2C
CRITISCHE KUNST.
Dr. P. H. RITTER Jr. De Kritische Reis.
Met bibliografische aanteekeningen van
P. H. Muller.
Uitgeversmaatschappij Holland, Amster
dam 1928.
Dat dr. P. H. Ritter Jr.- de hoofdredacteur van het
IJtrechtsch Dagblad, gaarne reist, komt reeds uit in
den titel van boekjes zijner hand „De kunst van het
leizen", en „De 'jlende reis". Nu blijkt het opnieuw
uit den naam dien hij aan dezen bundel literaire
essays geeft, want zijn critisch werk vergelijkt hij bij
•en reis.
Dat hij een fijnen critischen geest bezit zal elk toe
stemmen, die hem weieens hoorde spreken over ver
schillende onderwerpen, in het bijzonder literair-
aesthetische; of de artikelen van hem volgde in zijn
blad.
Wat nu de reis van zijn critischen geest langs de
plaatsen der verbeelding, op de bergen der poëzie en
in de landschappen van het proza, voor ervaringen
•n gewaarwordingen heeft opgeleverd, is door den
heer P. II. Muller geschift en uitgezocht; het wordt
•ns in dit boek van meer dan 300 bladzijden, naar
•ard en eisch verzorgd door de uitgeversmaatschap
pij Holland, aangeboden.
„De trckvogelnatuur van den essayist is een alge-
steen verschijnsel", zegt dr. Ritter in zijn voorwoord.
„Van Erasmus af tot Helman toe, stond naast de
essay het valies. Geel, Huct en Potgieter zijn reizi
gers geweest, die over boeken hebben geschreven,
ilultatuli heeft veel gezworven, Van Deysscls gees
tigste proza komt uit de badplaats, en wie zich oven
Biet de jongste schrijvers van nu bezig houdt, hij
weet dat ze nooit stilstaan".
Dr. Ritter kon dezen reislust geschiktbotviercn door
uit spreken te gaan, lezingen te houden voor het Nut
•f de volksuniversiteiten. En zijn critisch schrijfver-
langen werd door dat reizen weer aangemoedigd: hoe
geestig geeft hij van zijn ondervindingen op zulke
avonden verslag in zijn werkje „De lusten en lasten
der redeneerkunst!"
Welk een .•utilistisch" doel zelfs de ontspanning
van het Eeizen voor hem heeft, kan ik het best laten
mien met nog een aanhaling uit zijn voorwoord:
„Reizen is de naam voor een bepaalde levenshou
ding, die de essayist noodig heeft. Reizen is> met een
beschaafden geest, intuïtief leven. De reiziger, die dc
kunst van reizen verstaat, arbeidt niet in de eerste
plaats aan de voorbereiding van wat hij gaat zien,
maar aan de voorbereiding van zijn geest En wat hij
gezien heeft, bereidt zijn geest vanzelf voor op nieuwe
reisgencugtcn".
Deze vernuftige acethcet wil op zijn geestelijke
reis niet alleen de weelden genieten van verre uit
lichten of schitterende panorama's maar door lan
ger te blijven zien, komen tot de verrijking van zijn
geest, die de verdiepte aanschouwing van elk ding,
hoe leelijk en hoe gering het ook schijnt hem geeft.
En hierbij staat hij tusschen den oppcrvlakkigen ge
nieter en den overtuigden Christen. Hij komt veel
verder dan de eerste, maar nog niet zoo ver als de
tweede* die tot de oorzaak ziet, en weet: het is God,
die elk ding draagt in Zijn kracht, door Wlen alles
mooi wordt, en geestelijke vreugde en winst geeft-
wanneer do ziel erin tracht te schouwen.
Hij, deze gevoelige reiziger, is geen schoonheids
aanbidder, geen epicurist van het schoone, maar een
«eer intellectueel, scherpzinnig schoonheidsminnaar
met een sterk ethisch besef. En daarom kunnen wij
«ns aan zijn leiding toevertrouwen, mits wij hem vol
gen als een gids, die onze aandacht we! in de juiste
richting op de dingen betrekt, maar van wiens visie
dc onze de eer en het voorrecht mag hebben, te ver
schillen, omdat onze levensbeschouwing van zijn
humanistisch getinte principieel afwijkt. Practisch
jrfjn dc uitkomsten van beiderlei beschouwing vaak
gelijk, doch in wezen blijft steeds het grootc verschil
hesluan.
„Mijn kritisch beginsel is: kritiek is kenschetsing"
pegt dr. Ritter. ',I)e zoete sappen der bewondering en
verheerlijking zullen daarom niet wellen uit deze
kritische vrucht- maar evenmin willen dze kritieken
«Jch aan polemiek te buiten gaan. Ik ben geen ontkc-
tenaar van nieuwe bewegingen. Ik voel alleen maar
neiging tot woedend verzet, wanneer dc zuiverheid
van ons geestelijk leven al te zeer bezoedeld wordt,
«ooals bij Casimir. Maar voor de rest ben ik het met
den ouden Smit-KI'cinc eens: Alles interesseere ons.
Kritiek is een subjectieve uiting binnen de sfeer der
•bjectiviteit. De tijd waarin ieder kritilcus een kleine
3fan Dcysscl moest zijn, is dunkt mij, voorbij".
Aan dit beginsel blijft hij gestadig trouw. Hij
tracht met zijn scherp gestelde intuitie het karakter
.van een werk te vatten, er een kenschets van te ge
ven, met behulp van zijn analytisch vermogen en
■eherp verstand, om dan de plaats van dat kunst
product in do ethiache en aesLbelische omgeving van
onzen tijd te bepalen, waartoe zijn uitgebreide kennis
en voorname eruditie hem in Btaat stellen.
Reeds in die kenschets, die alle goede critiek in dc
eerste plaats betracht, wordt ons ook de criticus be
kend. Want hoe hij ook naar objectiviteit streeft, cn
deze auteur bereikt in dit opzicht een eerbiedwaardige
hoogte, toch blijft ook zulk een karaktcrisccring sub
jectief, persoonlijk, en reeds daarin wordt het oordeel
van den criticus duidelijk. Vanzelf zullen dus reeds
uit de kenschetsing ,-de zoete sappen der bewonde
ring en verheerlijking" of een onopzettelijke pole
miek voortvloeien. Waarom zegt de schrijver dan-
dat dit niet gebeurt? Ik geloof, dat het zijn verlan
gen is naar zoo groot mogelijke objectiviteit, dat hem
hier parten speelt. Hij stelt een ideaal, dat, gelukkig,
niet geheel door hem bereikt wordt. Want een ken
schets zonder het persoonlijke van den criticus zou
koud en verstandelijk zijn.
Toch bindt hij zijn lust tot lyrisch uitzeggen van
de ontroeringen cn overwegingen, die de ontmoeting
met een literair kunstwerk in hem doet opkomen,
sterk in. Nergens laat hij zich bewonderend of ver
heerlijkend gaan. Zijn bewondering of afkeuring
blijkt dan ook onmiddellijk uit de kenschets, en hij
tracht ernaar, deze zoo zuiver-redelijk te doen zijn
als mogelijk is, zonder overwegende gevoelselementen
er in toe te laten.
„Dit verschrikkelijke boek, heeft ons zoo aangegre
pen, dat het dagenlang als een donkere schaduw
over ons leven lag"- erkent hij van een werk. Echter
gaat hij dan niet door met hierover uit te weiden.
Onmiddellijk bepaalt hij zich weer bij zijn eigenlijk
onderwerp; hij staat zichzelf niet toe, zijn persoon
lijke gevoelens daaromtrent te verwoorden- moor
zoekt een algemeen objectief inzicht te geven in liet
werk.
Hij bereikt dit telkens op andere wijze. Zooals op
reis nu eens de aandacht getrokken wordt door een
bepaald punt van het landschap waarna ze verder
gaat naar het totaal, dan weer het geheel eerst wordt
gezien, en de oogen vervolgens dwalen langs de ver
schillende bijzonderheden; terwijl den oenen keer de
lichtval op één plek ons bijblijft, en een andermaal
dc verschillende gewaarwordingen die een uitzicht
ons geeft, culminccrcn in een sterk gevoel dat her
innert aan andere dingen zoo schenkt ook deze
critische reis afwisselende inzichten.
Maar steeds is er een doordringen tot de kern, een
intuïtief grijpen van de hoofdzaak die hij soms ook
op dc kleine en haast verscholen plaatsen van een
boek verschalkt
Hij geeft een idee van het werk, bij do poëzie door
een karakteristiek van den dichter en een onder
zoek naar vraagstukken dia hij stelt to doen uit-
loopen in of vergezeld gaan van een waardeschatting
zijner verzen; bij het proza door een korte weergave
van den uiterlijkcn verhoalsgang, al of niet ingeleid
door eenige nlgemecnc beschouwingen, te laten vol
gen door een toetsing van wat bereikt werd, aan de
aesthctisch-cthische idealen.
Vaak komt hij tot duidelijker kenschetsing door
vergelijking van een dichter met andere poëten, of
van den eenen roman met den anderen.
En ten slotte schat hij van elk werk zijn waarde
cn plaat* in het grootc geheel der cultureclc wereld,
en mitsdien ook in dat van het leven cn d e wereld.
De critiek heeft bij dr. Ritlor dus een dienende,
geen scheppende functie. Hij acht liet niet noodig,
dat door dc hartstochtelijke bewogenheid van den
criticus-kunstenaar een nieuw, een critisch, kunst
werk ontstaat. Dat was het doel van Van Deysscl c.s.,
die over een onbeteekenend werk crlticken konden
schrijven, welke ontlading waren van hun passie
voor de schoonheid. Bij hen was het boek dikwijls
slcohts aanleiding tot een critiek en geen voorwerp
daarvan.
Ook verschilt hij met Dirk Coster, die van oordcel
is, dat dc criticus „waarheden over kunst cn leven
zoo zuiver cn volkomen mogelijk tracht uit te spre
ken", cn als eisch van de „waarachtige essay" stelt,
dat zij geve „een samenklank van den schrijver cn den
beschrevene, en hunne historische verhouding tot
het gedachteleven van hun tijd."
Bij Van Deysscl ligt het middelpunt in den criti
cus, bij Dirk Coster tusschen criticus en den kun
stenaar of hot kunstwerk in, bij Ritter in het kunst
werk of den auteur. Ritter is dc reiziger naar het
hart van den kunstenaar.
En omdat hij zialj niet aan don omtrek ophoudt
of staan kan blijven bij een mooicn volzin, is zijn
critiek ook ethisch gericht.
Zijn kenschetsing is zoowel een karakterlseering
van het onderhavige werk naar het acsLhetisr'-e, als
naar liet ethische, en dit van het humanistische
standpunt, zoodat zijn critiek het resultaat wordt
van de toetsing aan dc strenge nonnen van schoon
heid en harmonie, en daarnaast aan de idealen van
het goede en ware, van dc zuiverheid des geestelijken
levens. En deze tweeërlei toetsing is feitelijk de wer
king van eenzelfde critisch besef naar twee verschil
lende zijden. Wanneer hij dan ook neiging gevoelt
tot woedend verzet indien de zuiverheid van het
SSS,',','SSSSS,'SSSSS,'S,'SSSSSSSS,','SSS,','SSS
HET WAS SLECHTS...
Het was slechts een zonnige glimlach,
het was slechts één vriendelijk woord,
Maar 't verdreef toch droevige neevlcn
en 't heeft sombere gedachten verstoord.
Het was slechts een hartelijk knikje,
de troostende druk van co hand;
toch was 't als dc boog in de .«.lken,
die Hemel en Aarde omspant.
Een glimlach kan smarten verzachten;
een woord kan bevrijden van druk;
een handdruk kan zonden verhindren,
vernieuwen geloof cn gelukt
Het kost u zoo weinig te geven
woord, glimlach, en helpende hand.
Doch arm en koud is uw leven,
als hij niemand zulk troosten belandt.
geestelijke leven wordt aangetast, dan geldt zijn ge
voel van wrevel zoowel het aesthctische als het
ethische.
Daarom kunnen wij zijn c rati eken zoo goed waar-
deeren cn zelfs gebruiken voor de bepaling van onze
houding ten opzichte van een kunstwerk, mits wij
voor ons zelf dan nog rekenschap geven van wat ons
Christelijk oordeel bovendien te zeggen heeft. Maar
zooals gezegd, practisch hebben zijn en ons stand
punt vaak dezelfde beschouwing ten gevolge.
Terwijl Van Deysscl en Dirk Coster weinig of geen
rekening houden met het publiek, betrekt dr. Ritter
die imrtiers in de krant voor zijn lezers van allerlei
slag, cn dus niet alleen kunstzinnig ontwikkelden
schrijft, dit wel in zijn critische werkzaamheid. Hij
gaat niet uitsluitend na in hoeverre een kunstwerk
voor hem voldoet aan zijn critischo normen, hij
vraagt zich ook af, wat het bctoekent voor het grooto
publiek, voor het leven in de breedte. Hij ziet „do
letterkundige kronickers staan als de bedienden in
het warenhuis van ons leven, met uitgestrekie vin
geren: heeft u dat al gezien? Tweede étage, links.
Zielcspijzc. Nieuwgekruid." En zijn critiek op Gouden
Teugcis verontschuldigt hij met dit begin: „De letter
kundige kritiek heeft zich met den smaak van het
publiek in te laten. Dat de mensclvcn grijpen naar
een boek is voor haai van evenveel beteekenis als
zijn letterkundige waarde."
Even sterk als naar dc kunstwaarde vraagt hij
naar „hetgeen wij begceren in letterkunde verwozem
lijkt tc zien." En zijn genoegen beleeft hij niet aan
„al die kille, liooghartige schrijvcre," die „dieper in
het leven groeven dan het gebied, waarop de Neder-
landsche mcnsch van dezen tijd tot medeleven in
staat Is", maar aan „Mcrijntjc Gijzen", waarin „wij
eindelijk begroeten datgene, waar wij al die lange,
lange jaren naar hadden gehunkerd," en dat „zal
blijven voortleven om zijn maatschappelijke waarde.
Hetgeen iets anders beteekent dan geestelijke waarde,
ja, aan deze laatste min of meer tegenstrijdig is."
(Door mij gecursiveerd).
Deze trek in hem leidt hem ook tot een in dezen
gedaahtengang begrijpelijke, maar uit artistiek oog
punt gezien wel wat onredelijke boutade: „Waarom
geeft de meerderheid van onze romanschrijvers toch
altijd aan haar helden een onbezorgd materieel be
staan? Het is gelogen, het blijft exceptioneel, al stre
ven de heeren dan naar het gemiddelde. Voor de
overgroote meerderheid der mcnschcn is het grooto
bijkans eenige levensprobleem, lioc zij hunne belas
tingen zullen betalen en hun kruidenier."
In den goeursiveerden zin wordt duidelijk welk
nadeel zulk een besohouwing heeft: een verlagen
van het ideaal, een rekening houden met iets, wat
tot een andere sfeer behoort don de kunst, n.l het
nut Echter strekt het dezen criticus tot eer, dat,
hoewel hij ook dit in zijn gezichtveld betrekt
dat bewijst zijn sterk sociaal medeleven als mcnsch
hij toch de artistieke, dus geestelijke waarde het
hoogst telt.
Dit bock is in vieren verdeeld. Het opent met
vier analysecrendc opstellen van „den stijl der oude
ren", cn wel dien van C. Busken Huct, dr. A. Kuyper,
jhr. mr. A. F. do Savornin Lolunan en prof. 'Jr.
Albert Vcrwcy. Dit is ontledend werk van hoog ge
halte, dat ons uit den stijl tot het karakter der
schrijvers doet besluiten.
Met een fijnzinnige teckcning van de richting der
hedciulaagsahe poëzie, geïnspireerd op de ideeën van
ALbcrt Vcrwey vangt het tweede gedeelte „Heden-
daagscho lyriek" aan, waarin dan verder van elf
dichters, aan wier hoofd Albert Vcrwey staat, oen
bundel uit den laatstcn tijd wordt besproken, cn tot
slot Dirk Coster's bloemlezing van 100 verzen wordt
gecritiscerd.
Het derde en omvangrijkste deel geeft „Roman cn
novelle in onze dagen". Boeken van achttien auteurs
worden hier voor ons uitgestald in essays van door
gaans niet meer dan enkele bladzijden, in hun kort
heid zeldzaam raak en recht op het doel, de juisto
kenschetsing, af.
Als vierde deel zijn opstellen over roven essayisten,
LETTERKUNDIGE
>33000000000300600»00<
OP BEZOEK BiJ EENTERDOOD
VEROORDEELDEN DICHTER.
Dr. Rcné de Ctercq is (bij verstek) tertloodveroor
deeld door 't Belgisch gerecht. Ge wéét dat, maar ge
zood: er toch even bij u zelf om moeten lachen, als
ge tegenover dezen gullen, hartclijkon en ocnvou-
*tgcn man zit en hem met zijn melodieuso stem en
niONii i>£ CLBUGQ.
warmen blik hoort vertellen van dc dingen, die hem
het naast aan 't hart liggen hein dierbaar zijn boven
al, ware het niet, dat er even bitterheid in u oprees
omdat men in naam van de gerechtigheid dezen
■icnsch zóó groot onrecht heeft aangedaan.
België heeft zich vermeten een man het recht op
het loven tc ontzeggen, die eens rijn lof in hoogen
toon gezongen heeft:
BKLGIE BOVENAL.
Midden groote landen
iigt ons kleine land,
als in gouden randen
echte diamant
llooge hoornen,
blijde stroomen,
duin cn zee, en berg cn dal;
yvcrkolijkhefd der zoetste, droomen:
België, België bovenal!
Den trcurlgcn inbed heeft dat bezongen België ge
had een man 't roobt op hot leven te ontzeggen
wagens gohrek aan waarachtige vaderlandsliefde,
van wiens lippen het den koning toe jubelde:
AAN KONING ALBERT.
Wij zullen den Koning vieren,
Den Koning in zijn land,
Wanneer Hij, met luide banieren,
Terugkeert, triomfeert.
We zullen zijn roem verkonden
In dc wijde wereld Gods.
Hij liecft zijn volk gevonden,
Albert, onze Trots.
Spreek me niet van landverraad, Dcutschfrcund-
Dehkeit en wat dies meer zij, die laffe, nagewau-
welde aantijgingen van hen die een stok zochten om
den Vlaming tc slaan: afgesteld word René do Clercq
op een oogenblik toen hij nooit andore politieke ge
dichten geschreven had dan b.v. Onder den llehn en
de drukproef van Dc zware Kroon nog hij den Mi
nister berustte.
Hcctcn de beulen broeders,
Wordt er een zwaard betrouwd,
Eer nog dc tranen der moeders
Eer nog do lijken koud?
Geen vriendschap, geen vricndscihap,
Goen vriendschap onder den helm!
Wie met hen hand in hand kan staan
Is in het hart een schelm.
Duitscher, ruk met uw horden
Zwijgend over den Rijn.
Broeders willen we worden
Als ge weer mensch zult zijn.
Maar stel u gerust lezer, de terdoodveroordeling
•an De Clercq was maar een gebaar, zij het ook van
Sntcnsieven doodelijken haat Ware hij gebleven, lijk
Dr. Bonns, zijn strijdbroedcr cn boezemvriend, men
•nu de straf ook aun hém niet hebben voltrokken.
België is liet land der gebaren (vijandige zoowel als
Vriendelijke) bij uitnemendheid.
LEVENSGANG.
Dr. René De Clercq, Vlaamsch dichter en strijder,
Behoren te Deerlijk (West-Vlaanderen) 14 Nov. 1877,
frijn vader was vlaskoopman, zeeldraaier en herber
gier; rijn moeder hield een ellegocderenwinkcl) stu
deerde Germaansche philologie te Gent, promoveerde
Én 1902, op een proefschrift over Guido Gezclle. Hij
was achtereenvolgens teeraar aan het stadscollege te
Kijvel (inet zijn grooten vriend, Dr. Aug. Borms), aan
het Kon. Athenaeum to Oostende, aan dat te Bent,
AANTEEKENINGEN I
1
aan dc Belgische School te Amsterdam (tijdens den
oorlog 19141915). In October 1915 werd hij door de
Belgische rcgecring om zijn Vlaamschcn strijd ont
slagen. In den oorlogstijd, tot Juli 1917, verbleef hij
te Bussum. Dan ging hij te Brussel wonen, waar hij
Conservator van het Wiertsmuseum werd, en als
activisten-leider ondervoorzitter van den Raad van
Vlaanderen. In October 1918 moest hij, bij den terug
keer der Belgische regeering, weer naar Noord-Ne
derland uitwijken, en woonde er eerst opnieuw te
Bussum, later te Amsterdam. Ln 1919 werd hij door
de Belgische rechtbank, bij verstek, ter dood veroor-
Als Vlaamsch strijder stichtte hij mede te Gent,
in rijn studententijd „Jong Vlaanderen" later „de
Witte Kaproen", was tijdens den oorlog eerst mede
redacteur, daarna hoofdredacteur van „de Vlaamsche
Stem", stichtte met prof. Bodenstein, Mr. van Els en
Mr. A. J. van Vessem het weekblad „de Toorts" en het
Maandschrift Dietsche Stemmen", was van 1917 tot
1918 hoofdredacteur van „dc Gazet van Brussel".
Zijn voornaamste werken zijn:
In Verzen: Dc Vlasgaard (1902, Tcrwe (1903), Ge
dichten 1907), Toortsen 1909), Uit de Diepten (1911),
De Zware Kroon (1915), Van Aarde en Hemel (1915),
De Noodhoorn (1916), Tamar 1917), Maria Magda-
lena (1919), Het Boek der Liefde (1921), De Mei
doorn 1925), Kaïn, treurspel in drie bedrijven (Groot
Nederland, 1927), Saul en David, treurspel in vijf be
drijven (Opwaartsche wegen, 1928-1929). In hand
schrift: Absalom, treurspel in vijf bedrijven.
In Proza: Het Rootland (1911), Ilarmen Riels
(1913), Het Zonnefluitje pseudoniem H. C. Jocsken,
1926), Een Wijnavond bij Dr. Aldegraaf 1927). Ver
schijnt binnenkort een bundel schetsen: Te Lande.
Verder vele strijdartikels o.m.: Havcrc tegen
Vlaanderen.
Meer dan 300 composities werden op zijn licdcr-
tekstcn geschreven.
Tijdens zijn verblijf in Noord-Nederland liet
Dr. Rcné De Clercq, als autodidact-componist, een
vijftigtal liodcren verschijnen, de meeste bij G. Als-
bach cn Co. te Amsterdam. Ook schreef hij de muziek
van twee zangspelen: Dc Gouden Vrouw (eigen tekst),
Huibort Poot (gedicht door V.....).
INZICHTEN EN UITZICHTEN.
U is vermoedelijk reeds vroeg met dichten be
gonnen?
Toen 'k 18 jaar was verscheen er een klein bundel
tje, meest over omlerwcrpcn opgegeven door dc
leeraren van het college. Dat was in 1896. Die verzen
hadden weinig te bcteekenen, maar waren meer
dienstig als oefening tot ernstiger werk. Wel was het
opmerkelijk, dat in dit boekje al op tc merken was
de democratische richting, waarin mijn later leven
cn werk zich verder zou bewegen. Het eerste serieuse
bundeltje heette Echo's, niet herdrukt, maar waaruit
later verschillende godichten in andere bundels
terugkeerden.
Hobt U een bepaalde voorstelling omtrent dc In
vloeden die op Uw kunst hebben ingewerkt?
Wat in leven en lectuur oefent eigenlijk geen In
vloed uit op het denken en voelen van een mcnsch?
Conscience heeft ons allemaal tot Vlamingen ge
maakt, en eigenlijk tot kunstenaars en edele men-
schen ook. Dc generatie, waartoe ik behoor, is door
De Leeuw van Vlaanderen tot Flamingant gemaakt.
En Gezclle natuurlijk, over hem handelde mijn proef
schrift. Mondeling leerden wij veel van Hugo VeT-
riest. allerlei over kunst in 't algemeen cn verskunst
in 't bijzonder en Prof Fredericq, die me een kijk in
de wereld gaf. Voor het proza was Multatulli van
bclcckcnis. Dc tachtigers heb 'k wel gelezen, maar ze
hebben toch hoegenaamd geen invloed op mijn werk
uitgeoefend. Boven allen vereer 'k Goethc.
Wat dc liederen betreft, deze sluiten zich nauw aan
bij 't Middelcouwsch lied cn de latere natuur- en
volksliederen.
Uw poëzie ontstaat spontaan
Onder sterke indrukken, onder een geweldige
drang van vreugde of verdriet of iets anders. Ik ga
niet aan de tafel zitten om een vers te maken. Het
ontstaat onderbewust cn komt langzamerhand tot
helderheid, heel vaak als 'k b.v. op straat wandel of
in veld, weide en bosch. Schrappen doe 'k niet op
papier, alleen in het hoofd.
Welke lijn is er vanuit literair oogpunt door Uw
werk te trekken?
Oorspronkelijk ben *k een in hoofdzaak lyrisch
dichter. Natuur- en volksliederen kwamen het eerst,
daarna sociale verzen (Toortsen), later cn nog natio
nale gedichten (De Noodhoorn). Maar er moeten
nieuwe gebeurtenissen komen, die weer opeens een
vers van de ecne of andere soort doen ontstaan, cn
anders is het uit. Trouwens, dat is bij de meeste
lyrische dichters zoo. Kloos en Helène Swarfch waren
groote kunstenaars, maar een beletsel tot voortwerken
was, dat ze lyrisch gebleven zijn, d.w.z. zich tot het
scheppen van groot episch en dramatisch werk niet
hebben iu staat gevoeld of niet hebben willen
zetten.
Gezelle ook was een door en door lyrisch kunste
naar. Zoo gezien is het wellicht een geluk, dat
Gazelle 30 jaar gezwegen heeft. Zijn prachtigste din
gen kwamen juist na die periode. Was hij al dien tijd
blijven doordichten, dan was hij misschien ook uitge
schreven geraakt. Daarom die neiging bij mij te
trachten gedichten te sthrijven, dio meer bouw ver-
eischen.
Rojjjans en drama's?
Mijn eerste roman Ilarmen Biels was eon ernstig
boek, half autobiografisch. Later meer liet satirische
genre. De drama's zijn Saul en Duvid, Kaïn, in drie
bedrijven, versohenon in „Groot Nederland" en Ab-
sulom. dat nog niet gepubliceerd is.
In stof en taai volgt U vrij nauwkeurig het
Bijbelverhaal.
De figuren in den Bijbel zijn zóó prachtig, 700
menschclijk ook, dat je er niet aan kunt gaan
knueien. In tegenstelling b.v. met de Grieken waar
men tc niaken krijgt met allerlei kleine goder
in t menschcnleven ingrijpen.
Kaïn heb ik uitgebeeld als een opstandeling, al» een
revolutionair, die geen genoegen neemt met het b«-
stuiu van God, maar zich verzet tegen zijn levenslot.
En aan dat verzet gaat hij tenslotte onder.
Bij Absalom is de geschiedenis wel oenij^zins uit
gebreid en heb 'k er con idee aan ten grondslag ge
legd. We zien namelijk dat vele koningen in de oud
heid te gronde, ook zedelijk te gronde gaan aan hun
Oustcrsch leven, speciaal aan de vrouw. Nu stelt de
Bijbel het voor dat Absalom ondergaat ten gevolge
van zijn eer- en hccrschzucht. Om politieke redenen
volgt hij den raad van Achitofel op en newnt de
10 bij-vrouwen vnn zijn vader tot zich. Over den tijd
van dit oogenblik af tot den slag in Efraïms woud
zwijgt de Bijbel over Absalom s privé-lcven. Nu heb
'k het zóó voorgesteld, dat Absalom in dien tijd ver
liefd geraakt op één van die vrouwen, waardoor luj
de zorg voor zijn l.cgcr verwaarloost, wat dan mede
straks zijn nederlaag tengevolge heeft. Op die wijze
worden de oorzaken van zijn ondergang sterker nog
en mcnschelijkcr cn wordt door 't drama ook opge
wekt schrik én medelijden, wat door olie groote cri
tici van Aristotcles af aan een drama als eisch wordt
gesteld. Dat heb ik het boet in Lessing geleerd.
Van dc tachtlgere „de kunst om de kunst" ie U
geen aanhanger?
'k Sta geen didactische kunst voor, maar voel ove
rigens hoegenaamd niet voor de theorie van inehlig.
Ik hel, dat ergens zoo gezegd: „In de eerste plaats wil
ik inhoud en eenvoud. Wat* heb ik aan ellenlange
beschrijvingen om de beschrijving, ccn 9peelscJi ge
speel inet klinkklank? Laat dc schilder schilderen,
de componist muziek maken, niet de dichter mag
zulks als zijn doel beschouwen.
Dc zoogenaamde woordkunst moet noodzakelijk
ontaarden in woordproal, woordgokunstel en erger
nog. Spreekt vanzelf dat een schrijver moet meester
zijn over de taal, evenals het vanzelf spreekt dat de
schilder moet meester rijn over de kleuren, de musi
cus over de tonen. Vakkennis trouwens behoort elk
vakmcnsch te bezitten, doch de volmaakte vakiuensch
is nog geen kunstenaar en vooral nog geen dichter".
Zie. zoo lees 'k vandaag een sonnet, en 'k ïeg:
goed! en morgen een en 'k zeg: ook goed en zoo voort
Er rijn duizenden zulke sonnetten, maar er blijft me
niets van bij. Dc poëzie rit 'm niet in gedicht, maar in
den mensch die ze heeft gemaakt. Als "k Gozelle ge
lezen heb, dan blijft me een indruk bij van «ben
schrijver: een goeie mensch. Als ik Goethe gelozen
heb. blijft ine den indruk bij van zijn univeraooto
groote geest.
Hoe oordeelt U over de allcrmodernsten?
Ach, de mensohen willen steeds wat nieuws en
schitteren met iets, dat nog niet gozien is. Maar het
is de grootste kunst in eenvoud 't mooiste te maken.
In gekunsteldheid iets te bereiken kan men mot wat
inspanning veel gemakkelijker. En dat niouwo u
doorgaans niet nieuw.
Ziet U de toekomst van Vlaandcrens kuuot «n
poëzie optimistisch tegemoet?
Vlaanderen bezit krachten genoeg. En zullen
loskomen ook. Nu ziet men een opschietenden boom
beter tusschen kreupel hout dan in een bosch. Vlaan
deren wordt door dc felle propaganda der fransche
gedachte cn het drijven der franskiljons gedwongen
zich te richten naar Nederland, terwijl anders zijn
natuurlijke groei had kunnen doorzetten. Nu staat het
voor me vast, dat Nederland en Vlaanderen éét» één
zullen worden. IIoi', dat kan ik me nog niet geheel
voorstellen, maar vermoedelijk zal de scheiding uit*
gaan van de Walen. Als zij in Vlaanderen hun over
wicht kwijt geraken, huhben ze geen belang meer hij
't voortbestaan van „België" en zoeken ze van wit
aansluiting bij Frankrijk. Bij. een licrccniging der
gescheurde Nederlanden zal Vlaanderen albotil tets
inboeten van zijn naïcvitcit cn zullen sommigen mis
schien 't Noorden gaan naapen. Maar de sterkste ele
menten, dc echte kunstenaarstemperamenten komen
dit weer teboven. Dc echte kunstenaar is daar waar
naïef gevoelen met sterk weten en willen samen
treft
Bij 't scheiden vertelde 'k van een anderen Vlaming
die me voor ecnigen tijd verzekerde: „Terugkeeren,
voorgoed, zou ik niet, al kon ik in België eerste
minister worden". „Al heb ik dan hier geen vaste
maatschappelijke positie", antwoordde de dichter, ik
evenmin. Wel zou 'k naar VI. terug willen, om ee
te strijden, maar niet om er voor goed te blijven.
Indien 'k diit deed, zou dat het zwaarste offer zijn,
dat ik ooit aan VI. heb gebracht Nederland, iz nnja
land gewonden".
Bij 't afdalen van de trap komen me do woorden ia
de gedachten van dit zijn lied:
„Nederland, mijn land geworden
Nauw had ik een terd getorden*)
Op uw bodem, of ik wist:
Niet verbannen zult gij leven,
In uw Volk zijt gij gebleven,
Sohoon gij 't land van Vlaanderen mist.
terd getorden trede gedaan, stap gcMh