KI UW£ mm COURANT
van
WOENSDAG 28 NOV. 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
de aartsvaders en de
wetgeving van chammoerapi.
Sara en Hagar.
Alvorens de Mozaïsche wetten met
de bepalingen uit den codex van
Chammoerapi te vergelijken, willen
wij eerst een artikel wijden aan. de
mogelijkheid, dat wellicht de aartsva
ders des Ouden Verhonds geleefd heb
ben onder het recht van Chammoe
rapi.
Dit is reeds a priori niet onwaar
schijnlijk, gezien het feit, dat Abra
ham uit Ur der Chaldeeën, alzoo uit
Babylonië afkomstig is en derhalve
de Babylonische rechtsgebruiken, ge
lijk die door Chammoerapi zijn geco
dificeerd, heeft meegenomen naar Ka-
naan, waar ze in de aartsvaderlijke
families zijn blijven voortleven.
Juist omdat Chammoerapi de ver
schillende wetsbepalingen slechts ver
zameld heeft, en deze dus ouder zijn
dan hijzelf, ligt de veronderstelling
voor de hand, dat in den tijd van A-
braham, die een tijdgenoot van Cham
moerapi was, deze rechtsgebruiken
het gemeen goed waren van de bewo
ners der landstreek aan den Eufraat
en den Tigris.
Daar komt bij, dat niet alles in de
verhalen der aartsvaders strookt met
de latere Mozaïsche wetgeving, terwijl
er ook trekken in voorkomen, die voor
het gevoel van ons, moderne men-
schen, ietwat vreemd zijn.
Ligt wellicht de oplossing dezer moei
lijkheid in het toentertijd, geldende
recht, waarvan de kennis verloren ge
gaan was, doch dat wij na de vondst
van het steenblok met het wetboek
van Chammoerapi weder kunnen re-
construeeren?
Wij zullen aan de hand van enkele
voorbeelden trachten op deze vraag 'n
antwoord te geven.
Vooreerst de geschiedenis van Abra
ham, Sara en Hagar, gelijk we die in
Genesis 16 vinden.
Sara was blijkens Gen. 20 vs. 12 een
halfzuster van Abraham: de dochter
van zijn vader, maar niet van zijn
moeder.
Zulk een huwelijk is in strijd met
de Mozaïsche Wet, gelijk blijkt uit
Lev. 18 vs. 9 en Deut. 27 vs. 22. In het
wetboek van Chammoerapi daarente
gen is een dergelijk huwelijk niet ver
boden.
Het huwelijk van Abraham en Sara
bleef kinderloos, niettegenstaande de
Heere aan Abraham beloofd had, dat
zijn kroost zoo talrijk zou zijn als de
sterren des hemels.
Daarom gaf Sara haar Egyptische
slavin Hagar aan Abraham tot vrouw,
opdat hij bij haar een zoon zou ver
wekken, evenals later Rachel haar
slavin Bilha aan Jacob gaf, omdat zij
zelve onvruchtbaar bleef (Gen. 30 vs
4).
Dat we hier voor een algemeen ge
bruik in de toenmalige Oudoostersche
wereld staan, blijkt uit Art. 144 van
den Codex van Chammoerapi, in welk
artikel wordt bevolen, dat, wanneer
een vrouw haar man een.slavin heeft
geschonken, hij er dan ook geen bij
wijf op na mag houden, tenzij die sla
vin kinderloos bleef.
De bedoeling der vrouw is alzoo ge
weest, toen zij haar man een slavin
gaf, te voorkomen, dat de familie zou
uitsterven.
Toen Hagar bespeurde, dat zij zwan
ger was aldus gaat Gen. 16 vs. 4
voort minachte zij haar meesteres.
Op Sara's klacht antwoordde Abra
ham: „Welnu, uw slavin is in uwe
macht", waarop Sara Hagar „kwelde"
zooals de Leidsche vertaling zegt; de
Statenvertaling zegt hier: „verneder
de".
Waarin deze kwelling of vernede
ring mag hebben bestaan?
In Art. 146 van den Codex van
Chammoerapi wordt bepaald, dat de
slavin, die, wijl ze haar heer kinderen
schonk, zich met haar meesteres ge
lijk stelt, weer in den slavenstand zal
worden terug gebracht.
In dezen zin hebben wij dan ook de
kwelling, die Sara Hagar aandeed, te
verstaan: zij heeft haar, wat woon
ruimte, arbeid en voedsel betreft weer
met de overige slavinnen gelijk ge
steld.
Hagar baarde Abraham een zoon,
dien hij Ismaël noemt. Hij was Abra
hams wettige zoon en erfgenaam, het
geen b.v. blijkt uit het woord van Sa
ra tot Abraham: „Drijf die slavin met
haar zoon uit; want de zoon dier sla
vin mag geen mede-erfgenaam van
mijn zoon, van Izaak zijn". (Gen. 21
vers 10).
Dit woord van Sara mishaagde aan
Abraham. Een dergelijke daad zou
dan ook in strijd zijn met art. 168 van
den Codex van Chammoerapi, dat
voorschrijft, dat dit slechts bij wette
lijk vonnis zal kunnen geschieden, in
dien de zoon een zware schuld op zich
heeft geladen.
Pas toen God Abraham gezegd had
Sara ter wille te zijn, handelde hij
dienovereenkomstig en zond Hagar
en Ismaël heen.
De conclusie, die uit de vergelijking
der Bijbelsche historie van Abraham,
Sara en Hagar met de wetgeving van
Chammoerapi getrokken moet worden
kan geen andere zijn dan de volgen
de, gelijk zij is geformuleerd door den
bekenden kenner van Babel, Dr. Joh.
Jeremias: „De rechtsbepalingen in
Chammoerapi's wetgeving stemmen
geheel overeen met hetgeen de Schrift
aangaande de rechtsverhoudingen in
het familieleven der patriarchen ons
mededeelt".
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Oudega en Kolderwol-
de (H A. N.), J. Ivalkshoven, te Ovezande.
Te Ten Boer, Ch. de Beus, cand. te Was
senaar.
Bedankt: Voor Westerbroek, L. van
Dijk, te Nuis c.a.
GEREF. KERKEN.
Tweetal: Te Drachten (vac.-J. C. Hak
man), W. J. Smidt, te Dwingeloo; en C.
Stam, te Alteveer.
Bedankt: Voor Old-ebroek, H v. d.
Zanden, te Wapenveld.
BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID.
Dr. J. H. Bavinck hoopt Zondag 6 Ja
nuari 1929 afscheid te nemen van de Ge-
ref. Kerk van Heemstede en op Donder
dag 10 Januari d.a.v. zijn intrede te doen
te Delft als 3de missionair predikant voor
Solo (Java). Als bevestiger zal dan optre
den Dr. W. G. Harrenstein, van Amster
dam.
Ds. M. Overduin, gekomen van
Utrecht, deed Zondag j.l. zijn intrede bij
de oud-Geref. Gemeente van Dordrecht.
Des morgens trad als bevestiger op Ds. J.
van Wier met 1 Tim. 4:15 en 16. Na.de
bevestiging richtte hij zich in een toe
spraak tot den Kerkeraad en ook tot den
Burgemeester en een Raadslid voor hun
belangstelling Hij liet den bevestigde Ps.
122 vers 3 toezingen. Des avonds hield Ds.
Overduin een intreepredik^tie over 1 Cor.
2 2. Hierna hield hij toespraken in het
bijzonder tot de Gemeente, den Kerkeraad
en de catechisanten, opdat er eendrachtig
geleefd mocht worden in banden der lief
de en naar het Woord Gods. Ook richtte
spr. zich nog tot een aanwezig lid van den
Gemeenteraad. Spr. liet de Gemeente
daarna Ps. 133 3 aanheffen. Oud. E. Kooy-
mans sprak hierna den nieuwen leeraar
toe, hem toewenschend, dat God hem u
rijke mate met Zijn Geest bestralen mocht.
Toegezongen werd Psalm 119 25.
GENERAAL BOOTH BUITEN GEVAAR.
Een N. T. A.-telegram uit Londen meldt,
dat, naar verluidt, de geneesheeren hebben
verklaard, dat generaal Booth buiten ge
vaar is en zij de hoop koesteren op zijn
volledig herstel.
VROUWENZENDINGSBOND.
Een voorloopig comité, waarin zitting
hebben Jkvr. A. M. Elout van Soeterwou-
de, mevr. Barth, Mej. P. C. van Gheel Gil-
demeester, uit 's-Gravenhage, en Mej. A.
E. Adrian] Ie Leiden bereidt de oprichting
van een Vrouwenzendingsbond voor, die
de afzonderlijke plaatselijke vrouwenhulp-
vereenigingen en zendingskransen in één
organisatie zal vereenigen. Deze bond zal
ten doel hebben het bevorderen van den
zendingsarbeid door en voor christenvrou
wen en -meisjes en de voorbereiding en
opleiding van haar, die zich tot dezen ar
beid geroepen gevoelen.
FLINKE GIFT VOOR DE ZENDING.
Naar aanleiding van de zendingsweek
ontving het Zendingsbureau te Oegstgeest
van NN. te Amsterdam 10.000.
Ook H.M. de Koningin en H.K.H. Prinses
Juliana hebben aan de Samenwerkende
Zendingscorporaties bijdragen doen toe
komen in verband met de week van Ge
bed, Toewijding en Offer.
De zestiende Zendingsverantwoording
doet het eindbedrag stijgen tot 141.817.24.
ZENDING.
Zendeling A. K. de Groot, te Den Haag
over het „Zendingswerk onder Jong-Chi-
neezen op West-Java" sprekende, deelde
mee, dat er een bond van Jon-Chineesche
Christenen bestaat, een organisatie, die
reeds haar derde congres hield, waar Chi-
neezen uit heel Indië tegenwoordig waren,
die hun eigen maandblad hebben en nu
straks hun eigen dagblad.
HET ANONIEME VULKAANTJE VAN
PROF. HEPP.
Onder bovenstaanden titel schrijft de
N R. Ct.:
In De Reformatie, het blad waarvan
Prof. Hepp, hoogleeraar aan de Vrije Uni
versiteit, eind-redacteur is, is een pole
miek gaande tusschen dezen theoloog
journalist en Dr. van de Vaart Smit, ge
reformeerd predikant te Zuid-Beijerland,
over den vroegdoop. Deze aangelegenheid
zou geheel buiten ons omgaan, als prof.
Hepp het niet noodig had geoordeeld, ook
ons en onzen gereformeerden medewerker
er met de haren in zijn blad bij te sleepen.
Hij schrijft daar n.l. (Reformatie 23 dezer)
na plechtig te hebben aangekondigd, dat
hij Dr. van der Vaart Smit zal te woord
staan omdat „de waarheid hem tot spre
ken dwingt" dan het volgende:
„Nu kunnen wij wel vooruit voorspel
len, dat hierop van het anonyme vulkaan-
tje in de N. R. Ct., dat zich aandient als
„van Gereformeerde zijde", „een Gerefor
meerd medewerker", „onze Gereformeer 'e
medewerker" of iets dergelijks, een uitbar
stinkje te wachten is, dat ons met steenen
en modder zal trachten te bedekken. Wel
licht opent het ook een kratertje in het
Alg. Handelsblad.
Want welke verschillende standen deze
anonymus in den loop der jaren, gelijk
onzen lezers bekend is, ook hebbe aange
nomen, hierin is hij zichzelf gelijk geble
ven, dat ieder, die maar naar Dr. v. d.
Vaart Smit wijst, door zijn steken, hetzij
onder of boven water, getroffen wordt".
Mogen wij prof. Hepp even terecht wij
zen? Hem zij dan verzekerd, dat de me
dewerker „van Gereformeerde zijde", die
vroeger wel in ons blad schreef, en „onze
Gereformeerde medewerker", van wiens
hand op gezette tijden veel wetenswaar
digs over de Geref. Kerken in onze kolom
men verschijnt, twee gansch verschillende
personen zijn, die niets met elkaar uit te
staan hebben of hadden.
Eenigszins nauwkeurige kennisneming
van wat er in onze kolommen over de Ge
ref. Kerken verscheen en verschijnt, had
prof. Hepp dit vermoedelijk kunnen dui
delijk maken. Het bevreemdt ons, dat
iemand, die, als prof. Hepp, is geroepen
tot leiding in zijn kring, zoo maar klak
keloos dingen neerschrijft, die kant nog
wal raken.
RUSTHUIZEN.
Te Bergen op Zoom is door de Diaco
nie der Ned. Herv. Gemeente een stuk
gronds aan het Westerpark gekocht voor
den bouw van een Rusthuis voor Ouden
van Dagen. Het is de bedoeling, twee ge
bouwen te stichten, waarvan het eene in
gericht wordt voor minvermogenden en
het andere voor betalenden.
DE SCHOOLRAAD.
Tot lid van het moderamen van den
Schoolraad voor de scholen met den Bij
bel is gekozen in de vac. A. Jonkman de
heer A. de Jong Ezn. te 's-Gravenhage.
STATEN-GENERAAL.
TWEEDE KAMER.
Vergadering van gisteren.
Regeling van werkzaamheden.
In het begin van de vergadering
wordt op voorstel van den Voorzitter
besloten de begrooting van Waterstaat
in de avondvergadering te behandelen
na Hoofdstuk V (Binnenlandsche Za
ken en Landbouw) indien het eind
verslag is verschenen.
Geneeskundig schooltoezicht.
De motie-De Vries-Bruins vragende
de organisatie en de uitvoering van
het geneeskundig schooltoezicht ter
hand te nemen, wordt aangenomen
z. h. st.
Vaccinatie-wetje.
Aan de orde is het wetsontwerp tot
verlenging van den geldigheidsduur
van tijdelijke bepalingen betreffende
de vaccinatie.
Mevr. DE VRIES BRUINS (S. D.)
merkt op, dat het pokkengevaar ver
groot is. Daarentegen is het gevaar
voor encephalitis iets verminderd,
want het aantal gevallen is afgeno
men.
De encephalitis na inenting komt
het meest voor in kleine gemeenten.
Misschien hangt dit samen met den
algemeenen hygiënischen toestand,
die in de steden zooveel beter is dan
op het platteland.
Dr. VOS (Lib.) vreest, dat de vacci-
natiedwang op de lange baan zal ge
schoven worden door verlenging tel
kens van deze opschortingswet.
Spr.'s persoonlijke ervaring is, dat
de vaccinatie ook een afweermiddel is
tegen andere besmettelijke ziekten,
zoodat hij de vaccinatie van het groot
ste belang acht.
De heer KERSTEN (S. G. P.) meent,
dat de vaccinatie en vooral de vac-
cinatiedwang krachtig moet worden
bestreden. Een groot deel van het Ne-
derlandsche volk heeft zich steeds zeer
bezwaard gevoeld tegen den opgeleg-
den dwang. De dwang is gruwelijk on
duldbaar, want vaccinatie beteekent
het gevaar des doods.
Spr. aanvaardt dit ontwerp, maar
blijft aandringen op afschaffing voor
goed van den vaccinatiedwang.
„Ouders", roept hij uit, „wordt geen
moordenaars van uw eigen kind!"
De heer BIJLEVELD (A. R.) acht
weinig stof aanwezig, voor een alge
meen debat. Getroffen heeft hem, het
geen Dr. Vos zeide omtrent den dwang
voor kinderen beneden het jaar. Hier
sprak de hooghartige, medische zoo
genaamde wetenschap. Meer wil spr.
er niet van zeggen.
Minister SLOTEMAKER DE BRUI
NE begrijpt het betoog van den heer
Kersten niet. Voor hen, die gewetens
bezwaren hebben, bestaat er immers
geen dwang meer.
Het minder populaire van de vacci
natie, aldus merkt spr. tegen den heer
Vos op, ligt niet aan spreker, maar
aan de feiten.
De Kamer zal goed doen, dit weinig
verstrekkend ontwerp aan te nemen.
De heer BEUMER (A. R.) vindt, dat
de vaccinatiedwang in dezen tijd niet
als noodig is te beschouwen. Van dit
standpunt beziet de medische weten
schap het vraagstuk niet. Welke mi
nister zou vaccinatiedwang thans
willen invoeren, als die nooit in ons
land had bestaan?
De MINISTER dupliceert.
Het wetsontwerp wordt z. h. st.
aangenomen.
Begrooting van Justitie.
Aan de orde is de begrooting van
Justitie voor 1929.
De heer KLEEREKOPER (S. D.) is
voorstander van de uitbreiding van
de rechten der vrouw en voor vervan
ging van de vaderlijke macht door de
ouderlijke macht.
Voorts pleit hij voor beteren rechts
kundigen bijstand van minvermogen
den.
Spr. is tot de overtuiging gekomen,
dat de stemplicht niet kan worden
gehandhaafd. Hij acht dit niet in over
eenstemming met de waardigheid van
de uitoefening van het kiesrecht.
De heer KORTENHORST (R. K.)
dringt aan op bescherming van de
huurkoopers.
Spr. beschouwt het huurkoopsy
steem van economisch standpunt. Op
dit terrein heerschen wantoestanden,
hoewel die nog niet zoodanig zijn, dat
nu reeds de meest krasse maatregelen
kunnen worden genomen.
In de automobielindustrie heeft
Ford'gepoogd een systeem in te voe
ren, doch het heeft volkomen échec
geleden. De producten moeten duur
zijn en de controle op de werkelijke
waarde verdwijnt.
Niet alleen voor de koopers, ook
voor de verkoopers is het huurkoop
systeem gevaarlijk, maar de concur
rentie dwingt hen er toe.
De heer VAN GIJN (Lib.) bespreekt
de Berner conventie en het innen van
de muziek-auteursrechten.
Men bedient zich o.a. van een Fran-
sche organisatie, die grasduint op het
terrein van nationale organisatie, on
der voorwendsel, dat zij er eerst was,
hetgeen echter voor Nederland, niet
geldt.
De heer DUYMAER VAN TWIST
(A. R.) merkt op, dat d^ minister van
meening is, dat de naleving der Zon
dagswet aan redelijke eischen vol
doet. De vraag is maar: wat verstaat
de Minister onder redelijke eischen?
Mevr. BAKKER-NORT (V. D.) vraagt
den Minister, hoe het staat met do
regeling van de rechtspositie der han
delsagenten en met het vraagstuk der
onder curateele-stelling van krank
zinnigen.
De heer DUYS (S. D.) bespreekt do
preventieve hechtenis, die hij niet ge
heel af wil schaffen, maar 't vraag
stuk verdient de buitengewone aan
dacht van den minister.
Het nieuwe wetboek van strafvor
dering eischt, dat voor verlenging der
gevangenhouding feiten moeten wor
den aangevoerd. Men houdt er zich
eenvoudig niet aan en bepaalt zich tot
algemeene aanduidingen. Spr. gaat
na, hoe het is gegaan met de Indone
sische studenten. Zij werden preven
tief gevangen gehouden wegens op-
ruiinsr. De instructie daarover was
op 29 September afgeloopen. Daarna
liet men ben drie maanden zitten zon
der hen te verhooren, daarna is een
instructie geopend over het deelne
men aan een verboden vereeniging,
waarvoor geen preventieve hechtenis
is toegelaten.
Toen ook deze instructie was afge
loopen. gebeurde er van 14 December
tot 7 Februari niets en eerst op den
8sten Maart kwam de zaak voor en op
9 Maart stonden de jongelui op straat.
Di is eenvoudig schandelijk en spr.
hoopt, dat de minister van de minis
terstafel een krachtig protest daarte
gen zal laten hooren.
De heer VAN RAPPARD (Lib.) wil
publicatie van schorsing van advoca
ten, opdat men daarvan op de hoogte
is en het niet voor kan komen, dat
geschorste advocaten solliciteeren
naar ambten als dat van burgemees
ter.
Spr. komt nu tot de benoeming van
notarissen, in het bijzonder tot de be
noeming van een notaris in Veenen-
daal. Men had vooral hier iemand
moeten benoemen, die boven de partij
en staat.
De heer SANNES (S. D.) bepleit een
regeling, waarbij ook leden, die niet
tot de rechterlijke macht behooren,
worden toegelaten tot de bekrachti
ging van geschillen, voortspruitende
uit collectieve arbeidsovereenkomsten
De heer SASSE VAN IJSSELT (R.
K.) bepleit een betere redactie van de
artikelen betreffende de ouderlijke
macht en de voogdij.
De heer SNOEK HENKEMANS (C.
H.) betoogt, dat de kwestie van het
muziek-auteursrecht niet behoorlijk
geregeld is.
In de tweede plaats dringt spr. aan
op maatregelen tegen den woeker,
door een wetsbepaling op te nemen
gelijk in Ned. Indië bestaat, waar do
rechter de bevoegdheid heeft een woe
kercontract te wijzigen.
De VOORZITTER stelt voor Hoofd
stuk IX te behandelen na Hoofdstuk
V. Aldus wordt besloten.
De vergadering wordt te 5j50 ge
schorst tot des avonds 8 ur.
FEUILLETON.
De vreemde landlooper
2) -o-
De heer Elwitz nam zijn lieveling op
den arm, streelde het kind en kuste
het. „Wees maar stil schatje! Kurt
mag nog lang niet scliieten". Hij ver
telde daarop dat hij in 't bosch voeder
voor de herten had laten strooien, en
op de binnenplaats voor de musschen
en leeweriken, die in de sneeuw
niets konden vinden en honger leden.
De kinderen luisterden met stralende
oogen.
„Vader", viel Kurt hem in de rede,
„Hendrik heeft gezegd, dat er bij ons
overal voor menschen en beesten
wordt gezorgd; u laat geen van hen
honger lijden".
„Welnu, mijn jongen, dat is ook
mijn plicht. Wie zelf genoeg heeft en
mensch en dier vergeet, welke in
nood zijn, is een slecht mensch; ont
houd dat maar".
„Waar blijft mijnheer Hartmann
toch?" vroeg mevrouw Elwitz.
„Daar komt hij", riep Alfred, en de
heer Hartmann trad binnen. Hij werd
op den voet gevolgd door Hendrik, die
blijkbaar iets aan mevrouw te zeggen
had.
„Gaat u bij den haard zitten, mijn
heer Hartmann, daar is het lekker".,
zei zij voorkomend en trad op Hendrik
toe. „Wat is er?"
„Mevrouw", zei de oude knecht
zachtjes, „die man buiten, dien u bij
me in de keuken gestuurd hebt, heeft
vroeger een ander soort kleederen ge
dragen, gelooft u dat maar. Die lom
pen behooren niet bij hem, en
voordat mijnheer hem ziet en spreekt
„Ik begrijp al wat je wilt, Hendrik;
hier is de sleutel van de kast; neem
er maar uit wat je noodig hebt en
wees heel vriendelijk tegen den man".
„Misschien zouden we hem een
nachtkwartier kunnen geven, me
vrouw?"
„Ja, Hendrik, dat kan zeker wel".
„En, misschien, mevrouw
„Och, misschien kunnen we wel al
lerlei doen, Hendrik, maar ga nu heen!
Ik moet voor mijn gast zorgen, en de
bedelaar is vooreerst bij je gehuis
vest".
„Dat is zeker", mompelde de oude be
diende, terwijl hij zich verwijderde.
„Ik ben zelf eenmaal eer. bedelaar ge
weest, die half bevroren voor de deur
van mijnheer's vader gelegen heeft, en
dien hij opgenomen en geholpen heeft,
zoodat ik een eerlijke kerel worden
kon, inplaats van op straat te ver
kommeren. Zou ik dat vergeten?"
Terwijl hij zoo in zijn baard liep te
brommen, snuffelde hij in de groote
kast en zocht onder de afgedragen
kleederen van zijn meester uit, wat hij
't meest geschikt achtte voor zijn be
schermeling. Dat de landlooper zijn
beschermeling zou worden, had hij
zichzelf vast voorgenomen en onder
de bedienden van het slot ging het
praatje: „Wat Hendrik wil, dat zet hij
door".
Het was een behaaglijk plekje bij
den haard in de studeerkamer. De
vlammen knetterden lustig en op de
tafel stond de dampende bisschop, die
mevrouw Elwitz voor de heeren klaar
gemaakt had.
„Op uw gezondheid, mevrouw!" zei
Hartmann, hief zijn glas op, en dronk
haar lachend toe.
Mevrouw Elwitz dankte vriendelijk
en riep Kurt bij zich: „Neem Alfred
en Gretchen mee naar de kinderka
mer!" fluisterde zij. De kinderen ge
hoorzaamden zonder een woord tegen
te spreken, zeiden goeden nacht en
vertrokken.
„Ik maak u mijn compliment .me
vrouw", zei Hartmann, „over uw wijze
van opvoeding. De kinderen gehoor
zamen u, alsof zij in e.en militaire
school waren".
„Wij vinden dit niets bijzonders",
antwoordde de heer Elwitz; „het zou
ergerlijk zijn indien kinderen van
dien leeftijd niet dadelijk gehoor
zaamden".
„Nu, mijn jongen was mij op zijn
vierde jaar al den baas", zeide Hart
mann. „Als ik hem zijn zin niet gaf,
dan schreeuwde de bengel net zoo
lang totdat hij had wat hij wilde".
„Mijn vader zeide wel eens', ant
woordde de heer Elwitz ernstig, „zoo
men den kinderen in de jeugd den wil
niet breekt, dan breken zij later het
hart hunner ouders".
„Roep toch niet dadelijk den dui
vel op, Elwitz. De knaap zal mij 't
hart niet breken, hoewel hij mij al
verdriet genoeg veroorzaakt, en al
geld genoeg gekost heeft, 't Is merk
waardig, maar de jongen kan geen
flesch wijn laten staan en geen kaar
ten laten liggen. Ik kan 't hem eigen
lijk niet kwalijk nemen, want ik ben
net zoo geweest, maar ik wil je glas
bisschop niet vergallen door de ge
dachte aan mijn zoon. Op je gezond
heid, Elwitz; ik hoop je spoedig eens
bij mij te zien en dat onze vriendschap
lang moge duren".
„Dan kunt u lang wachten, me
vrouw. Mijn vrouw is altijd ziek, u
heeft het dezen zomer zelf gezien, zij
ligt eigenlijk altijd op den ruststoel.
En Helena hangt als een klit aan
haar moeder; zij laat haar geen uur
alleen".
„Uw Helena is een lief meisje", zei
mevrouw Elwitz, „nooit zal ik verge
ten hoe zij dezen zomer in Harzburg
aan 't ziekbed van mijn Gretchen ge
zeten heeft en zulk eer^ trouwe hulp
voor mij geweest is. Ik tóen haar daar
voor veel dank verschuldigd".
„Als zij maar niet zoo ernstig keek
voor haar vijftien jaren!" bemerkte de
heer Elwitz medelijdend; „de uitdruk
king van haar oogen past niet bij
haar jeugd".
Hartmann trok de schouders op:
„Dat komt van de weekelijke, kwezel
achtige opvoeding mijner vrouw. Zij
heeft het meiske altijd om zich heen
gehad".
Mevrouw Elwitz zweeg. Haar gast
was haar zoo onsympathiek als maar
mogelijk was, maar als gastvrouw
was zij te beleefd om er uiting aan te
gc-ven. Hartmann bemerkte wel, dat
hij wat te ver gegaan was, en tracht
te het gesprek op een ander thema te
brengen. Lachend vroeg hij op eens:
„Bijna had ik vergeten te vragen:
Waar is toch de andere heer, die voor
de deur stond, mijnheer Vagebond?
Ik had eigenlijk gedacht hem hier te
zullen vinden; of heeft mevrouw ge
zegd: „Vriend, hoe zijt ge hier binnen
gekomen, geen bruiloftskleed aan
hebbende?"
„Halt, goede vriend!" viel hem El
witz in de rede. „Ge vergeet, dat ge
mijn vrouw verleden zomer beloofd
hebt, in haar tegenwoordigheid geen
f hriftuurplaatsen schertsen'..--wijze
aan te halen".
„Vergeef mij, mevrouw!" zeide Hart
mann met een buiging. „U ziet 't, het
is moeilijk een verstokten zondaar als
ik ben, zich zijn beloften te herinne
ren. Maar waar is die mijnheer? Heeft
u al kennis met hem gemaakt me
vrouw?"
(Wordt vervolgd).