THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN Bij Kaar 75-jar£<* bestaan 1929; DE THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN BIJBLAD VAN DE NIEUWE LETD&CHE CÖtJRANT - WOENSDAG 12 JUNI 1020 - No. 210(1 1^ o| nr jp r jinnn Geopend GDecember „Geef my wijsheid en weten schap Tekst van Ds.JC.de Moenhij de opening) Jubiteerend 19-20'Juni I„De braambosch, verteerde niet" (Telegram uan. 'Prof. J.J. van Ooster. zee, op het Zit veren feest HAAR 75-JARIG BESTAAN door E. D. J. DE JONGH Jr. Den G December van dit jaar zal het 75 jaar geleden zijn, dat de Thcoloqische^ School te Kampen werd opgericht, en den li) en 20 Juni a.s. zal dit feit feestelijk worden hor- dacht in den kring van hen, die belangstel len in deze inrichting van hooger onderwijs, de School, die door de Gereformeerde Kerken in het leven is geroepen tot opleiding van haar dienaren des Goddelijken Woordè. Dat deze School een belangrijke plaats in- peemt in het kerkelijk leven van ons land, lal door niemand worden betwist, en dat niet alleen om het groot getal predikanten, die aan haar hun opleiding hebben genoten, maar ook om den wetenschappelijken arbeid die geleverd is door haar hoogleeraren en door zoovele predikanten, die hun weten schappelijke ontwikkeling aan haar hebben te danken. Al moge de Theologische School dan opge richt zijn met de practische bedoeling om de kerken der „Afscheiding", zooals deze oor spronkelijk genoemd werden, van predikan ten te voorzien, zoo heeft zij zic-h in den loop der jaren ontwikkeld tot een inrichting van hooger onderwijs, die den naam van hooqe- school ten volle verdient, al draagt zij nog altijd den bescheiden naam van Theologi sche School. Mq dunkt,, da^-het feest v«n liet •ft-jarijj bestaan van dgze inrichting gevoege lijk kon worden aangegrepen óm haar të- genvvoordigen naam te veranderen in Theo logische Hooqeschool. We hebben hier te lan de een Technische Hoogeschool, een Land- èoaw-hoogeschool, twee Handels-hoogescho- ien, welnu, men vermeerdere deze rij dooi er aan toe te voegen een THEOLOGISCHE HOOGESCHOOL. Dit is echter een zaak. die de heeren, die daarover zeggenschap hebben, wel zullen uit maken: de taak, die ons is opgedragen, be staat hierin, dat we een overzicht geven van de geschiedenis van de jubileerende inrich ting, nadat daaraan is voorafgegaan een kor te uiteenzetting van de wijze, waarop vóór haar tot-stand-koming in de opleiding tot Dienaren des Woords bij de toenmaals zoo genoemde „Afgescheidene Kerken" werd voorzien. Vroegere Opleidingen. Toen in 1834 te Ulrum. een afgelegen vrij wel onbekend dorpje in de provincie Gronin gen, door het schorsen en afzetten van Ds. Hendrik de Cock, de eerste stoot gegeven was tot de kerkelijke beweging, die als de Af- scheidi iq bekend staat, duurde het niet lang of op tal van plaatsen ontstonden er gemeen ten, die zich onttrokken aan de gemeen schap van de Nederlandsch Hervormde Kerk. Geen tegenstand, hoe groot ook, geen vervol ging of dragonades waren in staat om de be weging tegen te houden. Kerk na kerk ont trok zich aan het synodale juk en deze uit geleide kerken traden met elkaar in gemeen schap om te vormen de Christelijke Afge scheidene Gereformeerde Kerk. Maar waar de predikanten vandaan te ba len, die deze kerken zouden dienen? Slechts zeven leeraren waren met de reformatie mee gegaan, niet meer dan drie kwamen er daar na nog over uit de Hervormde Kerk tot de uitgeleide kerken, en deze gemeenten waren te talrijk en te veel over het land verspreid dan dat deze weinige leeraars zouden kun nen voldoen aan de groote behoefte, die er bestond aan de bediening des Woords en der Sacramenten. En de gemeenten verlang den daarnaar en hadden wel noodig om versterkt te worden in het geloof, te meer, daar dit zoo zeer beproefd werd door de in derdaad zware vervolgingen, waaraan ko ning Willem I goed vond ze bloot te stellen! De weinige predikanten, die ter beschik king waren, deden wat ze konden. Zij beijver den zich naar, ja boven vermogen om de zwakke kerken te dienen. Soms traden zij drie- of viermaal op één dag op om aan het het beruchte twintigtal te ontgaan en als zij overdag verhinderd werden om voor de gemeenten op te treden, dan deden zij het 's nachts. Zoo was er groote behoefte aan predi kanten, maar nog eens hoe daarin te voorzien? Waar moesten dezen hun oplei ding ontvangen, wie kon zich daarmede be lasten? Op klemmende en nijpende wijze deed zich dit vraagstuk gelden. Er werd ge dacht aan een opleiding in het buitenland, enwerkelijk hebben ook een paar jonge mannen daar hun onderricht genoten. Maar hieraan waren toch allerlei voor de hand liggende moeilijkheden en bezwaren ver bonden, zoodat men dit denkbeeld al spoe dig liet varen. Er bleef geen ander middel over dan dat de predikanten zeiven de op leiding van de aanstaande dienaren des Woords ter hand namen. En hoe gebrekkig die opleiding ook was, zoo hoeft men er zich twintig jaar lang mee beholpen. Van we tenschappelijk theologisch onderwijs was daarbij echter geen sprake, hoewel op de eerste synode, die van 2 tot 12 Maart 1836 gehouden werd, zekere eischen gesteld wa ren, waaraan de candidaten tot den II. Dienst hadden te voldoen. Zij moesten „er varenheid hebben in de Hebreeuwsche en Grieksche talen, mitsgaders in de kerkelijke geschiedenis", „grondige kennis van de be schouwende en dadelijke godgeleerdheid, goed verstand van het herderlijke werk en bekwaamheid in de predikkunde". De kerk behield zich echter de vrijheid voor om, bij aldien de nood der kerk dit vorderde en dere buitengewone gaven des geestes dit wettigden, het examen in de talen achterwe ge te laten. De Opleiding te Groningen. De eerste, die zich met het werk der op leiding tot den H. Dienst bezig hield, was de afgezette predikant van Ulrum, Ds. Hendrik de Cock. Nadat hij in 1835 uit de gevangenis ontslagen was, waarin hij drie maanden lang Jiad gezucht, ging hij te Smilde wonen. Daar nam hij de zuak van de-opleiding ter hand. en ging er mee voort toen hij in Mej 1837 naar de stad Groningen was verhuisd. Twee jaar later en wel den 13 Maart 1839, werd hij door de Provinciale Synode van Groningen officieel met de taak" der oplei ding belast, welke aanstelling later door die van Drenthe werd gevolgd. Uit verschillen de plaatsen van de provincie begaf zich om de veertien dagen een twintigtal mannen naar de pastorie van Groningen om daar hun theologisch onderwijs te ontvangen, 't Wa ren allen mannen op leeftijd, landbouwers en handwerkslieden, die over dag arbeidden en 's nachts zich beijverden om Gods Woord te leeren verstaan teneinde nuttig te kun nen werkzaam zijn in den dier.st des Hee ren. Sommige ouderen onder hen waren reeds als oefenaar werkzaam en werden vrij gesteld van het leeren van vreemde talen. Hoe gebrekkig dit onderwijs ook was, en hoewel het meest mannen uit het volk wa ren, die zich aldus tot het predikambt be kwaamden, toch zijn velen van hen als her ders en leeraars opgetreden van de jeugdige gemeenten, en menigeen onder hen heeft met vrucht en zegen het Woord Gods ver kondigd en de gemeenten gesticht. In November 1842 stierf de Cock. Hoe moest het toen met de theologische opleiding gaan? Deze werd nu als volgt geregeld: In Friesland was krachtens besluit van de Pro vinciale Synode, in Maart 1S42 vergaderd, met de vorming van toekomstige leeraren belast Ds. Tamme Foppius de Haan. Deze was een man van groote wetenschap, die toen hij nog Hervormd predikant te Exmor- ra was, zelfs op de voordracht gestaan had voor hoogleeraar aan de Universiteit te Gro ningen. Na zijn toetreding tot de Afgeschei den Kerken werd hij predikant te Birdaard en hier gaf hij dan ook zijn theologische les sen. Toen nu de Coclc gestorven was, droeg de Provinciale Synode van Groningen de op leiding tot den dienst des Woords ook aan de 1-Iaan op. De kerkvergaderingen van bei de provincies, kwamen overeen dat de Haan zich in de stad Groningen zou vestigen, en dat zijn tractement door beide provincies, elk voor de helft, zou worden betaald. Eerst bedroeg dit 800 gld., in 1844 werd het ver hoogd tot 1000 gld., met vrije woning. Dit duurde tot 1S52, toen in April van dat jaar Ds. H. G. Poelman als tweede leeraar aan de Haan werd toegevoegd. De Opleiding te Hoogeveen. eer een andere Theologische opleidings school werd in de provincie Drenthe aange troffen. Zoo lang de Cock leefde werd dit on derwijs gegeven door dezen predikant, die daartoe om de veertien dagen te Dwingelo kwam ten huize van F. A. Kok. Deze was daar ouderling, en nadat ook hij gedurende eenigc jaren het onderwijs van de Cock ge noten had, werd hij predikant van de Dwin- gelosche gemeente, die hij van 1840 tot 1843 in dat ambt heeft gediend. Toen nu Ds. de Cock in 1842 gestorven was, werd Ds. F. A. Kok als zijn opvolger in de opleiding tot den dienst des Woords aangesteld. Lang duurde dit echter niet, want reeds in het volgende jaar vertrok F. A. Kok naar Wans- werd en nu werd de taak van de opleiding door de Provinciale Synode van Drenthe toevertrouwd aan zijn broeder W. A. Kok, die toen predikant te De Bergen was. Deze werd daarin bijgestaan, voorzooveel het de literarische vakken betrof, door den heer Hosenzweig, een bekeerden Jood, die bij de Haan had gestudeerd. In 1846 werd W. A. Kok beroepen ln Hoo- geveen. Hij vertrok daarheen en werd ge volgd door zijn leerlingen, toen 17 in getal. Uit verschillende plaatsen gingen er jonge lui naar Hoogeveen om van het onderwijs te genieten, zij betaalden daarvoor één gulden per week en bovendien twee gulden of een rijksdaalder voor kost en inwoning. Deze Hoogeveensche opleidingsschool heeft nuttig gewerkt en onderscheidene bekwa me leeraren gevormd. Tot hen behoorde Jan Bavink, (de vader van den lateren pro fessor Dr. H. Bavinck) uit de Graafschap Bentheim, die na volbrachte driejarige stu die, in 184S predikant werd van Wilsum en Uelsen in Bentheim, waar de kerkelijke be weging ook was doorgedrongen. Hier ver- eenigde deze bekwame man, die een gebo ren docent was, een tiental jongelui rondom zich, welke „studiosi", zooals zij genoemd werden, hij onderwees in de oude talen en die na voldoende oefening hun theologische stu diën voortzetten bij Ds. Kok te Hoogeveen, Trouwens het lesgeven was Bavinck niet vreemd, want toen hij nog te Hoogeveen stu deerde, en Rosenzweig naar Den Haag ver trokken was, verving hij dezen in het on derwijzen van de oude talen. In het jaar 1853 werd Bavinck aangesteld als tweede leeraar aan de opleidingsschool tc Hoogeveen en tevens werd hij daar a's predikant beroepen. Daarheen vertrok hij dan ook met zijn „studiosi" en menige ver dienstelijke predikant is daar onder de lei ding van Kok en Bavinck gevormd en de gemeenten ingezonden. De Opleiding te Arnhem. Voor de studenten uit Gelderland en Over- ijsel bestond er een opleidingsschool te Arn hem. Daar werd sinds 1842 onderwijs gege ven door Ds. Anthony Brummelkamp, en wel gedurende de jaren 1S44 tot 1846 in samen werking met zijn zwager Dr. Albertus Chris- tiaan van Raalte. Ook dezen was de taak der opleiding niet vreemd, want toen bij als predikant te Ommen stond had hij zich reeds daarmee beziggehouden, en het was op uit- noodiging van de classis Arnhem, dat hij dit werk in de hoofdstad van Gelderland op vatte. Door zijn vertrek naar Amerika in 1846 kwam daaraan een einde. Wat Brummelkamp betreft, deze ha«l zich reeds in zijn_ vórige standplaatsen Hattem zijn school meenam, bleef hij als zoodanig werkzaam tot 1854. Hij vertegenwoordigde in de kerken der Afscheiding een eenigszins af bakken, de laatste twee aan de theologische studie waren gewijd. Onder de leeraren, die door hem zijn opgeleid, mag de bekende Ds. J. H. Donncr van Leiden met eere ge noemd worden. Na het vertrek van Van Raalte was het aantal studenten zeer verminderd, ja men roesde het ergste voor het bestaan van deze school. Er kwam weer eenige opleving toen 1S50 Ds. G. IV. van Houte als medelecraar werd benoemd. De Arnhemsche school telde toen 18 studenten. Omstreeks dozen tijd was er sprake van om deze school naar Amsterdam te verplaatsen, en daar met medewerking van sommige Her vormde christenen als Da Costa, Groen van Prinsterer, Jhr. van Loon en anderen, een seminarie op te richten tot vorming van die naren des Woords, óók voor de kerken der Afscheiding. Dit seminarie heeft wel een paar jaar bestaan, maar van samenwerking van de uitgeleide predikanten met de Her vormde broeders kon toch niets komen; daar toe verschilden zij te veel op kerkelijk stand punt. De Opleiding te Schoonhoven. Eindelijk moet nog gewag gemaakt worden van een opleiding in de provincie Zuid Holland. In Schoonhoven, waar Ds. F. A. Kok toen predikant was, dien wij reeds in Drenthe in het werk der opleiding hezig ge zien hebben, werd in Mei 1S49 een theologt sche onderwijs-inrichting geopend. Er werd daar gedoceerd door Ds. Kok en den heer Rosenzweig, welke laatste, nadat hij naar Amerika vertrokken was, opgevolgd werd door den beer d'Ancona. Deze had te Utrecht gestudeerd en was candidaat in de wis- en natuurkunde en in de letteren. De school stond onder toezicht van de provinciale synode. Toen Ds. Kok in het voorjaar van 1S52 naar Zuilichem vertrokken was, waarheen d'Ancona en eonige leerlingen hem volgden, verliep de school, zoodat er twee jaar later geen enkele student meer aanwezig was. Ongewenschte toestand. allerlei schakeering in de leer en tot onge •enschte verhoudingen. Over de afwijkende gevoelens van Brummelkamp sprak ik reed- die het treurig gevolg hadden, dat een deel de Overijselsche en Geldersehe gemeen- niet in kerkelijke gemeenschap met de andere provincies leefden. Bovendien konden die verschillende inrichtingen, waarvan die te Grpningen, Hoogeveen en Arnhem de voor naamste waren, er geen aanspraak op maken te staan op het wetenschappelijk peil, dat voor een inrichting van hooger onderwijs vereischt werd. Het was dus hoog noodig, dat er eenheid in de opleiding kwam, en dat er een school voor theologisch hooger onderwijs in bet lev geroepen werd, die voor alle provincies alle gemeenten zou gelden. Pogingen om tot eenheid van Opleiding te komen. Voor het eerst was er sprake van. één school voor alle kerken op de Synode van 1846, die van 16 tot 24 September te Gronin gen gehouden werd. Daar werd een .jplun van een Algemeene School tot opleiding van jongelingen tot den heiligen predikdienst" vastgesteld en toegezonden aan alle provin ciale synodes, opdat deze daarvan verslag zouden uitbrengen bij een commissie le Groningen. Op de volgende synode, die van 11 tot IS Juli 1849 onder het woeden van een hevige cholera-epidemie te Amsterdam gehouden werd, kwam de zaak weer ter sprake en werd mot algemeene stemmen besloten tot het op richten van een Theologische School. Ver schillende bepalingen werden vastgesteld omtrent het onderwijs, de examina, liet ker kelijk toezicht en de regeling der financiën; drie „hoofdonderwijzers" werden benoemd, nl. Ds. G. F. Gezelle Meerburq, T. F de Haan en S. van Velzen op een jaarlijksch trakte ment van ƒ1200 en als plaats van vestiging werd aangewezen de voormalige akademie- stad Franeker. Deze laatste Impaling wekte a! dadelijk verzet van de gpmeente van Am sterdam, die bezwaar maakte tegen het ste deke Franeker en liever de Ut)ofji§tad ah i .plaats van vestiging tag ayvgewezen, 4gV onidat zij haar ffeèraar van Velzëhniêftvifd afstaan. Zoo bleef de zaak hangende tot de volgende svnode, die weer te Amsterdam vergaderde van 23 April tot 1 Mei 1851. Hier bleef de DF THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN. wijkende richting, waardoor hij en de ge meenten, die onder zijn leiding stonden, een tijd lang in een eenigszins geïsoleerden toe stand verkeerden. De colleges werden bij Brummelkamp aan huis gegeven; de cursus duurde vijf jaar, rvan de eerste drie aan de literarische de opleiding van aanstaande predikanten.1 Welk een gedeeldheid en dat in een zaak, die voor het welzijn der uitgeleide kerken van het hoogste belang was. Welk een versnip pering van krarhti'ii, welk een verschil van inzicht in de te stellen eischen, en hoe moest I die verscheidenheid van schooltjes leiden tot j Amsterdamsche gemeente haar bezwaren handhaven, andere moeilijkheden werden het plan in den weg gelegd door eenige provin ciën, men kon het niet eens worden over de plaats van vestigingen het gevolg was dat het zoo mooi opgezette plan werd opge geven, zoodat men toen nog even ver was als toen men begon. Het schijnt dat aan het mislukken van het plan ook niet vreemd was ens trouwens niet onverklaarbare tegenzin an Brummelkamp om zijn school te Arnhem op te heffen, hetgeen van het oprichten van een Theologische School het gevolg zou zijn. Het is hier de plaats om gewag te maken an een poging, die in het volgende jaar erd aangewend om tot eenheid van oplei ding te komen. Zooals wij gezien hebben bestond er een opleidingsschool in de stad Groningen. Na de benoeming van Ds. Poel man aan deze Inrichting verzocht de provin ciale synode van Groningen aan al de an dere provinciën om daaraan haar goedkeu ring te hechten en die school ook als do hare te erkennen. Alleen Friesland gaf aan die uitnoodiging gehoor, zoodat die beide Noordelijke provincies in haar samenwerking volhardden en er van een algemeene oplei ding niets kwam. De Synode van Zwolle, van 8 tot 22 Juni 1854 gehouden, zou gelukkiger zijn. In haar zitting van Dnnderdaq 15 Juni 1S5i werd eindelijk tot de oprichting van een Theolo gische School besloten. Een heuglijk feit ging hieraan vooraf: de vereeniging van Brummelkamp en zijn gemeenten met dia van de overige gewesten, waardoor de ecn- Hfeld van de kerken was hersteld. Het besluit tot oprichting van de Theolo gische School werd genomen met algemeene stemmen, met uitzondering echter van die van de afgevaardigden van Zuid-Holland, die verklaarden, krachtens hun instructien, zich van stemming te zullen onthouden. Nu tot de oprichting besloten was, moest bepaald worden waar dc School zou worden gevestigd. Negen steden werden genoemd, waaruit na stemming het „drietal" Zwolle, Kampen en Groningen werd geformeerd. Voor men overging tot de stemming uit deza drie steden werd gezongen Ps. 131 4- Dat ïsrel op den Heer vertrouw', Zijn hoop op Gods ontferming houw', En stil berust' in Zijn beleid, Van nu tot in all' eeuwigheid! en ging Ds. van Velzen voor in gehed. De nu volgende stemming gal nóg geen uitkomst, daar tusschen Groningen en Kam- itemd worden, waar- zieh ójrïftrm- èsTTgTng verecnigde. rtu nog getrof fen worden: de kosten en liet onderhoud der op te richten school, de benoeming en het ambt van curatoren, de regeling van de examens en zooveel meer. Het collegegeld werd bepaald op 62 gld. per jaar. Hiermede werd geacht het besluit van 18-49 en de toen gedane benoeming van lee raren vervallen te zijn, men ging dus tot een nieuwe benoeming over en gekozen werden de domini T. F. de Haan, S. van Velzen, A. Brummelkamp en J. Bavinck; tevens werd er voor 't geval er vóór de komende Synode een vacature mocht ont staan nog een drietal gekozen, bestaande uit de domini P. J. Oqqel, H. G. Poelman en H. de Cock (de laatste een zoon van den eersten Afgescheiden predikant), waaruit de curatoren er, zoo het noodig was, een zou den kunnen benoemen. Het tractement van dc leeraren werd bepaald op 1200 gld. Ds. Bavinck had zulk een geringe gedach te van zichzelf, dat hij uit bescheidenheid voor de benoeming bedankte. Maar dit viel hem niet gemakkelijk, hij liet de beslissing aan het lot over, door twee brieven te schrij ven, één behelzende het bericht van aan nemen en één van bedanken. Een student werd uitgenoodigd om één der brieven te nemen en te posten; het bleek die te zijn, waarin hij voor de benoeming bedankte. In de plaats van Bavinck werd op de curatoren- vergadering, die door de Synode op 20 Sep tember 1854 was bepaald, tot leeraar be noemd Ds. P. J. Oggel, en toen ook deze zich niet beschikbaar stelde, Ds. Helenius de Cock, die de benoeming aannam. Zoo waren dan nu alle maatregelen ge troffen, die noodig waren om over te gaan tot de opening van de Theologische School, waardoor een einde zou komen aan don ver warden toestand, die twintig jaar lang in zake de opleiding tot dienaren des Woords had gcheerscht. De Synode van 1854 betec- kent dus wel een keerpunt in de geschiede nis van de Gereformeerde Kerken hier ie lande. t De Theologische School gesti ;ht. Op Woensdag den 6cn Decenilier 1854 had de plechtige opening plaats van de Theolo gische School in het toenmalige kerkgebouw van dc Christelijke Afgescheidene Gerefor meerde Kerk in de Hofstraat te: Kampen. Aauwezig waren de curatoren, de benoemde leeraren, 37 van de 40 ingeschreven studen ten, burgemeester en wethouders van Kam en vele belangstellenden uit de stad en elders, zelfs van veraf gelegene plaatsen. De openinpt-rede werd uitgesproken door Ds. C. G. de Moen, curator vanwege de j>rovmne Overijsel, die zijn gehoor bepaalde hij Salo- mo's bede, vermeld in 2 Kronieken 1 Ida: „Geef mij nu wijsheid en wetenschap". Vervolgens ging spreker over tot «le be vestiging van de leeraren der Srhool in hun ambt, en liet hen de acte tcekencn voor do professoren in de theologie, zooals «lie vroe ger aan 's lands hoogescliolcn gebruikt werd. Na het zingen van Ps. 134 I en 3 hield de redenaar toespraken tot de vomchiljendo aanwezige colleges, waarna de leeraar van Velzen een rode hield over Het qrool gewicht van het werk van den Evanqcliedcvaar en, mede uit naam van zijn amhtgenooten, Int •oord tot de aanwezigen richtte, elke cate gorie in het bijzonder. Eindelijk werd na het zingen van Ps. 118 2 «le samenkomst met het uitspreken van den (Tud testanicntischen zegen gesloten. Honvvel hiermede de ofiriecle opening van de aicuvv opgerichte The«dogisi:he School cas geëindigd, kwam men 's avonds om z.s

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 11