99
IN DE LIJDENSWEKEN.
*k Zie, die Hem smarten en Hem Broaden
met vuige woorden, felle daden,
*k Zie, die Hem bitter striemend hooncn,
Zijn goedheid met hun wraakzucht loonen.
Ik hoor hun schreeuwen en hun krijschen,
dat Hij het nu dan moet bewijzen,
dat Hij Messias is, Gods Zoon,
de drager van den Konigskroon!
Hoor hoe ze knarsen met de tanden;
zie. hoe ze dreigen met de handen;
Hun oogen bliksemen van haat;
Hun hart is vol venijn en kwaad.
Ik zie óók, die bij alles zwijgen,
bij al het vloeken en het dreigen;
*k Zie, die zich schamen voor him Heer
en niet opwaken voor Zijn eer!
Zij óók staan schuldig aan Zijn sterven
en zullen wis den vrede derven.
Wilt gij den Heer, dan ook Zijn Kruis
den lijdensweg naar 't Vaderhuis.
Is niet het amartlijk smadend zwijgen
óók een den Heere zwijgend smaden!
Wie is onschuldig aan het dreigen?
Wie, aan het zwijgend Gods eer schaden?
Wie vloekt alleen de farizeeën?
Wie toornt op 't wreede Jodendom?
verafschuwt, wat ze Jezus deeën,
maar blijft bij sehuldbelijden stom?
Erken: Ja Heer Ik deed U lijden,
1 k hielp U naag'len aan het hout,
i k hielp U mee terdood bereiden,
totdat mijn ziel Uw heil aanschouwd'
Mijn Heiland leid mij door Uw licht
en toon m'Uw god'lijk aangezicht:
Verlos mij van der zonden macht
en red mij door Uw Midd'laarskrachL
IV dam, 1929. EL
Bi
RUSSISCHE CHRISTUSPREDIKING.
D. MEHESCHKOWSKY. De Messias.
Geautoriseerde vertaling uit het Rus
sisch door S. van Praag.
J. Ploegsma, Zeist, 1928.
L
Het gansche schepsel te zamen zucht als In barens
nood; met opgestoken hoofd verwacht het de open
baring van God, ziet het tegemoet de verlossing,
verlangt het naar het eeuwige leven. Het gewone be
staan brengt niemand naar zijn diepste behoefte
bevrediging, er is een geweldige zielsdrang om daar
boven uit te komen naar de hoogere dingen, naar
Iets dat het leven van allen dag de moeite waard
kan maken en dit zijn eigenlijke waarde kan geven.
Alle tijden en alle volken kenden dat en brachten
bet tot uiting In hun eeredienst, soms verrassend
duidelijk, soms verscholen achter allerlei ceremoniëcl
of onbewuste handelingen.
De dichterlijke geest van D. Mereschkowsky heeft
bet oude volk der Egyptenaren In de periode van
Ichnaton (Amenophis IV) weer opnieuw doen leven
ln eijn schepping De Messias, en de groote, allcs-
behcerschcnde gedachte is ook hier het verlangen
naar verlossing, het vurig verwachten van den Go
denzoon, den Verlosser van de wereld.
Welk een openharing, welk een vreugde, zülk werk
te leeren kennnen temidden van zooveel literatuur
die zich bezig houdt met kleine ziclsconfllctjes van
kleine zielen of erotische vrijheden, huwelijksontta-
kelingen en sexueeie pikanterieën!
Dit is grootech, klassiek werk met een groot9che,
eeuwige gedachte. Niet slechts een enkeling, maar
•en heel volk leeft hier zijn verlangens naar het
eeuwige. Zijn koning, Ichnaton, zoon van God, (zoo
als de Egyptenaren hun koningen betitelden), zi*}t
Mereschkowsky als een type, een voorafschaduwing
<van den Messias die eens zal komen.
Zoo komt uit Rusland, het land van de vele tegen
strijdigheden, van eenerzijds felste Godloochening
en anderzijds innigste Godserkenning, deze Christe
lijke roman veel Westeuropeesche literatuur bescha
men. Immers daarin ligt de taak van een Christelijke
literatuur: dat zij de geweldige gedachten, die Christus
door, in en met Zijn leven in de wereld heeft ge
bracht, in haar scheppingen verzinnelijkt, in haar
personen levend maakt, in de botsingen en conflic
ten tot overtuigende kracht doet komen.
Want Hij is het middelpunt van ons leven, de bron
van onze vreugde, de kracht van onze kracht Zijn
offer redt de wereld. Zijn naam, De Messias, is dan
ook aan dit boek gegeven, want al komt Hijzelf niet
voor in het Egypte van den ouden tijd, dat hier voor
ons herleeft. Hij is het, die achter heel dit leven en
Jjewegen dezer Egyptenaren staat. Zijn licht verrijst
aan de verste horizonten van hun bestaan, en het
zendt reeds zijn stralen uit, die soms helder, soms
betogen en verdonkerd in de ellende en duisternis
dezer verloren wereld aan den Nijl doordringen.
Komt uit het Oosten niet allerwegen de prediking
van Hem ons tegemoet? Stanley Jones ziet Hem trek
ken langs de Indische heirwegen, Tolstoy beluistert
Zijn voetstappen door de eindeloooe velden van Rus
land; en nu heeft een andere Russische geest het
verlangen naar Hem aanschouwd in een tijd van
meer dan dertig eeuwen terug en een land dat een
der rijkste cultuurvolken tot woonplaats heeft ge
strekt Zoo wordt Zijn Goddelijke kraoht alom open
haar en manifesteert zich op velerlei wijzen Zyn
rijkdom en do werekibeteeken is van Zijn Kruis.
Amenophis III, van 1411 tot 1375 voor Christus
koning van Egypte, gehuwd met Teje, bouwde een
tempel voor den Zonnegod Anion. Maar zijn zoon
Amenophis IV-Schnaton betrok een haastig gebouwde
nieuwe residentie Ichet-Aton (of Akhet-aton: 1e
vreugde van de zon), en stelde den eeredienst in van
den Zonnegod Aton. Want Amon is de god van den
oorlog, Aton die van den vrede, en Ichnaton wil den
vrede.
Maar het is of ook in dezen tijd reeds velen zien,
dat er slechts een «enig God is men noeme Hem
Aton of Amon. Men zegt: het zichtbare wezen van
de zon is Aton, het verborgen wezen Amon. En later
vereenigt Ichnaton in zijn spreken deze twee: Anion-
Aton en Aton-Amon.
Toch is er ook strijd over deze twee. De oude Amon-
priesters vereeren in stilte nog hün god, hatend de
nieuwlichters, en wachtend tot hón tijd weer komeil
zal, of predikend opstand tegen Ichnaton.
Want niet allen veranderen zoo gemakkelijk van
god als Toetankamon, die zich nu Toetenkaton
noemt, en de beeltenis van Amon op zijn sandaal
zolen heeft doen schilderen, om zoo voor allen dui
delijk te maken, hoezeer hij Amon veracht, en open
lijk zijn heer, den koning Ichnaton te vleien.
Ook zijn er twijfelaars als Meriré, de vroegere hoo-
gepriester van Amon, die thans ook Aton offert,
maar er toch geen vrede mee heeft, en zich door een
mysterieuze macht gedreven voelt, om den koning
Ichnaton te vermoorden.
En Ichnaton, de koning zelf, weet hij eigenlijk wel,
wat hem drijft? Man des vredes, die vrede en geluk
wenscht voor zijn volk, moet hij toch ervaren hoe cle
ellende onder zijn onderdanen woont, hoe honger-
snooden en plagen zijn land teisteren. Weet hij wel,
wie hij is, hij, uit het onbewuste, geheimzinnige zijn
tot een bewust leven als mensch temidden van ando
ren die zoeken naar de reden van hun bestaan, op»
gestoolen, om koning over hen te zijn?
Dio, de 8choone danseres van Creta, door Toetenk
aton voor zijn koning meegebracht, zal Iohnaton zijn
eigen wezen openbaren, hem helpen te zien, wie hij
is. Zij bereidt zich in het paleis van den hoogwaar-
digheidsbckleeder Toctankaton voor tot den zonne
dans voor Ichnaton.
Met behulp van haar bekoorlijkheid wil de laffe
verrader Toetankaton de macht over Egypte in han
den krijgen en dan samen met haar den troon be
zetten. Maar zij heeft den koning lief, ofschoon zij
Item nog nooit aanschouwde, dien zij te vuriger be
mint na hun eerste ontmoeting.
Tijdens haar voorbereiding tot den grooten dans
hoort zij reeds van de onrust en het verzet, die over
al woelen. Het eerst maakt zij ermee kennis bij
Chncmhotcp, den oppcrtoezichthouder over de voor
raadschuren van Amon. en wiens slaaf, de oude por
tie} Juhre, tegen hem is opgestaan. De oorzaak hier*
van was een diepe wrok van Jubre tegen zijn heer,
omdat deze hem eens zijn lieve zuster cn vrouw
Maita had ontnomen. (Huwelijken van zusters ea
broers waren in het oude Egypte niet zeldzaam: ook
de koning was met zijn zuster gehuwd, opdat het
koninklijke bloed zoo zuiver mogelijk bewaard zou
blijven; de armen, zooals Jubre, echter, huwden vaak
hun zusters opdat het karige bezit niet verdeeld zou
behoeven te worden). En toen Chncmhoterp aan een
beeldhouwer last had gegeven voor zijn graf leemeu
poppetjes te maken, afbeeldsels van zijn knechten,
opdat bij de opstanding ook deze onmiddellijk tot zijn
beschikking zouden zijn, en der opgestane slaven
hun plaats zouden weten, en deze bceldkncdcr zich
zóó uitmuntend van zijn opdracht had gekweten dat
men in de beeldjes elk der slaven van Chnemhotep
duidelijk kon herkennen toen was het Jubre, die
zijn eigen beeldje en meer dan de helft der andere
verbrijzelde. Hij doet verantwoording van zijn daad
voor zijn heer, die o.a. in gezelschap is van zijn
vrouw, de kleine Nibituja, en van Dio de danseres.
Waarom heeft hij het gedaan? Omdat er in het hier
namaals geen slaven meer zullen zijn, maar allen
aan elkaar gelijk zullen zijn. Iets profetisch leeft in
dezen verdrukte, en hot is of Chnemhotep dat voelt:
hij laat hem vrij.
Onder slaven en uitgeworpenen leeft de profetie.
Niet de grooten der wereld zijn bereikbaar voor da
stemmen uit een ander bestaan. Gods lichtstralen
schijnen In de zieOen der veratootenen. die hier geen
wereld hebben, en daandoor toegankelijker zijn voor
de boodschap uit een eeuwig rijk.
Issaschar, de zoon van Chamuöl, uit het volk deT
schurftige Hobreeën niet allen zijn bij den groo
ten exodus mee weggetrokken naar het beloofde land
weet ook van den Zoon die komen zal.
Ook hij hem, als bij Jubre en bij Ichnaton Is er
veel varwarring cn onzuiverheid. De zuivere overtui
ging van den komenden Zoon, den Messias, worstelt
zich in hun zielen los uit den chaos van heidendom,
afgodendienst en bijgeloof.
Met Issachar, die de jongste priester Is in den
tempel van Amon, maakt Dio kennis wanneer zij
dat heiligdom waar Amon nog vereerd wordt, be
zoekt Hetzelfde treft haar hier, dat ook bij het ver
hoor van Jubre aan den dag kwam, de vraag, of da
Zoon er geweost is dan of Hij nog komen moet
Juiire is Intusschen weggereisd naar de plaatsen
vanwaar bet oproer zich zal uitbreiden. Hij hoort in
een herberg de gesprekken der armen en verdrukten
over de groote ellende allerwegen; hij predikt hun
den Komende, maar velen wenden ongeloovig of
verstompt door de smart hun hoofden of.
Het oproer nadert De opstandelingen zingen de
oude hymnen ter vereering van Amon. Jubre en Is
saschar nemen er fanatiek aan deel. Maar Jubre
vergist zich vaak en noemt Aton in plaats van Amon.
De stoet plundert het heiligdom van Chons, den zoon
van Osiris, den god met het stille hart Er vloeit
bloed.
Toetankatons paleis moet het ontgelden en gaat
in vlammen op. Dio ziet het uit de verte met ontzet
ting, hoe de hel Ls losgebrand. Maar wonderlijk. Den
volgenden morgen als de zon is opgegaan, ligt het
land zoo rustig en onbewogen, of de storm die er
over ging, van geen beteeken is was: hoe klein is het
woelen dor mensc-hcn, zelfs hun woedenat* uitbaratin»
LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN
binding gebracht met of Sn bepaalde verhouding wor
den gezien tot dc natuur, vloeien den runenzanger»
a.h.w. ook dc beelden en vergelijkingen uit het na
tuurleven ala vanzelf toe. Daarbij, de primitieva
mensch voelt in 't algemeen reeds de natuur, haar
..KALEVALA".
EEN F1NSCH VOLKSEPOS.
?n de bekende door W. J. Thieme cn Cie te Zutphen
uitgegeven reeks Mythen en Legenden verscheen een
nieuw deel: Het Flnsche volksepos „Kèlevala" be
werkt en met een uitvoerige inleiding voorzien door
Maya Tamminen.
Dit werk is een rijke aanwinst voor de serie. Dc
Finsche literatuur toch is voor ons, Nederlanders nog
vrijwel een gesloten bock. Enkele artikelen van prof.
Meyboom in De Gids van 1879 en C J. Graadt van
Roggen in Elacvier's Maandschrift van 1924, «en be
werking van sommige vertelsels uit Kklevala door
Nellie van Kol is ongeveer alles wat over en uit de
oude Finsche letterkunde tot ons doordrong. „Het
werd waarlijk wel tijd, dat ook Nederlanders gele
genheid kregen met het „Land der Helden" ver
trouwd te worden!" zegt Maya Tamminen. En we
kunnen de wijze waarop zij daarvoor in het kloeke,
keurig verzorgde en rijk geïllustreerde boekdeel uit de
«nythen-reeks zorgt niet andera dan excellent noemen.
Finland!
„Finland, het land van de Duizend Meren, het
land ook van de stilte der statige pijnwouden en van
het geweld der over granietrotsen bruisende stroom
versnellingen.,..,. rekent men (meestal) onder de
kleine landen van Europa, maar het Is uitgestrekter
dan Italië of dan Groot-Brittanië. De bevolking is
er echter, behalve langs de kusten,- uiterst schaarsch."
De Zweedsche koning Erik IX, de Heilige, heeft ge
tracht de kustgebieden te kristianiseeren, wat bij de
Finnen op groote tegenstand stuitte. Hun bokeering
was dan ook eigenlijk weinig meer dan schijn. Juist
aan deze innerlijke tegenkanting en der Finnen in
geboren vasthoudendheid is het te danken, dat we dc
oude zangen vol bijgeloof en heidensche elementen
nog hobben. Gustaaf Was a protestantiseerde het Fin-
ache Christendom en het was in dien tijd dat de
Finnen ophielden analphobeten te zijn. Merkwaardig
dat, toen de Heilige Schrift ten hunnen dienste in de
landstaal werd overgezet, men ook begon de oude
tooverrunen op te teekenen.
Aan d .-ze tooverzangcij liggen geen geografische
werkelijkheid of historische gebeurtenissen ten grond
slag; In tegenstelling met de oud-Germnansche en
HomoriBche epen. Zij werden gezongen door de runcn-
«ang-.rs, die echter geen aparte stand van voordra
ger», scalden, barden of mcistrccls vormden. Al zin-
zegd: „De woorden ontbraken hem niet Eerder zou
den aan de poelen dc waterlelies ontbreken."
Twee „laulajat", runenzangers zingen meestal te
genover elkander zittende, zóó dat zij met de knieën
elkaar niet aanraken. Ze nemen elkanders handen
vast, wiegen op den gang van 't ritme heen cr
weer en zingen in hun door evenwicht var
consonanten en vocalen welluidende taal hun zan
gen, die tengevolge van de vele herhalingen var
zinnen en strophen en de tallooze gelijksoortige zins
wendingen ietwat eentonig-zingend spreken van de
heldendaden en wonderen der voorvaderen, die dooi
hun tooverzangen eiken deden opgroeien, eiken met
gelijke takken, op eiken tak oen appel, op eiken appel
een wieltje en op elk van de wieltjes een koekoek
De koekoeken begonnen allen te roepen, uit hun
bekken vloeide goud en van hun snavels vloot hei
koper.
Opmerkelijk, en toch weer niet onverklaarbaar is
het, dat in deze legenden de dieren een groote rol
spelen (jagen en visschcn immers waren integreo
rende elementen in 't leven dezer kinderen van t
Noorden!)
Wanneer do oude V&in&möinen drie tooverwoorden
zoekt, noodig om zijn boot af te bouwen, denkt hij
lang na, waar deze te vinden: uit de hersenen wel
licht der zwaluwen of uit 't brein van wilde zwanen.
Wanneer hom in Mana's rijk lagen gelegd worden,
verandert hij zich ln een otter en wringt zich als
een slang door de netten.
Telkens en telkens weer roepen de zangers verge
lijkingen te hulp met 't leven en de gewoonten der
dieren. Van Ilmarinens boot heet het: De riembladen
kirden als korhoenders, de achterplecht kraste als
een raaf en de dollen maakten het zoevend geluid,
dat ganzen doen hooren. Als een zwaan kliefde de
breede boeg het water."
Als V&inamöien, de zanger alle reeuwen, om
wiens mythische figuur het epos Kiüevala zich be
weegt, de eerste kantele heeft gemaakt en bespeelt,
vliegen de vogelen toe:
Als in t nest het arend-wijfje
't schoone spel vernam van Suomi,
liet zij de arcndkickens achter,
ijlde toe om moe te lulstren
naar het spel van Vainamöinen,
't zingen dat de held deed hooren.
Hoog in 't luchtruim dreef de arend,
door do wolken schoot de havik,
geheimen en schoonheden dichter aan zich verwani
dan de cultuurmcnsch. Wel mag echter wórden o^
gemerkt, dat juist de levende, directe, spontane wijze,
waarop plant cn dier, berg en nevel, zon en water
in de venzen worden ingevoerd deze als poëzie
fleurig en kruidig maakt.
Het volksepos Kdlevala, gelijk dat in 1849 definitief
werd uitgegeven (voor de kennis ervan zijn we veel
dank verschuldigd aamden grooten onderzoeker Eliaa
Lönnrot, die vijf roizen maakte naar Russisch Ka re
lic, om de mythische en andere volkspoëzie onder de
Finsche bevolking te verzamelen) is een cyclus* vaa
epische zangen. Het vangt aan te verhalen, hoe do
wereld ontstond, hoe Vüinomöincn geboren werd, en
hoe door zijn toedoen de naakte aarde overdekt werd
met boomen cn kruiden. De wijze van bodomontgin-
ning en bebouwing kende hij uit zichzelf. Het eerste
graan werd door hem ontdekt cn uitgezaaid. VAinA-
möincn was ook de vader van het lied en de maker
van de kantele, een Finsche Jubal dus.
De gang der „geschiedenis", welke echter door
eenige vrijwel op-zich-zelf-staandc cyclussen wordt
onderbroken is in 't kort aldus:
V&in&raöincn trekt naar Pohjola om zich daar een
bruid te verwerven (V. is dan blijkbaar al oud en
grijs!). De zoeker vindt, maar de moeder van de
jonkvrouw wil haar dochter alleen uithuwelijken aan
hem, die voor haar „sampo" (een wondermolen, die
voor zijn eigenaar rijkelijk maalt al wat hij noodig
heeft) kan vervaardigen. VAinAmöincn kan dat niet,
maar haalt zijn broeder Ilmarinen, den smid, die het
vereischte kunststuk vervaardigt uit den tip ven een
zwaneveer'uit een droppel melk van een jonge koe,
uit een enkele gerstekorrel, uit eci> vk>k wol van een
voor het eerst geschoren schaap.
Ilmarinen ontvangt zijn loon in den voren van een
beminde vrouw, keert naar Kólevala weer en leeft
mot haar gelukkig. De booze Kullervo wordt de oor
zaak van haar dood, stervend stort zij neer: zooals
roet van oen ketel afvalt
Dan trekt de dappere smid opnieuw naar Pohjoln
om de jongere zuster van zijn overleden vrouw ten
huwelijk te vragen. Als hem deze geweigerd wordt,
schaakt hij haar en verandert haar onderweg in een
zeemeeuw: „voortaan zou zij klagen op de klippen,
schreeuwen op dc rotsen en worstelen met den wind.
Ilmarinen vertelt VhinêLmöinen bij zijn thuiskomst
zijn droevig wedervaren en nu besluiten zij „sampo
van het booze volk in Pohjola weg te halen. Ze sis-
gen, maar bij de achtervolging door hun vijanden
wordt „sampo" verbrijzeld en verzinkt in de golven
Als specimen van de melodieust schoonheid dezer
zangen en hun artistieke vertaling, besluiten we met
de fraaie klacht van Aino tot haar moeder, wijl dezn
haar aan VainAmöinen had weggeschonken:
„Had mij liever heengezonden,
diep onder de koele golven,
als een zuster voor de karpers,
metgezellin voor de visschcn!
In het meer is 't stellig beter,
daar te wijlen onder water
els een zuster voor de karpers
metgezellin voor de visschcn,
dan een grijsaard te verplegen,
dan zijn wankeling te steunen
dan zijn schreden to onderschragen,
hem ecu stut te zijn bil stromp'teik"
gende, begeleid door de „kantele" (cyther) vervorm
de de runenzanger vaak de gegeven stof en dat des
te rijkelijker naar mate hij meer bezield was. Dien
tengevolge ls een groot aantal varianten van één
•n hetuelfde grondmotief ontstaan.
„Zoo ontstond er een massa van zangstof, een „meer
van liederen" als het ware, steeds in deining, steeds
weer anders geschakeerd, wel altoos zich zelf blij
vend, doch wisselend als onder verschillende wind-
■troom en belichting. Ook kon die massa langzamer
hand aanzwellen; of ten deele wellicht wegvloeien.
Wij raken hier aan eigenschappen, die van echte
Volkspoëzie het kenmerk zijn hij uitnemendheid.
Zoo leefde dan de „rune" in Finland en zoo plantte
«j de eeuwen door zich voort."
Ergens heet het in Kdlevala:
„Kinderen van t Noorden zingen
«n zij heffen graag een lied aan."
En elders wordt van een der Finsche helden ge
eenden stegen uit de poelen,
zwanen kwamen toegevlogen;
en de vinken altcgader,
al de kleine vogels kwamen:
honderden van blijde meeaen,
duizenden van leeuweriken,
toonden in de lucht hun vreugde,
streken op zijn schouders neder,
daar de vader lust verwekte,
terwijl Vftinamöinen speelde.
De helden, welke geestelijk of lichamelijk in ver-
groote afmetingen worden gezien tegen den achter
grond van 't mysterieuse ver verleden, onderscheid
den zich vooral daarin van de gewone aardelingen
van thans, dat zij door bezwering en tooverwoord
bezielde en levenlooze natuur beheerschlen haar
zij het in laatste instantie onder aanroeping der hoo
gere machten of van „Jumala, den Schepper" «elf
konden dwingen tot hun dienst Omdat de helden
elk oogenblik van hun leven schier worden in vcr-
Finscht Runcnzangcrs.