt, zijn beleid veroordeelt en zijn in
vloed tracht te breken.
Het is voor ons, die hem als leider
eeren, als persoon hoogachten en als
mede-christen op dezen dag hartelijk de
hand drukken, voldoende aanleiding,
om den zestigjarige, doch die nog in
ongebroken kracht ons voorgaat, een
welgemeend „heil u" toe te roepen en
in gedachten hem samen toe te bidden,
dat ontroerende psalmvers:
De Heer zal u steeds gadeslaan;
Opdat Hij in gevaar,
Uw ziel voor ramp bewaar;
De Heer, 't zij g1 in of uit moogt gaan,
En waar g' u heen moogt spoeden,
*5al eeuwig u behoeden
MET EEN VOORSCHRIFT.
Prof. Dr. H. Visscher verzoekt ons het
volgende te plaatsen:
De Redactie van „De Banier" heeft blijk
baar een nogal diep gevoelde behoefte om
haren lezers voor oogen te houden: „Hoe
het liegt". Als men zoo dikwijls noodig
denkt te hebben zulks in allerlei toonaarden
te herhalen, rijst de vraag, of men zelf s
in de hitte van verkiezingsijver het spoor
der waarheid eenigszins bijster is geworden.
Het komt mij voor, dat deze wijze van doen
niet geheel naar Gods Woord is, aan welks
gezag ook de Redactie van „De Banier" zich
onderwerpen wil.
De Psalmist leert ons, hoe geheel anders
Gods kinderen onder vijandschap en strijd
verkeeren. David zegt Psalm 625: „Zij be
raadslagen om hem van zijne hoogheid te
verstooten; zij hebben behagen in leugen".
Zet hij dit nu om zoo te zeggen telkens in
de krant? Dat zij verre. Zijn eenig antwoord
is: „Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode, want
van Hem is mijn verwachting".
Dit is toch wel een eenigszins andere hou
ding, die het ware leven kenmerkt. Broe
ders, die te pas en te onpas schrijven over
„Het lieg t", herinneren onwillekeurig
aan een ander woord van den Psalmist,
toen hij al maar geroepen had: „alle men
schen zijn leugenaars". Aan zichzelven ont
dekt, moest hij er later aan toevoegen: „ik
zeide het in mijn haasten". Misschien ko
men de Broeders van „De Banier" ook nog
wel tot die erkentenis.
Ik heb mij er zooveel mogelijk voor
wacht onaangename woorden aan het adres
van Ds. Kersten en de zijnen te spreken,
omdat ik het niet oorbaar acht onder Broe
ders, die eigenlijk één geloof belijden
één Hecre aanbidden, welke verschillen er
overigens ook tusschen hen zijn mogen. Ik
voel het als iets pijnlijks aan, wanneer de
kinderen dezer wereld, die dezen wedloop
om kiezers aanzien, schouder ophalend en
hoofdschuddend aan ons voorbijgaan, die
zeggen, dat wij Gods Naam belijden willen
ook op het politieke erf. Daarom verwon
derde het mij eenigszins in „De Banier" van
15 Juni 1.1. een artikel aan te treffen onder
deze titels: „Rondom het gezantschap bij
den Paus. Hoe het liegt." Daarin wordt een
relaas opgenomen van iemand uit Vriezen-
veen, die daar Ds. Bartlema hoorde over Ds.
Kersten's handeling in zake het gezantschap.
Ds. Bartlema zou daar gezegd hebben, dat
was geen geloofsdaad". En daarover onder-
raagd had Ds. Bartlema geantwoord: er was
verleg gepleegd met Socialisten, Vrijz.-
Democraten en Chr.-Historischen. En op de
vraag: Hoe weet gij dat? zou hij geantwoord
hebben: „Prof. Visscher heeft mij dat ge
zegd".
Daarop laat „De Banier" nu volgen:
„Heeft Prof. Visscher dit werkelijk gezegd
tegen Ds. B., dan zou zijn Hooggel. hiervan
de oorzaak zijn. Wij hopen, dat Prof. Vis
scher zelve DS. B. ten deze moge Weerspre
ken, indien het een verkeerde weergave zou
zijn". Zoo word ik dus nu uitgenoodigd om
opheldering te geven, hetgeen ik bij dezen
doe in het volgende schrijven:
Aan de Redactie van De Banier.
Uit den aard der zaak weet ik absoluut
niet wat Ds. Bartlema in Vriezeveen heeft
gesproken. Ook kan en wil ik voor zijne
woorden niet.aansprakelijk worden gesteld.
Ik heb echter geen bezwaar aan uw Redac
tie langs dezen weg mee te deelen, wat ik,
toen mij daarover in het publiek een vraag
gesteld werd, heb geantwoord.
Ik heb gezegd, dat ik de houding, door
Ds. Kersten en Zandt bij de kwestie van het
Gezantschap aangenomen, volstrekt niet als
geloofsdaad heb kunnen waardeeren.
Integendeel, ik houd die daad voor een
fijne, zeer geslepen, politieke zet, die ge
tuigt van een fijne politieke neus.
Iéder zal mij toestemmen, dat ik daar
mede niets zeg ten nadeele van deze Broe
ders. Ik constateer daarmede een algemeen
bekend feit. Maar nu zij daaraan, zeker ook
niet zonder politieke motieven, het karakter
een geloofsdaad willen geven, moet het
mij niet euvel worden geduid, als ik, daar
het hierbij toch ten slotte ook om Gods
.waarheid gaat, in het licht stel, dat hun
houding met een daad des geloofs niets te
maken heeft Een geloofsdaad wordt ons in
Gods Woord heel anders voorgesteld.
Reeds het feit, geachte Redactie van „De
Banier", dat gij nu nog, zeker niet zonder
politieke bijbedoeling, Uw best doet die po
litieke handeling aan eenvoudige menschen
voor te stellen, als een schoone uiting en
openbaring van geloof, wijst duidelijk uit,
dat die daad met het ware geloofsleven uiterst
wéinig te maken heeft. De apostel leert ons,
dat een geloofsdaad zich verrehoudt van
alle reclame,- verre ook van handigheden en
slimmigheidjes. „Waar is dan de roem?"
zoo vraagt hij. En het antwoord luidt: „hij
is uitgesloten. Door wat wet? Der werken?
Neen, maar door de wet des geloofs". De
wet des geloofs sluit heel die reclame uit
Zoo blijkt dus uit de wijze, waarop die
gezantschapskwestie wordt uitgebuit, dat
zij van anderen aard is. En dit wordt ook
bevestigd door het historisch verloop der
zaak zelve. Die kwestie was reeds eenige
malen eerder aan de orde geweest. De heer
Snoeck Henkemans zeide 9 December 1924,
dat de Chr.-Hist-fractie, hoewel overtuigd,
dat handhaving van dit gezantschap streed
met het Protestantsch karakter der natie,
ditmaal geen voorstel tot afschaffing zou
doen, omdat de Kamer eenige maanden
vroeger een daartoe strekkend voorstel ver
worpen had.
Waarom heeft Ds. Kersten toen dit voor
stel niet gedaan? Waarom had hij. het ook
de vorige maal aan anderen overgelaten?
Het antwoord is zeer eenvoudig: Als hij
toen de stemmen telde, dan had hij het ge
loof niet. Dat geloof kwam, zoodra hij op
zijn vingers kon uittellen, dat de Kamer rijp
was een dergelijk voorstel te aanvaarden.
Men kon toen zien, dat Ds. Kersten, zooals
men het in de Kamer meer ziet geschieden,
eens ging ruiken aan die zijde der Kamer,
waarvan die stemmen komen moesten. En
zoodra hij zich vergewist had van de daar
heerschende mentaliteit, haastte hij zich
zijn voorstel in te dienen. Vroeger liet hij
dit aan anderen over, maar ditmaal was
het zijn tijd. Welnu, was dit een geloofs
zaak of politieke geslepenheid? Het ant
woord daarop kan niet twijfelachtig zijn.
Ik maak daarvan Ds. Kersten geen ver
wijt. Het lag op zijn weg om zóó te hande
len. Maar daarom is deze daad geen ge
loofsdaad, maar een daad van berekening.
Een geloofsdaad verschijnt geheel anders.
Die is er dan, als er naar redelijk inzicht
geen redding mogelijk is en alles er tegen
pleit. Denk aan Petrus, als de Heere Jezus
hom zegt, dat hij zal afkomen van b
schip op het water en als Petrus dit doet
wandelt op het water om tot Jezus te ko
men, dan is er de. daad des geloofs. Maar
zoodra als hij gaat rekenen en bevreesd
wordt, of hij niet zal zinken, dan zegt de
Heere tot hem: „gij kleingeloovige, waarom
hebt gij gewankeld".
En zoo ook, als iemand eenige ongunstige
gelegenheden laat voorbij gaan en er ande
ren voor laat optrekken en dan eindelijk de
kans schoon ziet en de meerderheid kan
uittellen en zich alzoo van den uitslag heeft
verzekerd, dan kan ik de handigheid zeker
waardeeren, maar het absoluut niet goed
keuren dan zulk een daad als een geloofs
daad voor te stel en niet alleen, maar daar
mede zelfs reclame te maken.
Het zal nog moeten blijken, wat dit voor
een daad geweest is, ook al ben ik eveneens
op grond van het toenmalige program van
actie der A.-R. Partij geen voorstander van
dit gezantschap geweest. De politiek der
Staatk. Geref. Partij zal nog in de uitkomst
gerechtvaardigd moeten worden. Van de ge
loofsdaad van Petrus, die den kreupele ge
nas, staat Hand. 4 14 geschreven: „ziende
den mensch bij hen staan, die genezen was,
hadden zij niets daartegen te zeggen". Zal
dit ook gezegd kunnen worden van deze
felle politieke actie, die zonder eenig posi
tief doel staat, dat voor ons Christenvolk
van belang is?
Ik meen dit voorshands nog te móeten be
twijfelen. Natuurlijk heeft de A.-R. ook niet
alles goed gedaan en zal niemand er mij
van verdenken, dat ik met al wat zij deed,
heb ingestemd en met al wat in haar naam
gezegd wordt, instem. Maar ik ben dan ook
van oordeel, dat wij in de politieke actie te
doen hebben met werk van menschen, dat
dus gebrekkig en met zonde bevlekt is.
Op grond van Gods Woord geloof ik, dat
het beter is elkander te zoeken dan de ver
deeldheid hoe langer hoe grooter te maken.
Maar in geen geval kan ik er mij mede
vereenigen daden van zuiver politieke be
rekening uit reclamezucht voor te stellen
als daden des geloofs. Het geloof als een
verborgenheid des geestelijken levens leent
zich daarvoor niet. Ik acht dit ongeoorloofd.
Zie hier, geachte Redactie van „De Ba
nier", hetgeen ik U naar aanleiding van Uw
oproep tot rekenschap meen te moeten ant
woorden.
Hoogachtend heb ik de eer te zijn
Uw dw. dr.
H. VISSCHER.
Huis ter Heide, 17 Juni 1929.
DE ZIEKTEWET AANGENOMEN.
Ouderdomswet 1919. Kon. Holl.
Lloyd. Leerplicht- en L. 0.-wet.
Indische wetsontwerpen. Huiden
en beenderen. Wegenfonds.
Vergadering van 20 Juni 1929.
OVERZICHT.
20 Juni 1929: de Ziektewet aangenomen!
Ziedaar het feit van den dag.
Na een tragedie van vele jaren is Minister
Slotemakcr er eindelijk in geslaagd Talma's
werk zoover te krijgen, dat het eerlang voor
arbeidend Nederland practische beteekenis
zal krijgen.
De rechterzijde heeft hem i ,aj trouw
ter zijde gestaan en ondanks het politieke
misbruik dat er van gemaakt zou worden
alles afgewezen, wat een belemmering zou
kunnen zijn op den weg naar een effectieve
Ziektewet. Het compromis dat noodig was,
is gevonden en loopt alles naar wensch
dan zal de nieuwe wet reeds 1 Aug. a.s. van
kracht worden, terwijl de verzekering met
1 Maart 1930 zal gaan werken.
Een woord van hulde voor dit groote werk
is alleszins van pas en stellig komt d?n Mi
nister warme dank toe voor de bekwame
wijze waarop hij het doel heeft weten te be
reiken en voor de uitnemende verdediging
van zijn ontwerp.
De soc. dem. bleven tot het laatst toe de
royale rol speler en negeerden eenvoudig het
feit, dat gezocht moest worden naar den weg
tusschen allerlei minderheidsstroomingen
door. Hoe oppervlakkig zij daarbij bovendien
te werk gaan, toonde de Minister gistermid
dag nog eens duidelijk aan, toen hij de rede
van den soc. dem. Danz nfdnendo weerlegde.
Natuurlijk dachten de roode hoeren niet
aan tegenstemmen. Zij hebben aan overvra
H. COLIJN.
gen in hun onverantwoordelijk politiek be
drijf genoeg.
Tegengestemd werd slechts door een vier
tal chr. hist, hoewel de heer v. d. Hoeven
aanvankelijk aankondigde, dat het cr zes
zouden zijn. Twee er van hebben zich er
blijkbaar van laten overtuigen door den Mi
nister, dat de suggestie van den heer v. d
Hoeven, als zou aan hetgeen op het gebied
der ziekteverzekering uit het particulier ini
tiatief is opgekomen, in de wet geen voldoen
de plaats zijn gegeven, onjuist was.
Het gaat hoogstens betoogde de Minister,
om verspreide groepen arbeiders niet meer
dan 2500 en de wet helpt er 1.G00.000. De par
ticuliere Ziekenkassen kunnen in de organi
satie der wet volkomen haar plaats krijgen
en hebben dat thans ook erkend.
Met 23 tegen 4 stemmen ging de wet er
ten slotte door. De Minister werd van alle
zijden gelukgewenscht, bij welke hulde wij
ons gaarne aansluiten.
De Ziektewet is er, dank zij de christelijke
politieke partijen.
Ware naar de soc. dem. adviezen geluisterd
we zaten nog midden in het moeras.
De kiezers moeten zich dat in de komende
dagen maar goed inscherpen. Dan weten ze
op 3 Juli, waar de propaganda de politiek
beheerscht en waar opbouwende politiek ten
bate van het volksgeheel het streven is.
Hun keuze kan dan niet moeilijk zijn en
geenszins uitvallen voor de tot parlemen
taire onvruchtbaarheid voerende overvra-
gings-politiek der soc.-democraten
VERSLAG.
Na een kort debatje besloot de Kamer he
den te beslissen over den aanvang van het
debat over het wetsontwerp inzake de finan-
cieele verhouding tusschen Rijk en Gemeen
ten. Zeer waarschijnlijk zal de 27ste Juni de
uitverkoren datum zijn.
Vervolgens kwam de
Ziektewet
aan de orde.
Eerste spreker was de heer Gelderman
(Lib.) Deze had graag de bijzondere zieken
kassen in de wet opgenomen gezien en dif
ferentiatie in de ziekengelduitkeering als
mogelijk gewenscht.
Dat geen uitkeering voor ongehuwde moe
ders was opgenomen, werd een „straf" ge
noemd. Uitsluiting en staking had hij voorts
beschouwd willen zien als ónderbreking van
den arbeid. De storting voor het prophvloxe-
fonds stond hem maar matig aan. Intusschen
de liberale fractie zal toch voor de wet
stemmen.
Mr. Reymer (R.K.) haalde de historie
sinds een kwarteeuw met de Ziektewet op.
Overigens was hij enthousiast over de sa
menwerking voor deze zaak tusschen werk-
•ers en arbeiders. Echter had hij ook gaar
de ziekteverzorging zien opgenomen. Ten
slotte werd een protest geuit tegen de uit
spraak van den heer Gelderman over de on
gehuwde moeder Het christelijk huwelijk is
moet blijven grondslag onzer samenleving
De ongehuwde moeder waarboven geen chris
ten zich farizeesch verheft, moet geholpen
worden op het terrein der barmhartigheid.
Zij hebben metterdaad getoond op dit ge
bied hun plicht te verstaan.
De heer Danz (S.D.) vond. dat veel meer
arbeiders onder de wet hadden moeten zijn
gebracht en dat tevens de ziekteverzorging
had moeten zijn opgenomen. De ongehuwde
moeder had volgens hem niet mogen zijn uit
gesloten van ziekengelduitkeering. Verder
werd het hccle lijstje van socialistische be-
•en afgewerkt met als besluit de verkla
ring, dat toch voorgestemd zal worden, om
dat de wet in ieder geval eenige verbete
ring brengt.
Na de pauze bereisde Mevr. Pothuis—
m i t (S.D.) Europa om in verschillende
landen een onderzoek in te stellen naar de
moederschapszorg. Conclusie was, dat het
de Christelijke meerderheid in Neder
land onzedelijk en onbarmhartig is om de
ongehuwde moeder in de Ziektewet van uit
keering uit te sluiten.
Mr. v. d. Hoeven (C.H.) verklaarde, dat
de grootst mogelijke meerderheid van zijn
geestverwanten tegen de wet zal stemmen
wegens het niet opnemen van de particu
liere kassen. Hij stelde zich op hetzelfde
standpunt als de hoeren Bakker en Dr. de
"isser in de Tweede Kamer.
De heer Blomjous (R.K.) zag in het
wetsontwerp geen belemmerirw voor het
particulier initiatief.
Daarna was
i-ter
die jarenlang hebben gewerkt. Alleen de heer
Danz ging van een ander, en in de omstan
digheden dus onjuist, standpunt uit
Deze afgevaardigde was ook reactionair,
toen hij betoogde, dat de ziekenverzorging
in dezelfde wet als de ziekteverzekering had
moeten zijn opgenomen. Sinds minstens 15
jaar is deze opvatting prijsgegeven. Het zou
dan ook moeilijk zijn de ziekenverzorging als
algemeene verplichting te construeeren.
Er worden nu 1.600.000 arbeiders verze
kerd. Geleidelijk zullen de 400.000, die er ook
nog onder zouden kunnen vallen, onder de
wet kunnen worden gebracht Om resultaat
te kunnen bereiken heeft de Minister de nu
in de wet belichaamde keuze gedaan.
Het mee-premicbetalcn door de arbeiders
zal bijdragen om de wet effect te doen krij
gen. Het is niet onbillijk om te rekenen met
bedrijven, voor welke de kosten krachtens
deze wet niet onbezwaarlijk zullen zijn. Sa-
menbetalen geeft bovendien ook recht op
medezeggenschap en voorts wordt het wek
ken van belangstelling bij de arbeiders er
door bevorderd. Bij de Invaliditeitswet is
gebleken, dat het eenzijdig premiebetalen
door het bedrijf een fout is.
De Minister wees er vervolgens op, dat het
wetsontwerp aan hetgeen in het particuliere
leven is gegroeid, volop ruimte geeft Zoo
volop, dat misschien 90 van de arbeiders
verzekerd zullen zijn bij de uit het particu
liere leven opgekomen dragers der verzeke
ring. De bedrijfsvereenigingen zijn zoo gecon
strueerd. dat vrijwel alles uit het particu
liere leven opgekomen, aan de uitvoering der
wet kan meewerken. De vereeniging van
Ziekenkassen denkt er thans niet anders over
en in den Chr. Nat. Werkmansbond zijn er
velen, die hopen dat de wet tot stand zal
komen.
Uit dien kring, van de zijde van den heer
Bakker, kwam zelfs de waarschuwing om te
waken tegen te veel verbrokkeling. De heer
v. d. Hoeven vergat, dat het niet zoozeer
ging om do particuliere kassen op zich zelf,
maar vooral om het zelfbeschikkingsrecht.
En voor dit laatste heeft de Minister ge
zorgd. De menschen waarop de heer v. d.
Hoeven het oog had, zullen niet meer zijn
dan 2500. En gaai het dan aan om een over
zichtelijke regeling voor 1.600.000 arbeiders
af te wijzen?
Het goede van de fabriekskassen is zooveel
mogelijk bewaard.
Principieel acht ook de minister de kwes
tie van het huwelijk betrokken bij de verze
kering der ongehuwde moeder. Praciisch
zou men misschien een ander standpunt
kunnen verdedigen. Er !s bij die regeling
betrokken een eerbewijs ain het huwelijk,
niet aan de gehuwden. De rechterzijde heeft
nooit de ongehuwden verwaarloosd.
Daarna behandelde de min.ster nog enke
le practische details.
De invoering der wet zal. zoo deelde hij
mede, zoo mogelijk, geschieden op 1 Aug.
a.sdan kunnen de ver/.ekeringsorganen
zich vormen: De verzekering zal daarna 1
Maart 1930 kunnen gaan werken.
Ten slotte dankte de minister allen die
hadden bijgedragen aan Je 'oTslandkomng
van deze wet en hij hoopte, dal de Eerste
Kamer er een nationaal stempel op zou zet
ten .doordat niemand er zich togen zou ver
zetten.
Na deze vlotte, knappe verdediging kwam
de heer v. d. Hoeven verklaren, dat hij
nog niet overtuigd was.
De Chr. Hist, verlangden ook hoofdelijke
stemming.
De wet werd met 23 tegen 4 steramen aan
genomen.
Tegen stemden de Chr. Hist Verkouteren,
Pollema, de Vos van Steen wijk en v. d. Hoe
ven.
Dl Chr. Hist, te Gijselaar, Lohman en v.
Wassenaer stemden voor.
De minister werd van alle zijden geluk
gewenscht.
Onderwijl ging de
wijziging der Ouderdomswet
en-van de wet op de
Rijksverzekeringsbank
er z. h. s. door, evenals de toekenning van
kasvoorschotton aan de Kon. Holl.
Aan de wijziging van art. 3 der
Leerplichtwet
werd iets meer aandacht besteed.
De heer de Jong (R.K.) betwistte, dat
het onderwijsbelnng eischt, dat een kind van
13 jaar, dat de 7e klas dnorloopen heeft, nog
op school blijft.
De heer de Veer (A.Rh had ook bezwaar
Wat nu geschieden gaat, is een uitbreid
DE ZESTIGJARIGE.
TOEN EN NU.
Het feit, dat Colijn morgen zestig jaar i^,
bracht mij een verhaaltje in herinnering,
dat ik eens over hem verteld heb in een
weekblaadje en dat toen heel de Neder-
landsche pers doorwandeld heeft.
Of 't waar wasik heb het Colijn zelf
maar nooit gevraagd; doch het werd mij in
„de Meer" verteld, waar een liefhebber wel
meer anecdoten over den jubilaris van mor
gen zal kunnen vangen.
Nu dan, Colijn was, als bevelvoerend of
ficier eens met een handjevol fuseliers in
een kampong opgesloten en de Lombokkers
of Atjchers dat weet ik niet meer
drongen van alle kanten op. De toestand
was minstens even hachelijk als onlangs in
Willemstad.
Toen bezigde Colijn een krijgslist. Hij ver
zamelde alle soldatenmutsen, die binnen de
omheining te vinden waren en s ak die op
staken.
De weinige soldaten hielden nu de hbofd-
deksels zoo hoog, dat de vijand onder de
muts een Nederlandsch fuselier moest ver
moeden. Het gevolg was, dat de speren ge
richt en afgeschoten werden cn niet zon
der resultaat; ieder oogenblik ging een
muts omlaag. Doch, natuurlijk, ge begrijpt
de krijgslist al: even later kwam dezelfde
muts weer behoedzaam boven de rand der
omheining uit.
Het resultaat was verbluffend. Zelfs de
„wiskundigen" onder de aanvallers werden
het ellen moe en het stond voor hen vast,
dat het omsingelde leger talrijker was, dan
iemand ooit had kunnen vermoeden.
Neen, als straks die overmacht I-shrak,
nadat de aanvallers zich moegeworpen ha<£
den, dan was de lawine niet te koeren.
Zoo dachten de misleide aanvallers en vol
angst voor demutsen, die al maar weer
over de heining schenen te gluren, kozen zii
het hazenpad.
Dat was Colijn voor meer dan dertig
jaren.
Is het wonder, dat hij in de Eerste Kamer
hij de bespreking van de overrompeling in
Willemstad het spontaan uitriep: „Ik had
er wel eens bij willen zijn".
Wan', de Colijn van zestig jaar is, in we
zen en karakter toch dezelfde als Colijn van
ruim twintig jaar.
In ongebroken kracht en vol strijdlust,
doch thans voor een hooger doel dan de
verdediging van een kamp, thans om de be
scherming van de erve der vaderen tegen
politieke tegenslanders, staat hij nog in
volle wapenrusting.
God geve hem nog vele jaren van arbeid
en actie voor Zijn Koninkrijk.
van den heer Tilanus in de Tweede Kamer
had afgewezen.
De heer Ossen dorp (S.D.) vond het wel
nuttig, dat een kind tweemaal een 7e leer
jaar doormaakte.
De minister van O n d e r w ij s was
met dezen socialistischen steun zeer ingeno
men cn zeide, dat de voorgestelde bepaling
in overeenstemming is met c- n arrest van
den Hoogen Raad ter zake. Het is dus een
technische verbetering, terwijl wat de heer
Tilanus wenschte,
matericele wijziging
56 i
1 wetsontwerp w
eveneens de
i 97 der
Lager Onderwijswet
en enkele suppletoire bcgrootingen op do
Indische begrooting.
Alleen de heer v .Embden (V.D.) ver
klaarde tegen de daarin opgenomen mi
litaire uitgaven te zijn. Eveneens tegen een
Indische mijnconcessie
voor de opsporing en ontginning van aard
olie.
Vandaag zal daarover worden gestemd.
Z. h. s. ging ook het verdrag betreffend»
den
uitvoer van huiden en beenderen
er door.
De minister van Buitenland-
schc Zaken bracht daarbij hulde aan „de
beide loden dezer lioogc vergadering" (ds
heenen Colijn en Wibaut), die aan de tot
standkoming van dit verdrag zooveel had
den bijgedragen.
Langer hield de begrooting voor
het Wegenfonds
op.
De heer v. d. Lande (R.K.) hield een uit
voerige reden over de vaste brug te Nijme
gen cn bracht togen den minister van Wa
terstaat de grief in, dat deze de tct stand
koming van ile Nijmeegschc brug, die drin
gend noodig is voor het verkeer van geheel
Oostelijk Nederland, tegenhoudt.
De lu er Blomjous (R.K.) wees nog eens
op de beteekenis van de brug bij het Kei-
zersveer.
De rede van den heer v. d. Ijindc vond
warme instemming hij den heer H e r-
mans (S. D. die echter meteen sterk
aandrong op den bouw van ccn brug bij
Arnhem. De Schipbrug van nu is ten
eeiH-nmale onvoldoende.
Minister d. V c g t c had weinig te
Do Nijmcegsche brug achtte ook hij van
groot belang, evenals die vnn bet Kobnsveer.
Maar Nijmegen wil zich het veer laten af-
koopen en dat maakt de kwestie lastig.
Zwolle heeft daarvan afgezien en heeft
bijna zijn brug. De stukken vopr onteige
ning ten behoeve van do brug te Nijmegen
nullen spoedig btj de Kamer inkomen.
Maar intu'-rchen wordt ook nnn bet Keizers-
veor gewerkt. Die verbinding zal spoedig
tot staml kunnen komen.
Een Renkumseh plnn voor oen brug over
den Rijn kent de minister niet. Maar de
Arnhemsche brug moet huitei, de plaatselij
ke bebouwing blijven .terwijl zij dan tevens
daarmede in \erband moet worden ge
bracht. Naar de geschikte plaats wordt
thans onderzocht Blijkt die ntet te vinden,
dan zal uit de beide bekende plannen moe
ten worden gekozen, waarbij met de b©-
belangen rekening zal won!»" po.
.•an den leerplicht buiten de bedoeling. Het houden en hopelijk van de i -t. i ,1.-
speet hem, dat dc minister het amendement brug afscheid zal kunnen worden genomen.