NIEUWE LEIDSCHE COURANT van WOENSDAG 7 NOV. 1928 TWEEDE BLAD. Gewijde en Ongewijde Historie. JAHWEH EEN BABYLONISCHE GOD? Jahweh is de God van Israël. Het zal wel niet noodig zijn voor deze stelling een groote hoeveelheid bewijzen hijeen te brengen, want daar omtrent heerscht geen verschil van meening. Ten overvloede willen wij echter een tweetal bewijsplaatsen aanvoeren, een uit de gewijde en een uit de ongewijde literatuur, waaruit blijkt, dat dit reeds vanaf de vroegste tijden zoo was. Eerst een tekst uit den aanvang van het Richterenboek, alzoo uit den tijd toen Israël streed met de omwonende volksstammen om zijn zelfstandig volksbestaan te vestigen. In het lied van Debora heet het (Richt. 6 vs. 3): „Ik, ja ik, wil ter eere van Jahweh zingen, wil spelen ter eere van Jahweh, den God van Israël". Met deze en tal van andere plaatsen uit het Oude Testament stemt overeen het inschrift op den Mesasteen, dat uit de 9de eeuw voor Chr. dateert. Op dezen steen, die in 1868 in Diban ten Oosten van de Doode Zee gevonden werd, staat een inschrift in het Moa- bitisch, waarin Mesa, de Koning der Moabieten, zijn krijgsdaden tegen Is raël heeft vereeuwigd. Hij zegt daarin o.m.: „En ik nam vandaar de vaten van Jahweh en sleepte die voor Kemosj". Zooals Kemosj of Kamos de god was der Moabieten, was alzoo Jehova de God der Israëlieten. Met de constateering van dit feit is evenwel een andere vraag nog niet be antwoord, nl. deze: of Jahweh een uit sluitend Israëlietische Godsnaam is, of dat men ook bij andere volken Jah- weh-vereering vindt. Het is niet noodig, dat, wie de Heili ge Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments aanneemt, en voor wie dientengevolge de Jahweh des Ouden Verbonds is de God en Vader van on zen He ere Jezus Christus, een vraag als de bovenstaande zonder meer af te wijzen. Wij mogen de feiten gerust onder de oogen zien, want terecht zegt Prof. Bavinck in zijn „Geref. Dogma tiek", (dl. 2, blz. 113): „Ook al zou de Naam Jhvh de naam van een of ander Babylonisch god geweest zijn, de be- teekenis van dien naam en de Godheid die er door aangeduid wordt, is bij Israël toch een geheel andere, want Jhvh is hier de God van Israël en te vens de eenige God, de Schepper van hemel en aardé". Delitzsch, over wiens geruchtmaken de voordrachten „Babel und Bibel" wij reeds meermalen, spraken, heeft de stelling trachten'te verdedigen, dat Jahweh een oorspronkelijk Kanaanie- tische godheid zou zijn, en wel de God der Amorieten, tot welken stam de bekende Babylonische koning Cham- moerapi behoorde. De Amorieten brachten de Jahwehvereering naar Babyion. Om deze bewering te staven beroept Delitzsch zich op enkele eigennamen, die gevonden zijn op Babylonische kleitafeltjes en van welke namen de godsnaam Jahweh of Jahoe een der bestanddeelen zou zijn. Men houde evenwel in het oog, dat het Babylonisch een uiterst moeilijke taal is, die nog slechts ten deele be kend is, zoodat men omtrent de betee- kenis van tal van woorden nog slechts gissingen heeft. De groepen spijker- schriftteekens, waarom het gaat. wor den soms door den eenen Assyrioloog anders gelezen dan door den anderen. Waar de zaken zoo staan, is het dan FEUILLETON. God is mijn heil. 74) -o— „Men beleeft zalige oogenblikken", hernam de leeraar; „als men met Paulus kan uitroepen: ik heb 'behqef- te om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Maar, lieve vrien din, wij moeten ons niet te zeer op zulke oogenblikkelijke stemmingen verlaten, want in de laatste uren li-ebben juist Gods kinderen menige zware beproeving te doorstaan. Ik heb het zelf ondervonden hoe de booze dan nog eenmaal alle krachten in spant om de verlosten des Heeren te verleiden". „Maar de Heer is getrouw'ant woordde de oude mevrouw, met vast en vroolijk vertrouwen; „zendt Hij niet Zijn engelen uit om dergenen wil, die he zaligheid beërven zullen? Droe gen niet engelen Lazarus in Abra hams schoot? Dus mogen ook wij ho pen, dat Hij, die deze hemelsche boden tot sterking der scheidende ziel zendt, haar zelf nabij zal zijn". Zeker, lieve vriendin", zeide de oude leeraar aangedaan, terwijl zijn gelaat den inwendigen vrede weer kaatste; „in die laatste uren zullen de verlosten, hoezeer zij ook te kampen hebben met de geesten en machten in de lucht en met de herinnering aan al ook erg gewaagd, op zoo losse gronden theorieën op te stellen. Wat de namen betreft, waarop De litzsch zich beroept om zijn stelling te verdedigen, is het overtuigend ge bleken, dat zijn verklaring dezer na men op een vergissing berust. Er is nergens in de Babylonische teksten sprake van een god Jahweh of Jahoe, die in Babylonië zou ver eerd zijn, en-men is het er tegenwoor dig onder de vakgeleerden algemeen over eens, dat dit tot het rijk der fan tasie behoort. Trouwens, het is de eenigste maal niet, dat Delitzsch zich vergist heeft. Hij heeft wel meer te veel willen be wijzen, met het gevolg, dat hij niets bewees. Althans in zijn „populaire" voordrachten mist hij de wetenschap pelijke voorzichtigheid en bescheiden heid, die den echten geleerde eigen is. Welke zijn nu de eigennamen, waar op Delitzsch zich tot staving zijner theorie beroept? In de eerste plaats de naam J a h w i -iloe, die zou beteekenen „Jahwe is God" („iloe" is het Hebreeuwsche „el", gelijk dit b.v. voorkomt in Bethel, huis Gods). Tegen deze verklaring bestaan even wel ernstige bezwaren. Vooreerst kan het eerste gedeelte van dezën naam geen Godsnaam zijn, omdat daaraan, volgens de toenmalige schrijfwijze het spijkerschriftteeken voor „god" moest voorafgaan, hetgeen niet het geval is. Vervolgens hebben nauwkeurige on derzoekingen geleerd, dat deze naam zeer waarschijnlijk moet gelezen wor den Japhi-iloe, d.w.z. God be schermt. Een andere naam, die door Delitzsch wordt aangehaald, is J a o e-o e m- i 1 o e. hetgeen eveneens zou beteeke nen Jahoe (Jahwe) is God. Dit Jahoe is een verkorte vorm voor' Jahweh, evenals b.v. „Jo" in den Hebreeuw- schen naam voor Joël, die ook betee- kent: „De Heere is God". Deze verklaring lijkt op het eerste gezicht aannemelijk, toch is zij bij na der inzien het evenmin als de vorige. De brief van dezen Jaoe-oem-iloe wijst in het geheel niet on een vereerder van Jahweh, want hii begint met een aanroeping van de Babylonische go den Samas en Mardoek. Overigens is het nog niet uitgemaakt wat deze naam „Jaoe-oem-iloe" betee- kent; wel wijst de taalkundige vorm er op, dat we hier zeer waarschijnlijk niet met een Amoriet te doen hebben, hetgeen volgens Delitzsch toch het ge val zou moeten zijn. Ten slotte komt in tweê oud-Baby lonische koopacten de naam J a-w o e- o e m voor; deze naam wordt daar naast de namen van welbekende go den aangeroepen bij de eedsaflegging. Het ligt voor de hand aan te nemen, dat we hier dan toch wel den Babylo- nischen god Jahoe hebben. Toch is dit niet juist, want het is be wezen, dat we hier te doen hebben niet met den naam van een.god, doch van een mensch, en wel met een koning van de Babylonische stad Kis, een tijd genoot van Chammoerapi's grootvader Met deze gegevens voor oogen blijkt duidelijk, dat er geen enkele reden is om het bestaan aan te nemen van een Babylonischen god Jahoe of Jahweh. Deze is er nooit geweest. KERK EN SCHOOL. NED. HERV. KERK. Beroepen: Te Zoeterwoude, A. Sonneveld, hulpprediker te Voorburg. Te Giessendam c.a., K. van As te Rou- veen. Te Oosterhaule c.a., F. C. Wille- kes te Birdaard. Aangenomen: Naar Enkhuizen, J. J. Meyer, te Wijnaldum. Naar Am sterdam (vac. J. Buenk), C. J. Schweit zer te Workum. Bedankt: Voor Maarn-Maarsber- gen, G Verdoes Kleijn te Dordreclii. Voor Uithoorn, Th. Tonsbeek te appel scha Voor Kralingen, A. K. Stvaatsma te Zandvoort. Voor 's Gravenhage (vac. A. J. A. Vermeer), J. J. v. d. Wall te Groningen. hun zonden, ook een onbeschrijflijken liemelschen troost ondervinden, waar van zij, die met droefheid in het hart hun leger omringen, niets bemerken; want de Heer is nabij dengenen, die ITem in den nood aanroepen". „Hoe gaarne zou hij niet even den sluier opheffen, die het doodenrijk voor ons verbergt", hernam de oude mevrouw, „al ware het maar voor één oogenblik, om te weten of wij daar waarlijk weder met onze dierbaren zullen vereenigd worden". „Daaraan kunnen wij niet twijfe len", antwoordde de leeraar, „in zoo verre zij in den Heer ontslapen zijn, „want in Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen". In Hem, bij Hem, in de aanschouwing Zijner heerlijkheid verdiept, moeten de zalige geloovigen vereenigd zijn zooals reeds hier een onzichtbare band hem onderling ver bindt". „Wel heerscht er een voorgevoel daarvan in ieder geloovig hart", be aamde de oude dame, ,het voorgevoel dat de dingen, die gebeuren zullen, doet vermoeden, zooals het schijnsel het licht en de -Schemering de opgaan de zon doen vermoeden; want hoe na der ik bij het doel kom, hoe dichter ik mij gevoel bij mijn dierbare afgestor venen, ofschoon de tijdruimte mij ^ogenschijnlijk verder van hen ver wijdert". „De levensweg gelijkt op een steil bergpad, dat een reiziger beklimmen GEREF. KERKEN. Drietal: Te Arnhem, J. Gillebaard te Zeist; J. v. d. Meilen te Soest en H. A. Wiersinga, vroeger te Medan, thans te Den Dolder. Tweetal: Te Vlissingen, H. W. H. van Andel te St. Pancras en N. Wil- lemse te Abcoude. Te IJmuiden (vac. S. van Leeuwen), J. H. Kuiper te Drachten en W. Seinen te Opperdoes. Beroepen: Te Utrecht (vac. J. C. Rullmann), J. G. Feenstra te Scheve- ningen. Te IJmuiden (3de pred. plaats) R. J. v. d. Meulen, thans hulpprediker aldaar. Te Sassenheim, H. Holtrop te IJmuiden-Oost. Aangenomen: Naar Wormer, N. Streefkerk, cand. te Amsterdam. Bedankt: Voor Hoek van Holland A. Dondorp te Wagenborgen. Voor Blokzijl en Gramsbergen, N. Streef kerk, cand. te Amsterdam. Voor Lioes- sens„ E. Douma te Oostkapelle. CHn. GEREF. KERK. Bedankt: Voor Schiedam, P. Zwier, te Papendrecht. EVANG. LUTH. GEM. Beroepen: Te Stadskanaal, H. L. G. Ouwerkerk te Amsterdam. BEVESTIGING. INTREDE. AFSCHEID. Na een verblijf van ruim 6 jaar, nam Ds. Jac. Eringa Zondagavond afscheid van de Geref. Kerk van Nieuwe Peke- la, om te vertrekken naar Oegstgeest. Hij deed dit met een predicatie over 1 Petr. 1 vs. 2425 en sprak over de onveranderlijkheid en de verkondiging van het Woord. Ds. Eringa werd toegesproken door ouderling de Jonge, namens Kerke- raad en Gemeente, door Ds. G. Kerssies van Wildervank, namens de Classis Stadskanaal: dooi;, Ds. P. v. d. Sluis, namens de kerk van Onstwedde; door Ds. J. Heersink van Oude Pekela, en door den heer J. Enter, namens het Ned. Bijbelgenootschap. Toegezongen werd Psalm 121 vs. 4. MET EMERITAAT. Ds. L. Weiter. Het provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland verleende aan Ds. W, L. Weiter, predikant bij de Ned. Herv. Gemeente të 's Gravenhage, wegens meer dan 54-jarige ambtsvervullig eervol emeritaat, met ingang van 1 Januari 1929. Ds. J. P. van Melle. Wegens voortdurende ongesteldheid heeft Ds. J. P. van Melle, predikant bij de Ned. Herv. Gemeente te Kralin gen eervol emeritaat aangevraagd met ingang van 1 April 1929. Ds. v. Melle aanvaardde op 3 Aug. 1890 de bediening te Renswoude, en verwisselde in 1894 die standplaats voor Sluis, en dient sedert 1901 zijn te genwoordige gemeente. DS. W. GOEDHUIJS. Naar de Stand, verneemt, komt op den 15den Nov. te houden vergadering van de Classis Kollum der Geref. Ker ken ter tafel de emeritaatsalanvrage van Ds. W. Goedhuijs te Eestrum. Ds. Goedhuijs, die ruim 31 dienstja ren heeft, werd geboren 29 Sept. 1866 en studeerde aan de Vrije Universiteit, waar hij in 1896 candidaat werd, om 21 Maart 1897 te Oostburg het predik ambt te aanvaarden. Vandaar vertrok hij in 1900 naar Weesp, welke standplaats 12 Nov. 1916 met Jutrijp-Hommerts verwisseld werd. 11 April 1920 deed Ds. Goedhuijs zijn intrede te Haamstede en 25 Jan. 1925 kwam hij in zijn tegenwoordige gemeente. DE GEREF. KERK VAN IJMUIDEN. In een druk bezochte ledenvergade ring der Geref. Kerk van IJmuiden \yerd Maandagavond besloten over te gaan tot het vestigen van een tweede predikantplaats. Het voorsteP van den Kerkeraad daartoe werd met algemeene instem ming begroet. Daarna werd hij acclamatie beroe pen cand. IR. J. v. d. Meulen, thans hulpprediker in de bestaande vaca ture. Voor de tweede plaats zijn op het tweetal geplaatst Ds. J. H. Kuiper te moet. Hoe hooger hij stijgt hoe moei lijker het wordt, ofschoon de weg zich in het begin door een lieflijk dal slin gerde. Maar terwijl zijn lichaams krachten hem hegeven op het steile steenachtige bergpad, wordt de lucht, die hij inademt, voortdurend reiner en geeft hem nieuwen moed. Hoe meer bij den top nadert ,hoe heerlijker die hem toeschijnt, de zeldzaamste bloe men bloeien aan zijn voeten en zijn ziel verheft zich steeds meerden meer hoven de bekommernissen des levens, de aardsche zorgen, de moeiten en be slommeringen. De wereld verdwijnt uit het gezicht, de hemel schijnt zich to openen. Ons, die langs vele moei lijke wegen het toppunt des levens hebben bereikt, zijn vele ervaringen en vreugden ten deel gevallen, die an deren hebben ontbeerd". „Ik moet u toch een vreemden di oom vertellen, dien ik van nacht gehad heb, dominé, en die mij den geheelen dag vervuld heeft. Ik droom de: ik stond aan den rand van een diepen stroom, ik moest er doorheen trekken en wist niet hoe. Doodsangst greep mij aan, want ik kon niet voor- of achterwaarts. De tegenovergestelde oever scheen mij een paradijs toe, een heerlijk tafereel breidde zich voor mij uit, een liooge prachtige kerk verhief haar slanke torens in de lucht en heerlijke geestelijke liederen en orgel tonen klonken mij in de ooren. Maar ik stond doodsangst uit, ik was "zoo Drachten en Ds. W. Seinen te Opper does. ZENDINGS ARBEIDERS. Zendeling P. N. Vellekoop, van Ta- roena (Groot Sangi), is met een kort verlof in Europa aangekomen. De heer O. Werkman, zendeling-lee- raar, en zijn vrouw, zijn te Sarmi aan de Noord-Oostkust van Nieuw-Guinea geplaatst. Zuster J. M. J. Meyer, diacones, is bestemd als tweede zuster in het Zendingsziekenhuis te Sibolangit in Deli (Sumatra). Zuster H. Hazewindus zal ver moedelijk aan het Zendingsziekenhuis te Poerwakarta op West-Java verbon den worden. DE GROOTE WEEK AANGEBROKEN Het Zendingsbureau te Oegstgeest schrijft ons: De groote week is er! De Zendingsweek van 1928. De week van gebed, toewijding en offer. Vele weken arbeids vroeg de voor bereiding; verblijdend is het te kun nen melden, dat hét aantal aanvragen met een 60-tal omhoog ging en 35.000 manifesten en offerzakjes méér wer den besteld dan verïéden jaar. Ruim 360.000 manifesten werden thans afgegeven. In de meeste medele vende Hervormde gezinnen is dus óók door middel van het manifest ge vraagd om gebed, toewijding en offer. De Hoofdbesturen herinneren door dit persbericht slechts hieraan; elders en op andere wijze werd het doel der Zendingsweek uitvoerig beschreven en besproken. Indië wacht thans op het antwoord van alle duizenden, die in het bezit kwamen van het aan de Nederland- sche Christenen uitgegeven manifest. AFRIKAANSCHE BIJBEL VERTALING. Ds. J. D. Kestell, de voorzitter van de Commissie tot Bijbelvertaling, deel de onlangs mede, dat de manuscripten van de vier Evangeliën en het boek der Psalmen in handen zijn van het Brit- sche en Buitenlandsche Bijbelgenoot schap, zoodat dit gedeelte van den Bij bel in het Afrikaansch in het midden van het volgend jaar kan verschijnen WAT DE BIJBEL ONS TOONT. Bij een zendeling in Zuid-Afrika kwam op een avond laat een Bet- sehoeaan met zijn Nieuwe Testament onder den arm; bijna buiten adem aanloopen eh zeide: „Ik moet u een vraag doen, waarover wij in onze dor pen hebben gesproken. Die heilige mannen, die dit Boek geschreven heb ben wisten, die ook, dat er Betschoea- nen in de wereld waren?" „Waarom vraagt gij dat", vroeg de zendeling. „Zie ik geloof, dat zij het wel wisten", ging de zwarte voort, „want in dit Boek is iedere zonde be schreven, die alleen een Betschoeaan in het hart heeft. Daarom willen de lieden in de dorpen heelemaal niet luisteren, als wij uit dit Boek voorle zen, want zij zeggen: „wij keeren hun het binnenste naar buiten". ZAKBIJBELBOND (AFD. NEDERLAND). De Zakbijbelbond heeft zijn jaarver gadering uitgeschreven voor 13 dézer te Amsterdam in de Weteringkerk Derde Weteringdwarsstraat 20, waar het Hoofddepot gevestigd is. Mededeelingen zijn daar ook te ver wachten over de Internationale Con ferentie onlangs te Birmingham ge houden. Van 114 uur is de ledenvergadering (hoewel ook voor belangstellenden toe gankelijk), des avonds te 8 uur wordt een openbare samenkomst gehouden in de Zendingskapel der Herv. Stads- zending (Keizersgracht 676), waarvoor als sprekers worden aangekondigd: Ds. L. C. W. Ekering van Amsterdam; Ds. D. E. Boeke van Haarlem, Mej. J. PI. Ekering uit Farijs; Mej. J. v. d. Mersch uit Scheveningen en Mevr. E. Groeneweg-Wever uit Amsterdam. WEINIGEN ALS PAULUS. Te Bloemfonten in Zuid-Afrika heeft op een Zondagsschoolconferen tie, waar meer dan 550 afgevaardig- gaarne gegaan en kon niet; de zwarte dreigende golven rezen hoe lager hoe hooger en rolden onstuimig heen en weder, alsof zij mij wilden verslinden. Toen viel ik op de knieën en bad, en aan den tegenovergestelden oever zag ik een gestalte verschijnen. Eer ik hom nog duidelijk onderscheiden kon, wist ik met onbedriegelijke zekerheid, dat het mijn man was, ofschoon een lichtglans hem omgaf. Hij riep mij toe: „Vrees niet, Elize, het is niet zoo erg als het schijnt, geloof slechts". Ik wilde antwoorden: ik kom, ik kom, maar mijn stem begaf mij, ik kon niet spreken, maar ik waagde het den voet in het water te steken, hoe vreeslijk het er ook uitzag. Maar toen ik er in was voelde ik vasten grond onder mij, het water had zich ver deeld en werd tot een klare ondiepe beek, zoodat ik nauwelijks mijn voe ten nat maakte en met weinige schre den den overkant bereikt. En toen ik het gezang hoorde en den glans zag, ontwaakte ik. Alles was verdwenen, maar een onuitsprekelijk zalig gevoel vervulde mij". De oude dame zweeg, de leeraar was zeer geroerd en zeide na een oogenblik van stilte: „Wie weet of de Heer u niet een voorsmaak van de schaduwen des doods heeft willen ge ven, toen Hij u deze wateren toonde; maar gij zult mij toch niet vooruit gaan", voegde hij er vriendelijk wee moedig hij. den uit de vier provinciën en uit Rodesië tegenwoordig waren, de voorzitter, ds. P. K. Albertijn, in zijn openingswoord, naar we in de „Volks stem" lezen, twee vragen gedaan: Die eerste vraag was. of hulle soos (zooals) Paulus (eensklaps) of soos Timotheus (langzamerhand) bekeerd geraak het. Net twintig betuig tot die Paulus-tiepe te behoor. Die res al almal soos Timotheus tot bekeering gekoom. Die tweede vraag was, hoeveel van die 550 afgevaardigdes is na hulle twintigste jaar bekeer. Net 36 staan op. Dit het die voorsitter die beweegre de gegee orn tot die kind te praat. Hij betoog, dit hierdie sijfers aantoon, dat die werk van die stille predikant meer vrug afwerp als die prediking van die speciale of opwekkingsredenaar. KET VERSCHIL TUSSCHEN LOTEN LOTERIJ. Loten is bidden. Een zeer ernstige zaak, ,een religieuse handeling. Im mers, wijl er geen toeval is, al zijn er ook voor ons gebeurlijke, toevallige dingen, gaat ook het lot niet buiten Gods voorzieningheid o-m. Onze vaderen spraken dan ook van de heiligheid van het lot. En wel is het lot op zichzelve dan ook niet zon dig en „het lot van verdeeling" een middel, dat bij de toebedeeling van een goed, waarop allen gelijke rech ten hebben, of bij het opleggen van een last, waartoe allen gelijkelijk ver plicht zijn, mag toegepast worden, maar met dit „heilig .gebruik, van het loten waarbij het te doen is om Gods beslissing, heeft de loterij niets te ma ken. Bij haar gaat het om de kans om een winst te maken, indien het num mer, dat men heeft ontvangen, met een prijs uitloot. Bij haar gaat het niet om Gods beslissing, maar om de beslissing van het „Geluk" of waar men op Christelijk standpunt staat en tius niet aan „Fortuin" of „toeval" ge looft, gaat het bij de loterij om een zondig spel met de Goddelijke voorzie nigheid. Men mag 't lot, dat heilig is, net gebruiken tot tijdverdrijf. BINNENLAND. GESCHENK AAN H. M. DE KONINGIN-MOEDER Ten Paleize van H. M. de Koningin- Moeder te 's-Gravenhage werd gister middag een Commissie uit de kerke lijke Colleges der Ned. Herv. Gem. al daar in audiëntie ontvangen ter aan bieding van een album met afbeeldin gen van de kerken dier gemeente, een geschenk naar aanleiding van den 70en verjaardag van Hare Majesteit, nu zij weder in de Residente terugge keerd was. RAPPORTEURS TWEEDE KAMER. De afdeelingen der Tweede Kamer hebben benoemd tot rapporteurs over de wetsontwerpen: Wijziging van de wet van 2 Juli 1928 tot nadere wijziging en aanvul ling van het reglement op het beleid der Regeering in de kolonie Suriname, ven de Surinaamsche Bankwet 1926 en van de wet van den lden Juli 1926 tot toekenning van de hoedangheid van wettig betaalmiddel in Suriname aan de biljetten van de Surinaamsche Bank; Onteigening tén behoeve van verde re uitbreiding van de hovengrondsche werken van de Staatsmijn Maurits, de liceren Hermans, Van de Bilt, Joekes, IJzerman en Schokking. Wijziging der Ouderdomswet 1919; wijziging der wet op de Rijksverzeke ringsbank; wijziging van de wet. van den 30sten Juli 1926, tot uitvoering van artikel 4, eerste lid. der Ouder domswet 1919 en nadere vaststelling van de middelen voor de dekking van de uit te keeren renten, bedoeld bij de artikelen 28 en 37 der Ouderdomswet 1919 de heeren Engels, Bakker, Schou ten, Vliegen en Aalberse. Regeling der winkelsluiting de hee ren J. B. van Dijk, Beumer, Van den Heuvel, Schaper en Tilanus. Wijziging der wetten van 16 Febr. 1923 en 30 Juni 1924. tot wijziging van de Lager Onderwijswet 1920, de hee ren Suring, Rutten, Van den Heuvel, Van Wijnbergen, mej. Westerman. „Gij behoort nog tot de strijdende kerk", antwoordde de oude mevrouw; it kan hier niet veel meer doen, mis schien roept de Heer mij daarom wel eer op, om deel uit te maken van de overwinnende gemeente; maar beide zijn één, hier even goed als daar be- hooren wij tot een onzichtbare kerk, tot een kudde onder een Herder en Heiland. De scheiding kan niet lang duren". Zij reikte haren ouden vriend har telijk de hand en stond op. „Het wordt: koel, Hedwig, wij moeten gaan; wat hebben wij een gezellig uurtje doorgebracht, daar ik u zeer dank baar voor hen".° „Gij hebt het u zelve verschaft, lie ve mevrouw", antwoordde haar vriend; moge de vrede des Heeren met u zijn op al uwe wegen". Emma ging met de dames mede tot aan het tuinhek; toen zij naar buiten traden schitterden de sterren aan het firmament; de Wagen met zijn zeven glansende lichten, Hedwigs lievelings sterrenbeeld, stond juist boven het huis. Zij herinnerde zich hoe reeds Job dit gesternte bewonderd had, dacht toen aan de ster van Bethle hem en aan den glans, dien deze wel moest verspreid hebben, en verdiepte zich in de liefelijke Kerstgeschiedenis en de wegen des Heeren, die zoo won derbaar zijn, zulk een klein en onaan zienlijk begin hebben en zulk een heerlijke voleinding.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1928 | | pagina 5