14 O DE LITERATUUR EN HET KIND. 1L In het zich koeren naar het kinderland, in de al gemeen ontwaakte zucht het te doorkruisen en zijn vreemde schoonheden te genieten, herkennen wc de heftige reactie van de ziel op het wezen van onze cultuur in haar vcrmcchaniscerendc tendenzen. De moderne techniek slaat ons met bewondering, en haar veroveringen vermeerderen zich met den dag. Dc religie, liefst buiten-kerkelijk gezocht, kwam mede daardoor in eere, want de aloude waarheid be vestigde zich, dat de inensch bij het brood van „stof cn kracht" het leven niet houden kan. Daarom kun nen de Khrisnamurti's en andere uitvinders van nieuwe rcligie's goede zaken maken. De cultuur van onzen dag is beu van haar oververzadigdheid; we hebben sterke liefst sensationecle prikkels noodlg cm uit onze verveling, onze indolentie, wakker te worden. De mensch keert zich van het heden naar het verleden, en in dat verleden is het kinderparadijs H interessante centrum. De West-Europeesche mensch- heic liep zich in dc wereldoorlog door aan de „strebe rei" van machtswellust, van het reinste imperialisme, ocmonisch in zijn wezen. En op haar wijze ervoer die menschhcid wat eenmaal Christus zijn jongeren, die hadden getwist om den voorrang in Zijn Koninkrijk, aanschouwelijk had gemaakt: „Voorwaar, zeg ik U, indien gij u niet verandert en wordt gelijk do kin- derkens, zoo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan". Het kind, de eenvoudige, de orgelooze, die, wAt het doet, met algeheels overgave doet, kent niet de „streberei" der vereelte zielen, die alleen leven bij dc gedachte: Hoc word ik dc meeste in het koninkrijk van deze wereld? Het ontwaakte verlangen naar het verloren kinder land heeft zich in de kunst uitgesproken als: «lada- ismc (een verdwaasd stamelen als het kleine kind: da-da); op het krankzinnige af in het z.g.n. futurisme ©n kubisme der schilderkunst Het was aldoor een tas!en naar de veropenbaring van wat zich niet zin nelijk waarneembaar ver-beelden laat; het was een trachten alle conventie cn traditie weg te breken om tp raken aan den oergrond van ons bestaan, en van daaruit de kunst profetisch te doen spreken. Seerp An erna heeft in z'n boek: „De moderne kunst en dc ontaarding" gesproken van: infantilisme, d.i. het </er- ziekelijkt zoeken naar een rechtstrceksch contact met het levensmysterie, dat zich tergend blijft onttrekken aan wie niet in deemoed zich er op heeft ingesteld. Van deemoed weet dc moderne schoonheidszoeker al heel weinig af: het is het oude liedje van het ver loren Paradijs, zooals Adama van Schcltema het heeft gezongen, nog al rhctorisch-rumocrig, gelijk het een S.D.A.P.cr pust: Goden willen wij zijn 1 Naakt en zuiver, en rein van zonde cn van schijn, En van een edele waarde, Verlost van schande en pijn, Schoon van dit slaafsch venijn, En zalig zalig op aarde! Dat is een ander geluid dan het worden „als de kinderkens", maar zoo gaat het: als het Beloofde Luid niet op de geordendo manier wordt ingetrokken, liggen degenen, die liet als vrijbuiters trachten te Veroveren, te zieltogen op de grenzen. En toch het „woeden als do kinderkens" is de voor waarde Hem, den Ongeziene, eenmaal gelijk te we eën, want.zij: dc deumoedigen, zullen Hem zien, ge lijk Hij is. Wij kunnen nu eenmaal den lost van onze cultuur, ook van onze persoonlijk verworven cultuur niet maar op eens van ons afschudden om „naakt cn zuiver en rein van zonde cn van schijn" voor God te staan als de argeloozen, die zich zonder reserve's willen overgeven aan Ilern, Die 't volste recht op ons heeft. Wie zijn leven zal willen verliezen, die zal het behouden. Wat een schcrp-insnijdcnd cn vcroordeelcnd woord sprak Christus tot den geleerden rabbi Nlco- demus: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Konink rijk Gods niet zien." Niet zien zelfs ook van het hedendaagschc hei dendom geldt: zij «zoeken, of zij Hem tasten en vin den mochten, als blinden naar den wand, die vlak bij hen is. „De wand, die vlak bij hen is". In het kind, wordt Wij vermoeid, in de mysterieuze doch argcloos- open vraagoogen van het kind. Het kind schijnt in zijn algehcele verwondering over het geheim van het leven, waarin het is ontwaakt, den duuvv van Goas eeuwigheid nog mee te dragen aan dc ziel. Zoo b.v. Joapje in het dramatische hoofdstuk „Het onweer". Herinner u ook de teederc kindfiguur van Francesco Campana, waarin langzamerhand do vragen zich gaan vermenigvuldigen, herinner u voor al Merijntje Gijzen, het ventje, dat in zijn vrome naïviteit den lezer bekoort, in zijn rcsoluut-consc- quenten kijk op het kwaad en de zonde dc ouderen telkens beschaamt; omdat het van geen schipperen weet, van geen relativisme, dat een compromis mo gelijk acht tusschen hel en hemel. In dc figuur van Merijntje heeft de schrijver zich gegeven, zooals hij is dóór, waar zijn ziel kind bleef, argeloos om het wonder van het leven, met een vraag, een nooit ge heel tot zwijgen te brengen vraag naar God. Daarom heeft de Schr. in 't eerste cn tweede deel zijn hoogtepunt bereikt, aesthctisch gesproken, even als de Schartcn's dit deden in het eerste deel van hun triologie. Want als de kunstenaar zijn visie op de ziel gaat vertroebelen met eigen vooropgezette ideeën over God en het geloof cn het loven, dun raakt de aardigheid cn ook de kunst cr af, dan zeggen we: o ja, dat weten wc wel, je bent pantheïst en ook nog socialist; enfin, dat moet nu allemaal dien arge loozen Francesco of Merijntje in de geestelijke maag gewerkt worden. „Bekocringcn" zielkundig te ver antwoorden, is altoos een heel zwaar probleem; we stemmen dadelijk toe: ook cn vooral lu de orthodox- Christelijke sfeer. Vandaar zooveel onechts, zooveel geforceerds in de Christelijke literatuur, waar het dergelijke geestelijke omzettingen betreft. Doch *n Merijntje Gijzen's vierde deel ligt dc tendenz er niet minder dik op als in die beruchte Christelijke fan tasieën: jc weet al lang van te voren waar het naar toe gaat „Man bemerkt die Absicht, und ist vcr- atimmt", En de argeloosheid van het kinderland wijkt voor de waanwijsheid van éën, die op dc hoogte is van de cultuur en haar „zegeningen". Een mij bizonder sympathiek boek van jeugdleven is „Kees dc Jongen" van Theo Thijssen. liet voor treffelijk psychologisch gehalte van dit boek hand haaft zich in de langzaam-stijgendc lijn der ontwik keling van het jongenskarakter. 1 Staat veel hoogcr dan de Jong's cyclus! „Kees de Jongen". Het staat er zoo manhaftig ach ter: „dc Jongen". En het hoek is manhaftig: Kees ls niet oen middelslag, jongen; een van oen tam soort Hij is oen buitengewoon vieve vent; en fantasceren dat bij kan! Er gebeurt zoo heel weinig m dit. hoek van al dl» romantisch-fantastischo, dat naar Merijntje Gijzen grijpen deed. Kees Is de zoon van heel eenvoudige Amstcrdam- sche burgermenschen. Zij hebben een schoenwinkel, gaan langzamerhand in hun ncgotio achteruit cn t wordt fijn gevoelig verteld door Thljssen, hoo die stadige achteruitgang zich in 't gedachtcnlcvcn van Kees weerspiegelt, al kan hij er met zijn kinderziel niet recht bij, wat er zich precies achter de coulissen van vaders en moeders bezorgdheid afspeelt Maar meeleven doet hij van uit de verte, vun uit kinder land. En hij ervaart ook dc tragiek, dat zijn ouders in „onmin" leven met dc grootouders; dapper neemt hij het voor zijn vader cn moeder op. Want Kees Lh gaaf in zijn trouwe aanhankelijkheid aan zijn ouders. Hij is Hink, heelemaal niet sentimenteel; hij aan vaardt, zooals een kind aanvaardt, al wut er zich in het gezinsdrama afspeelt rondom hem heen en waarin hij zijn eigen hem zelf niet recht duidelijke rol te spelen heeft. „Jaapje" van Van Looy is anecdotisch gezien In het milieu van het weeshuisleven, maar van karak- tergroei is daarin geen Rprake. In Kees dc Jongen boeit dc groei van de jongens ziel in de sfeer van 't heel gewoon, nu cn dan ook buitengewoon gebeuren: liet hoogtepunt van het bock. dramatisch gesproken, is daar, waar Kees' Vader op sterven Hgt. Sober cn diep ontroerend tevens is t' mo ment weergegeven, waarop Kees zijn vader tracht tc troosten en omgekeerd de vader voor zijn jongen zich moedig toont en den ernst van den toestand ver bergt. Hoe echt van xoo'n kordaten jongen, dat hij cr niet „aan" wou; vader mocht, vader zou niet sterven. En als hij, bij zijn oom cn tante slapend, in den nacht «lat vader sterft, zijn oom hoort vertellen, «lat 't „af- gcloopcn" is, luistert hij dat gesprók af en barst uit in den kreet van ontzetting, tegen den «.nvcrmijdelij- ken slag in: „Jc liegt het, je liegt het!" Zoo zijn wij, grootc menschcn, «x>k; als wij cr niet „aan" willen, dan hoeten wij de ontstellende waar heid „te liegen". Maar ook in dit opzicht uit het kind zich spontaan; houdt zijn geluk vast, om al is het slechts in den droom, do werkelijkheid tc ont vluchten. Theo Thijssen is openbaar onderwijzer geweest; hij schreef ook twee romans, waarin hij niet de gezins sfeer, maar dc schoolsfeer, die der klasse, weergeeft. Ook daarin toont hij zich een voortreffelijk psycho loog, die dc zielkunde der menigte («te z.g.n. psycho logie de la foule) „door" heeft: hij kent z'n pappen heimers, zooals ze daar samen vooT hem leven en bewegen in 't dwangbuis van de schoolw et, van welk dwangbuis een onderwijzer als Thijssen nog wel een „draaglijk" pakje wist te maken. Maar: hij is neu traal, ijzig neutraal gebleven ten opzichte van «le religie. Zoo is in „Kees dc Jongen", een boek van een kind met zoo sterke fantasie begaafd, angstvallig ver meden hut vragea naar «k boogere dingen dan die van deze wereld: Kees de Jongen blijft even absoluut buiten allo sfeer van godsdienst, als Merijntje Gijzen er aldoor in betrokken is. Wel kenmerkend voor den man en do sfeer van do neutrale school. Maar ook: we voelen zoo'n tragische leegte in het leven van Kees, vooral als de dood bij zijn ouderlijk huis aan« klopt: niemand die hem troosten kun. En in den roman „Dc Gelukkige Klns"^J>eschrijft Trijssen het geval van een jongen uti zijn klas, een mismaakt ventje, die in het ziekenhuis terecht komt en sterven moet En dan voelt hij, dc schoolmeester, als hij min dien armen jongen denkt, zijn dagelijksch ploeteren met zijn klos: beuzelarij, niets dan beuze larij. Tegenover den dood voolt de Schr. al dat dage lijksch gedoe zoo nameloos onbeteekenend. En hij roept uit in een soort fatalistische wanhoopsstem- ming: „Wut een gruwcllkc machteloosheid, zoodra het leven «naar even ernstig togen ons wordt". In deze uitingen wordt blootgelegd wat onze hoog- geloofde cultuur zoo menig kind heeft ontnomen: den weerstand tegen het levensleed, tegen den dood, die alleen in de religie gevonden wordt Het is een eer lijke bekentenis van de kunstenaarsziel, die in haar openheid het heimwee verraadt naar zekerheid, naar vastheid te midden van den gruwciijkcn ernst van het leven. Onzo tijd kent dit tragische conflict: «enerzijds wordt sinds „kinderland" werd ontdekt, ontzaglijk veel voor het kind gedaan, anderzijds cischt de top zwaar geworden cultuur, zooveel van het Intellect, met name van de rijpere Jeugd, dat er van een blij«J onbezorgde jeugd geen sprake meer is; overladen als dc onderwijsprogramma's vaak zijn, zucht het kind onder den lost van het huiswerk. Een verzuurd ratio nalisme tiranniseert ons allen. De zoo even genoemde romanschrijver Theo Thijssen beeft in zijn jongste werk „Het Grijze Kind" den leugen in menig gezin, door dit conflict ontstaan, onbarmhartig gegcescld. Hij laat daar, een origmeclc vondst van dien auteur, een kind zijn eigen leven beschrijven in een gezins milieu, waar aldoor de „streberei" do verhoudingen verpest; het kind wordt „grijs" genoemd omdat het herinneringen heeft uit vorige levens, een soort reïn carnatie-geval zou men haast zeggen, maar 't is slechts dc ironisch bedoelde opzet van T verhaal. Dat kind wordt onmogelijk in de samenleving, komt terecht ia een krankzinnigengesticht Hoofd bedoeling van den auteur was: aan de kaak to stellen hoe veel ouders willen geuren met üc be gaafdheden, al of niet aanwezig, van hun kinderen en deze er ten slotte dc dupe van worden: zenuw lijders, ontwrichten. Dc geestige schrijver heeft „het grijze kind" dim leugen van zoo'n „opvoeding" zelf doen ontmaskeren in een auto-biografie. Een ander niet ininder ontstellend tragisch conflict van dezen tijd is: dat in dc eeuw van het kind het' kinderleed schrijnender en meer invretend dan ooit de kinderziel teistert We denken aan de verscheurdheid van liet huwe lijksleven in zoovele gezinnen cn aan dc zedelijke ruïneering van zoovele kinderzielen, die daar het noodwendig geval van is. Jo v. Ammere—Küller geeft die ontbinding weer in 't derde deel van „De Op- standigen", hoewel het leed van de kinderen om do verwijdering tusschen vader on moeder daarin niet zoo diep gepeild wordt als b.v. door fna Boudicr— Bakker, in een van haar schetsen, waarin zij een jongen, wonend bij de moeder, doet hunkeren naar den dag, dat hij weer eens bij zijn vader wezen mag, een „gescheiden" man. Dat is de pijn van een kinder ziel in de twintigste eeuw, waarin het huwelijk laag getaxeerd wordt En de literatuur die t kind betrekt in de zedelijke ontaarding van het huwelijks- en ge zinsleven, ia een boetcprcdiking tot den modernen mensch, of hij er zich tot zijn leering cn hekecring, in spiegelen mocht Anker Lanen, «1e schrijver van het onlangs in deze kolommen besproken „Heiliging" schreef een boekje getiteld: Het Opcne. Het is ecu soort geloofsbelijdenis, vaag-pantheïstisch, over 't onbevangen zich openstel len der ziel naar de eeuwigheid, als een bloem naar dc zon. Het is een pleidooi voor dc levenshouding, die den kunstenaar van nature eigen is: het openstaan in ontvankelijkheid voor de inspiratie uit „overluchtsche streken". Ook het kind kont op zijn wijze die ontvan kelijkheid: 't heeft een open venster naar Boven. Het kind van God, dc wedergeborene, bezit die ont vankelijkheid niet als een gave der natuur, maar als een bizondero genade Gods. Dc godsdienstpsycholoog William James spreekt van „once-born" en „twice-born"; de once-born-ziclcn zijn bij hem die, welke geen wedergeboorte geen bo- kcering noodig hebben. Hij ziet voorbij bet principi eel onderscheid in levenshouding tusschen wie wel en wie niet twice-born, wedergeboren is. Dc eerste kent den verborgen omgang met Go«l en beseft tevens den afstand, de laatste zoi'kt dien omgang maar vindt hem niet, omdat dc afstand niet wordt ervaren, dc „breuk" niet werd erkend. God blijft voor dc „oncc-born"-ziel de Onbekende, en zoo is in «ie Moderne literatuur al dat verheerlijken van D 79 LETTERKUNDIGE AANTEEKENINGEN MATERIEELE ZIJDE VAN HET KUNSTENAARSBESTAAN. Frcdcrik vaai Eedcn heeft in zijn cursus Literatuur en Lecen indertijd inzake dit onderwerp eenigc juiste opmerivingen gemaakt Hij voerde daarin n.l. het pleit voor een kunstenaarsbestaan zonder dc meestal in onzen tijd daaraan verbonden kommerlijke sociale omstandigheden. „Literatuur en Kunst aldus Van Eeden zijn «dc natuurlijko uitingen van een krachtig loevende, welvarende mcnschheid. Zooals het voogclgezang de Uiting en mededccling van het voogelgeluk, zoo is kunst cn literatuur de uiting cn mededccling van het ancnschcn-geluk. Maar cevcnals de voogcl een zeekeren oovcrv'.oed moet hebben oen tijd tot zingen te kunnen vinden, zoo moet ook de mensch vrijen tijd hebben, om zijn geluk het hoogste wat hij op oardo bereiken kan te uiten en mee te dcclen. Zoo lang echter do mensch gebrek lijdt, te kort heeft aan voedsel, wooning cn kleeding zoolang kan hij geen schoonheid scheppen cn bewonderen. En wol daarom niet, dewijl zijn lagere begeerten niet lot rust zijn. Die lagere begeerten moeten eerst gestild worden, dan kan de mensch zijn aandacht gecvcii aan schoonheid en aan een waardig lecvcn." Deze beschouwing lichelst veel waarheid. Alleen zou opgemerkt kunnen worden, dat ook hier de uit sonderingen den regel bevestigen. Multatull schreef met een leege maag or. van kou verstijfde vingers x»jn meest gewaardeerde bock cn menig artiest wordt door stoffelijk gebrek gedrongen, gedwongen vaak tot scheppen. Het is soms het beste werk dat ouder hoogdruk tot stand komt. Met dat al, kan aan van Eeden grif worden toege geven, aat hct.gewcnscht is dat de kunstenaar, die mede de hoogcre goederen en cultuurschatten der gemeenschap voortbrengt, niet al te zeer onder mate- ricelc zorgen gebukt gaat Het is oorbaar, dat die genen, die de kunst dienen, ook van do kunst leven. En Indien mogelijk, op cenigszins onbekrompen wijze. „Het algemeen gevoelen is, dat dc kunst moet •taan loovcn bet materieel belang, boovcn geld kwesties en handelzegt Van Eeden. Nu leert echter de practijk, dat vele kunstenaars niet ot ternauwernood van hun kunst kunnen be staan. En dat is tc meer het geval met letterkundi gen, welke het geluk of ongeluk hebben tc wonen in een klein taalgebied, als b.v. Nederland. De enkele gelukkige auteurs van mode-boeken, van welke het publiek druk na druk opneemt, hebben een onbezorgd bestaan, gelijk een A. M. dc Jong, die aan zijn schandelijk populaire Merijntje Gijzen» Jeugd een kleine ton moet hebben verdiend. Maar voor de anderen (zelfs stylisten van de «erste grootte als een Jac. von Looy cn Arthur van Schendcl) is het totaal onmogelijk dat hun kunst hen materieel kan onderhouden. Een gevolg daarvan is dat sommige kunstenaars hun kunnen tcrwillo van *t matcriëelc forcecrcn; door journalistiek, kritiek enz. het ontbrekende tot levensonderhoud trachten aan te vullen, maar in den regel boet daanloor de literaire productie aan betreken is cn zuiverheid in. Is het daarom niet gcwcnscht dat de kunstenaars, welke inderdaad tot dc geestelijke cn culturcelc vor ming hunner mcdemcnschcn zooveel bijdragen door dfi gemeenschap worden gesteund? Bené de Clcrcq heeft nog voor kort deze hulp ver dedigd. Zijn gedachtengang is aldus: In vroeger tijd genoten dc grootc schilders, musici, letterkundigen menigmaal milde steun van machtige inaccenaten: koningen, prinsen, hertogen, pausen, bisschoppen kloosters. Dat is afgeloopen. Wat zien we nu? Dc regeeringen, ook daar waar een ministerie van kun sten bestaat, bctooncn zich onverschillig tegenover kunst en kunstenaars. Heeft de liberale Thorbcc-ke niet geoordeeld dat kunst geen regeeringszaak is? Neem nu eens aan, dat cr op de gebieden van lite ratuur, schilder- beeldhouw- cn toneelkunst een twee honderdvijftig kunstenaars gevonden worden die dien Haam verdienen. Indien dan ieder hunner jaarlijks van rijkswege een vergoeding ontving van zegge tweeduizend gulden, dan zou daarmee een half mil- lioen gulden gemoeid zijn. Vcrmccr's Melkmeisje, dat in 't Rijksmuseum hangt, heeft evenveel gekost En daarmee zouniet één kunstverzamelaar rijk worden, maar twee honderd vijftig geestelijke arbei ders waren in staat gesteld, om een heel jaar te werken. Tot dusver het idéc, .lat, hoe aanlokkelijk het ook moge zijn cn hoe gaarne men dezen cn genen sympathicken kunstenaar de bateu ervan ■toge gunnen, toch onaanvaardbaar m. Wat de heer Schouten vóór nu Juist tien Jaar ln De Ster opmerkte over de verhouding van overheid cn kunst geldt ook voor die van staat en kunst- voortbrengers: „de overheid mist dc kwaliteiten, die volstrekt noodig zijn om tc kunnen beoordeelen wat kunst genoemd mag worden" Wat de een hemelhoog verheft, vertrapt de ander. Subjectieve kunstbeoor- deel in g zou over gcldelijko steun beslissen èn mogen niet veronderstellen dat b.v. alle liberale hccrcn met stem in 't kapittel even zeer politieke ethische onpartijdigheid in acht zouden nemen als indertijd do Christelijke minister De Visser! Maar zelfs ook die laatste naam is op dit terrein een baken in zee. Do Bcgccring heeft indertijd aan enkele tach tigers een ondersteuning von f 1000 geschonken maar de toen gevolgde tactiek is van dien aard dat we ze allesbehalve kunnen bewonderen. Van Eedcn b.v., die inderdaad (als er nu sprake la van „ondersteu ning") deze méér dan noodig heeft, kreeg twee jaar achtereen die duizend gulden maar op tegenspraak van een „vriend" werden ze hem weer ontnomen. En Couperus, één der gefortuneerdstc romanciers stortte het bedrag eigener beweging terug. Gegeven nu de bezwarende of harde materiëele positie, waarin sommige waarachtige èn echt-Neder- landsche dichters en schrijvers verkecrcn èn de on mogelijkheid cn ongcwenschthcid hen door den Staat te d«jen onderhouden, komt dc vraag op: wat dan? Behoeft dat nog een vraag te zijn? De beste ondersteuning die men den kunstenaar kan bieden is dat men zijn werk koopt, geniet en propageert. Duarom moeten we den strijd strijden het goede, kunstvolle Nederlandsche boek. Weg met de massa uit het Fransch, Duitsch en Engelsch vertaalde rommel I Weg met de massa maak- en cliché-romannetjes van dubicusc strekking cn stum- perigen stijl! Maar ruim baan voor dót werk, dat goed en artistiek beide is. Dat een in zijn wezen zóó door-en-door voos bock als Merijntje Gijzen wordt opgelegd druk na druk is een ontstellend tecken, dat er in ons land ten dezen opzichte nog veel te verbe teren valt. „Het is te bejammeren, zegt frater Vreeswijk te recht, dat dc schoonheid nog altijd voor wansmaak wijken moet. Ofschoon wij genoeg goede kunstenaars bezitten, ziet men overal scheppingen verrijzen, die slechts wangedrochten zijn. En deze verarmen den geest van het gcloovigc volk cn den nooddruft van het talent". Heeft dus het talent als vergoeding voor de geeste lijke en ae8lhctische verrijking van den volksgeest recht op waardcering der gemeenschap, een waardee ring, die zich allereerst daadwerkelijk moet uiten, dc gemeenschap worde zich steeds meer bewust haar verplichting door de werkelijke, zuivere kunst tc protogecren, niet slechts haar eigen cultureele welstand te bevorderen, maar ook de produccerders daarvan een inenschwaardig bestaan te verzekeren. MERIJNTJE'S POPULARITEIT. We gewaagden hier boven van «k populariteit, die op het oogenblik In ons land (ja, zoowaar begint de roem van dit werk ook al in 't buitenland dóór te dringen!) Merijntje Giftens Jeugd geniet. Het is niet onze bedoeling thans den cyclus te be spreken. Alleen stellen we dc vraag: uit welke fac toren moet de opgang verklaard worden, die het boek heeft gemaakt? Of is d«*ze geheel toevallig? lienlge losse opmerkingen mogen hier een plaa! vinden. le. Er is in de laatste jaren een vrij grootc kring mensclien, Jntcllcctueelcn en wot het air aan neemt dit tc zijn, die liet als tot den gooden toon behoorende achten te zijn mee te praten over kunst en literatuur. Als beschaafd mensch dient men van de moderne literatuur toch een en ander af tc weten, en belangstelling te toonen voor literaire evenemen ten. Men behoeft slechts even op een bepaalde kwes tie wat dieper in te gaan, om ras tc bemerken, dat veler literairo Interesse weinig meer is dan conver satie-interesse. De literaire conversatie van deze in- wczcn-vaak-zeer-onliterairc menschcn aast en vege teert op het modc-boelc. Het mode-boek gelezen tc hebben, geeft waarborg over de contemporaine let- teren te kunnen meepraten, geeft den schijn dat I men „bij" is. I Nu volgden een paar jaar geleden deze op-cens- I aiom-bcsproken mode-boeken elkaar vrij snel op: Francesco, Droomkoninkje, Vuurvlindertje, Opslandh- gen. Maar Merijntje Gijzen kwam op een moment, dat die stroom even ophield en bleef gedurende zéét langen tijd het laatste. Eigenlijk is 't nóg liet laatste. Want Tantalus, ofschoon veel gelezen schijnt het ten dezen.tegen De Opstandigen te moeten afleggen. Merijntje Gifzen, aldus constatecren we, werd als mode-boek niet direct door nieuwe verschijningen verdrongen, maar had rustig den lijd zirh n'om 14 verspreiden. 2e. Dc Jong heeft het getroffen met zijn uitgever. Er zijn een paar uitgevers in Nederland, die er de taktiek op nahouden van tijd tot tijd op een enkele hunner uitgaven alle kracht te concentreeren. Zon ook heeft Qucrido voor Merijntje een enorme propa ganda gemaakt. D*t deze voor de verspreiding van beteekenis is, blijkt b,v. hieruit, dat mevrouw Van Nes Uilkens' eerste en boste boek bij Elsevier dobbe ren bleef, maar haar véél zwakker Duikelaartje bij Holkema en Warendorf in betrekkelijk korten tijd tien drukken beleefde. 3e. Na deze dingen, die met 't werk ma ^^ianig niets to maken hebben, wijzen we op de litels. D«9 ondertitels Het Verraad, Flierefluiters Oponthoud, Onnoozele kinderen, ln den draaikolk zijn suggestief en aantrekkelijk. In het eerste deel komt een vrij romantisch avon* tuur voor van den kleinen broekeman met mevrouw Walter, Oons Liovrouwke. En dan zegt de Schrijver dat deze vrouw Merijntjes naam zei „op vreemdsoor tig-Liefkozende wijze". Er zit inderdaad in dat woord „Merijntje" een hooge, heldere, toch melodieuse klank, die do ooren aait. Deze naam is vrij van tè smelteriga wcekelijkheid, doet iets doortrillen van ingehouden kracht en mannelijkheid. 4e. Bezien we den Inhoud, dan moet voetstoot* worden toegegeven dat Do Jong een schrijver met talent is. Hier en daar bereikt zijn kunnen prachtige dingen. Ieder deel vertoont weer een apart cachet. Romantiek is er in het eerste, veel humor in bet tweede, pathologie in het derde, sociale kwestie ul liet laatste deel. Een ruime afwisseling van onder werpen, gegevens en tafereclcn dus binnen *t kade* van een kinderlovcn. 5e. De Jong eet van twee wallen. Hij doet nu oa dan verbazend literair en tracht zoo de argelooze 1 iterators op zijn hand te krijgen. Aldus begint Het Verraad: „Er lag een blauwe doom over de boom groepen rond de verre boerderijen en zwaarmoedig droomde het oude rood der daken danrtusschen. Diep stond heel de hemel open ln een doorzinderd. glan zend azuur, onpeilbaar. Slechts hingen, heel hoog» een paar lange, wonderlijk gerekte vee ren fijnstrepig uitgewaaid". Is dat niet fijnstreperig literair? Dat „doom" sq „azuur" vooral! Jammer alleen, zegt Jan Ubink »n De Kemphaan, dat beel deze natuurimpressie vaJsch Is: „Drie dingen zijn in deze «innen met elkaar in tegenspraak. Blauwe doom, doorzinderd, glanzend azuur cn windveeren komen nooit ln één landschap tegelijk voor. Bij een blauwe doom wordt bet azuur paarsachtig, in geen geval glanzend, terwijl wind veeren verschijnen in een lucht, waarvan dc kleu* naar mclkblauw overgaat Tóch vinden velen Dé Jong's literaire taal prachtig! Ge, Maar Dc Jong dingt ook naar de gunst van d« stiekumc gnuivers om het rauwe en gepeperde. Plat cn vulgair is Merijntje Gijzen soms. „Dc Jong, zegt Dr. P. H. Rittcr, heeft in dit bock de' grenzen gekend, waarbinnen kunst in Holland gedijt." Verschooning, heer Ritter, dc Jong heeft de grenzen gekend waarbinnen het publiek toestaat zijn primitieve gevoelens tc kittelen. 7e. De Jong is voortgekomen uit Heyermans, maak De Jong is als realist (bewust of onbewust) minder eerlijk dan Heyermans. Hij is realist, maar tammer, romantischer, spreidt over zijn geschrijf een zalveri^ sentimentcel sausje. De Jong preekt, in zijn genre dan, als een dolccren» de dominee, om in zijn terminologie te blijven. En ons volk, zelfs dat deel, hetwelk de kerk den rug toekeerde, is een leerstellig volk. 8c. Dat dc kerk den rug toekeerdeMerijntje ontzinkt aan het geloof. Is dat niet wat duizenden bij duizenden persoonlijk hebben doorgemaaktT Is d* ontwikkelingsgang van geloovig kind lot twijfelend<t knaap, die straks tot volbloedig ongeloof geraakt niet die van tallooze moderne menschcn? En behoeft het daarom te verwonderen, dat men die eigen er do- ringen, die eigen zielshistorie nog eens geobjectiveerd in een romanbecld opnieuw wil doorleven en gemo» liveerd zienDat laatste vooral?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 14