THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN
Bij Kaar 75-jar£<* bestaan
1929;
DE THEOLOGISCHE SCHOOL
TE KAMPEN
BIJBLAD VAN DE NIEUWE LETD&CHE CÖtJRANT - WOENSDAG 12 JUNI 1020 - No. 210(1
1^
o| nr jp r jinnn
Geopend GDecember
„Geef my wijsheid en weten
schap Tekst van Ds.JC.de
Moenhij de opening)
Jubiteerend 19-20'Juni
I„De braambosch, verteerde niet"
(Telegram uan. 'Prof. J.J. van Ooster.
zee, op het Zit veren feest
HAAR 75-JARIG BESTAAN
door E. D. J. DE JONGH Jr.
Den G December van dit jaar zal het 75 jaar
geleden zijn, dat de Thcoloqische^ School te
Kampen werd opgericht, en den li) en 20
Juni a.s. zal dit feit feestelijk worden hor-
dacht in den kring van hen, die belangstel
len in deze inrichting van hooger onderwijs,
de School, die door de Gereformeerde Kerken
in het leven is geroepen tot opleiding van
haar dienaren des Goddelijken Woordè.
Dat deze School een belangrijke plaats in-
peemt in het kerkelijk leven van ons land,
lal door niemand worden betwist, en dat
niet alleen om het groot getal predikanten,
die aan haar hun opleiding hebben genoten,
maar ook om den wetenschappelijken arbeid
die geleverd is door haar hoogleeraren en
door zoovele predikanten, die hun weten
schappelijke ontwikkeling aan haar hebben
te danken.
Al moge de Theologische School dan opge
richt zijn met de practische bedoeling om de
kerken der „Afscheiding", zooals deze oor
spronkelijk genoemd werden, van predikan
ten te voorzien, zoo heeft zij zic-h in den loop
der jaren ontwikkeld tot een inrichting van
hooger onderwijs, die den naam van hooqe-
school ten volle verdient, al draagt zij nog
altijd den bescheiden naam van Theologi
sche School. Mq dunkt,, da^-het feest v«n liet
•ft-jarijj bestaan van dgze inrichting gevoege
lijk kon worden aangegrepen óm haar të-
genvvoordigen naam te veranderen in Theo
logische Hooqeschool. We hebben hier te lan
de een Technische Hoogeschool, een Land-
èoaw-hoogeschool, twee Handels-hoogescho-
ien, welnu, men vermeerdere deze rij dooi
er aan toe te voegen een
THEOLOGISCHE HOOGESCHOOL.
Dit is echter een zaak. die de heeren, die
daarover zeggenschap hebben, wel zullen uit
maken: de taak, die ons is opgedragen, be
staat hierin, dat we een overzicht geven van
de geschiedenis van de jubileerende inrich
ting, nadat daaraan is voorafgegaan een kor
te uiteenzetting van de wijze, waarop vóór
haar tot-stand-koming in de opleiding tot
Dienaren des Woords bij de toenmaals zoo
genoemde „Afgescheidene Kerken" werd
voorzien.
Vroegere Opleidingen.
Toen in 1834 te Ulrum. een afgelegen vrij
wel onbekend dorpje in de provincie Gronin
gen, door het schorsen en afzetten van Ds.
Hendrik de Cock, de eerste stoot gegeven was
tot de kerkelijke beweging, die als de Af-
scheidi iq bekend staat, duurde het niet lang
of op tal van plaatsen ontstonden er gemeen
ten, die zich onttrokken aan de gemeen
schap van de Nederlandsch Hervormde Kerk.
Geen tegenstand, hoe groot ook, geen vervol
ging of dragonades waren in staat om de be
weging tegen te houden. Kerk na kerk ont
trok zich aan het synodale juk en deze uit
geleide kerken traden met elkaar in gemeen
schap om te vormen de Christelijke Afge
scheidene Gereformeerde Kerk.
Maar waar de predikanten vandaan te ba
len, die deze kerken zouden dienen? Slechts
zeven leeraren waren met de reformatie mee
gegaan, niet meer dan drie kwamen er daar
na nog over uit de Hervormde Kerk tot de
uitgeleide kerken, en deze gemeenten waren
te talrijk en te veel over het land verspreid
dan dat deze weinige leeraars zouden kun
nen voldoen aan de groote behoefte, die er
bestond aan de bediening des Woords en
der Sacramenten. En de gemeenten verlang
den daarnaar en hadden wel noodig om
versterkt te worden in het geloof, te meer,
daar dit zoo zeer beproefd werd door de in
derdaad zware vervolgingen, waaraan ko
ning Willem I goed vond ze bloot te stellen!
De weinige predikanten, die ter beschik
king waren, deden wat ze konden. Zij beijver
den zich naar, ja boven vermogen om de
zwakke kerken te dienen. Soms traden zij
drie- of viermaal op één dag op om aan het
het beruchte twintigtal te ontgaan en als
zij overdag verhinderd werden om voor de
gemeenten op te treden, dan deden zij het
's nachts.
Zoo was er groote behoefte aan predi
kanten, maar nog eens hoe daarin te
voorzien? Waar moesten dezen hun oplei
ding ontvangen, wie kon zich daarmede be
lasten? Op klemmende en nijpende wijze
deed zich dit vraagstuk gelden. Er werd ge
dacht aan een opleiding in het buitenland,
enwerkelijk hebben ook een paar jonge
mannen daar hun onderricht genoten. Maar
hieraan waren toch allerlei voor de hand
liggende moeilijkheden en bezwaren ver
bonden, zoodat men dit denkbeeld al spoe
dig liet varen. Er bleef geen ander middel
over dan dat de predikanten zeiven de op
leiding van de aanstaande dienaren des
Woords ter hand namen. En hoe gebrekkig
die opleiding ook was, zoo hoeft men er zich
twintig jaar lang mee beholpen. Van we
tenschappelijk theologisch onderwijs was
daarbij echter geen sprake, hoewel op de
eerste synode, die van 2 tot 12 Maart 1836
gehouden werd, zekere eischen gesteld wa
ren, waaraan de candidaten tot den II.
Dienst hadden te voldoen. Zij moesten „er
varenheid hebben in de Hebreeuwsche en
Grieksche talen, mitsgaders in de kerkelijke
geschiedenis", „grondige kennis van de be
schouwende en dadelijke godgeleerdheid,
goed verstand van het herderlijke werk en
bekwaamheid in de predikkunde". De kerk
behield zich echter de vrijheid voor om, bij
aldien de nood der kerk dit vorderde en
dere buitengewone gaven des geestes dit
wettigden, het examen in de talen achterwe
ge te laten.
De Opleiding te Groningen.
De eerste, die zich met het werk der op
leiding tot den H. Dienst bezig hield, was de
afgezette predikant van Ulrum, Ds. Hendrik
de Cock. Nadat hij in 1835 uit de gevangenis
ontslagen was, waarin hij drie maanden
lang Jiad gezucht, ging hij te Smilde wonen.
Daar nam hij de zuak van de-opleiding ter
hand. en ging er mee voort toen hij in Mej
1837 naar de stad Groningen was verhuisd.
Twee jaar later en wel den 13 Maart 1839,
werd hij door de Provinciale Synode van
Groningen officieel met de taak" der oplei
ding belast, welke aanstelling later door die
van Drenthe werd gevolgd. Uit verschillen
de plaatsen van de provincie begaf zich om
de veertien dagen een twintigtal mannen
naar de pastorie van Groningen om daar hun
theologisch onderwijs te ontvangen, 't Wa
ren allen mannen op leeftijd, landbouwers
en handwerkslieden, die over dag arbeidden
en 's nachts zich beijverden om Gods Woord
te leeren verstaan teneinde nuttig te kun
nen werkzaam zijn in den dier.st des Hee
ren. Sommige ouderen onder hen waren
reeds als oefenaar werkzaam en werden vrij
gesteld van het leeren van vreemde talen.
Hoe gebrekkig dit onderwijs ook was, en
hoewel het meest mannen uit het volk wa
ren, die zich aldus tot het predikambt be
kwaamden, toch zijn velen van hen als her
ders en leeraars opgetreden van de jeugdige
gemeenten, en menigeen onder hen heeft
met vrucht en zegen het Woord Gods ver
kondigd en de gemeenten gesticht.
In November 1842 stierf de Cock. Hoe
moest het toen met de theologische opleiding
gaan? Deze werd nu als volgt geregeld: In
Friesland was krachtens besluit van de Pro
vinciale Synode, in Maart 1S42 vergaderd,
met de vorming van toekomstige leeraren
belast Ds. Tamme Foppius de Haan. Deze
was een man van groote wetenschap, die
toen hij nog Hervormd predikant te Exmor-
ra was, zelfs op de voordracht gestaan had
voor hoogleeraar aan de Universiteit te Gro
ningen. Na zijn toetreding tot de Afgeschei
den Kerken werd hij predikant te Birdaard
en hier gaf hij dan ook zijn theologische les
sen. Toen nu de Coclc gestorven was, droeg
de Provinciale Synode van Groningen de op
leiding tot den dienst des Woords ook aan
de 1-Iaan op. De kerkvergaderingen van bei
de provincies, kwamen overeen dat de Haan
zich in de stad Groningen zou vestigen, en
dat zijn tractement door beide provincies,
elk voor de helft, zou worden betaald. Eerst
bedroeg dit 800 gld., in 1844 werd het ver
hoogd tot 1000 gld., met vrije woning. Dit
duurde tot 1S52, toen in April van dat jaar
Ds. H. G. Poelman als tweede leeraar aan
de Haan werd toegevoegd.
De Opleiding te Hoogeveen.
eer een andere Theologische opleidings
school werd in de provincie Drenthe aange
troffen. Zoo lang de Cock leefde werd dit on
derwijs gegeven door dezen predikant, die
daartoe om de veertien dagen te Dwingelo
kwam ten huize van F. A. Kok. Deze was
daar ouderling, en nadat ook hij gedurende
eenigc jaren het onderwijs van de Cock ge
noten had, werd hij predikant van de Dwin-
gelosche gemeente, die hij van 1840 tot 1843
in dat ambt heeft gediend. Toen nu Ds. de
Cock in 1842 gestorven was, werd Ds. F. A.
Kok als zijn opvolger in de opleiding tot
den dienst des Woords aangesteld. Lang
duurde dit echter niet, want reeds in het
volgende jaar vertrok F. A. Kok naar Wans-
werd en nu werd de taak van de opleiding
door de Provinciale Synode van Drenthe
toevertrouwd aan zijn broeder W. A. Kok,
die toen predikant te De Bergen was. Deze
werd daarin bijgestaan, voorzooveel het de
literarische vakken betrof, door den heer
Hosenzweig, een bekeerden Jood, die bij de
Haan had gestudeerd.
In 1846 werd W. A. Kok beroepen ln Hoo-
geveen. Hij vertrok daarheen en werd ge
volgd door zijn leerlingen, toen 17 in getal.
Uit verschillende plaatsen gingen er jonge
lui naar Hoogeveen om van het onderwijs te
genieten, zij betaalden daarvoor één gulden
per week en bovendien twee gulden of een
rijksdaalder voor kost en inwoning.
Deze Hoogeveensche opleidingsschool heeft
nuttig gewerkt en onderscheidene bekwa
me leeraren gevormd. Tot hen behoorde
Jan Bavink, (de vader van den lateren pro
fessor Dr. H. Bavinck) uit de Graafschap
Bentheim, die na volbrachte driejarige stu
die, in 184S predikant werd van Wilsum en
Uelsen in Bentheim, waar de kerkelijke be
weging ook was doorgedrongen. Hier ver-
eenigde deze bekwame man, die een gebo
ren docent was, een tiental jongelui rondom
zich, welke „studiosi", zooals zij genoemd
werden, hij onderwees in de oude talen en die
na voldoende oefening hun theologische stu
diën voortzetten bij Ds. Kok te Hoogeveen,
Trouwens het lesgeven was Bavinck niet
vreemd, want toen hij nog te Hoogeveen stu
deerde, en Rosenzweig naar Den Haag ver
trokken was, verving hij dezen in het on
derwijzen van de oude talen.
In het jaar 1853 werd Bavinck aangesteld
als tweede leeraar aan de opleidingsschool
tc Hoogeveen en tevens werd hij daar a's
predikant beroepen. Daarheen vertrok hij
dan ook met zijn „studiosi" en menige ver
dienstelijke predikant is daar onder de lei
ding van Kok en Bavinck gevormd en de
gemeenten ingezonden.
De Opleiding te Arnhem.
Voor de studenten uit Gelderland en Over-
ijsel bestond er een opleidingsschool te Arn
hem. Daar werd sinds 1842 onderwijs gege
ven door Ds. Anthony Brummelkamp, en wel
gedurende de jaren 1S44 tot 1846 in samen
werking met zijn zwager Dr. Albertus Chris-
tiaan van Raalte. Ook dezen was de taak
der opleiding niet vreemd, want toen bij als
predikant te Ommen stond had hij zich reeds
daarmee beziggehouden, en het was op uit-
noodiging van de classis Arnhem, dat hij dit
werk in de hoofdstad van Gelderland op
vatte. Door zijn vertrek naar Amerika in
1846 kwam daaraan een einde.
Wat Brummelkamp betreft, deze ha«l zich
reeds in zijn_ vórige standplaatsen Hattem
zijn school meenam, bleef hij als zoodanig
werkzaam tot 1854. Hij vertegenwoordigde in
de kerken der Afscheiding een eenigszins af
bakken, de laatste twee aan de theologische
studie waren gewijd. Onder de leeraren, die
door hem zijn opgeleid, mag de bekende
Ds. J. H. Donncr van Leiden met eere ge
noemd worden.
Na het vertrek van Van Raalte was het
aantal studenten zeer verminderd, ja men
roesde het ergste voor het bestaan van deze
school. Er kwam weer eenige opleving toen
1S50 Ds. G. IV. van Houte als medelecraar
werd benoemd. De Arnhemsche school telde
toen 18 studenten.
Omstreeks dozen tijd was er sprake van om
deze school naar Amsterdam te verplaatsen,
en daar met medewerking van sommige Her
vormde christenen als Da Costa, Groen van
Prinsterer, Jhr. van Loon en anderen, een
seminarie op te richten tot vorming van die
naren des Woords, óók voor de kerken der
Afscheiding. Dit seminarie heeft wel een
paar jaar bestaan, maar van samenwerking
van de uitgeleide predikanten met de Her
vormde broeders kon toch niets komen; daar
toe verschilden zij te veel op kerkelijk stand
punt.
De Opleiding te Schoonhoven.
Eindelijk moet nog gewag gemaakt worden
van een opleiding in de provincie Zuid
Holland. In Schoonhoven, waar Ds. F. A.
Kok toen predikant was, dien wij reeds in
Drenthe in het werk der opleiding hezig ge
zien hebben, werd in Mei 1S49 een theologt
sche onderwijs-inrichting geopend. Er werd
daar gedoceerd door Ds. Kok en den heer
Rosenzweig, welke laatste, nadat hij naar
Amerika vertrokken was, opgevolgd werd
door den beer d'Ancona. Deze had te Utrecht
gestudeerd en was candidaat in de wis- en
natuurkunde en in de letteren. De school
stond onder toezicht van de provinciale
synode.
Toen Ds. Kok in het voorjaar van 1S52
naar Zuilichem vertrokken was, waarheen
d'Ancona en eonige leerlingen hem volgden,
verliep de school, zoodat er twee jaar later
geen enkele student meer aanwezig was.
Ongewenschte toestand.
allerlei schakeering in de leer en tot onge
•enschte verhoudingen. Over de afwijkende
gevoelens van Brummelkamp sprak ik reed-
die het treurig gevolg hadden, dat een deel
de Overijselsche en Geldersehe gemeen-
niet in kerkelijke gemeenschap met de
andere provincies leefden. Bovendien konden
die verschillende inrichtingen, waarvan die
te Grpningen, Hoogeveen en Arnhem de voor
naamste waren, er geen aanspraak op maken
te staan op het wetenschappelijk peil, dat
voor een inrichting van hooger onderwijs
vereischt werd.
Het was dus hoog noodig, dat er eenheid in
de opleiding kwam, en dat er een school voor
theologisch hooger onderwijs in bet lev
geroepen werd, die voor alle provincies
alle gemeenten zou gelden.
Pogingen om tot eenheid van
Opleiding te komen.
Voor het eerst was er sprake van. één
school voor alle kerken op de Synode van
1846, die van 16 tot 24 September te Gronin
gen gehouden werd. Daar werd een .jplun
van een Algemeene School tot opleiding van
jongelingen tot den heiligen predikdienst"
vastgesteld en toegezonden aan alle provin
ciale synodes, opdat deze daarvan verslag
zouden uitbrengen bij een commissie le
Groningen.
Op de volgende synode, die van 11 tot IS
Juli 1849 onder het woeden van een hevige
cholera-epidemie te Amsterdam gehouden
werd, kwam de zaak weer ter sprake en werd
mot algemeene stemmen besloten tot het op
richten van een Theologische School. Ver
schillende bepalingen werden vastgesteld
omtrent het onderwijs, de examina, liet ker
kelijk toezicht en de regeling der financiën;
drie „hoofdonderwijzers" werden benoemd,
nl. Ds. G. F. Gezelle Meerburq, T. F de Haan
en S. van Velzen op een jaarlijksch trakte
ment van ƒ1200 en als plaats van vestiging
werd aangewezen de voormalige akademie-
stad Franeker. Deze laatste Impaling wekte
a! dadelijk verzet van de gpmeente van Am
sterdam, die bezwaar maakte tegen het ste
deke Franeker en liever de Ut)ofji§tad ah
i .plaats van vestiging tag ayvgewezen, 4gV
onidat zij haar ffeèraar van Velzëhniêftvifd
afstaan.
Zoo bleef de zaak hangende tot de volgende
svnode, die weer te Amsterdam vergaderde
van 23 April tot 1 Mei 1851. Hier bleef de
DF THEOLOGISCHE SCHOOL
TE KAMPEN.
wijkende richting, waardoor hij en de ge
meenten, die onder zijn leiding stonden, een
tijd lang in een eenigszins geïsoleerden toe
stand verkeerden.
De colleges werden bij Brummelkamp aan
huis gegeven; de cursus duurde vijf jaar,
rvan de eerste drie aan de literarische
de opleiding van aanstaande predikanten.1
Welk een gedeeldheid en dat in een zaak, die
voor het welzijn der uitgeleide kerken van
het hoogste belang was. Welk een versnip
pering van krarhti'ii, welk een verschil van
inzicht in de te stellen eischen, en hoe moest I
die verscheidenheid van schooltjes leiden tot j
Amsterdamsche gemeente haar bezwaren
handhaven, andere moeilijkheden werden het
plan in den weg gelegd door eenige provin
ciën, men kon het niet eens worden over de
plaats van vestigingen het gevolg was
dat het zoo mooi opgezette plan werd opge
geven, zoodat men toen nog even ver was
als toen men begon. Het schijnt dat aan het
mislukken van het plan ook niet vreemd was
ens trouwens niet onverklaarbare tegenzin
an Brummelkamp om zijn school te Arnhem
op te heffen, hetgeen van het oprichten van
een Theologische School het gevolg zou zijn.
Het is hier de plaats om gewag te maken
an een poging, die in het volgende jaar
erd aangewend om tot eenheid van oplei
ding te komen. Zooals wij gezien hebben
bestond er een opleidingsschool in de stad
Groningen. Na de benoeming van Ds. Poel
man aan deze Inrichting verzocht de provin
ciale synode van Groningen aan al de an
dere provinciën om daaraan haar goedkeu
ring te hechten en die school ook als do
hare te erkennen. Alleen Friesland gaf aan
die uitnoodiging gehoor, zoodat die beide
Noordelijke provincies in haar samenwerking
volhardden en er van een algemeene oplei
ding niets kwam.
De Synode van Zwolle, van 8 tot 22 Juni
1854 gehouden, zou gelukkiger zijn. In haar
zitting van Dnnderdaq 15 Juni 1S5i werd
eindelijk tot de oprichting van een Theolo
gische School besloten. Een heuglijk feit
ging hieraan vooraf: de vereeniging van
Brummelkamp en zijn gemeenten met dia
van de overige gewesten, waardoor de ecn-
Hfeld van de kerken was hersteld.
Het besluit tot oprichting van de Theolo
gische School werd genomen met algemeene
stemmen, met uitzondering echter van die
van de afgevaardigden van Zuid-Holland,
die verklaarden, krachtens hun instructien,
zich van stemming te zullen onthouden.
Nu tot de oprichting besloten was, moest
bepaald worden waar dc School zou worden
gevestigd. Negen steden werden genoemd,
waaruit na stemming het „drietal" Zwolle,
Kampen en Groningen werd geformeerd.
Voor men overging tot de stemming uit deza
drie steden werd gezongen Ps. 131 4-
Dat ïsrel op den Heer vertrouw',
Zijn hoop op Gods ontferming houw',
En stil berust' in Zijn beleid,
Van nu tot in all' eeuwigheid!
en ging Ds. van Velzen voor in gehed.
De nu volgende stemming gal nóg geen
uitkomst, daar tusschen Groningen en Kam-
itemd worden, waar-
zieh ójrïftrm-
èsTTgTng verecnigde.
rtu nog getrof
fen worden: de kosten en liet onderhoud
der op te richten school, de benoeming en
het ambt van curatoren, de regeling van de
examens en zooveel meer. Het collegegeld
werd bepaald op 62 gld. per jaar.
Hiermede werd geacht het besluit van
18-49 en de toen gedane benoeming van lee
raren vervallen te zijn, men ging dus tot
een nieuwe benoeming over en gekozen
werden de domini T. F. de Haan, S. van
Velzen, A. Brummelkamp en J. Bavinck;
tevens werd er voor 't geval er vóór de
komende Synode een vacature mocht ont
staan nog een drietal gekozen, bestaande
uit de domini P. J. Oqqel, H. G. Poelman en
H. de Cock (de laatste een zoon van den
eersten Afgescheiden predikant), waaruit de
curatoren er, zoo het noodig was, een zou
den kunnen benoemen. Het tractement van
dc leeraren werd bepaald op 1200 gld.
Ds. Bavinck had zulk een geringe gedach
te van zichzelf, dat hij uit bescheidenheid
voor de benoeming bedankte. Maar dit viel
hem niet gemakkelijk, hij liet de beslissing
aan het lot over, door twee brieven te schrij
ven, één behelzende het bericht van aan
nemen en één van bedanken. Een student
werd uitgenoodigd om één der brieven te
nemen en te posten; het bleek die te zijn,
waarin hij voor de benoeming bedankte. In
de plaats van Bavinck werd op de curatoren-
vergadering, die door de Synode op 20 Sep
tember 1854 was bepaald, tot leeraar be
noemd Ds. P. J. Oggel, en toen ook deze
zich niet beschikbaar stelde, Ds. Helenius
de Cock, die de benoeming aannam.
Zoo waren dan nu alle maatregelen ge
troffen, die noodig waren om over te gaan
tot de opening van de Theologische School,
waardoor een einde zou komen aan don ver
warden toestand, die twintig jaar lang in
zake de opleiding tot dienaren des Woords
had gcheerscht. De Synode van 1854 betec-
kent dus wel een keerpunt in de geschiede
nis van de Gereformeerde Kerken hier ie
lande. t
De Theologische School gesti ;ht.
Op Woensdag den 6cn Decenilier 1854 had
de plechtige opening plaats van de Theolo
gische School in het toenmalige kerkgebouw
van dc Christelijke Afgescheidene Gerefor
meerde Kerk in de Hofstraat te: Kampen.
Aauwezig waren de curatoren, de benoemde
leeraren, 37 van de 40 ingeschreven studen
ten, burgemeester en wethouders van Kam
en vele belangstellenden uit de stad en
elders, zelfs van veraf gelegene plaatsen. De
openinpt-rede werd uitgesproken door Ds. C.
G. de Moen, curator vanwege de j>rovmne
Overijsel, die zijn gehoor bepaalde hij Salo-
mo's bede, vermeld in 2 Kronieken 1 Ida:
„Geef mij nu wijsheid en wetenschap".
Vervolgens ging spreker over tot «le be
vestiging van de leeraren der Srhool in hun
ambt, en liet hen de acte tcekencn voor do
professoren in de theologie, zooals «lie vroe
ger aan 's lands hoogescliolcn gebruikt werd.
Na het zingen van Ps. 134 I en 3 hield de
redenaar toespraken tot de vomchiljendo
aanwezige colleges, waarna de leeraar van
Velzen een rode hield over Het qrool gewicht
van het werk van den Evanqcliedcvaar en,
mede uit naam van zijn amhtgenooten, Int
•oord tot de aanwezigen richtte, elke cate
gorie in het bijzonder. Eindelijk werd na het
zingen van Ps. 118 2 «le samenkomst met
het uitspreken van den (Tud testanicntischen
zegen gesloten.
Honvvel hiermede de ofiriecle opening van
de aicuvv opgerichte The«dogisi:he School
cas geëindigd, kwam men 's avonds om z.s