Ilirnwr JTriü^rljr (ümtnud Dagelijks verschijnend Nieuwsblad voor Leiden en Omstreken H. COLIJN ZESTIG JAAR, AAN DE REDACTIE VAN „DE BANIER". EERSTE KAMER Per kwartaal 3.25 (Beschikkingskosten 0.15). yoor het Buitenland bij Weke- lijksche zending 6.— Bij dageilijksche zending m 7*— Alles bij vooruitbetaling. Losse nummers 5 cent. met Zondagsblad 7% cent. Bureau: Hooigracht 35 Telefoon 2778 Aangesloten op het streeknet Lisse. Postbox 20 Postgiro 58936. ADVERTENTIE!*! Van 1 tot 5 regelsU7% Elke regel meer m 022% Ingez. Mededeelingcn van 1—5 regels 220 Elke regel meer 0.45 Bij contract belangrijke korting. Voor het bevragen aan het bureau wordt berekend 0.10 No 2774 VRIJDAG 21 JUNI 1929 1Qe Jaargang. Dit nummer bestaat uit DRIE bladen, IN ONGEBROKEN KRACHT. Door de goede gunst Gods over zijn persoon, over de anti-revolutionaire partij en over ons land, mag de heer H. Colijn morgen zijn zestigsten geboorte dag vieren. Midden in de verkiezingsstrijd is er weinig tijd om lang bij dit feit stil te staan en veel minder om aan luidruch tig huldebetoon te doen. Ware dit wel geschied, dan zouden onze tegenstanders zich waarschijnlijk verbaasd hebben over de hartelijke blij ken van liefde en toegenegenheid, waar mee het trouwe anti-rev. volk in deze landen zijn leider nadert. Smaad en hoon, verguizing zelfs en laster vaak, zijn niet in staat den band te breken welke God om partij en leider eloeg. Van uiterlijk feestbetoon is geen sprake, maar uit duizenden harten stijgt de bede op voor Colijns persoon en arbeid en voor Gods troon voelen al le anti-revolutionairen zich één. Colijn is Kuyper niet, zoo klinkt het in koor bij onze tegenstanders. Dat weten wij en dat weet Colijn wel lóó goed, dat herhaalde verzekeringen van de overzijde absoluut overbodig zijn Colijn is Kuyper niet; en Kuyper was Groen niet; en Groen was Calvijn niet. Zou het anders kunnen en mogen zijn? Belijden wij dan niet, dat de ahvijze God in elk tijdsgewricht roept, wien Hij wil en is van Hem niet de onderschei denheid der gaven en talenten; al naar Zijn raad zulks van te voren heeft be paald? De vloek der eenvormingheid weert God immer uit Zijn schepping, en zou den menschen dan Zijn wil bedillen? De roeping van Colijn is een gansch andere dan die van Dr. Kuyper. Als partijleider, ja, doch vooral ook als be windsman. Het was Dr. Kuypers taak om als leider der regeering in woord en wets voorstel te bewijzen, dat anti-rev. staatkunde niet alleen in boeken be- schreven, maar ook in de wetgeving toegepast kan worden. Toen Colijn voor 't eerst tot Minister geroepen werd, wachtte hem een andere taak: van onze weermacht te maken, wat er van te maken was. En hoe rijk heeft God dien arbeid gezegend^ Later vroegen 's lands ontredderde financiën een man met durf. En hij heeft niet geaarzeld te doen, wat nood zakelijk was. Daarom danken wij Hem, dat Hij de leider onzer partij riep, tot de bizondere taak, welke deze te vervullen heeft dat Hij hem kracht gaf om in zwakheid sterk te zijn; dat Hij hem moed gaf om de waan van de dag en het hosanna der der massa niet te achten, doch met op geheven hoofd voor de menschen en klein voor God te staan in de volle wa penrusting voor de zaak, die hem en ons lief is. Tegenover al de persoonlijke aanval len, welke uit de uiterste hoeken van links gedaan worden, mogen wij daar om wel eens dankbaar erkennen, dat Colijn eigen eer en voordeel versmaad heeft om de anti-rev. partij en daarmee zijn God te kunnen dienen. Een zaak tenslotte, welke niet zijn persoon en niet de anti-rev. partij en zelfs niet ons land als centrum heeft; doch die van groote beteekenis is voor heel liet internationaal leven. Het bleek nog pas weer in de Eerste Kamer hoe Colijn in staat was het treu rig incident omhoog te heffen boven partijdige enghartigheid en politieke kleingeestigheideen voorbeeld, dat he laas met name in vrijzinnigen kring maar heel moeilijk navolging schijnt te kunnen vinden. Colijn's internationale beteekenis; zijn gouvernementeele kracht is door vriend en tegenstander, wanneer dat pas gaf of niet te ontgaan was, om '1 zeerst geprezen; het is voldoende en voldoening gevende verklaring voor de felheid, waarmee men zijn persoon aan valt, zijn beleid veroordeelt en zijn in vloed tracht te breken. Het is voor ons, die hem als leider eeren, als persoon hoogachten en als mede-christen op dezen dag hartelijk de hand drukken, voldoende aanleiding, om den zestigjarige, doch die nog in ongebroken kracht ons voorgaat, een welgemeend „heil u" toe te roepen en in gedachten hem samen toe te bidden, dat ontroerende psalmvers: De Heer zal u steeds gadeslaan; Opdat Hij in gevaar, Uw ziel voor ramp bewaar; De Heer, 't zij g1 in of uit moogt gaan, En waar g' u heen moogt spoeden, *5al eeuwig u behoeden MET EEN VOORSCHRIFT. Prof. Dr. H. Visscher verzoekt ons het volgende te plaatsen: De Redactie van „De Banier" heeft blijk baar een nogal diep gevoelde behoefte om haren lezers voor oogen te houden: „Hoe het liegt". Als men zoo dikwijls noodig denkt te hebben zulks in allerlei toonaarden te herhalen, rijst de vraag, of men zelf s in de hitte van verkiezingsijver het spoor der waarheid eenigszins bijster is geworden. Het komt mij voor, dat deze wijze van doen niet geheel naar Gods Woord is, aan welks gezag ook de Redactie van „De Banier" zich onderwerpen wil. De Psalmist leert ons, hoe geheel anders Gods kinderen onder vijandschap en strijd verkeeren. David zegt Psalm 625: „Zij be raadslagen om hem van zijne hoogheid te verstooten; zij hebben behagen in leugen". Zet hij dit nu om zoo te zeggen telkens in de krant? Dat zij verre. Zijn eenig antwoord is: „Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode, want van Hem is mijn verwachting". Dit is toch wel een eenigszins andere hou ding, die het ware leven kenmerkt. Broe ders, die te pas en te onpas schrijven over „Het lieg t", herinneren onwillekeurig aan een ander woord van den Psalmist, toen hij al maar geroepen had: „alle men schen zijn leugenaars". Aan zichzelven ont dekt, moest hij er later aan toevoegen: „ik zeide het in mijn haasten". Misschien ko men de Broeders van „De Banier" ook nog wel tot die erkentenis. Ik heb mij er zooveel mogelijk voor wacht onaangename woorden aan het adres van Ds. Kersten en de zijnen te spreken, omdat ik het niet oorbaar acht onder Broe ders, die eigenlijk één geloof belijden één Hecre aanbidden, welke verschillen er overigens ook tusschen hen zijn mogen. Ik voel het als iets pijnlijks aan, wanneer de kinderen dezer wereld, die dezen wedloop om kiezers aanzien, schouder ophalend en hoofdschuddend aan ons voorbijgaan, die zeggen, dat wij Gods Naam belijden willen ook op het politieke erf. Daarom verwon derde het mij eenigszins in „De Banier" van 15 Juni 1.1. een artikel aan te treffen onder deze titels: „Rondom het gezantschap bij den Paus. Hoe het liegt." Daarin wordt een relaas opgenomen van iemand uit Vriezen- veen, die daar Ds. Bartlema hoorde over Ds. Kersten's handeling in zake het gezantschap. Ds. Bartlema zou daar gezegd hebben, dat was geen geloofsdaad". En daarover onder- raagd had Ds. Bartlema geantwoord: er was verleg gepleegd met Socialisten, Vrijz.- Democraten en Chr.-Historischen. En op de vraag: Hoe weet gij dat? zou hij geantwoord hebben: „Prof. Visscher heeft mij dat ge zegd". Daarop laat „De Banier" nu volgen: „Heeft Prof. Visscher dit werkelijk gezegd tegen Ds. B., dan zou zijn Hooggel. hiervan de oorzaak zijn. Wij hopen, dat Prof. Vis scher zelve DS. B. ten deze moge Weerspre ken, indien het een verkeerde weergave zou zijn". Zoo word ik dus nu uitgenoodigd om opheldering te geven, hetgeen ik bij dezen doe in het volgende schrijven: Aan de Redactie van De Banier. Uit den aard der zaak weet ik absoluut niet wat Ds. Bartlema in Vriezeveen heeft gesproken. Ook kan en wil ik voor zijne woorden niet.aansprakelijk worden gesteld. Ik heb echter geen bezwaar aan uw Redac tie langs dezen weg mee te deelen, wat ik, toen mij daarover in het publiek een vraag gesteld werd, heb geantwoord. Ik heb gezegd, dat ik de houding, door Ds. Kersten en Zandt bij de kwestie van het Gezantschap aangenomen, volstrekt niet als geloofsdaad heb kunnen waardeeren. Integendeel, ik houd die daad voor een fijne, zeer geslepen, politieke zet, die ge tuigt van een fijne politieke neus. Iéder zal mij toestemmen, dat ik daar mede niets zeg ten nadeele van deze Broe ders. Ik constateer daarmede een algemeen bekend feit. Maar nu zij daaraan, zeker ook niet zonder politieke motieven, het karakter een geloofsdaad willen geven, moet het mij niet euvel worden geduid, als ik, daar het hierbij toch ten slotte ook om Gods .waarheid gaat, in het licht stel, dat hun houding met een daad des geloofs niets te maken heeft Een geloofsdaad wordt ons in Gods Woord heel anders voorgesteld. Reeds het feit, geachte Redactie van „De Banier", dat gij nu nog, zeker niet zonder politieke bijbedoeling, Uw best doet die po litieke handeling aan eenvoudige menschen voor te stellen, als een schoone uiting en openbaring van geloof, wijst duidelijk uit, dat die daad met het ware geloofsleven uiterst wéinig te maken heeft. De apostel leert ons, dat een geloofsdaad zich verrehoudt van alle reclame,- verre ook van handigheden en slimmigheidjes. „Waar is dan de roem?" zoo vraagt hij. En het antwoord luidt: „hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs". De wet des geloofs sluit heel die reclame uit Zoo blijkt dus uit de wijze, waarop die gezantschapskwestie wordt uitgebuit, dat zij van anderen aard is. En dit wordt ook bevestigd door het historisch verloop der zaak zelve. Die kwestie was reeds eenige malen eerder aan de orde geweest. De heer Snoeck Henkemans zeide 9 December 1924, dat de Chr.-Hist-fractie, hoewel overtuigd, dat handhaving van dit gezantschap streed met het Protestantsch karakter der natie, ditmaal geen voorstel tot afschaffing zou doen, omdat de Kamer eenige maanden vroeger een daartoe strekkend voorstel ver worpen had. Waarom heeft Ds. Kersten toen dit voor stel niet gedaan? Waarom had hij. het ook de vorige maal aan anderen overgelaten? Het antwoord is zeer eenvoudig: Als hij toen de stemmen telde, dan had hij het ge loof niet. Dat geloof kwam, zoodra hij op zijn vingers kon uittellen, dat de Kamer rijp was een dergelijk voorstel te aanvaarden. Men kon toen zien, dat Ds. Kersten, zooals men het in de Kamer meer ziet geschieden, eens ging ruiken aan die zijde der Kamer, waarvan die stemmen komen moesten. En zoodra hij zich vergewist had van de daar heerschende mentaliteit, haastte hij zich zijn voorstel in te dienen. Vroeger liet hij dit aan anderen over, maar ditmaal was het zijn tijd. Welnu, was dit een geloofs zaak of politieke geslepenheid? Het ant woord daarop kan niet twijfelachtig zijn. Ik maak daarvan Ds. Kersten geen ver wijt. Het lag op zijn weg om zóó te hande len. Maar daarom is deze daad geen ge loofsdaad, maar een daad van berekening. Een geloofsdaad verschijnt geheel anders. Die is er dan, als er naar redelijk inzicht geen redding mogelijk is en alles er tegen pleit. Denk aan Petrus, als de Heere Jezus hom zegt, dat hij zal afkomen van b schip op het water en als Petrus dit doet wandelt op het water om tot Jezus te ko men, dan is er de. daad des geloofs. Maar zoodra als hij gaat rekenen en bevreesd wordt, of hij niet zal zinken, dan zegt de Heere tot hem: „gij kleingeloovige, waarom hebt gij gewankeld". En zoo ook, als iemand eenige ongunstige gelegenheden laat voorbij gaan en er ande ren voor laat optrekken en dan eindelijk de kans schoon ziet en de meerderheid kan uittellen en zich alzoo van den uitslag heeft verzekerd, dan kan ik de handigheid zeker waardeeren, maar het absoluut niet goed keuren dan zulk een daad als een geloofs daad voor te stel en niet alleen, maar daar mede zelfs reclame te maken. Het zal nog moeten blijken, wat dit voor een daad geweest is, ook al ben ik eveneens op grond van het toenmalige program van actie der A.-R. Partij geen voorstander van dit gezantschap geweest. De politiek der Staatk. Geref. Partij zal nog in de uitkomst gerechtvaardigd moeten worden. Van de ge loofsdaad van Petrus, die den kreupele ge nas, staat Hand. 4 14 geschreven: „ziende den mensch bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen". Zal dit ook gezegd kunnen worden van deze felle politieke actie, die zonder eenig posi tief doel staat, dat voor ons Christenvolk van belang is? Ik meen dit voorshands nog te móeten be twijfelen. Natuurlijk heeft de A.-R. ook niet alles goed gedaan en zal niemand er mij van verdenken, dat ik met al wat zij deed, heb ingestemd en met al wat in haar naam gezegd wordt, instem. Maar ik ben dan ook van oordeel, dat wij in de politieke actie te doen hebben met werk van menschen, dat dus gebrekkig en met zonde bevlekt is. Op grond van Gods Woord geloof ik, dat het beter is elkander te zoeken dan de ver deeldheid hoe langer hoe grooter te maken. Maar in geen geval kan ik er mij mede vereenigen daden van zuiver politieke be rekening uit reclamezucht voor te stellen als daden des geloofs. Het geloof als een verborgenheid des geestelijken levens leent zich daarvoor niet. Ik acht dit ongeoorloofd. Zie hier, geachte Redactie van „De Ba nier", hetgeen ik U naar aanleiding van Uw oproep tot rekenschap meen te moeten ant woorden. Hoogachtend heb ik de eer te zijn Uw dw. dr. H. VISSCHER. Huis ter Heide, 17 Juni 1929. DE ZIEKTEWET AANGENOMEN. Ouderdomswet 1919. Kon. Holl. Lloyd. Leerplicht- en L. 0.-wet. Indische wetsontwerpen. Huiden en beenderen. Wegenfonds. Vergadering van 20 Juni 1929. OVERZICHT. 20 Juni 1929: de Ziektewet aangenomen! Ziedaar het feit van den dag. Na een tragedie van vele jaren is Minister Slotemakcr er eindelijk in geslaagd Talma's werk zoover te krijgen, dat het eerlang voor arbeidend Nederland practische beteekenis zal krijgen. De rechterzijde heeft hem i ,aj trouw ter zijde gestaan en ondanks het politieke misbruik dat er van gemaakt zou worden alles afgewezen, wat een belemmering zou kunnen zijn op den weg naar een effectieve Ziektewet. Het compromis dat noodig was, is gevonden en loopt alles naar wensch dan zal de nieuwe wet reeds 1 Aug. a.s. van kracht worden, terwijl de verzekering met 1 Maart 1930 zal gaan werken. Een woord van hulde voor dit groote werk is alleszins van pas en stellig komt d?n Mi nister warme dank toe voor de bekwame wijze waarop hij het doel heeft weten te be reiken en voor de uitnemende verdediging van zijn ontwerp. De soc. dem. bleven tot het laatst toe de royale rol speler en negeerden eenvoudig het feit, dat gezocht moest worden naar den weg tusschen allerlei minderheidsstroomingen door. Hoe oppervlakkig zij daarbij bovendien te werk gaan, toonde de Minister gistermid dag nog eens duidelijk aan, toen hij de rede van den soc. dem. Danz nfdnendo weerlegde. Natuurlijk dachten de roode hoeren niet aan tegenstemmen. Zij hebben aan overvra H. COLIJN. gen in hun onverantwoordelijk politiek be drijf genoeg. Tegengestemd werd slechts door een vier tal chr. hist, hoewel de heer v. d. Hoeven aanvankelijk aankondigde, dat het cr zes zouden zijn. Twee er van hebben zich er blijkbaar van laten overtuigen door den Mi nister, dat de suggestie van den heer v. d Hoeven, als zou aan hetgeen op het gebied der ziekteverzekering uit het particulier ini tiatief is opgekomen, in de wet geen voldoen de plaats zijn gegeven, onjuist was. Het gaat hoogstens betoogde de Minister, om verspreide groepen arbeiders niet meer dan 2500 en de wet helpt er 1.G00.000. De par ticuliere Ziekenkassen kunnen in de organi satie der wet volkomen haar plaats krijgen en hebben dat thans ook erkend. Met 23 tegen 4 stemmen ging de wet er ten slotte door. De Minister werd van alle zijden gelukgewenscht, bij welke hulde wij ons gaarne aansluiten. De Ziektewet is er, dank zij de christelijke politieke partijen. Ware naar de soc. dem. adviezen geluisterd we zaten nog midden in het moeras. De kiezers moeten zich dat in de komende dagen maar goed inscherpen. Dan weten ze op 3 Juli, waar de propaganda de politiek beheerscht en waar opbouwende politiek ten bate van het volksgeheel het streven is. Hun keuze kan dan niet moeilijk zijn en geenszins uitvallen voor de tot parlemen taire onvruchtbaarheid voerende overvra- gings-politiek der soc.-democraten VERSLAG. Na een kort debatje besloot de Kamer he den te beslissen over den aanvang van het debat over het wetsontwerp inzake de finan- cieele verhouding tusschen Rijk en Gemeen ten. Zeer waarschijnlijk zal de 27ste Juni de uitverkoren datum zijn. Vervolgens kwam de Ziektewet aan de orde. Eerste spreker was de heer Gelderman (Lib.) Deze had graag de bijzondere zieken kassen in de wet opgenomen gezien en dif ferentiatie in de ziekengelduitkeering als mogelijk gewenscht. Dat geen uitkeering voor ongehuwde moe ders was opgenomen, werd een „straf" ge noemd. Uitsluiting en staking had hij voorts beschouwd willen zien als ónderbreking van den arbeid. De storting voor het prophvloxe- fonds stond hem maar matig aan. Intusschen de liberale fractie zal toch voor de wet stemmen. Mr. Reymer (R.K.) haalde de historie sinds een kwarteeuw met de Ziektewet op. Overigens was hij enthousiast over de sa menwerking voor deze zaak tusschen werk- •ers en arbeiders. Echter had hij ook gaar de ziekteverzorging zien opgenomen. Ten slotte werd een protest geuit tegen de uit spraak van den heer Gelderman over de on gehuwde moeder Het christelijk huwelijk is moet blijven grondslag onzer samenleving De ongehuwde moeder waarboven geen chris ten zich farizeesch verheft, moet geholpen worden op het terrein der barmhartigheid. Zij hebben metterdaad getoond op dit ge bied hun plicht te verstaan. De heer Danz (S.D.) vond. dat veel meer arbeiders onder de wet hadden moeten zijn gebracht en dat tevens de ziekteverzorging had moeten zijn opgenomen. De ongehuwde moeder had volgens hem niet mogen zijn uit gesloten van ziekengelduitkeering. Verder werd het hccle lijstje van socialistische be- •en afgewerkt met als besluit de verkla ring, dat toch voorgestemd zal worden, om dat de wet in ieder geval eenige verbete ring brengt. Na de pauze bereisde Mevr. Pothuis— m i t (S.D.) Europa om in verschillende landen een onderzoek in te stellen naar de moederschapszorg. Conclusie was, dat het de Christelijke meerderheid in Neder land onzedelijk en onbarmhartig is om de ongehuwde moeder in de Ziektewet van uit keering uit te sluiten. Mr. v. d. Hoeven (C.H.) verklaarde, dat de grootst mogelijke meerderheid van zijn geestverwanten tegen de wet zal stemmen wegens het niet opnemen van de particu liere kassen. Hij stelde zich op hetzelfde standpunt als de hoeren Bakker en Dr. de "isser in de Tweede Kamer. De heer Blomjous (R.K.) zag in het wetsontwerp geen belemmerirw voor het particulier initiatief. Daarna was i-ter die jarenlang hebben gewerkt. Alleen de heer Danz ging van een ander, en in de omstan digheden dus onjuist, standpunt uit Deze afgevaardigde was ook reactionair, toen hij betoogde, dat de ziekenverzorging in dezelfde wet als de ziekteverzekering had moeten zijn opgenomen. Sinds minstens 15 jaar is deze opvatting prijsgegeven. Het zou dan ook moeilijk zijn de ziekenverzorging als algemeene verplichting te construeeren. Er worden nu 1.600.000 arbeiders verze kerd. Geleidelijk zullen de 400.000, die er ook nog onder zouden kunnen vallen, onder de wet kunnen worden gebracht Om resultaat te kunnen bereiken heeft de Minister de nu in de wet belichaamde keuze gedaan. Het mee-premicbetalcn door de arbeiders zal bijdragen om de wet effect te doen krij gen. Het is niet onbillijk om te rekenen met bedrijven, voor welke de kosten krachtens deze wet niet onbezwaarlijk zullen zijn. Sa- menbetalen geeft bovendien ook recht op medezeggenschap en voorts wordt het wek ken van belangstelling bij de arbeiders er door bevorderd. Bij de Invaliditeitswet is gebleken, dat het eenzijdig premiebetalen door het bedrijf een fout is. De Minister wees er vervolgens op, dat het wetsontwerp aan hetgeen in het particuliere leven is gegroeid, volop ruimte geeft Zoo volop, dat misschien 90 van de arbeiders verzekerd zullen zijn bij de uit het particu liere leven opgekomen dragers der verzeke ring. De bedrijfsvereenigingen zijn zoo gecon strueerd. dat vrijwel alles uit het particu liere leven opgekomen, aan de uitvoering der wet kan meewerken. De vereeniging van Ziekenkassen denkt er thans niet anders over en in den Chr. Nat. Werkmansbond zijn er velen, die hopen dat de wet tot stand zal komen. Uit dien kring, van de zijde van den heer Bakker, kwam zelfs de waarschuwing om te waken tegen te veel verbrokkeling. De heer v. d. Hoeven vergat, dat het niet zoozeer ging om do particuliere kassen op zich zelf, maar vooral om het zelfbeschikkingsrecht. En voor dit laatste heeft de Minister ge zorgd. De menschen waarop de heer v. d. Hoeven het oog had, zullen niet meer zijn dan 2500. En gaai het dan aan om een over zichtelijke regeling voor 1.600.000 arbeiders af te wijzen? Het goede van de fabriekskassen is zooveel mogelijk bewaard. Principieel acht ook de minister de kwes tie van het huwelijk betrokken bij de verze kering der ongehuwde moeder. Praciisch zou men misschien een ander standpunt kunnen verdedigen. Er !s bij die regeling betrokken een eerbewijs ain het huwelijk, niet aan de gehuwden. De rechterzijde heeft nooit de ongehuwden verwaarloosd. Daarna behandelde de min.ster nog enke le practische details. De invoering der wet zal. zoo deelde hij mede, zoo mogelijk, geschieden op 1 Aug. a.sdan kunnen de ver/.ekeringsorganen zich vormen: De verzekering zal daarna 1 Maart 1930 kunnen gaan werken. Ten slotte dankte de minister allen die hadden bijgedragen aan Je 'oTslandkomng van deze wet en hij hoopte, dal de Eerste Kamer er een nationaal stempel op zou zet ten .doordat niemand er zich togen zou ver zetten. Na deze vlotte, knappe verdediging kwam de heer v. d. Hoeven verklaren, dat hij nog niet overtuigd was. De Chr. Hist, verlangden ook hoofdelijke stemming. De wet werd met 23 tegen 4 steramen aan genomen. Tegen stemden de Chr. Hist Verkouteren, Pollema, de Vos van Steen wijk en v. d. Hoe ven. Dl Chr. Hist, te Gijselaar, Lohman en v. Wassenaer stemden voor. De minister werd van alle zijden geluk gewenscht. Onderwijl ging de wijziging der Ouderdomswet en-van de wet op de Rijksverzekeringsbank er z. h. s. door, evenals de toekenning van kasvoorschotton aan de Kon. Holl. Aan de wijziging van art. 3 der Leerplichtwet werd iets meer aandacht besteed. De heer de Jong (R.K.) betwistte, dat het onderwijsbelnng eischt, dat een kind van 13 jaar, dat de 7e klas dnorloopen heeft, nog op school blijft. De heer de Veer (A.Rh had ook bezwaar Wat nu geschieden gaat, is een uitbreid DE ZESTIGJARIGE. TOEN EN NU. Het feit, dat Colijn morgen zestig jaar i^, bracht mij een verhaaltje in herinnering, dat ik eens over hem verteld heb in een weekblaadje en dat toen heel de Neder- landsche pers doorwandeld heeft. Of 't waar wasik heb het Colijn zelf maar nooit gevraagd; doch het werd mij in „de Meer" verteld, waar een liefhebber wel meer anecdoten over den jubilaris van mor gen zal kunnen vangen. Nu dan, Colijn was, als bevelvoerend of ficier eens met een handjevol fuseliers in een kampong opgesloten en de Lombokkers of Atjchers dat weet ik niet meer drongen van alle kanten op. De toestand was minstens even hachelijk als onlangs in Willemstad. Toen bezigde Colijn een krijgslist. Hij ver zamelde alle soldatenmutsen, die binnen de omheining te vinden waren en s ak die op staken. De weinige soldaten hielden nu de hbofd- deksels zoo hoog, dat de vijand onder de muts een Nederlandsch fuselier moest ver moeden. Het gevolg was, dat de speren ge richt en afgeschoten werden cn niet zon der resultaat; ieder oogenblik ging een muts omlaag. Doch, natuurlijk, ge begrijpt de krijgslist al: even later kwam dezelfde muts weer behoedzaam boven de rand der omheining uit. Het resultaat was verbluffend. Zelfs de „wiskundigen" onder de aanvallers werden het ellen moe en het stond voor hen vast, dat het omsingelde leger talrijker was, dan iemand ooit had kunnen vermoeden. Neen, als straks die overmacht I-shrak, nadat de aanvallers zich moegeworpen ha<£ den, dan was de lawine niet te koeren. Zoo dachten de misleide aanvallers en vol angst voor demutsen, die al maar weer over de heining schenen te gluren, kozen zii het hazenpad. Dat was Colijn voor meer dan dertig jaren. Is het wonder, dat hij in de Eerste Kamer hij de bespreking van de overrompeling in Willemstad het spontaan uitriep: „Ik had er wel eens bij willen zijn". Wan', de Colijn van zestig jaar is, in we zen en karakter toch dezelfde als Colijn van ruim twintig jaar. In ongebroken kracht en vol strijdlust, doch thans voor een hooger doel dan de verdediging van een kamp, thans om de be scherming van de erve der vaderen tegen politieke tegenslanders, staat hij nog in volle wapenrusting. God geve hem nog vele jaren van arbeid en actie voor Zijn Koninkrijk. van den heer Tilanus in de Tweede Kamer had afgewezen. De heer Ossen dorp (S.D.) vond het wel nuttig, dat een kind tweemaal een 7e leer jaar doormaakte. De minister van O n d e r w ij s was met dezen socialistischen steun zeer ingeno men cn zeide, dat de voorgestelde bepaling in overeenstemming is met c- n arrest van den Hoogen Raad ter zake. Het is dus een technische verbetering, terwijl wat de heer Tilanus wenschte, matericele wijziging 56 i 1 wetsontwerp w eveneens de i 97 der Lager Onderwijswet en enkele suppletoire bcgrootingen op do Indische begrooting. Alleen de heer v .Embden (V.D.) ver klaarde tegen de daarin opgenomen mi litaire uitgaven te zijn. Eveneens tegen een Indische mijnconcessie voor de opsporing en ontginning van aard olie. Vandaag zal daarover worden gestemd. Z. h. s. ging ook het verdrag betreffend» den uitvoer van huiden en beenderen er door. De minister van Buitenland- schc Zaken bracht daarbij hulde aan „de beide loden dezer lioogc vergadering" (ds heenen Colijn en Wibaut), die aan de tot standkoming van dit verdrag zooveel had den bijgedragen. Langer hield de begrooting voor het Wegenfonds op. De heer v. d. Lande (R.K.) hield een uit voerige reden over de vaste brug te Nijme gen cn bracht togen den minister van Wa terstaat de grief in, dat deze de tct stand koming van ile Nijmeegschc brug, die drin gend noodig is voor het verkeer van geheel Oostelijk Nederland, tegenhoudt. De lu er Blomjous (R.K.) wees nog eens op de beteekenis van de brug bij het Kei- zersveer. De rede van den heer v. d. Ijindc vond warme instemming hij den heer H e r- mans (S. D. die echter meteen sterk aandrong op den bouw van ccn brug bij Arnhem. De Schipbrug van nu is ten eeiH-nmale onvoldoende. Minister d. V c g t c had weinig te Do Nijmcegsche brug achtte ook hij van groot belang, evenals die vnn bet Kobnsveer. Maar Nijmegen wil zich het veer laten af- koopen en dat maakt de kwestie lastig. Zwolle heeft daarvan afgezien en heeft bijna zijn brug. De stukken vopr onteige ning ten behoeve van do brug te Nijmegen nullen spoedig btj de Kamer inkomen. Maar intu'-rchen wordt ook nnn bet Keizers- veor gewerkt. Die verbinding zal spoedig tot staml kunnen komen. Een Renkumseh plnn voor oen brug over den Rijn kent de minister niet. Maar de Arnhemsche brug moet huitei, de plaatselij ke bebouwing blijven .terwijl zij dan tevens daarmede in \erband moet worden ge bracht. Naar de geschikte plaats wordt thans onderzocht Blijkt die ntet te vinden, dan zal uit de beide bekende plannen moe ten worden gekozen, waarbij met de b©- belangen rekening zal won!»" po. .•an den leerplicht buiten de bedoeling. Het houden en hopelijk van de i -t. i ,1.- speet hem, dat dc minister het amendement brug afscheid zal kunnen worden genomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 1