2C CRITISCHE KUNST. Dr. P. H. RITTER Jr. De Kritische Reis. Met bibliografische aanteekeningen van P. H. Muller. Uitgeversmaatschappij Holland, Amster dam 1928. Dat dr. P. H. Ritter Jr.- de hoofdredacteur van het IJtrechtsch Dagblad, gaarne reist, komt reeds uit in den titel van boekjes zijner hand „De kunst van het leizen", en „De 'jlende reis". Nu blijkt het opnieuw uit den naam dien hij aan dezen bundel literaire essays geeft, want zijn critisch werk vergelijkt hij bij •en reis. Dat hij een fijnen critischen geest bezit zal elk toe stemmen, die hem weieens hoorde spreken over ver schillende onderwerpen, in het bijzonder literair- aesthetische; of de artikelen van hem volgde in zijn blad. Wat nu de reis van zijn critischen geest langs de plaatsen der verbeelding, op de bergen der poëzie en in de landschappen van het proza, voor ervaringen •n gewaarwordingen heeft opgeleverd, is door den heer P. II. Muller geschift en uitgezocht; het wordt •ns in dit boek van meer dan 300 bladzijden, naar •ard en eisch verzorgd door de uitgeversmaatschap pij Holland, aangeboden. „De trckvogelnatuur van den essayist is een alge- steen verschijnsel", zegt dr. Ritter in zijn voorwoord. „Van Erasmus af tot Helman toe, stond naast de essay het valies. Geel, Huct en Potgieter zijn reizi gers geweest, die over boeken hebben geschreven, ilultatuli heeft veel gezworven, Van Deysscls gees tigste proza komt uit de badplaats, en wie zich oven Biet de jongste schrijvers van nu bezig houdt, hij weet dat ze nooit stilstaan". Dr. Ritter kon dezen reislust geschiktbotviercn door uit spreken te gaan, lezingen te houden voor het Nut •f de volksuniversiteiten. En zijn critisch schrijfver- langen werd door dat reizen weer aangemoedigd: hoe geestig geeft hij van zijn ondervindingen op zulke avonden verslag in zijn werkje „De lusten en lasten der redeneerkunst!" Welk een .•utilistisch" doel zelfs de ontspanning van het Eeizen voor hem heeft, kan ik het best laten mien met nog een aanhaling uit zijn voorwoord: „Reizen is de naam voor een bepaalde levenshou ding, die de essayist noodig heeft. Reizen is> met een beschaafden geest, intuïtief leven. De reiziger, die dc kunst van reizen verstaat, arbeidt niet in de eerste plaats aan de voorbereiding van wat hij gaat zien, maar aan de voorbereiding van zijn geest En wat hij gezien heeft, bereidt zijn geest vanzelf voor op nieuwe reisgencugtcn". Deze vernuftige acethcet wil op zijn geestelijke reis niet alleen de weelden genieten van verre uit lichten of schitterende panorama's maar door lan ger te blijven zien, komen tot de verrijking van zijn geest, die de verdiepte aanschouwing van elk ding, hoe leelijk en hoe gering het ook schijnt hem geeft. En hierbij staat hij tusschen den oppcrvlakkigen ge nieter en den overtuigden Christen. Hij komt veel verder dan de eerste, maar nog niet zoo ver als de tweede* die tot de oorzaak ziet, en weet: het is God, die elk ding draagt in Zijn kracht, door Wlen alles mooi wordt, en geestelijke vreugde en winst geeft- wanneer do ziel erin tracht te schouwen. Hij, deze gevoelige reiziger, is geen schoonheids aanbidder, geen epicurist van het schoone, maar een «eer intellectueel, scherpzinnig schoonheidsminnaar met een sterk ethisch besef. En daarom kunnen wij «ns aan zijn leiding toevertrouwen, mits wij hem vol gen als een gids, die onze aandacht we! in de juiste richting op de dingen betrekt, maar van wiens visie dc onze de eer en het voorrecht mag hebben, te ver schillen, omdat onze levensbeschouwing van zijn humanistisch getinte principieel afwijkt. Practisch jrfjn dc uitkomsten van beiderlei beschouwing vaak gelijk, doch in wezen blijft steeds het grootc verschil hesluan. „Mijn kritisch beginsel is: kritiek is kenschetsing" pegt dr. Ritter. ',I)e zoete sappen der bewondering en verheerlijking zullen daarom niet wellen uit deze kritische vrucht- maar evenmin willen dze kritieken «Jch aan polemiek te buiten gaan. Ik ben geen ontkc- tenaar van nieuwe bewegingen. Ik voel alleen maar neiging tot woedend verzet, wanneer dc zuiverheid van ons geestelijk leven al te zeer bezoedeld wordt, «ooals bij Casimir. Maar voor de rest ben ik het met den ouden Smit-KI'cinc eens: Alles interesseere ons. Kritiek is een subjectieve uiting binnen de sfeer der •bjectiviteit. De tijd waarin ieder kritilcus een kleine 3fan Dcysscl moest zijn, is dunkt mij, voorbij". Aan dit beginsel blijft hij gestadig trouw. Hij tracht met zijn scherp gestelde intuitie het karakter .van een werk te vatten, er een kenschets van te ge ven, met behulp van zijn analytisch vermogen en ■eherp verstand, om dan de plaats van dat kunst product in do ethiache en aesLbelische omgeving van onzen tijd te bepalen, waartoe zijn uitgebreide kennis en voorname eruditie hem in Btaat stellen. Reeds in die kenschets, die alle goede critiek in dc eerste plaats betracht, wordt ons ook de criticus be kend. Want hoe hij ook naar objectiviteit streeft, cn deze auteur bereikt in dit opzicht een eerbiedwaardige hoogte, toch blijft ook zulk een karaktcrisccring sub jectief, persoonlijk, en reeds daarin wordt het oordeel van den criticus duidelijk. Vanzelf zullen dus reeds uit de kenschetsing ,-de zoete sappen der bewonde ring en verheerlijking" of een onopzettelijke pole miek voortvloeien. Waarom zegt de schrijver dan- dat dit niet gebeurt? Ik geloof, dat het zijn verlan gen is naar zoo groot mogelijke objectiviteit, dat hem hier parten speelt. Hij stelt een ideaal, dat, gelukkig, niet geheel door hem bereikt wordt. Want een ken schets zonder het persoonlijke van den criticus zou koud en verstandelijk zijn. Toch bindt hij zijn lust tot lyrisch uitzeggen van de ontroeringen cn overwegingen, die de ontmoeting met een literair kunstwerk in hem doet opkomen, sterk in. Nergens laat hij zich bewonderend of ver heerlijkend gaan. Zijn bewondering of afkeuring blijkt dan ook onmiddellijk uit de kenschets, en hij tracht ernaar, deze zoo zuiver-redelijk te doen zijn als mogelijk is, zonder overwegende gevoelselementen er in toe te laten. „Dit verschrikkelijke boek, heeft ons zoo aangegre pen, dat het dagenlang als een donkere schaduw over ons leven lag"- erkent hij van een werk. Echter gaat hij dan niet door met hierover uit te weiden. Onmiddellijk bepaalt hij zich weer bij zijn eigenlijk onderwerp; hij staat zichzelf niet toe, zijn persoon lijke gevoelens daaromtrent te verwoorden- moor zoekt een algemeen objectief inzicht te geven in liet werk. Hij bereikt dit telkens op andere wijze. Zooals op reis nu eens de aandacht getrokken wordt door een bepaald punt van het landschap waarna ze verder gaat naar het totaal, dan weer het geheel eerst wordt gezien, en de oogen vervolgens dwalen langs de ver schillende bijzonderheden; terwijl den oenen keer de lichtval op één plek ons bijblijft, en een andermaal dc verschillende gewaarwordingen die een uitzicht ons geeft, culminccrcn in een sterk gevoel dat her innert aan andere dingen zoo schenkt ook deze critische reis afwisselende inzichten. Maar steeds is er een doordringen tot de kern, een intuïtief grijpen van de hoofdzaak die hij soms ook op dc kleine en haast verscholen plaatsen van een boek verschalkt Hij geeft een idee van het werk, bij do poëzie door een karakteristiek van den dichter en een onder zoek naar vraagstukken dia hij stelt to doen uit- loopen in of vergezeld gaan van een waardeschatting zijner verzen; bij het proza door een korte weergave van den uiterlijkcn verhoalsgang, al of niet ingeleid door eenige nlgemecnc beschouwingen, te laten vol gen door een toetsing van wat bereikt werd, aan de aesthctisch-cthische idealen. Vaak komt hij tot duidelijker kenschetsing door vergelijking van een dichter met andere poëten, of van den eenen roman met den anderen. En ten slotte schat hij van elk werk zijn waarde cn plaat* in het grootc geheel der cultureclc wereld, en mitsdien ook in dat van het leven cn d e wereld. De critiek heeft bij dr. Ritlor dus een dienende, geen scheppende functie. Hij acht liet niet noodig, dat door dc hartstochtelijke bewogenheid van den criticus-kunstenaar een nieuw, een critisch, kunst werk ontstaat. Dat was het doel van Van Deysscl c.s., die over een onbeteekenend werk crlticken konden schrijven, welke ontlading waren van hun passie voor de schoonheid. Bij hen was het boek dikwijls slcohts aanleiding tot een critiek en geen voorwerp daarvan. Ook verschilt hij met Dirk Coster, die van oordcel is, dat dc criticus „waarheden over kunst cn leven zoo zuiver cn volkomen mogelijk tracht uit te spre ken", cn als eisch van de „waarachtige essay" stelt, dat zij geve „een samenklank van den schrijver cn den beschrevene, en hunne historische verhouding tot het gedachteleven van hun tijd." Bij Van Deysscl ligt het middelpunt in den criti cus, bij Dirk Coster tusschen criticus en den kun stenaar of hot kunstwerk in, bij Ritter in het kunst werk of den auteur. Ritter is dc reiziger naar het hart van den kunstenaar. En omdat hij zialj niet aan don omtrek ophoudt of staan kan blijven bij een mooicn volzin, is zijn critiek ook ethisch gericht. Zijn kenschetsing is zoowel een karakterlseering van het onderhavige werk naar het acsLhetisr'-e, als naar liet ethische, en dit van het humanistische standpunt, zoodat zijn critiek het resultaat wordt van de toetsing aan dc strenge nonnen van schoon heid en harmonie, en daarnaast aan de idealen van het goede en ware, van dc zuiverheid des geestelijken levens. En deze tweeërlei toetsing is feitelijk de wer king van eenzelfde critisch besef naar twee verschil lende zijden. Wanneer hij dan ook neiging gevoelt tot woedend verzet indien de zuiverheid van het SSS,',','SSSSS,'SSSSS,'S,'SSSSSSSS,','SSS,','SSS HET WAS SLECHTS... Het was slechts een zonnige glimlach, het was slechts één vriendelijk woord, Maar 't verdreef toch droevige neevlcn en 't heeft sombere gedachten verstoord. Het was slechts een hartelijk knikje, de troostende druk van co hand; toch was 't als dc boog in de .«.lken, die Hemel en Aarde omspant. Een glimlach kan smarten verzachten; een woord kan bevrijden van druk; een handdruk kan zonden verhindren, vernieuwen geloof cn gelukt Het kost u zoo weinig te geven woord, glimlach, en helpende hand. Doch arm en koud is uw leven, als hij niemand zulk troosten belandt. geestelijke leven wordt aangetast, dan geldt zijn ge voel van wrevel zoowel het aesthctische als het ethische. Daarom kunnen wij zijn c rati eken zoo goed waar- deeren cn zelfs gebruiken voor de bepaling van onze houding ten opzichte van een kunstwerk, mits wij voor ons zelf dan nog rekenschap geven van wat ons Christelijk oordeel bovendien te zeggen heeft. Maar zooals gezegd, practisch hebben zijn en ons stand punt vaak dezelfde beschouwing ten gevolge. Terwijl Van Deysscl en Dirk Coster weinig of geen rekening houden met het publiek, betrekt dr. Ritter die imrtiers in de krant voor zijn lezers van allerlei slag, cn dus niet alleen kunstzinnig ontwikkelden schrijft, dit wel in zijn critische werkzaamheid. Hij gaat niet uitsluitend na in hoeverre een kunstwerk voor hem voldoet aan zijn critischo normen, hij vraagt zich ook af, wat het bctoekent voor het grooto publiek, voor het leven in de breedte. Hij ziet „do letterkundige kronickers staan als de bedienden in het warenhuis van ons leven, met uitgestrekie vin geren: heeft u dat al gezien? Tweede étage, links. Zielcspijzc. Nieuwgekruid." En zijn critiek op Gouden Teugcis verontschuldigt hij met dit begin: „De letter kundige kritiek heeft zich met den smaak van het publiek in te laten. Dat de mensclvcn grijpen naar een boek is voor haai van evenveel beteekenis als zijn letterkundige waarde." Even sterk als naar dc kunstwaarde vraagt hij naar „hetgeen wij begceren in letterkunde verwozem lijkt tc zien." En zijn genoegen beleeft hij niet aan „al die kille, liooghartige schrijvcre," die „dieper in het leven groeven dan het gebied, waarop de Neder- landsche mcnsch van dezen tijd tot medeleven in staat Is", maar aan „Mcrijntjc Gijzen", waarin „wij eindelijk begroeten datgene, waar wij al die lange, lange jaren naar hadden gehunkerd," en dat „zal blijven voortleven om zijn maatschappelijke waarde. Hetgeen iets anders beteekent dan geestelijke waarde, ja, aan deze laatste min of meer tegenstrijdig is." (Door mij gecursiveerd). Deze trek in hem leidt hem ook tot een in dezen gedaahtengang begrijpelijke, maar uit artistiek oog punt gezien wel wat onredelijke boutade: „Waarom geeft de meerderheid van onze romanschrijvers toch altijd aan haar helden een onbezorgd materieel be staan? Het is gelogen, het blijft exceptioneel, al stre ven de heeren dan naar het gemiddelde. Voor de overgroote meerderheid der mcnschcn is het grooto bijkans eenige levensprobleem, lioc zij hunne belas tingen zullen betalen en hun kruidenier." In den goeursiveerden zin wordt duidelijk welk nadeel zulk een besohouwing heeft: een verlagen van het ideaal, een rekening houden met iets, wat tot een andere sfeer behoort don de kunst, n.l het nut Echter strekt het dezen criticus tot eer, dat, hoewel hij ook dit in zijn gezichtveld betrekt dat bewijst zijn sterk sociaal medeleven als mcnsch hij toch de artistieke, dus geestelijke waarde het hoogst telt. Dit bock is in vieren verdeeld. Het opent met vier analysecrendc opstellen van „den stijl der oude ren", cn wel dien van C. Busken Huct, dr. A. Kuyper, jhr. mr. A. F. do Savornin Lolunan en prof. 'Jr. Albert Vcrwcy. Dit is ontledend werk van hoog ge halte, dat ons uit den stijl tot het karakter der schrijvers doet besluiten. Met een fijnzinnige teckcning van de richting der hedciulaagsahe poëzie, geïnspireerd op de ideeën van ALbcrt Vcrwey vangt het tweede gedeelte „Heden- daagscho lyriek" aan, waarin dan verder van elf dichters, aan wier hoofd Albert Vcrwey staat, oen bundel uit den laatstcn tijd wordt besproken, cn tot slot Dirk Coster's bloemlezing van 100 verzen wordt gecritiscerd. Het derde en omvangrijkste deel geeft „Roman cn novelle in onze dagen". Boeken van achttien auteurs worden hier voor ons uitgestald in essays van door gaans niet meer dan enkele bladzijden, in hun kort heid zeldzaam raak en recht op het doel, de juisto kenschetsing, af. Als vierde deel zijn opstellen over roven essayisten, LETTERKUNDIGE >33000000000300600»00< OP BEZOEK BiJ EENTERDOOD VEROORDEELDEN DICHTER. Dr. Rcné de Ctercq is (bij verstek) tertloodveroor deeld door 't Belgisch gerecht. Ge wéét dat, maar ge zood: er toch even bij u zelf om moeten lachen, als ge tegenover dezen gullen, hartclijkon en ocnvou- *tgcn man zit en hem met zijn melodieuso stem en niONii i>£ CLBUGQ. warmen blik hoort vertellen van dc dingen, die hem het naast aan 't hart liggen hein dierbaar zijn boven al, ware het niet, dat er even bitterheid in u oprees omdat men in naam van de gerechtigheid dezen ■icnsch zóó groot onrecht heeft aangedaan. België heeft zich vermeten een man het recht op het loven tc ontzeggen, die eens rijn lof in hoogen toon gezongen heeft: BKLGIE BOVENAL. Midden groote landen iigt ons kleine land, als in gouden randen echte diamant llooge hoornen, blijde stroomen, duin cn zee, en berg cn dal; yvcrkolijkhefd der zoetste, droomen: België, België bovenal! Den trcurlgcn inbed heeft dat bezongen België ge had een man 't roobt op hot leven te ontzeggen wagens gohrek aan waarachtige vaderlandsliefde, van wiens lippen het den koning toe jubelde: AAN KONING ALBERT. Wij zullen den Koning vieren, Den Koning in zijn land, Wanneer Hij, met luide banieren, Terugkeert, triomfeert. We zullen zijn roem verkonden In dc wijde wereld Gods. Hij liecft zijn volk gevonden, Albert, onze Trots. Spreek me niet van landverraad, Dcutschfrcund- Dehkeit en wat dies meer zij, die laffe, nagewau- welde aantijgingen van hen die een stok zochten om den Vlaming tc slaan: afgesteld word René do Clercq op een oogenblik toen hij nooit andore politieke ge dichten geschreven had dan b.v. Onder den llehn en de drukproef van Dc zware Kroon nog hij den Mi nister berustte. Hcctcn de beulen broeders, Wordt er een zwaard betrouwd, Eer nog dc tranen der moeders Eer nog do lijken koud? Geen vriendschap, geen vricndscihap, Goen vriendschap onder den helm! Wie met hen hand in hand kan staan Is in het hart een schelm. Duitscher, ruk met uw horden Zwijgend over den Rijn. Broeders willen we worden Als ge weer mensch zult zijn. Maar stel u gerust lezer, de terdoodveroordeling •an De Clercq was maar een gebaar, zij het ook van Sntcnsieven doodelijken haat Ware hij gebleven, lijk Dr. Bonns, zijn strijdbroedcr cn boezemvriend, men •nu de straf ook aun hém niet hebben voltrokken. België is liet land der gebaren (vijandige zoowel als Vriendelijke) bij uitnemendheid. LEVENSGANG. Dr. René De Clercq, Vlaamsch dichter en strijder, Behoren te Deerlijk (West-Vlaanderen) 14 Nov. 1877, frijn vader was vlaskoopman, zeeldraaier en herber gier; rijn moeder hield een ellegocderenwinkcl) stu deerde Germaansche philologie te Gent, promoveerde Én 1902, op een proefschrift over Guido Gezclle. Hij was achtereenvolgens teeraar aan het stadscollege te Kijvel (inet zijn grooten vriend, Dr. Aug. Borms), aan het Kon. Athenaeum to Oostende, aan dat te Bent, AANTEEKENINGEN I 1 aan dc Belgische School te Amsterdam (tijdens den oorlog 19141915). In October 1915 werd hij door de Belgische rcgecring om zijn Vlaamschcn strijd ont slagen. In den oorlogstijd, tot Juli 1917, verbleef hij te Bussum. Dan ging hij te Brussel wonen, waar hij Conservator van het Wiertsmuseum werd, en als activisten-leider ondervoorzitter van den Raad van Vlaanderen. In October 1918 moest hij, bij den terug keer der Belgische regeering, weer naar Noord-Ne derland uitwijken, en woonde er eerst opnieuw te Bussum, later te Amsterdam. Ln 1919 werd hij door de Belgische rechtbank, bij verstek, ter dood veroor- Als Vlaamsch strijder stichtte hij mede te Gent, in rijn studententijd „Jong Vlaanderen" later „de Witte Kaproen", was tijdens den oorlog eerst mede redacteur, daarna hoofdredacteur van „de Vlaamsche Stem", stichtte met prof. Bodenstein, Mr. van Els en Mr. A. J. van Vessem het weekblad „de Toorts" en het Maandschrift Dietsche Stemmen", was van 1917 tot 1918 hoofdredacteur van „dc Gazet van Brussel". Zijn voornaamste werken zijn: In Verzen: Dc Vlasgaard (1902, Tcrwe (1903), Ge dichten 1907), Toortsen 1909), Uit de Diepten (1911), De Zware Kroon (1915), Van Aarde en Hemel (1915), De Noodhoorn (1916), Tamar 1917), Maria Magda- lena (1919), Het Boek der Liefde (1921), De Mei doorn 1925), Kaïn, treurspel in drie bedrijven (Groot Nederland, 1927), Saul en David, treurspel in vijf be drijven (Opwaartsche wegen, 1928-1929). In hand schrift: Absalom, treurspel in vijf bedrijven. In Proza: Het Rootland (1911), Ilarmen Riels (1913), Het Zonnefluitje pseudoniem H. C. Jocsken, 1926), Een Wijnavond bij Dr. Aldegraaf 1927). Ver schijnt binnenkort een bundel schetsen: Te Lande. Verder vele strijdartikels o.m.: Havcrc tegen Vlaanderen. Meer dan 300 composities werden op zijn licdcr- tekstcn geschreven. Tijdens zijn verblijf in Noord-Nederland liet Dr. Rcné De Clercq, als autodidact-componist, een vijftigtal liodcren verschijnen, de meeste bij G. Als- bach cn Co. te Amsterdam. Ook schreef hij de muziek van twee zangspelen: Dc Gouden Vrouw (eigen tekst), Huibort Poot (gedicht door V.....). INZICHTEN EN UITZICHTEN. U is vermoedelijk reeds vroeg met dichten be gonnen? Toen 'k 18 jaar was verscheen er een klein bundel tje, meest over omlerwcrpcn opgegeven door dc leeraren van het college. Dat was in 1896. Die verzen hadden weinig te bcteekenen, maar waren meer dienstig als oefening tot ernstiger werk. Wel was het opmerkelijk, dat in dit boekje al op tc merken was de democratische richting, waarin mijn later leven cn werk zich verder zou bewegen. Het eerste serieuse bundeltje heette Echo's, niet herdrukt, maar waaruit later verschillende godichten in andere bundels terugkeerden. Hobt U een bepaalde voorstelling omtrent dc In vloeden die op Uw kunst hebben ingewerkt? Wat in leven en lectuur oefent eigenlijk geen In vloed uit op het denken en voelen van een mcnsch? Conscience heeft ons allemaal tot Vlamingen ge maakt, en eigenlijk tot kunstenaars en edele men- schen ook. Dc generatie, waartoe ik behoor, is door De Leeuw van Vlaanderen tot Flamingant gemaakt. En Gezclle natuurlijk, over hem handelde mijn proef schrift. Mondeling leerden wij veel van Hugo VeT- riest. allerlei over kunst in 't algemeen cn verskunst in 't bijzonder en Prof Fredericq, die me een kijk in de wereld gaf. Voor het proza was Multatulli van bclcckcnis. Dc tachtigers heb 'k wel gelezen, maar ze hebben toch hoegenaamd geen invloed op mijn werk uitgeoefend. Boven allen vereer 'k Goethc. Wat dc liederen betreft, deze sluiten zich nauw aan bij 't Middelcouwsch lied cn de latere natuur- en volksliederen. Uw poëzie ontstaat spontaan Onder sterke indrukken, onder een geweldige drang van vreugde of verdriet of iets anders. Ik ga niet aan de tafel zitten om een vers te maken. Het ontstaat onderbewust cn komt langzamerhand tot helderheid, heel vaak als 'k b.v. op straat wandel of in veld, weide en bosch. Schrappen doe 'k niet op papier, alleen in het hoofd. Welke lijn is er vanuit literair oogpunt door Uw werk te trekken? Oorspronkelijk ben *k een in hoofdzaak lyrisch dichter. Natuur- en volksliederen kwamen het eerst, daarna sociale verzen (Toortsen), later cn nog natio nale gedichten (De Noodhoorn). Maar er moeten nieuwe gebeurtenissen komen, die weer opeens een vers van de ecne of andere soort doen ontstaan, cn anders is het uit. Trouwens, dat is bij de meeste lyrische dichters zoo. Kloos en Helène Swarfch waren groote kunstenaars, maar een beletsel tot voortwerken was, dat ze lyrisch gebleven zijn, d.w.z. zich tot het scheppen van groot episch en dramatisch werk niet hebben iu staat gevoeld of niet hebben willen zetten. Gezelle ook was een door en door lyrisch kunste naar. Zoo gezien is het wellicht een geluk, dat Gazelle 30 jaar gezwegen heeft. Zijn prachtigste din gen kwamen juist na die periode. Was hij al dien tijd blijven doordichten, dan was hij misschien ook uitge schreven geraakt. Daarom die neiging bij mij te trachten gedichten te sthrijven, dio meer bouw ver- eischen. Rojjjans en drama's? Mijn eerste roman Ilarmen Biels was eon ernstig boek, half autobiografisch. Later meer liet satirische genre. De drama's zijn Saul en Duvid, Kaïn, in drie bedrijven, versohenon in „Groot Nederland" en Ab- sulom. dat nog niet gepubliceerd is. In stof en taai volgt U vrij nauwkeurig het Bijbelverhaal. De figuren in den Bijbel zijn zóó prachtig, 700 menschclijk ook, dat je er niet aan kunt gaan knueien. In tegenstelling b.v. met de Grieken waar men tc niaken krijgt met allerlei kleine goder in t menschcnleven ingrijpen. Kaïn heb ik uitgebeeld als een opstandeling, al» een revolutionair, die geen genoegen neemt met het b«- stuiu van God, maar zich verzet tegen zijn levenslot. En aan dat verzet gaat hij tenslotte onder. Bij Absalom is de geschiedenis wel oenij^zins uit gebreid en heb 'k er con idee aan ten grondslag ge legd. We zien namelijk dat vele koningen in de oud heid te gronde, ook zedelijk te gronde gaan aan hun Oustcrsch leven, speciaal aan de vrouw. Nu stelt de Bijbel het voor dat Absalom ondergaat ten gevolge van zijn eer- en hccrschzucht. Om politieke redenen volgt hij den raad van Achitofel op en newnt de 10 bij-vrouwen vnn zijn vader tot zich. Over den tijd van dit oogenblik af tot den slag in Efraïms woud zwijgt de Bijbel over Absalom s privé-lcven. Nu heb 'k het zóó voorgesteld, dat Absalom in dien tijd ver liefd geraakt op één van die vrouwen, waardoor luj de zorg voor zijn l.cgcr verwaarloost, wat dan mede straks zijn nederlaag tengevolge heeft. Op die wijze worden de oorzaken van zijn ondergang sterker nog en mcnschelijkcr cn wordt door 't drama ook opge wekt schrik én medelijden, wat door olie groote cri tici van Aristotcles af aan een drama als eisch wordt gesteld. Dat heb ik het boet in Lessing geleerd. Van dc tachtlgere „de kunst om de kunst" ie U geen aanhanger? 'k Sta geen didactische kunst voor, maar voel ove rigens hoegenaamd niet voor de theorie van inehlig. Ik hel, dat ergens zoo gezegd: „In de eerste plaats wil ik inhoud en eenvoud. Wat* heb ik aan ellenlange beschrijvingen om de beschrijving, ccn 9peelscJi ge speel inet klinkklank? Laat dc schilder schilderen, de componist muziek maken, niet de dichter mag zulks als zijn doel beschouwen. Dc zoogenaamde woordkunst moet noodzakelijk ontaarden in woordproal, woordgokunstel en erger nog. Spreekt vanzelf dat een schrijver moet meester zijn over de taal, evenals het vanzelf spreekt dat de schilder moet meester rijn over de kleuren, de musi cus over de tonen. Vakkennis trouwens behoort elk vakmcnsch te bezitten, doch de volmaakte vakiuensch is nog geen kunstenaar en vooral nog geen dichter". Zie. zoo lees 'k vandaag een sonnet, en 'k ïeg: goed! en morgen een en 'k zeg: ook goed en zoo voort Er rijn duizenden zulke sonnetten, maar er blijft me niets van bij. Dc poëzie rit 'm niet in gedicht, maar in den mensch die ze heeft gemaakt. Als "k Gozelle ge lezen heb, dan blijft me een indruk bij van «ben schrijver: een goeie mensch. Als ik Goethe gelozen heb. blijft ine den indruk bij van zijn univeraooto groote geest. Hoe oordeelt U over de allcrmodernsten? Ach, de mensohen willen steeds wat nieuws en schitteren met iets, dat nog niet gozien is. Maar het is de grootste kunst in eenvoud 't mooiste te maken. In gekunsteldheid iets te bereiken kan men mot wat inspanning veel gemakkelijker. En dat niouwo u doorgaans niet nieuw. Ziet U de toekomst van Vlaandcrens kuuot «n poëzie optimistisch tegemoet? Vlaanderen bezit krachten genoeg. En zullen loskomen ook. Nu ziet men een opschietenden boom beter tusschen kreupel hout dan in een bosch. Vlaan deren wordt door dc felle propaganda der fransche gedachte cn het drijven der franskiljons gedwongen zich te richten naar Nederland, terwijl anders zijn natuurlijke groei had kunnen doorzetten. Nu staat het voor me vast, dat Nederland en Vlaanderen éét» één zullen worden. IIoi', dat kan ik me nog niet geheel voorstellen, maar vermoedelijk zal de scheiding uit* gaan van de Walen. Als zij in Vlaanderen hun over wicht kwijt geraken, huhben ze geen belang meer hij 't voortbestaan van „België" en zoeken ze van wit aansluiting bij Frankrijk. Bij. een licrccniging der gescheurde Nederlanden zal Vlaanderen albotil tets inboeten van zijn naïcvitcit cn zullen sommigen mis schien 't Noorden gaan naapen. Maar de sterkste ele menten, dc echte kunstenaarstemperamenten komen dit weer teboven. Dc echte kunstenaar is daar waar naïef gevoelen met sterk weten en willen samen treft Bij 't scheiden vertelde 'k van een anderen Vlaming die me voor ecnigen tijd verzekerde: „Terugkeeren, voorgoed, zou ik niet, al kon ik in België eerste minister worden". „Al heb ik dan hier geen vaste maatschappelijke positie", antwoordde de dichter, ik evenmin. Wel zou 'k naar VI. terug willen, om ee te strijden, maar niet om er voor goed te blijven. Indien 'k diit deed, zou dat het zwaarste offer zijn, dat ik ooit aan VI. heb gebracht Nederland, iz nnja land gewonden". Bij 't afdalen van de trap komen me do woorden ia de gedachten van dit zijn lied: „Nederland, mijn land geworden Nauw had ik een terd getorden*) Op uw bodem, of ik wist: Niet verbannen zult gij leven, In uw Volk zijt gij gebleven, Sohoon gij 't land van Vlaanderen mist. terd getorden trede gedaan, stap gcMh

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1929 | | pagina 14