KI UW£ mm COURANT van WOENSDAG 28 NOV. 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. de aartsvaders en de wetgeving van chammoerapi. Sara en Hagar. Alvorens de Mozaïsche wetten met de bepalingen uit den codex van Chammoerapi te vergelijken, willen wij eerst een artikel wijden aan. de mogelijkheid, dat wellicht de aartsva ders des Ouden Verhonds geleefd heb ben onder het recht van Chammoe rapi. Dit is reeds a priori niet onwaar schijnlijk, gezien het feit, dat Abra ham uit Ur der Chaldeeën, alzoo uit Babylonië afkomstig is en derhalve de Babylonische rechtsgebruiken, ge lijk die door Chammoerapi zijn geco dificeerd, heeft meegenomen naar Ka- naan, waar ze in de aartsvaderlijke families zijn blijven voortleven. Juist omdat Chammoerapi de ver schillende wetsbepalingen slechts ver zameld heeft, en deze dus ouder zijn dan hijzelf, ligt de veronderstelling voor de hand, dat in den tijd van A- braham, die een tijdgenoot van Cham moerapi was, deze rechtsgebruiken het gemeen goed waren van de bewo ners der landstreek aan den Eufraat en den Tigris. Daar komt bij, dat niet alles in de verhalen der aartsvaders strookt met de latere Mozaïsche wetgeving, terwijl er ook trekken in voorkomen, die voor het gevoel van ons, moderne men- schen, ietwat vreemd zijn. Ligt wellicht de oplossing dezer moei lijkheid in het toentertijd, geldende recht, waarvan de kennis verloren ge gaan was, doch dat wij na de vondst van het steenblok met het wetboek van Chammoerapi weder kunnen re- construeeren? Wij zullen aan de hand van enkele voorbeelden trachten op deze vraag 'n antwoord te geven. Vooreerst de geschiedenis van Abra ham, Sara en Hagar, gelijk we die in Genesis 16 vinden. Sara was blijkens Gen. 20 vs. 12 een halfzuster van Abraham: de dochter van zijn vader, maar niet van zijn moeder. Zulk een huwelijk is in strijd met de Mozaïsche Wet, gelijk blijkt uit Lev. 18 vs. 9 en Deut. 27 vs. 22. In het wetboek van Chammoerapi daarente gen is een dergelijk huwelijk niet ver boden. Het huwelijk van Abraham en Sara bleef kinderloos, niettegenstaande de Heere aan Abraham beloofd had, dat zijn kroost zoo talrijk zou zijn als de sterren des hemels. Daarom gaf Sara haar Egyptische slavin Hagar aan Abraham tot vrouw, opdat hij bij haar een zoon zou ver wekken, evenals later Rachel haar slavin Bilha aan Jacob gaf, omdat zij zelve onvruchtbaar bleef (Gen. 30 vs 4). Dat we hier voor een algemeen ge bruik in de toenmalige Oudoostersche wereld staan, blijkt uit Art. 144 van den Codex van Chammoerapi, in welk artikel wordt bevolen, dat, wanneer een vrouw haar man een.slavin heeft geschonken, hij er dan ook geen bij wijf op na mag houden, tenzij die sla vin kinderloos bleef. De bedoeling der vrouw is alzoo ge weest, toen zij haar man een slavin gaf, te voorkomen, dat de familie zou uitsterven. Toen Hagar bespeurde, dat zij zwan ger was aldus gaat Gen. 16 vs. 4 voort minachte zij haar meesteres. Op Sara's klacht antwoordde Abra ham: „Welnu, uw slavin is in uwe macht", waarop Sara Hagar „kwelde" zooals de Leidsche vertaling zegt; de Statenvertaling zegt hier: „verneder de". Waarin deze kwelling of vernede ring mag hebben bestaan? In Art. 146 van den Codex van Chammoerapi wordt bepaald, dat de slavin, die, wijl ze haar heer kinderen schonk, zich met haar meesteres ge lijk stelt, weer in den slavenstand zal worden terug gebracht. In dezen zin hebben wij dan ook de kwelling, die Sara Hagar aandeed, te verstaan: zij heeft haar, wat woon ruimte, arbeid en voedsel betreft weer met de overige slavinnen gelijk ge steld. Hagar baarde Abraham een zoon, dien hij Ismaël noemt. Hij was Abra hams wettige zoon en erfgenaam, het geen b.v. blijkt uit het woord van Sa ra tot Abraham: „Drijf die slavin met haar zoon uit; want de zoon dier sla vin mag geen mede-erfgenaam van mijn zoon, van Izaak zijn". (Gen. 21 vers 10). Dit woord van Sara mishaagde aan Abraham. Een dergelijke daad zou dan ook in strijd zijn met art. 168 van den Codex van Chammoerapi, dat voorschrijft, dat dit slechts bij wette lijk vonnis zal kunnen geschieden, in dien de zoon een zware schuld op zich heeft geladen. Pas toen God Abraham gezegd had Sara ter wille te zijn, handelde hij dienovereenkomstig en zond Hagar en Ismaël heen. De conclusie, die uit de vergelijking der Bijbelsche historie van Abraham, Sara en Hagar met de wetgeving van Chammoerapi getrokken moet worden kan geen andere zijn dan de volgen de, gelijk zij is geformuleerd door den bekenden kenner van Babel, Dr. Joh. Jeremias: „De rechtsbepalingen in Chammoerapi's wetgeving stemmen geheel overeen met hetgeen de Schrift aangaande de rechtsverhoudingen in het familieleven der patriarchen ons mededeelt". KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Oudega en Kolderwol- de (H A. N.), J. Ivalkshoven, te Ovezande. Te Ten Boer, Ch. de Beus, cand. te Was senaar. Bedankt: Voor Westerbroek, L. van Dijk, te Nuis c.a. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Drachten (vac.-J. C. Hak man), W. J. Smidt, te Dwingeloo; en C. Stam, te Alteveer. Bedankt: Voor Old-ebroek, H v. d. Zanden, te Wapenveld. BEVESTIGING, INTREDE, AFSCHEID. Dr. J. H. Bavinck hoopt Zondag 6 Ja nuari 1929 afscheid te nemen van de Ge- ref. Kerk van Heemstede en op Donder dag 10 Januari d.a.v. zijn intrede te doen te Delft als 3de missionair predikant voor Solo (Java). Als bevestiger zal dan optre den Dr. W. G. Harrenstein, van Amster dam. Ds. M. Overduin, gekomen van Utrecht, deed Zondag j.l. zijn intrede bij de oud-Geref. Gemeente van Dordrecht. Des morgens trad als bevestiger op Ds. J. van Wier met 1 Tim. 4:15 en 16. Na.de bevestiging richtte hij zich in een toe spraak tot den Kerkeraad en ook tot den Burgemeester en een Raadslid voor hun belangstelling Hij liet den bevestigde Ps. 122 vers 3 toezingen. Des avonds hield Ds. Overduin een intreepredik^tie over 1 Cor. 2 2. Hierna hield hij toespraken in het bijzonder tot de Gemeente, den Kerkeraad en de catechisanten, opdat er eendrachtig geleefd mocht worden in banden der lief de en naar het Woord Gods. Ook richtte spr. zich nog tot een aanwezig lid van den Gemeenteraad. Spr. liet de Gemeente daarna Ps. 133 3 aanheffen. Oud. E. Kooy- mans sprak hierna den nieuwen leeraar toe, hem toewenschend, dat God hem u rijke mate met Zijn Geest bestralen mocht. Toegezongen werd Psalm 119 25. GENERAAL BOOTH BUITEN GEVAAR. Een N. T. A.-telegram uit Londen meldt, dat, naar verluidt, de geneesheeren hebben verklaard, dat generaal Booth buiten ge vaar is en zij de hoop koesteren op zijn volledig herstel. VROUWENZENDINGSBOND. Een voorloopig comité, waarin zitting hebben Jkvr. A. M. Elout van Soeterwou- de, mevr. Barth, Mej. P. C. van Gheel Gil- demeester, uit 's-Gravenhage, en Mej. A. E. Adrian] Ie Leiden bereidt de oprichting van een Vrouwenzendingsbond voor, die de afzonderlijke plaatselijke vrouwenhulp- vereenigingen en zendingskransen in één organisatie zal vereenigen. Deze bond zal ten doel hebben het bevorderen van den zendingsarbeid door en voor christenvrou wen en -meisjes en de voorbereiding en opleiding van haar, die zich tot dezen ar beid geroepen gevoelen. FLINKE GIFT VOOR DE ZENDING. Naar aanleiding van de zendingsweek ontving het Zendingsbureau te Oegstgeest van NN. te Amsterdam 10.000. Ook H.M. de Koningin en H.K.H. Prinses Juliana hebben aan de Samenwerkende Zendingscorporaties bijdragen doen toe komen in verband met de week van Ge bed, Toewijding en Offer. De zestiende Zendingsverantwoording doet het eindbedrag stijgen tot 141.817.24. ZENDING. Zendeling A. K. de Groot, te Den Haag over het „Zendingswerk onder Jong-Chi- neezen op West-Java" sprekende, deelde mee, dat er een bond van Jon-Chineesche Christenen bestaat, een organisatie, die reeds haar derde congres hield, waar Chi- neezen uit heel Indië tegenwoordig waren, die hun eigen maandblad hebben en nu straks hun eigen dagblad. HET ANONIEME VULKAANTJE VAN PROF. HEPP. Onder bovenstaanden titel schrijft de N R. Ct.: In De Reformatie, het blad waarvan Prof. Hepp, hoogleeraar aan de Vrije Uni versiteit, eind-redacteur is, is een pole miek gaande tusschen dezen theoloog journalist en Dr. van de Vaart Smit, ge reformeerd predikant te Zuid-Beijerland, over den vroegdoop. Deze aangelegenheid zou geheel buiten ons omgaan, als prof. Hepp het niet noodig had geoordeeld, ook ons en onzen gereformeerden medewerker er met de haren in zijn blad bij te sleepen. Hij schrijft daar n.l. (Reformatie 23 dezer) na plechtig te hebben aangekondigd, dat hij Dr. van der Vaart Smit zal te woord staan omdat „de waarheid hem tot spre ken dwingt" dan het volgende: „Nu kunnen wij wel vooruit voorspel len, dat hierop van het anonyme vulkaan- tje in de N. R. Ct., dat zich aandient als „van Gereformeerde zijde", „een Gerefor meerd medewerker", „onze Gereformeer 'e medewerker" of iets dergelijks, een uitbar stinkje te wachten is, dat ons met steenen en modder zal trachten te bedekken. Wel licht opent het ook een kratertje in het Alg. Handelsblad. Want welke verschillende standen deze anonymus in den loop der jaren, gelijk onzen lezers bekend is, ook hebbe aange nomen, hierin is hij zichzelf gelijk geble ven, dat ieder, die maar naar Dr. v. d. Vaart Smit wijst, door zijn steken, hetzij onder of boven water, getroffen wordt". Mogen wij prof. Hepp even terecht wij zen? Hem zij dan verzekerd, dat de me dewerker „van Gereformeerde zijde", die vroeger wel in ons blad schreef, en „onze Gereformeerde medewerker", van wiens hand op gezette tijden veel wetenswaar digs over de Geref. Kerken in onze kolom men verschijnt, twee gansch verschillende personen zijn, die niets met elkaar uit te staan hebben of hadden. Eenigszins nauwkeurige kennisneming van wat er in onze kolommen over de Ge ref. Kerken verscheen en verschijnt, had prof. Hepp dit vermoedelijk kunnen dui delijk maken. Het bevreemdt ons, dat iemand, die, als prof. Hepp, is geroepen tot leiding in zijn kring, zoo maar klak keloos dingen neerschrijft, die kant nog wal raken. RUSTHUIZEN. Te Bergen op Zoom is door de Diaco nie der Ned. Herv. Gemeente een stuk gronds aan het Westerpark gekocht voor den bouw van een Rusthuis voor Ouden van Dagen. Het is de bedoeling, twee ge bouwen te stichten, waarvan het eene in gericht wordt voor minvermogenden en het andere voor betalenden. DE SCHOOLRAAD. Tot lid van het moderamen van den Schoolraad voor de scholen met den Bij bel is gekozen in de vac. A. Jonkman de heer A. de Jong Ezn. te 's-Gravenhage. STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. Vergadering van gisteren. Regeling van werkzaamheden. In het begin van de vergadering wordt op voorstel van den Voorzitter besloten de begrooting van Waterstaat in de avondvergadering te behandelen na Hoofdstuk V (Binnenlandsche Za ken en Landbouw) indien het eind verslag is verschenen. Geneeskundig schooltoezicht. De motie-De Vries-Bruins vragende de organisatie en de uitvoering van het geneeskundig schooltoezicht ter hand te nemen, wordt aangenomen z. h. st. Vaccinatie-wetje. Aan de orde is het wetsontwerp tot verlenging van den geldigheidsduur van tijdelijke bepalingen betreffende de vaccinatie. Mevr. DE VRIES BRUINS (S. D.) merkt op, dat het pokkengevaar ver groot is. Daarentegen is het gevaar voor encephalitis iets verminderd, want het aantal gevallen is afgeno men. De encephalitis na inenting komt het meest voor in kleine gemeenten. Misschien hangt dit samen met den algemeenen hygiënischen toestand, die in de steden zooveel beter is dan op het platteland. Dr. VOS (Lib.) vreest, dat de vacci- natiedwang op de lange baan zal ge schoven worden door verlenging tel kens van deze opschortingswet. Spr.'s persoonlijke ervaring is, dat de vaccinatie ook een afweermiddel is tegen andere besmettelijke ziekten, zoodat hij de vaccinatie van het groot ste belang acht. De heer KERSTEN (S. G. P.) meent, dat de vaccinatie en vooral de vac- cinatiedwang krachtig moet worden bestreden. Een groot deel van het Ne- derlandsche volk heeft zich steeds zeer bezwaard gevoeld tegen den opgeleg- den dwang. De dwang is gruwelijk on duldbaar, want vaccinatie beteekent het gevaar des doods. Spr. aanvaardt dit ontwerp, maar blijft aandringen op afschaffing voor goed van den vaccinatiedwang. „Ouders", roept hij uit, „wordt geen moordenaars van uw eigen kind!" De heer BIJLEVELD (A. R.) acht weinig stof aanwezig, voor een alge meen debat. Getroffen heeft hem, het geen Dr. Vos zeide omtrent den dwang voor kinderen beneden het jaar. Hier sprak de hooghartige, medische zoo genaamde wetenschap. Meer wil spr. er niet van zeggen. Minister SLOTEMAKER DE BRUI NE begrijpt het betoog van den heer Kersten niet. Voor hen, die gewetens bezwaren hebben, bestaat er immers geen dwang meer. Het minder populaire van de vacci natie, aldus merkt spr. tegen den heer Vos op, ligt niet aan spreker, maar aan de feiten. De Kamer zal goed doen, dit weinig verstrekkend ontwerp aan te nemen. De heer BEUMER (A. R.) vindt, dat de vaccinatiedwang in dezen tijd niet als noodig is te beschouwen. Van dit standpunt beziet de medische weten schap het vraagstuk niet. Welke mi nister zou vaccinatiedwang thans willen invoeren, als die nooit in ons land had bestaan? De MINISTER dupliceert. Het wetsontwerp wordt z. h. st. aangenomen. Begrooting van Justitie. Aan de orde is de begrooting van Justitie voor 1929. De heer KLEEREKOPER (S. D.) is voorstander van de uitbreiding van de rechten der vrouw en voor vervan ging van de vaderlijke macht door de ouderlijke macht. Voorts pleit hij voor beteren rechts kundigen bijstand van minvermogen den. Spr. is tot de overtuiging gekomen, dat de stemplicht niet kan worden gehandhaafd. Hij acht dit niet in over eenstemming met de waardigheid van de uitoefening van het kiesrecht. De heer KORTENHORST (R. K.) dringt aan op bescherming van de huurkoopers. Spr. beschouwt het huurkoopsy steem van economisch standpunt. Op dit terrein heerschen wantoestanden, hoewel die nog niet zoodanig zijn, dat nu reeds de meest krasse maatregelen kunnen worden genomen. In de automobielindustrie heeft Ford'gepoogd een systeem in te voe ren, doch het heeft volkomen échec geleden. De producten moeten duur zijn en de controle op de werkelijke waarde verdwijnt. Niet alleen voor de koopers, ook voor de verkoopers is het huurkoop systeem gevaarlijk, maar de concur rentie dwingt hen er toe. De heer VAN GIJN (Lib.) bespreekt de Berner conventie en het innen van de muziek-auteursrechten. Men bedient zich o.a. van een Fran- sche organisatie, die grasduint op het terrein van nationale organisatie, on der voorwendsel, dat zij er eerst was, hetgeen echter voor Nederland, niet geldt. De heer DUYMAER VAN TWIST (A. R.) merkt op, dat d^ minister van meening is, dat de naleving der Zon dagswet aan redelijke eischen vol doet. De vraag is maar: wat verstaat de Minister onder redelijke eischen? Mevr. BAKKER-NORT (V. D.) vraagt den Minister, hoe het staat met do regeling van de rechtspositie der han delsagenten en met het vraagstuk der onder curateele-stelling van krank zinnigen. De heer DUYS (S. D.) bespreekt do preventieve hechtenis, die hij niet ge heel af wil schaffen, maar 't vraag stuk verdient de buitengewone aan dacht van den minister. Het nieuwe wetboek van strafvor dering eischt, dat voor verlenging der gevangenhouding feiten moeten wor den aangevoerd. Men houdt er zich eenvoudig niet aan en bepaalt zich tot algemeene aanduidingen. Spr. gaat na, hoe het is gegaan met de Indone sische studenten. Zij werden preven tief gevangen gehouden wegens op- ruiinsr. De instructie daarover was op 29 September afgeloopen. Daarna liet men ben drie maanden zitten zon der hen te verhooren, daarna is een instructie geopend over het deelne men aan een verboden vereeniging, waarvoor geen preventieve hechtenis is toegelaten. Toen ook deze instructie was afge loopen. gebeurde er van 14 December tot 7 Februari niets en eerst op den 8sten Maart kwam de zaak voor en op 9 Maart stonden de jongelui op straat. Di is eenvoudig schandelijk en spr. hoopt, dat de minister van de minis terstafel een krachtig protest daarte gen zal laten hooren. De heer VAN RAPPARD (Lib.) wil publicatie van schorsing van advoca ten, opdat men daarvan op de hoogte is en het niet voor kan komen, dat geschorste advocaten solliciteeren naar ambten als dat van burgemees ter. Spr. komt nu tot de benoeming van notarissen, in het bijzonder tot de be noeming van een notaris in Veenen- daal. Men had vooral hier iemand moeten benoemen, die boven de partij en staat. De heer SANNES (S. D.) bepleit een regeling, waarbij ook leden, die niet tot de rechterlijke macht behooren, worden toegelaten tot de bekrachti ging van geschillen, voortspruitende uit collectieve arbeidsovereenkomsten De heer SASSE VAN IJSSELT (R. K.) bepleit een betere redactie van de artikelen betreffende de ouderlijke macht en de voogdij. De heer SNOEK HENKEMANS (C. H.) betoogt, dat de kwestie van het muziek-auteursrecht niet behoorlijk geregeld is. In de tweede plaats dringt spr. aan op maatregelen tegen den woeker, door een wetsbepaling op te nemen gelijk in Ned. Indië bestaat, waar do rechter de bevoegdheid heeft een woe kercontract te wijzigen. De VOORZITTER stelt voor Hoofd stuk IX te behandelen na Hoofdstuk V. Aldus wordt besloten. De vergadering wordt te 5j50 ge schorst tot des avonds 8 ur. FEUILLETON. De vreemde landlooper 2) -o- De heer Elwitz nam zijn lieveling op den arm, streelde het kind en kuste het. „Wees maar stil schatje! Kurt mag nog lang niet scliieten". Hij ver telde daarop dat hij in 't bosch voeder voor de herten had laten strooien, en op de binnenplaats voor de musschen en leeweriken, die in de sneeuw niets konden vinden en honger leden. De kinderen luisterden met stralende oogen. „Vader", viel Kurt hem in de rede, „Hendrik heeft gezegd, dat er bij ons overal voor menschen en beesten wordt gezorgd; u laat geen van hen honger lijden". „Welnu, mijn jongen, dat is ook mijn plicht. Wie zelf genoeg heeft en mensch en dier vergeet, welke in nood zijn, is een slecht mensch; ont houd dat maar". „Waar blijft mijnheer Hartmann toch?" vroeg mevrouw Elwitz. „Daar komt hij", riep Alfred, en de heer Hartmann trad binnen. Hij werd op den voet gevolgd door Hendrik, die blijkbaar iets aan mevrouw te zeggen had. „Gaat u bij den haard zitten, mijn heer Hartmann, daar is het lekker"., zei zij voorkomend en trad op Hendrik toe. „Wat is er?" „Mevrouw", zei de oude knecht zachtjes, „die man buiten, dien u bij me in de keuken gestuurd hebt, heeft vroeger een ander soort kleederen ge dragen, gelooft u dat maar. Die lom pen behooren niet bij hem, en voordat mijnheer hem ziet en spreekt „Ik begrijp al wat je wilt, Hendrik; hier is de sleutel van de kast; neem er maar uit wat je noodig hebt en wees heel vriendelijk tegen den man". „Misschien zouden we hem een nachtkwartier kunnen geven, me vrouw?" „Ja, Hendrik, dat kan zeker wel". „En, misschien, mevrouw „Och, misschien kunnen we wel al lerlei doen, Hendrik, maar ga nu heen! Ik moet voor mijn gast zorgen, en de bedelaar is vooreerst bij je gehuis vest". „Dat is zeker", mompelde de oude be diende, terwijl hij zich verwijderde. „Ik ben zelf eenmaal eer. bedelaar ge weest, die half bevroren voor de deur van mijnheer's vader gelegen heeft, en dien hij opgenomen en geholpen heeft, zoodat ik een eerlijke kerel worden kon, inplaats van op straat te ver kommeren. Zou ik dat vergeten?" Terwijl hij zoo in zijn baard liep te brommen, snuffelde hij in de groote kast en zocht onder de afgedragen kleederen van zijn meester uit, wat hij 't meest geschikt achtte voor zijn be schermeling. Dat de landlooper zijn beschermeling zou worden, had hij zichzelf vast voorgenomen en onder de bedienden van het slot ging het praatje: „Wat Hendrik wil, dat zet hij door". Het was een behaaglijk plekje bij den haard in de studeerkamer. De vlammen knetterden lustig en op de tafel stond de dampende bisschop, die mevrouw Elwitz voor de heeren klaar gemaakt had. „Op uw gezondheid, mevrouw!" zei Hartmann, hief zijn glas op, en dronk haar lachend toe. Mevrouw Elwitz dankte vriendelijk en riep Kurt bij zich: „Neem Alfred en Gretchen mee naar de kinderka mer!" fluisterde zij. De kinderen ge hoorzaamden zonder een woord tegen te spreken, zeiden goeden nacht en vertrokken. „Ik maak u mijn compliment .me vrouw", zei Hartmann, „over uw wijze van opvoeding. De kinderen gehoor zamen u, alsof zij in e.en militaire school waren". „Wij vinden dit niets bijzonders", antwoordde de heer Elwitz; „het zou ergerlijk zijn indien kinderen van dien leeftijd niet dadelijk gehoor zaamden". „Nu, mijn jongen was mij op zijn vierde jaar al den baas", zeide Hart mann. „Als ik hem zijn zin niet gaf, dan schreeuwde de bengel net zoo lang totdat hij had wat hij wilde". „Mijn vader zeide wel eens', ant woordde de heer Elwitz ernstig, „zoo men den kinderen in de jeugd den wil niet breekt, dan breken zij later het hart hunner ouders". „Roep toch niet dadelijk den dui vel op, Elwitz. De knaap zal mij 't hart niet breken, hoewel hij mij al verdriet genoeg veroorzaakt, en al geld genoeg gekost heeft, 't Is merk waardig, maar de jongen kan geen flesch wijn laten staan en geen kaar ten laten liggen. Ik kan 't hem eigen lijk niet kwalijk nemen, want ik ben net zoo geweest, maar ik wil je glas bisschop niet vergallen door de ge dachte aan mijn zoon. Op je gezond heid, Elwitz; ik hoop je spoedig eens bij mij te zien en dat onze vriendschap lang moge duren". „Dan kunt u lang wachten, me vrouw. Mijn vrouw is altijd ziek, u heeft het dezen zomer zelf gezien, zij ligt eigenlijk altijd op den ruststoel. En Helena hangt als een klit aan haar moeder; zij laat haar geen uur alleen". „Uw Helena is een lief meisje", zei mevrouw Elwitz, „nooit zal ik verge ten hoe zij dezen zomer in Harzburg aan 't ziekbed van mijn Gretchen ge zeten heeft en zulk eer^ trouwe hulp voor mij geweest is. Ik tóen haar daar voor veel dank verschuldigd". „Als zij maar niet zoo ernstig keek voor haar vijftien jaren!" bemerkte de heer Elwitz medelijdend; „de uitdruk king van haar oogen past niet bij haar jeugd". Hartmann trok de schouders op: „Dat komt van de weekelijke, kwezel achtige opvoeding mijner vrouw. Zij heeft het meiske altijd om zich heen gehad". Mevrouw Elwitz zweeg. Haar gast was haar zoo onsympathiek als maar mogelijk was, maar als gastvrouw was zij te beleefd om er uiting aan te gc-ven. Hartmann bemerkte wel, dat hij wat te ver gegaan was, en tracht te het gesprek op een ander thema te brengen. Lachend vroeg hij op eens: „Bijna had ik vergeten te vragen: Waar is toch de andere heer, die voor de deur stond, mijnheer Vagebond? Ik had eigenlijk gedacht hem hier te zullen vinden; of heeft mevrouw ge zegd: „Vriend, hoe zijt ge hier binnen gekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende?" „Halt, goede vriend!" viel hem El witz in de rede. „Ge vergeet, dat ge mijn vrouw verleden zomer beloofd hebt, in haar tegenwoordigheid geen f hriftuurplaatsen schertsen'..--wijze aan te halen". „Vergeef mij, mevrouw!" zeide Hart mann met een buiging. „U ziet 't, het is moeilijk een verstokten zondaar als ik ben, zich zijn beloften te herinne ren. Maar waar is die mijnheer? Heeft u al kennis met hem gemaakt me vrouw?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5