NIEUWE LEIDSCHE COURANT
van
WOENSDAG 7 NOV. 1928
TWEEDE BLAD.
Gewijde en Ongewijde
Historie.
JAHWEH EEN BABYLONISCHE
GOD?
Jahweh is de God van Israël.
Het zal wel niet noodig zijn voor
deze stelling een groote hoeveelheid
bewijzen hijeen te brengen, want daar
omtrent heerscht geen verschil van
meening.
Ten overvloede willen wij echter een
tweetal bewijsplaatsen aanvoeren, een
uit de gewijde en een uit de ongewijde
literatuur, waaruit blijkt, dat dit reeds
vanaf de vroegste tijden zoo was.
Eerst een tekst uit den aanvang van
het Richterenboek, alzoo uit den tijd
toen Israël streed met de omwonende
volksstammen om zijn zelfstandig
volksbestaan te vestigen.
In het lied van Debora heet het
(Richt. 6 vs. 3):
„Ik, ja ik, wil ter eere van Jahweh
zingen,
wil spelen ter eere van Jahweh, den
God van Israël".
Met deze en tal van andere plaatsen
uit het Oude Testament stemt overeen
het inschrift op den Mesasteen, dat
uit de 9de eeuw voor Chr. dateert.
Op dezen steen, die in 1868 in Diban
ten Oosten van de Doode Zee gevonden
werd, staat een inschrift in het Moa-
bitisch, waarin Mesa, de Koning der
Moabieten, zijn krijgsdaden tegen Is
raël heeft vereeuwigd.
Hij zegt daarin o.m.:
„En ik nam vandaar de vaten van
Jahweh en sleepte die voor Kemosj".
Zooals Kemosj of Kamos de god was
der Moabieten, was alzoo Jehova de
God der Israëlieten.
Met de constateering van dit feit is
evenwel een andere vraag nog niet be
antwoord, nl. deze: of Jahweh een uit
sluitend Israëlietische Godsnaam is, of
dat men ook bij andere volken Jah-
weh-vereering vindt.
Het is niet noodig, dat, wie de Heili
ge Schriften des Ouden en Nieuwen
Testaments aanneemt, en voor wie
dientengevolge de Jahweh des Ouden
Verbonds is de God en Vader van on
zen He ere Jezus Christus, een vraag
als de bovenstaande zonder meer af
te wijzen. Wij mogen de feiten gerust
onder de oogen zien, want terecht zegt
Prof. Bavinck in zijn „Geref. Dogma
tiek", (dl. 2, blz. 113): „Ook al zou de
Naam Jhvh de naam van een of ander
Babylonisch god geweest zijn, de be-
teekenis van dien naam en de Godheid
die er door aangeduid wordt, is bij
Israël toch een geheel andere, want
Jhvh is hier de God van Israël en te
vens de eenige God, de Schepper van
hemel en aardé".
Delitzsch, over wiens geruchtmaken
de voordrachten „Babel und Bibel" wij
reeds meermalen, spraken, heeft de
stelling trachten'te verdedigen, dat
Jahweh een oorspronkelijk Kanaanie-
tische godheid zou zijn, en wel de God
der Amorieten, tot welken stam de
bekende Babylonische koning Cham-
moerapi behoorde. De Amorieten
brachten de Jahwehvereering naar
Babyion.
Om deze bewering te staven beroept
Delitzsch zich op enkele eigennamen,
die gevonden zijn op Babylonische
kleitafeltjes en van welke namen de
godsnaam Jahweh of Jahoe een der
bestanddeelen zou zijn.
Men houde evenwel in het oog, dat
het Babylonisch een uiterst moeilijke
taal is, die nog slechts ten deele be
kend is, zoodat men omtrent de betee-
kenis van tal van woorden nog slechts
gissingen heeft. De groepen spijker-
schriftteekens, waarom het gaat. wor
den soms door den eenen Assyrioloog
anders gelezen dan door den anderen.
Waar de zaken zoo staan, is het dan
FEUILLETON.
God is mijn heil.
74) -o—
„Men beleeft zalige oogenblikken",
hernam de leeraar; „als men met
Paulus kan uitroepen: ik heb 'behqef-
te om ontbonden te worden en met
Christus te zijn. Maar, lieve vrien
din, wij moeten ons niet te zeer op
zulke oogenblikkelijke stemmingen
verlaten, want in de laatste uren
li-ebben juist Gods kinderen menige
zware beproeving te doorstaan. Ik heb
het zelf ondervonden hoe de booze
dan nog eenmaal alle krachten in
spant om de verlosten des Heeren te
verleiden".
„Maar de Heer is getrouw'ant
woordde de oude mevrouw, met vast
en vroolijk vertrouwen; „zendt Hij
niet Zijn engelen uit om dergenen wil,
die he zaligheid beërven zullen? Droe
gen niet engelen Lazarus in Abra
hams schoot? Dus mogen ook wij ho
pen, dat Hij, die deze hemelsche boden
tot sterking der scheidende ziel zendt,
haar zelf nabij zal zijn".
Zeker, lieve vriendin", zeide de
oude leeraar aangedaan, terwijl zijn
gelaat den inwendigen vrede weer
kaatste; „in die laatste uren zullen de
verlosten, hoezeer zij ook te kampen
hebben met de geesten en machten in
de lucht en met de herinnering aan al
ook erg gewaagd, op zoo losse gronden
theorieën op te stellen.
Wat de namen betreft, waarop De
litzsch zich beroept om zijn stelling
te verdedigen, is het overtuigend ge
bleken, dat zijn verklaring dezer na
men op een vergissing berust.
Er is nergens in de Babylonische
teksten sprake van een god Jahweh
of Jahoe, die in Babylonië zou ver
eerd zijn, en-men is het er tegenwoor
dig onder de vakgeleerden algemeen
over eens, dat dit tot het rijk der fan
tasie behoort.
Trouwens, het is de eenigste maal
niet, dat Delitzsch zich vergist heeft.
Hij heeft wel meer te veel willen be
wijzen, met het gevolg, dat hij niets
bewees. Althans in zijn „populaire"
voordrachten mist hij de wetenschap
pelijke voorzichtigheid en bescheiden
heid, die den echten geleerde eigen is.
Welke zijn nu de eigennamen, waar
op Delitzsch zich tot staving zijner
theorie beroept?
In de eerste plaats de naam J a h w i
-iloe, die zou beteekenen „Jahwe is
God" („iloe" is het Hebreeuwsche „el",
gelijk dit b.v. voorkomt in Bethel, huis
Gods).
Tegen deze verklaring bestaan even
wel ernstige bezwaren.
Vooreerst kan het eerste gedeelte
van dezën naam geen Godsnaam zijn,
omdat daaraan, volgens de toenmalige
schrijfwijze het spijkerschriftteeken
voor „god" moest voorafgaan, hetgeen
niet het geval is.
Vervolgens hebben nauwkeurige on
derzoekingen geleerd, dat deze naam
zeer waarschijnlijk moet gelezen wor
den Japhi-iloe, d.w.z. God be
schermt.
Een andere naam, die door Delitzsch
wordt aangehaald, is J a o e-o e m-
i 1 o e. hetgeen eveneens zou beteeke
nen Jahoe (Jahwe) is God. Dit Jahoe
is een verkorte vorm voor' Jahweh,
evenals b.v. „Jo" in den Hebreeuw-
schen naam voor Joël, die ook betee-
kent: „De Heere is God".
Deze verklaring lijkt op het eerste
gezicht aannemelijk, toch is zij bij na
der inzien het evenmin als de vorige.
De brief van dezen Jaoe-oem-iloe wijst
in het geheel niet on een vereerder
van Jahweh, want hii begint met een
aanroeping van de Babylonische go
den Samas en Mardoek.
Overigens is het nog niet uitgemaakt
wat deze naam „Jaoe-oem-iloe" betee-
kent; wel wijst de taalkundige vorm
er op, dat we hier zeer waarschijnlijk
niet met een Amoriet te doen hebben,
hetgeen volgens Delitzsch toch het ge
val zou moeten zijn.
Ten slotte komt in tweê oud-Baby
lonische koopacten de naam J a-w o e-
o e m voor; deze naam wordt daar
naast de namen van welbekende go
den aangeroepen bij de eedsaflegging.
Het ligt voor de hand aan te nemen,
dat we hier dan toch wel den Babylo-
nischen god Jahoe hebben.
Toch is dit niet juist, want het is be
wezen, dat we hier te doen hebben niet
met den naam van een.god, doch van
een mensch, en wel met een koning
van de Babylonische stad Kis, een tijd
genoot van Chammoerapi's grootvader
Met deze gegevens voor oogen blijkt
duidelijk, dat er geen enkele reden is
om het bestaan aan te nemen van een
Babylonischen god Jahoe of Jahweh.
Deze is er nooit geweest.
KERK EN SCHOOL.
NED. HERV. KERK.
Beroepen: Te Zoeterwoude, A.
Sonneveld, hulpprediker te Voorburg.
Te Giessendam c.a., K. van As te Rou-
veen. Te Oosterhaule c.a., F. C. Wille-
kes te Birdaard.
Aangenomen: Naar Enkhuizen,
J. J. Meyer, te Wijnaldum. Naar Am
sterdam (vac. J. Buenk), C. J. Schweit
zer te Workum.
Bedankt: Voor Maarn-Maarsber-
gen, G Verdoes Kleijn te Dordreclii.
Voor Uithoorn, Th. Tonsbeek te appel
scha Voor Kralingen, A. K. Stvaatsma
te Zandvoort. Voor 's Gravenhage (vac.
A. J. A. Vermeer), J. J. v. d. Wall te
Groningen.
hun zonden, ook een onbeschrijflijken
liemelschen troost ondervinden, waar
van zij, die met droefheid in het hart
hun leger omringen, niets bemerken;
want de Heer is nabij dengenen, die
ITem in den nood aanroepen".
„Hoe gaarne zou hij niet even den
sluier opheffen, die het doodenrijk
voor ons verbergt", hernam de oude
mevrouw, „al ware het maar voor
één oogenblik, om te weten of wij daar
waarlijk weder met onze dierbaren
zullen vereenigd worden".
„Daaraan kunnen wij niet twijfe
len", antwoordde de leeraar, „in zoo
verre zij in den Heer ontslapen zijn,
„want in Hem, door Hem en tot Hem
zijn alle dingen". In Hem, bij Hem, in
de aanschouwing Zijner heerlijkheid
verdiept, moeten de zalige geloovigen
vereenigd zijn zooals reeds hier een
onzichtbare band hem onderling ver
bindt".
„Wel heerscht er een voorgevoel
daarvan in ieder geloovig hart", be
aamde de oude dame, ,het voorgevoel
dat de dingen, die gebeuren zullen,
doet vermoeden, zooals het schijnsel
het licht en de -Schemering de opgaan
de zon doen vermoeden; want hoe na
der ik bij het doel kom, hoe dichter ik
mij gevoel bij mijn dierbare afgestor
venen, ofschoon de tijdruimte mij
^ogenschijnlijk verder van hen ver
wijdert".
„De levensweg gelijkt op een steil
bergpad, dat een reiziger beklimmen
GEREF. KERKEN.
Drietal: Te Arnhem, J. Gillebaard
te Zeist; J. v. d. Meilen te Soest en H.
A. Wiersinga, vroeger te Medan, thans
te Den Dolder.
Tweetal: Te Vlissingen, H. W.
H. van Andel te St. Pancras en N. Wil-
lemse te Abcoude. Te IJmuiden (vac.
S. van Leeuwen), J. H. Kuiper te
Drachten en W. Seinen te Opperdoes.
Beroepen: Te Utrecht (vac. J. C.
Rullmann), J. G. Feenstra te Scheve-
ningen. Te IJmuiden (3de pred. plaats)
R. J. v. d. Meulen, thans hulpprediker
aldaar. Te Sassenheim, H. Holtrop te
IJmuiden-Oost.
Aangenomen: Naar Wormer,
N. Streefkerk, cand. te Amsterdam.
Bedankt: Voor Hoek van Holland
A. Dondorp te Wagenborgen. Voor
Blokzijl en Gramsbergen, N. Streef
kerk, cand. te Amsterdam. Voor Lioes-
sens„ E. Douma te Oostkapelle.
CHn. GEREF. KERK.
Bedankt: Voor Schiedam, P.
Zwier, te Papendrecht.
EVANG. LUTH. GEM.
Beroepen: Te Stadskanaal, H. L.
G. Ouwerkerk te Amsterdam.
BEVESTIGING. INTREDE. AFSCHEID.
Na een verblijf van ruim 6 jaar, nam
Ds. Jac. Eringa Zondagavond afscheid
van de Geref. Kerk van Nieuwe Peke-
la, om te vertrekken naar Oegstgeest.
Hij deed dit met een predicatie over
1 Petr. 1 vs. 2425 en sprak over de
onveranderlijkheid en de verkondiging
van het Woord.
Ds. Eringa werd toegesproken door
ouderling de Jonge, namens Kerke-
raad en Gemeente, door Ds. G. Kerssies
van Wildervank, namens de Classis
Stadskanaal: dooi;, Ds. P. v. d. Sluis,
namens de kerk van Onstwedde; door
Ds. J. Heersink van Oude Pekela, en
door den heer J. Enter, namens het
Ned. Bijbelgenootschap.
Toegezongen werd Psalm 121 vs. 4.
MET EMERITAAT.
Ds. L. Weiter.
Het provinciaal Kerkbestuur van
Zuid-Holland verleende aan Ds. W, L.
Weiter, predikant bij de Ned. Herv.
Gemeente të 's Gravenhage, wegens
meer dan 54-jarige ambtsvervullig
eervol emeritaat, met ingang van 1
Januari 1929.
Ds. J. P. van Melle.
Wegens voortdurende ongesteldheid
heeft Ds. J. P. van Melle, predikant
bij de Ned. Herv. Gemeente te Kralin
gen eervol emeritaat aangevraagd met
ingang van 1 April 1929.
Ds. v. Melle aanvaardde op 3 Aug.
1890 de bediening te Renswoude, en
verwisselde in 1894 die standplaats
voor Sluis, en dient sedert 1901 zijn te
genwoordige gemeente.
DS. W. GOEDHUIJS.
Naar de Stand, verneemt, komt op
den 15den Nov. te houden vergadering
van de Classis Kollum der Geref. Ker
ken ter tafel de emeritaatsalanvrage
van Ds. W. Goedhuijs te Eestrum.
Ds. Goedhuijs, die ruim 31 dienstja
ren heeft, werd geboren 29 Sept. 1866
en studeerde aan de Vrije Universiteit,
waar hij in 1896 candidaat werd, om
21 Maart 1897 te Oostburg het predik
ambt te aanvaarden.
Vandaar vertrok hij in 1900 naar
Weesp, welke standplaats 12 Nov. 1916
met Jutrijp-Hommerts verwisseld
werd.
11 April 1920 deed Ds. Goedhuijs
zijn intrede te Haamstede en 25 Jan.
1925 kwam hij in zijn tegenwoordige
gemeente.
DE GEREF. KERK VAN IJMUIDEN.
In een druk bezochte ledenvergade
ring der Geref. Kerk van IJmuiden
\yerd Maandagavond besloten over te
gaan tot het vestigen van een tweede
predikantplaats.
Het voorsteP van den Kerkeraad
daartoe werd met algemeene instem
ming begroet.
Daarna werd hij acclamatie beroe
pen cand. IR. J. v. d. Meulen, thans
hulpprediker in de bestaande vaca
ture.
Voor de tweede plaats zijn op het
tweetal geplaatst Ds. J. H. Kuiper te
moet. Hoe hooger hij stijgt hoe moei
lijker het wordt, ofschoon de weg zich
in het begin door een lieflijk dal slin
gerde. Maar terwijl zijn lichaams
krachten hem hegeven op het steile
steenachtige bergpad, wordt de lucht,
die hij inademt, voortdurend reiner
en geeft hem nieuwen moed. Hoe meer
bij den top nadert ,hoe heerlijker die
hem toeschijnt, de zeldzaamste bloe
men bloeien aan zijn voeten en zijn
ziel verheft zich steeds meerden meer
hoven de bekommernissen des levens,
de aardsche zorgen, de moeiten en be
slommeringen. De wereld verdwijnt
uit het gezicht, de hemel schijnt zich
to openen. Ons, die langs vele moei
lijke wegen het toppunt des levens
hebben bereikt, zijn vele ervaringen
en vreugden ten deel gevallen, die an
deren hebben ontbeerd".
„Ik moet u toch een vreemden
di oom vertellen, dien ik van nacht
gehad heb, dominé, en die mij den
geheelen dag vervuld heeft. Ik droom
de: ik stond aan den rand van een
diepen stroom, ik moest er doorheen
trekken en wist niet hoe. Doodsangst
greep mij aan, want ik kon niet voor-
of achterwaarts. De tegenovergestelde
oever scheen mij een paradijs toe, een
heerlijk tafereel breidde zich voor mij
uit, een liooge prachtige kerk verhief
haar slanke torens in de lucht en
heerlijke geestelijke liederen en orgel
tonen klonken mij in de ooren. Maar
ik stond doodsangst uit, ik was "zoo
Drachten en Ds. W. Seinen te Opper
does.
ZENDINGS ARBEIDERS.
Zendeling P. N. Vellekoop, van Ta-
roena (Groot Sangi), is met een kort
verlof in Europa aangekomen.
De heer O. Werkman, zendeling-lee-
raar, en zijn vrouw, zijn te Sarmi aan
de Noord-Oostkust van Nieuw-Guinea
geplaatst.
Zuster J. M. J. Meyer, diacones,
is bestemd als tweede zuster in het
Zendingsziekenhuis te Sibolangit in
Deli (Sumatra).
Zuster H. Hazewindus zal ver
moedelijk aan het Zendingsziekenhuis
te Poerwakarta op West-Java verbon
den worden.
DE GROOTE WEEK AANGEBROKEN
Het Zendingsbureau te Oegstgeest
schrijft ons:
De groote week is er!
De Zendingsweek van 1928.
De week van gebed, toewijding en
offer.
Vele weken arbeids vroeg de voor
bereiding; verblijdend is het te kun
nen melden, dat hét aantal aanvragen
met een 60-tal omhoog ging en 35.000
manifesten en offerzakjes méér wer
den besteld dan verïéden jaar.
Ruim 360.000 manifesten werden
thans afgegeven. In de meeste medele
vende Hervormde gezinnen is dus óók
door middel van het manifest ge
vraagd om gebed, toewijding en offer.
De Hoofdbesturen herinneren door
dit persbericht slechts hieraan; elders
en op andere wijze werd het doel der
Zendingsweek uitvoerig beschreven en
besproken.
Indië wacht thans op het antwoord
van alle duizenden, die in het bezit
kwamen van het aan de Nederland-
sche Christenen uitgegeven manifest.
AFRIKAANSCHE BIJBEL
VERTALING.
Ds. J. D. Kestell, de voorzitter van
de Commissie tot Bijbelvertaling, deel
de onlangs mede, dat de manuscripten
van de vier Evangeliën en het boek der
Psalmen in handen zijn van het Brit-
sche en Buitenlandsche Bijbelgenoot
schap, zoodat dit gedeelte van den Bij
bel in het Afrikaansch in het midden
van het volgend jaar kan verschijnen
WAT DE BIJBEL ONS TOONT.
Bij een zendeling in Zuid-Afrika
kwam op een avond laat een Bet-
sehoeaan met zijn Nieuwe Testament
onder den arm; bijna buiten adem
aanloopen eh zeide: „Ik moet u een
vraag doen, waarover wij in onze dor
pen hebben gesproken. Die heilige
mannen, die dit Boek geschreven heb
ben wisten, die ook, dat er Betschoea-
nen in de wereld waren?"
„Waarom vraagt gij dat", vroeg de
zendeling. „Zie ik geloof, dat zij het
wel wisten", ging de zwarte voort,
„want in dit Boek is iedere zonde be
schreven, die alleen een Betschoeaan
in het hart heeft. Daarom willen de
lieden in de dorpen heelemaal niet
luisteren, als wij uit dit Boek voorle
zen, want zij zeggen: „wij keeren hun
het binnenste naar buiten".
ZAKBIJBELBOND (AFD.
NEDERLAND).
De Zakbijbelbond heeft zijn jaarver
gadering uitgeschreven voor 13 dézer
te Amsterdam in de Weteringkerk
Derde Weteringdwarsstraat 20, waar
het Hoofddepot gevestigd is.
Mededeelingen zijn daar ook te ver
wachten over de Internationale Con
ferentie onlangs te Birmingham ge
houden.
Van 114 uur is de ledenvergadering
(hoewel ook voor belangstellenden toe
gankelijk), des avonds te 8 uur wordt
een openbare samenkomst gehouden
in de Zendingskapel der Herv. Stads-
zending (Keizersgracht 676), waarvoor
als sprekers worden aangekondigd:
Ds. L. C. W. Ekering van Amsterdam;
Ds. D. E. Boeke van Haarlem, Mej. J.
PI. Ekering uit Farijs; Mej. J. v. d.
Mersch uit Scheveningen en Mevr. E.
Groeneweg-Wever uit Amsterdam.
WEINIGEN ALS PAULUS.
Te Bloemfonten in Zuid-Afrika
heeft op een Zondagsschoolconferen
tie, waar meer dan 550 afgevaardig-
gaarne gegaan en kon niet; de zwarte
dreigende golven rezen hoe lager hoe
hooger en rolden onstuimig heen en
weder, alsof zij mij wilden verslinden.
Toen viel ik op de knieën en bad, en
aan den tegenovergestelden oever zag
ik een gestalte verschijnen. Eer ik
hom nog duidelijk onderscheiden kon,
wist ik met onbedriegelijke zekerheid,
dat het mijn man was, ofschoon een
lichtglans hem omgaf. Hij riep mij
toe: „Vrees niet, Elize, het is niet zoo
erg als het schijnt, geloof slechts".
Ik wilde antwoorden: ik kom, ik
kom, maar mijn stem begaf mij, ik
kon niet spreken, maar ik waagde het
den voet in het water te steken, hoe
vreeslijk het er ook uitzag. Maar toen
ik er in was voelde ik vasten grond
onder mij, het water had zich ver
deeld en werd tot een klare ondiepe
beek, zoodat ik nauwelijks mijn voe
ten nat maakte en met weinige schre
den den overkant bereikt. En toen ik
het gezang hoorde en den glans zag,
ontwaakte ik. Alles was verdwenen,
maar een onuitsprekelijk zalig gevoel
vervulde mij".
De oude dame zweeg, de leeraar
was zeer geroerd en zeide na een
oogenblik van stilte: „Wie weet of de
Heer u niet een voorsmaak van de
schaduwen des doods heeft willen ge
ven, toen Hij u deze wateren toonde;
maar gij zult mij toch niet vooruit
gaan", voegde hij er vriendelijk wee
moedig hij.
den uit de vier provinciën en uit
Rodesië tegenwoordig waren, de
voorzitter, ds. P. K. Albertijn, in zijn
openingswoord, naar we in de „Volks
stem" lezen, twee vragen gedaan:
Die eerste vraag was. of hulle soos
(zooals) Paulus (eensklaps) of soos
Timotheus (langzamerhand) bekeerd
geraak het. Net twintig betuig tot die
Paulus-tiepe te behoor. Die res al
almal soos Timotheus tot bekeering
gekoom.
Die tweede vraag was, hoeveel van
die 550 afgevaardigdes is na hulle
twintigste jaar bekeer. Net 36 staan op.
Dit het die voorsitter die beweegre
de gegee orn tot die kind te praat. Hij
betoog, dit hierdie sijfers aantoon, dat
die werk van die stille predikant meer
vrug afwerp als die prediking van die
speciale of opwekkingsredenaar.
KET VERSCHIL TUSSCHEN LOTEN
LOTERIJ.
Loten is bidden. Een zeer ernstige
zaak, ,een religieuse handeling. Im
mers, wijl er geen toeval is, al zijn er
ook voor ons gebeurlijke, toevallige
dingen, gaat ook het lot niet buiten
Gods voorzieningheid o-m.
Onze vaderen spraken dan ook van
de heiligheid van het lot. En wel is
het lot op zichzelve dan ook niet zon
dig en „het lot van verdeeling" een
middel, dat bij de toebedeeling van
een goed, waarop allen gelijke rech
ten hebben, of bij het opleggen van
een last, waartoe allen gelijkelijk ver
plicht zijn, mag toegepast worden,
maar met dit „heilig .gebruik, van het
loten waarbij het te doen is om Gods
beslissing, heeft de loterij niets te ma
ken. Bij haar gaat het om de kans om
een winst te maken, indien het num
mer, dat men heeft ontvangen, met
een prijs uitloot. Bij haar gaat het
niet om Gods beslissing, maar om de
beslissing van het „Geluk" of waar
men op Christelijk standpunt staat en
tius niet aan „Fortuin" of „toeval" ge
looft, gaat het bij de loterij om een
zondig spel met de Goddelijke voorzie
nigheid. Men mag 't lot, dat heilig is,
net gebruiken tot tijdverdrijf.
BINNENLAND.
GESCHENK AAN
H. M. DE KONINGIN-MOEDER
Ten Paleize van H. M. de Koningin-
Moeder te 's-Gravenhage werd gister
middag een Commissie uit de kerke
lijke Colleges der Ned. Herv. Gem. al
daar in audiëntie ontvangen ter aan
bieding van een album met afbeeldin
gen van de kerken dier gemeente, een
geschenk naar aanleiding van den
70en verjaardag van Hare Majesteit,
nu zij weder in de Residente terugge
keerd was.
RAPPORTEURS TWEEDE KAMER.
De afdeelingen der Tweede Kamer
hebben benoemd tot rapporteurs over
de wetsontwerpen:
Wijziging van de wet van 2 Juli
1928 tot nadere wijziging en aanvul
ling van het reglement op het beleid
der Regeering in de kolonie Suriname,
ven de Surinaamsche Bankwet 1926
en van de wet van den lden Juli 1926
tot toekenning van de hoedangheid
van wettig betaalmiddel in Suriname
aan de biljetten van de Surinaamsche
Bank;
Onteigening tén behoeve van verde
re uitbreiding van de hovengrondsche
werken van de Staatsmijn Maurits, de
liceren Hermans, Van de Bilt, Joekes,
IJzerman en Schokking.
Wijziging der Ouderdomswet 1919;
wijziging der wet op de Rijksverzeke
ringsbank; wijziging van de wet. van
den 30sten Juli 1926, tot uitvoering
van artikel 4, eerste lid. der Ouder
domswet 1919 en nadere vaststelling
van de middelen voor de dekking van
de uit te keeren renten, bedoeld bij de
artikelen 28 en 37 der Ouderdomswet
1919 de heeren Engels, Bakker, Schou
ten, Vliegen en Aalberse.
Regeling der winkelsluiting de hee
ren J. B. van Dijk, Beumer, Van den
Heuvel, Schaper en Tilanus.
Wijziging der wetten van 16 Febr.
1923 en 30 Juni 1924. tot wijziging van
de Lager Onderwijswet 1920, de hee
ren Suring, Rutten, Van den Heuvel,
Van Wijnbergen, mej. Westerman.
„Gij behoort nog tot de strijdende
kerk", antwoordde de oude mevrouw;
it kan hier niet veel meer doen, mis
schien roept de Heer mij daarom wel
eer op, om deel uit te maken van de
overwinnende gemeente; maar beide
zijn één, hier even goed als daar be-
hooren wij tot een onzichtbare kerk,
tot een kudde onder een Herder en
Heiland. De scheiding kan niet lang
duren".
Zij reikte haren ouden vriend har
telijk de hand en stond op. „Het
wordt: koel, Hedwig, wij moeten gaan;
wat hebben wij een gezellig uurtje
doorgebracht, daar ik u zeer dank
baar voor hen".°
„Gij hebt het u zelve verschaft, lie
ve mevrouw", antwoordde haar
vriend; moge de vrede des Heeren
met u zijn op al uwe wegen".
Emma ging met de dames mede tot
aan het tuinhek; toen zij naar buiten
traden schitterden de sterren aan het
firmament; de Wagen met zijn zeven
glansende lichten, Hedwigs lievelings
sterrenbeeld, stond juist boven het
huis. Zij herinnerde zich hoe reeds
Job dit gesternte bewonderd had,
dacht toen aan de ster van Bethle
hem en aan den glans, dien deze wel
moest verspreid hebben, en verdiepte
zich in de liefelijke Kerstgeschiedenis
en de wegen des Heeren, die zoo won
derbaar zijn, zulk een klein en onaan
zienlijk begin hebben en zulk een
heerlijke voleinding.